Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
[1954, nummer 3]Mandement en gewetensvraag
| |
[pagina 194]
| |
Gezag komt aan de bisschop toe op grond van zijn door God zelf ingesteld heilig en heiligend ambt. De bisschoppen immers zijn de opvolgers van de Apostelen, die Jesus Christus, de mensgeworden Zoon van God, uitzond gelijk Hijzelf door de Vader was gezonden (Joh. 20, 21), om tot het eind der wereld (Mt. 28, 20) namens Hem de zichtbare leiders en leraars van zijn Kerk te zijn. In de praefatie, die de Kerk ons in de Mis van een Apostel laat bidden, vragen wij de Heer dan ook: ‘eeuwige Herder, verlaat uw kudde niet, maar blijf ze bewaren en beschermen door middel van uw heilige Apostelen.... de door U over uw kudde aangestelde plaatsvervangende herders’. Vicacii pastores! Als plaatsvervangers van Jesus Christus zelf, ‘de eeuwige Herder en Bisschop onzer zielen’ (Vaticaans Concilie; vgl. 1 Petr. 2, 25), oefenden de Apostelen en oefenen na hen hun opvolgers in het apostolisch ambt, de bisschoppen, hun gezag over de ledematen van Christus' mystiek Lichaam uit, zodat het Christus zelf is die in en door hun heilig en heiligend bestuur ‘zijn heilbrengend verlossingswerk onder ons bestendigt’ (Vaticaans Concilie). Het Rabbijnse Jodendom kende een zogenaamde ‘sjalíach’, iemand die als gevolmachtigd gedelegeerde werd uitgezonden, en zij plachten over hem te zeggen: ‘Iemands sjaliach is als het ware hijzelf’. Wanneer Jesus zijn Apostelen uitzendt, zegt Hij tot hen: ‘Wie u opneemt, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Hem op die Mij gezonden heeft’ (Mt. 10, 40; vgl. Joh. 13, 20). En zo is het werkelijk Jesus zelf, onvergelijkelijk reëler dan bij de vertegenwoordiger-met-volmacht van een louter mens, die Zich in onze bisschop door ons laat ontmoeten, wanneer deze krachtens zijn apostolisch ambt ons tegemoet treedt. ‘Hij zelf is het die door middel van de Kerk leraart en bestuurt’, zegt en herhaalt Paus Pius XII in zijn machtige encycliek over het mystieke Lichaam; en het ambt om zijn gelovigen te leiden op de weg des heils (die Hij zelf is: Joh. 14, 6) en de blijde boodschap te verkondigen (die wederom Hij zelf is: ibid.) schonk Hij primair aan het college der Apostelen rond Petrus als hun hoofd en aan hun opvolgers: de bisschoppen van de katholieke Kerk rond de Paus. Wie naar hen luistert, luistert werkelijk naar Hem; want ‘namens Christus weiden zij hun kudde’ (encycl. over het myst. Lichaam). In aansluiting bij het bekende evangelie-woord, dat Jesus in zijn afscheidsrede tot zijn Apostelen sprak: ‘Ik zal de Vader vragen en een andere helper zal Hij u geven om altijd bij u te blijven: de Geest der waarheid’ (Joh. 14, 16 v.), werd in de eerste christentijden de heilige Geest wel genoemd: ‘Vicarius Christi’, plaatsvervanger van Christus (Tertulliaan † 222/3). Omdat deze heilige Geest helpend aanwezig is | |
[pagina 195]
| |
in de Apostelen en in hun opvolgers krachtens hun apostolisch ambt, daarom is de verheerlijkte Jesus zelf ‘met hen al de dagen tot aan het einde der wereld’ (Mt. 28, 20), want het is zijn heilige Geest. En de blijvende bijstand van deze goddelijke Plaatsvervanger maakt ook hen, zwakke mensen, waarlijk tot Jesus' plaatsbekleders. Reeds hier beginnen wij met de ogen des geloofs verband te zien, een wezenlijk verband, tussen bisschoppelijk gezag en katholiek geweten. Voor de katholiek is het oordeel van zijn geweten (dit moet, dit mag, dit mag niet) de echo van Gods heilige wil, Gods heilswil over hem. En zie, als katholiek hoort hij diezelfde heilswil Gods tevens weerklinken in de ambtelijke gezagsuitoefening van zijn bisschop, waarin het mensgeworden Woord van God, het ‘mandatum Patris’ (Augustinus), het heel zijn leven omspannend liefde-bevel van de hemelse Vader, tot hem, tot zijn geweten spreekt. De samenhang zal ons steeds duidelijker worden.
De bisschop vertegenwoordigt dus in hoogst reële zin de Heer der Kerk, de verheerlijkte Heiland, Jesus Christus zelf. Hij brengt Hem werkelijk bij ons tegenwoordig, wanneer hij zijn gelovigen ambtelijk, als bisschop, leiding en lering geeft. Als bisschop! En dit sluit wezenlijk in: in en vanuit de eenheid, bewuste en gewilde eenheid, met zijn ‘collega's’ in het bisschopsambt; met geheel dat ‘college’ der bisschoppen van de katholieke Kerk, geheel dat wereld-episcopaat, waarvan de Paus het centrum en het hoofd is, het eenheidsbeginsel en eenheidssymbool, gelijk Petrus dat was in het college der Apostelen. Want iedere afzonderlijke bisschop is slechts rechtmatig opvolger van de Apostelen, doordat hij in levende en organische gemeenschap met alle anderen staat: gemeenschap die wordt betekend en bewerkt door de gemeenschap van elk der overige bisschoppen met de Bisschop van Rome, de Paus. De opvolgers van de Apostelen staan niet als losse nummers naast elkaar; zij vormen samen méér dan de dode optelsom van alle afzonderlijke plaatselijke bisschoppen, zoals de katholieke Kerk toch ook méér is dan de loutere optelsom van alle plaatselijke kerken en diocesen. Zij vormen samen immers één levend bestuurslichaam, één levend bestuursorgaan, binnen het éne levende mystieke Lichaam dat de Kerk is. In de afzonderlijke bisschoppen is de eigen zijnswijze van hun door Christus ingesteld apostolisch ambt, die het wezen zelf van dit ambt bepaalt: te zijn-met, de zijnswijze dus van het ‘mede-lidmaat van één levend corps’, dat alleen maar in vitale verbondenheid met alle andere ledematen zelf is wat het is. Wanneer de plaatselijke bisschop als bisschop, ambtelijk, de hem toevertrouwde kudde weidt, betekent dit daarom altijd, dat in en door zijn | |
[pagina 196]
| |
persoonlijke leiding het levend geheel van alle bisschoppen der katholieke Kerk collegiaal leiding geeft; hij is dan als het ware de mond, waardoor het rond de Paus geschaarde apostolisch bestuurscorps van de wereld-Kerk gezagvol spreekt tot deze plaatselijke kerk: ‘pour représenter vraiment le Christ, il doit être uni étroitement aux autres évêques, car c'est l'ensemble de l'épiscopat qui possède l'esprit du Christ’ (Colson)Ga naar voetnoot1). Aldus vertegenwoordigt de bisschop voor zijn gelovigen niet alleen Jesus Christus, maar ook, zij het op een andere wijze, heel het bisschoppelijk corps waarvan hij, juist als deze afzonderlijke bisschop, wezenlijk deel uitmaakt. Jesus brengt hij tegenwoordig in zijn bisdom, omdat hij in de kracht van Jesus' Geest daar werkelijk op kan treden als Jesus' gevolmachtigde en plaatsvervanger, en het zo werkelijk Jesus zelf is die in en door hem leraart en bestuurt. Geheel het bisschoppelijk bestuurslichaam van Jesus' Kerk brengt hij tegenwoordig in zijn bisdom, omdat zijn plaatselijk-bisschop-zijn niets anders is dan zijn opgenomen-zijn in en deel-uitmaken van het episcopaat der Oekumene, zodat hij slechts als plaatselijk bisschop gezag uitoefenen kan vanuit zijn werkelijke, bewuste en gewilde eenheid en solidariteit daarmee, en het dus werkelijk alle bisschoppen der katholieke Kerk tezamen zijn die in en door hem gezag uitoefenen over zijn plaatselijke kudde. Het wezenlijk verband tussen bisschoppelijk gezag en katholiek geweten wordt hierdoor nader bepaald. Het gewetensoordeel, zeiden wij, is weerklank in ons van Gods heilige wil. Maar Gods heilige wil ten opzichte van ons, volledig uitgesproken in zijn mensgeworden Woord, blijft tevens tot het einde van de wereld gezagvol tot ons spreken in de katholieke Kerk, die Jesus' mystiek Lichaam is; en de stem van het gezagsorgaan bij uitstek van dit mystiek Lichaam - het corps der bisschoppen rondom de Bisschop van Rome -, de stem die door de mond van onze bisschop tot ons spreekt, moet dus noodzakelijk weerklank vinden in ons katholiek geweten.
Het corps der bisschoppen rondom de Bisschop van Rome, de Paus. Wij hadden ook kunnen schrijven: onder de Paus. Het gezagsprimaat, dat Jesus aan Sint Petrus gaf over zijn apostelencollege, duurt voort in | |
[pagina 197]
| |
Petrus' rechtmatige opvolger: de Paus van Rome. Hij is de herder óók van de overige herders (de overige bisschoppen), die, naar het woord van Pius VI, ten overstaan van hem weer ‘schaapjes’ zijn. Hij is de zichtbare en hoorbare plaatsbekleder van Christus op aarde, wiens gezag alleen even omvattend is als dat van alle bisschoppen tezamen. Hij behoort tot het apostolisch corps der bisschoppen, maar als hoofd; ja als hoofd, waaraan de andere ledematen de hun eigen bestuursmacht onmiddellijk ontlenen (enc. myst. Lichaam). Niet dat die anderen zijn ‘plaatsvervangers’ of zijn ‘gedelegeerden’ zijn. Het Vaticaans Concilie, handelend over de aard van het pauselijk primaat, sloot dit afdoende uit door te beklemtonen, dat iedere bisschop de hem eigen bestuursmacht als herder der hem toevertrouwde kudde bezit krachtens zijn door Christus zelf - en dus niet door de Paus - ingesteld apostolisch ambt. En Leo XIII leerde het nog eens uitdrukkelijk in zijn encycliek ‘Satis Cognitum’: de diocesane bisschop is geen plaatsvervanger van de Paus. Maar wél hangt hun bestuursmacht naar Christus' wil wezenlijk af van 's Pausen hoogste gezag, in zoverre het apostolisch ambt der andere Apostelen wezenlijk ondergeschikt werd gemaakt aan dat van Sint Petrus. Enerzijds zijn zij ‘collega's’ van de Paus, die met hem samen het apostolisch bestuurscollege van de katholieke Kerk vormen; en de Paus richt zich tot hen als tot zijn ‘broeders’, Venerabiles Fratres, zijn Eerbiedwaardige Broeders in het bisschopsambt, zonder wie hijzelf noch Christus' mystiek Lichaam denkbaar is. Maar anderzijds zijn ook zij zijn ‘kinderen’ en noemen ook zij hem Papa, hun Heilige Vader de Paus. Dit betekent dat, in de herderlijke gezagsuitoefening van onze bisschop, ook de Paus - de hoogste en algemene herder van Christus' kudde, ‘de bisschop van geheel de katholieke Kerk’, de drager hier beneden van Christus' eigen gezag - voor ons vertegenwoordigd wordt. Wie de Paus losmaakt van de andere bisschoppen en omgekeerd maakt van de Paus én van de andere bisschoppen een torso, een onkatholieke en irreële caricatuur. Handelt de bisschop, wanneer hij als zodanig optreedt, wezensnoodzakelijk in werkelijke eenheid met al zijn broeders in het bisschopsambt, zodat hij ook heel het college werkelijk vertegenwoordigt, dan geschiedt dit primair vanwege zijn wezensnoodzakelijke werkelijke eenheid met de Paus, die het beginsel en het zichtbaar fundament der innerlijke eenheid van het corps is. Men vindt bij hedendaagse theologen de Paus wel eens genoemd ‘un sacrement-personne’. De term is voor discussie vatbaar: er zijn niet meer dan zeven sacramenten in de eigenlijke zin des woords. Maar men wil er kort de fundamentele waarheid mede uitdrukken, dat in de persoon van de Paus, als zichtbaar plaatsbekleder van Jesus Christus, de | |
[pagina 198]
| |
innerlijke eenheid van Christus' Kerk zichtbaar betekend ligt en dat Christus door middel van de Paus diezelfde eenheid van zijn Kerk ook effectief bewerkt. In deze zin is de Paus ook ‘sacrement-personne’ der innerlijke eenheid van het wereld-episcopaat. De ambtelijk optredende plaatselijke bisschop nadert derhalve tot zijn gelovigen vanuit zijn gemeenschap met de Paus van Rome. In hem nadert dus ook de Paus mede tot ons. Luistert men niet naar hem, dan voelt zich de Paus zelf mede-getroffen door deze ongehoorzaamheid. Vandaar dat Paus Gregorius de Grote aan bisschop Eulogius van Alexandrië kon schrijven: ‘Mijn eer is de eer van de algemene Kerk. Mijn eer is de solide kracht van mijn Broeders; en men betuigt Mij waarlijk eer, wanneer men aan ieder van Hen de verschuldigde eer niet onthoudt’: woorden, die zowel het Vaticaans Concilie als de encycliek over het mystieke Lichaam met instemming herhalen. De wezenlijke samenhang van het bisschoppelijk gezag met het katholiek geweten neemt alweer vaster vorm aan, nu Christus' hoogste plaatsbekleder - ‘Christus op aarde’, zoals de heilige Catharina van Siena hem placht aan te duiden - er op deze wijze persoonlijk in betrokken en werkelijk vertegenwoordigd wordt. Een laatste trek van het bisschoppelijk gezag zal het beeld van deze samenhang nog vervolmaken.
De bisschop namelijk vertegenwoordigt als bisschop ook werkelijk geheel zijn plaatselijke kerk. Dit is van oudsher uitdrukkelijk de katholieke leer. De bisschop-martelaar Ignatius van Antiochië († 107), bij wie wij een reeds zo sterk ontwikkeld geloofsbewustzijn aantreffen van de betekenis van het bisschopsambt, schrijft aan de christengemeente van Tralies: ‘Uw kerk in haar geheel zie ik voor mij in de persoon van uw bisschop (Polybius)’; en aan die van Ephese: ‘U allen immers ontving ik.... in de persoon van Onesimus uw bisschop’. Want wat is een diocees anders dan ‘een volk verenigd met zijn bisschop, een kudde die zijn herder aankleeft. De bisschop is in de kerk en de kerk is in de bisschop’ (Sint Cyprianus † 258). En hoe zou het ook anders kunnen? De bisschoppen verenigd rond de Paus vormen in Christus' mystiek Lichaam het door Christus zelf ingesteld gezagsorgaan: orgaan dus van geheel het Lichaam, ten dienste van geheel het Lichaam, waarin en waardoor geheel het Lichaam handelt. En zo is voor een plaatselijke kerk - als levend deel van het mystieke Lichaam, waarin de algemene wereld-Kerk zich plaatselijk realiseert - de plaatselijke bisschop, krachtens zijn apostolisch ambt, gezagsorgaan: orgaan dus van die plaatselijke kerk, waarin en waardoor die plaatse- | |
[pagina 199]
| |
lijke kerkgemeente zelve handelt. Gelijk bij de plechtige afkondiging van een dogma door de Paus het geloofsbewustzijn van geheel de katholieke Kerk tot uiting komt en in de woorden van de Paus zichzelf onfeilbaar vindt geformuleerd: zó is het het katholiek geweten van heel het diocees dat, in de ambtelijke gezagsuitspraken van zijn bisschop, zijn eigen stem hoort klinken, zichzelf gezagvol uitgesproken vindt. De bisschop staat als bisschop niet enkel tegenover zijn kudde - en ook dan nog is het een tweeheid in mystieke liefde-eenheid, te vergelijken met de tweeheid van bruidegom en bruid: ‘en die twee zullen tot één vlees zijn’, ‘niemand heeft immers ooit zijn eigen vlees gehaat’ (Eph. 5, 31 en 29) -, maar hij staat tevens te midden van zijn kudde, als het concrete centrum, het zichtbaar beginsel en symbool, ‘le sacrement-personne’, der bovennatuurlijke eenheid van zijn kerk, als het haar dienstbaar orgaan dat het katholiek geweten van zijn bisdom reëel vertegenwoordigt en daaraan gestalte geeft.
Wanneer de bisschop zijn ambtelijk gezag uitoefent zijn aldus het gezag van Jesus Christus, het gezag van heel het corps der opvolgers van de Apostelen, het gezag van Petrus' opvolger, het gezag van het katholiek geweten van zijn diocees, mede in het geding. Want de bisschop vertegenwoordigt dan werkelijk Jesus Christus, wiens zichtbare plaatsvervanger hij voor zijn bisdom is; - hij vertegenwoordigt dan werkelijk het wereld-episcopaat, waarvan zijn integrerend-deel-zijn hem eerst tot plaatselijk bisschop maakt; - hij vertegenwoordigt dan werkelijk de Paus, van wie hij onmiddellijk zijn bestuursgezag ontvangt; - hij vertegenwoordigt dan werkelijk het katholiek geweten zijner plaatselijke kerk, waarvan hij het gezagvol vertolkend, getuigend orgaan is. Is het wonder dat Sint Ignatius van Antiochië aan de christengemeente van Magnesia schreef: ‘Er zijn er die de mond vol hebben van “onze bisschop”, maar alles buiten hem om doen. Naar mijn overtuiging is het geweten van dit soort mensen niet in orde’?
Het bisschoppelijk gezag is aldus onafscheidelijk verbonden met het katholiek geweten en omgekeerd. Wij worden door onze bisschop, wanneer hij als zodanig tot ons spreekt, altijd in ons katholiek geweten aangesproken. Ons katholiek geweten hoort dan zijn eigen inwendige stem, de echo van Gods heilswil over ons, in de woorden van de bisschop uitwendig gesproken. Vanzelf is dit ‘belichaamd’ worden van ons geestelijk gewetensoordeel een vervollediging en vervolmaking en ‘vorming’ ervan. Ook nog in deze zin: dat het gevaar voor dwaling, dat onze persoonlijke interpretatie van ons gewetensoordeel op velerlei wijze bedreigt | |
[pagina 200]
| |
- wij zijn nu eenmaal geneigd onszelf in dit opzicht voortdurend ‘voor de mal’ te houden -, erdoor wordt afgewend of althans aanzienlijk verminderd. En ten slotte en voornamelijk nog hierom: omdat ons eigen katholiek geweten juist door die uitwendige leiding van het gezag der katholieke Kerk innerlijk tot een waarlijk katholiek geweten uitgroeit, harmonisch ingeschakeld in het katholiek geweten van ons bisdom en daarin van de algemene Kerk. ‘Autoriteit’ stamt van het latijnse werkwoord ‘augere’, dat ‘vermeerderen’ betekent; en zo ergens, dan gaat dit op voor het ambtelijk gezag, dat ons in Christus' naam bestuurt en onderwijst. Met de ogen des geloofs gezien is zo de herderlijke gezagsuitoefening van onze bisschop een genade-gave Gods aan ons. Waarmee God bovendien altijd gepaard doet gaan de genade-gave in ons, die ons de kracht verleent om de leiding van onze bisschop gaarne te accepteren. Wij zeggen ‘gaarne’. Want de verplichting, het ‘moeten’ waar het hier om gaat, is in de grond een heiligend en zalig-makend ‘mogen’. Zozeer is de agape, de liefde van Christus' heilige Geest de grondwet van Christus' mystiek Lichaam, dat in de katholieke Kerk zelfs de gezagsverhoudingen verhoudingen van liefde zijn. ‘Niemand immers heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het’ (Eph. 5, 29). En dat dit ‘gaarne’ van onze gehoorzame liefde toch kan samengaan met moeite en met tegenzin, bewijst alleen dat de liefde van Christus' heilige Geest, die in de gezagsverhoudingen der Kerk tot uiting komt, nog steeds een door het kruis verlossende en louterende liefde isGa naar voetnoot2).
Wij zeiden aan het begin van deze summiere uiteenzetting, dat zij noodzakelijkerwijze veel ging veronderstellen. De geduldige lezer zal dit onderhand wel voldoende hebben ervaren. Wij gingen b.v. stilzwijgend voorbij aan het wezenlijk wederzijds verband dat er bestaat tussen de hogepriesterlijke macht, welke de bisschop krachtens het heilig sacrament van de wijding bezit, én zijn ambtelijk heilig en heiligend bestuursen leergezag. Ook handelden wij b.v. niet uitdrukkelijk over het onderscheid, dat binnen het éne bisschoppelijk gezag tussen bestuursgezag en leergezag te maken valt. Wij lieten b.v. ook onaangeroerd de natuurlijk hoogst belangrijke kwestie: wanneer treedt de bisschop nu eigenlijk in zijn kwaliteit van bisschop op? welke zijn de subjectieve en objectieve voorwaarden voor zulk een ambtelijke gezagsuitoefening? Enz., enz. Op | |
[pagina 201]
| |
één vraag echter, die de voorafgaande beschouwingen waarschijnlijk bij herhaling hebben opgeroepen, willen wij hier nog kort een antwoord trachten te geven. Het is algemeen bekend dat ambtelijke bisschoppelijke uitspraken nog niet noodzakelijk onfeilbare uitspraken zijn. Maar hoe kan de bisschop dan toch namens de Godmens Jesus Christus spreken? is er een ‘namens Christus spreken’ mogelijk dat niet onfeilbaar is? Het is zaak hier scherp te onderscheiden wat in een dergelijke feilbare uitspraak precies met het gezag van Christus aan ons wordt opgelegd. En dit is het volgende. ‘Ge zijt in geweten verplicht om te gehoorzamen; want, hoewel het leer-oordeel dat in de ambtelijke uitspraak ligt vervat een feilbaar oordeel is, het naleven van dit bevel en het daarmee gepaard gaand aanvaarden van dit leer-oordeel werkt onfeilbaar in de richting van de instandhouding en de uitgroei van de onfeilbare geloofsleer en van uw eigen onfeilbare geloofsgehoorzaamheid’. Van Christus Jesus staat geschreven dat Hij ‘terwijl Hij in Gods gedaante bestond.... Zichzelf ontledigd heeft door de gedaante aan te nemen van een slaaf, door gelijkvormig te worden met mensen’ (Phil. 2, 6v.): in alles aan ons gelijk behalve in de zonde. Welnu, zozeer zet de Heer der Kerk hier beneden in zijn mystiek Lichaam deze ontlediging voort, dat Hij in de namens Hem gezagvol sprekende herders ook de menselijke mogelijkheid van dwaling voorbijgaand mede-opneemt, om het goddelijk goed van de handhaving en de ontwikkeling der onfeilbare geloofswaarheid aldus veilig te stellen en te bevorderen. In het ambtelijk gezag van Christus' Kerk is de onfeilbaarheid steeds actueel aanwezig aan de top, d.w.z. bij de hoogste uitoefening van de hoogste leermacht. Het lager feilbaar leer-niveau is te begrijpen als conditie voor of uitvloeisel van dat hoogste en uiteraard onfeilbaar leer-niveau: hierop totaal betrokken en gericht. En de daad van gehoorzaamheid, die wij bij dergelijke feilbare gezagsuitspraken te stellen hebben, is wezenlijk geloofsgezinde en geloofsgerichte gehoorzaamheid, geheel en al doortrokken van geloofsgeest en gelegen in de sfeer van ons geloof. De onfeilbaarheid van Christus' Kerk is een eschatologische onfeilbaarheid: voorzeker reeds actueel aanwezig, maar tegelijkertijd in wording, groeiend naar de volwassen mannenmaat van Jesus Christus. Zoals in de natuurlijke ken-orde ons menselijk verstand niet allereerst gericht staat op het vermijden van de dwaling, doch positief op het veroveren van de waarheid, en het de mogelijkheid van soms voorbijgaand te dwalen op de koop toe neemt in zijn streven naar de waarheid, - zo weet ons gelovig verstand zich onder leiding van het kerkelijk gezag altijd onfeilbaar op weg naar de Waarheid in Persoon, die Jesus Chris- | |
[pagina 202]
| |
tus is, ook waar de mogelijkheid van dwaling bij die leiding niet altijd uitgesloten is.
Een der meest sprekende ‘levenstekenen’ van het katholicisme in Nederland is wel de groeiende belangstelling voor de geloofs- en zedenleer, de ‘theologische’ belangstelling die heden ten dage bij de katholieke leken, met name bij de katholieke intellectuelen alom te constateren valt. Dit verblijdend verschijnsel stelt evenwel zijn eisen. Eisen aan de ‘deskundigen’ op theologisch gebied - waaronder wij niet alleen de vaktheologen verstaan, maar evenzeer en in zekere zin nog meer de katecheten, de predikanten, de priesters van de dagelijkse zielzorg, kortom allen wier zending en beroep het is voortdurend en onmiddellijk de leer van Jesus Christus aan het volk van Jesus Christus getuigend voor te houden -. Nu dit laatste met zulk een aandrang om meer, en meer versterkend, geestelijk voedsel vraagt, is het de plicht der eersten hun voorraden bijtijds te controleren op kwantiteit en kwaliteit. Welnu, wij vragen ons naar aanleiding van het in dit artikel besproken onderwerp o.a. af: heeft onze prediking het katholiek geweten niet al te zeer ‘gespiritualiseerd’ en ‘geïndividualiseerd’, zodat zijn wezenlijk verband met het uitwendig getuigenis van het door Christus ingesteld ambtelijk gezag én met het geloofsbewustzijn van de kerk- en Kerkgemeenschap naar de achtergrond gedrongen werd? Eisen ook aan de ‘heilige’ weetgierigheid van de gelovigen. Wij noemen er slechts twee. Er is geen kennis, waarbij geheel onze concrete persoon zozeer betrokken is, als de geloofskennis, de liefde tot de Vader in de hemel, de vereniging met Christus in zijn heilige Geest, het leven overeenkomstig zijn geboden, is hier voorwaarde en maatstaf voor het vatten van de Waarheid. Vanzelf zal daarmee samengaan het nederig besef dat, onvergelijkelijk noodzakelijker dan voor elk ander gebied van menselijk weten, voor het zuiver en verantwoord indringen in de Blijde Boodschap het open en gewillig ‘luisteren’ de aangepaste houding is. En dit te meer, wanneer de bisschop zelf ons katholiek geweten namens Christus toespreekt. |
|