| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Michael de la Bedoyere, Living Christianity. A Personal Essay. - Burns and Oates, London, 1954, 170 pp., 15 sh.
Dit boek combineert een eenvoudig verslag van een geestelijke pelgrimstocht, een bevattelijke uitleg van de leer en werkelijkheid van de Katholieke Kerk, en een sympathiek ‘De Kogel door de Kerk’ of ‘Roomsen, zo zijn wij’. We achten het boek tot op zekere hoogte belangrijk, niet zo zeer om de inhoud zelf in genoemd drievoudig opzicht, als wel als neerslag en vrucht van een meer voorkomende mentaliteit. Achter de la Bedoyere, hoofdredacteur van het katholieke Engelse weekblad The Catholic Herald, zien wij herhaaldelijk de figuur van Newman, ofschoon deze slechts een enkele maal expliciet wordt vermeld. Maar Newman's onderscheid tussen het notionele en het reëele, en Newman's weg om van het notionele tot het reëele door te dringen, domineren de la Bedoyere geheel. Wat hij ons te vertellen heeft is weinig meer dan zijn strijd zich los te maken uit de noties, en - nauw verwant aan dezen - de gewoonte, sleur, pure observantie, schaapachtige volgzaamheid, e.d. Dit betekent tegelijkertijd een hardnekkig pogen om de werkelijkheid die achter dit stramien en deze routine ligt, te grijpen en persoonlijk te verwerken en te beleven. Nadat hij zelf het dode en dodende heeft ondervonden van een godsdienst die men van jongsaf aan aanvaard heeft maar nauwelijks in iets van haar diepte beseft, tekent schr. zijn ontdekkingen, min of meer in de vorm van een spirituele autobiographie, niet om wille van dit autobiographische, maar in de hoop dat anderen zijn weg ziende, zelf zullen trachten een gelijke weg te gaan. Aldus komt de rijkdom van het ontdekte en nieuw-gevondene ter sprake, en de drang dit anderen mee te delen; maar ook de kritiek op wie en wat hem bij dit onderzoek tegenhield. Bekende onderwerpen als de biechtpraktijk, de H. Mis in de volkstaal, de houding der geestelijken, het sacramentele leven in de kerk e.a., komen ter sprake - maar met geduld en wijsheid: een weldadige eigenschap van dit boek.
Schr. heeft echter nog geenszins alles ontdekt wat er te ontdekken valt. Het feit dat hij theologisch weinig of niet geschoold is, is hem een serieuze handicap. Hij is de eerste om dit toe te geven, maar onmiddellijk zal hij hier aan toevoegen dat het toch wel jammer is dat theologisch geschoolden hem zo weinig stimuleerden tot, en hielpen bij, zijn eerste ontdekkingen, en dat hij niet ziet wie hem bij verder onderzoek zal helpen: de priester in de biechtstoel? of op de preekstoel? of de geschoolde theoloog, tegen wie hij juist, en o.i. terecht, inbrengt dat hij zo vaak teveel werkt met noties en daarin steken blijft? Ook om deze reden is het boek typisch van deze tijd: men verlangt naar licht, maar er zijn zo weinigen die dit licht verschaffen, of lichtend voorgaan.
W. Peters
| |
Pierre Blanchard, Sainteté aujourd' hui (Etudes Carmélitaines). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 194 pp., Fr. 96.
Is heiligheid nog actueel? Schrijver antwoordt zonder aarzelen, ja! In verschillende grote figuren uit de Franse letterkundige wereld, die telkens een eigen houding hebben aangenomen tegenover ‘la nostalgie de la sainteté’, gaat hij na hoe de huidige mens er tegenover staat. A. Gide weigert radicaal, J. Rivière vreest ervoor zich te geven, Saint Exupéry zoekt naar een overtreffen van zichzelf, S. Weil wil Christus volgen doch buiten de Kerk, Ch. du Bos geeft zich over aan de genade.... Al deze reacties zijn gecentreerd rond Christus ‘leer en vooral rond Christus’ persoon, die ze heeft uitgelokt.
Blanchard is optimistisch gestemd doch niet naïef. Jammer genoeg mist zijn werk een eenheid in de uitwerking door het feit dat zoveel schrijvers aan het woord worden gelaten hetzij in zeer lange citaten hetzij in een opeenhoping van korte uittreksels. Toch openbaart het op treffende wijze de aantrekkingskracht der heiligheid, d.w.z. van Christus.
R. Hostie
| |
Jos. Dewint, S.J., Koningin der Apostelen. De taak der Mariacongregaties. - Landelijk Secretariaat der Maria-Congregaties, Brugge, 1954, 70 pp., Fr. 20.
De inhoud van deze brochure over de Maria-Congregaties - uitsluitend afge- | |
| |
stemd op Zuid-Nederlandse toestanden - kan in drie stellingen samengevat worden. Ten eerste, dat de diepere godsdienstige vorming liefst niet moet gegeven worden binnen het kader van K.A.-organisaties of jeugdbeweging, maar het best aan een afzonderlijke vereniging wordt toevertrouwd; ten tweede, dat de M.C. door haar stelregels zowel als door haar prestaties in het verleden bewezen heeft de meest aangewezen vorm van organisatie te zijn ter behartiging van deze diepere godsdienstige vorming; ten derde, dat daartoe de M.C. zelf veelal zal moeten ‘uit de slaap gewekt worden’, met sleur en slenter breken, en terugkeren tot de onverschaalde echtheid van haar vroeger radicalisme en bezieling. Deze drie stellingen worden niet in abstracto verdedigd, maar in de werkelijkheid van de huidige jeugdorganisatie in Vlaanderen zo gesitueerd, dat zij de meest ernstige bezinning uitmaken op gebied van jeugdapostolaat en godsdienstig jeugdleven, die we sedert jaren te lezen kregen. Wij kunnen dan ook een aandachtige overweging van deze al te slordig geschreven maar zo inhoudrijke brochure ten zeerste aanbevelen, niet slechts aan congregatiedirecteuren en parochiegeestelijken, maar aan allen die nopens het gehalte van hun jeugdwerk een eerlijke confrontatie met zichzelf wensen en aandurven.
L. Monden
| |
M.C. Schouwenaars, Naar de stijl der Lieve Vrouwe (Beschouwingen over Apostolische Vroomheid, 4). - Uitgeverij Voorposten, De Panne, 1954, 60 pp., ing. Fr. 25, geb. Fr. 35.
Deze eenvoudige meditaties over de Maria-teksten van het evangelie willen in de moderne jonge vrouw die zich aan apostolaat wijdt een authentiek mariale levensstijl helpen aankweken. Zij doen dat van uit een rijpe ervaring van het meisjesleven, op zeer rustige, overtuigende en innige wijze. Alleen ligt het accent o.i. te uitsluitend op Maria als moreel voorbeeld en komt haar functie in het heilsbestel, met heel de daaraan verbonden dogmatische rijkdom, in de beschouwingen niet genoeg tot zijn recht. Keurige uitgave.
L. Monden
| |
Kard. M. Feltin, De weg naar vrede. - 't Groeit, Antwerpen, 1954, 118 pp., ing. Fr. 48, geb. Fr. 64.
De inhoud van dit kleine boekwerk is de samenbundeling van een vijftal toespraken van de gezaghebbende kerkvorst, voorzitter van de internationale Pax Christi beweging. Zij zijn een oproep tot een christelijke sociale orde waarin alleen echte vrede kan ontstaan.
A.S.
| |
Mgr K. Cruysberghs, Allerheiligen, Allerzielen. Zeventien November-lezingen. - De Vlijt, Antwerpen, 1953, 168 pp., Fr. 48.
Al deze November-voordrachten werden gehouden voor de micro van de Belgische Nationale Radio. Uitstekende lectuur voor de Allerheiligen- en Allerzielen tijd. Speciaal bruikbaar voor dit Maria-jaar zijn de op de Allerheiligentijd afgestemde meditaties over Maria's Hemelvaart.
L. Monden
| |
Leo Trese, Een probaat man. - Sheed & Ward, Antwerpen, 1954, 152 pp.
Een priesterlijke plichtenleer in meditatievorm. Dezelfde prettige voorstellingswijze, dezelfde sympathieke, ongecompliceerde en toch degelijke Amerikaanse spiritualiteit, die Broze Vaten tot een bestseller maakten, zullen ook dit nieuwe boek van Trese gretig ingang doen vinden bij vele priesters en hun tegelijk een steun en een aanmoediging zijn bij hun geestelijke inspanning.
L. Monden
| |
Maurice Nicoll, The Mark. - Vincent Stuart, London, 1954, 219 pp., 21 sh.
Sch. bespreekt verschillende schriftuurpassages, als de parabel van het zaad, Christus' gesprek met Nicodemus, Sint Jan's prediking van de metanoia, enz. Aan deze besprekingen gaat echter vooraf een inleiding die voor ingewijden op het gebied van een Hoger Emotioneel Center (met hoofdletters) en een magnetisch center in de ziel begrijpelijk en aanvaardbaar is, maar die zich op dergelijk zwak fundament van een nauwelijks bestaanbaar onderscheid tussen geest en stof baseert dat wij haar moeten afwijzen. Naar ons oordeel is dit boek meer een curiosum van verwrongen visie dan een serieuze bijdrage om de waarheid te ontdekken.
W. Peters
| |
Archbishop Robberts, S.J., Black Popes. Authority: its use and abuse. - Longmans, Green and Co, London, 1954, 139 pp., 8 s. 6 d.
De vroegere aartsbisschop van Bombay heeft in dit boekje een groep kranten-artikelen bijeengebracht, waarvan er enkele bijeen worden gehouden door het idee ‘vaderschap’ als toegepast op God, de andere als gemeenschappelijk thema
| |
| |
hebben de wijze waarop gezag gebruikt of misbruikt wordt. Gezag en macht houden verantwoordelijkheid in en de aartsbisschop neemt geen blad voor de mond waar hij bij de geestelijkheid, hoog en laag, vroeger en nu, constateren moet hoe gezag en verantwoordelijkheid gescheiden worden, vaak met pijnlijke gevolgen voor de leek en de onderdaan. De artikelen zijn van weinig beschouwende aard, helaas, zodat hun waarde op praktisch terrein ligt. Wanneer bazige priesters zich verschillende hier gezegde zaken aantrekken, wanneer huwelijksprocessen in Rome wat vlotter worden afgewerkt, wanneer gelovigen niet terugschrikken om de bisschoppen in te lichten wanneer hun priesters serieus falen, etc. heeft het boekje zijn doel bereikt. Meer waarde kunnen we er echter niet aan toekennen.
W. Peters
| |
Theologie en philosophie
Albert Lang, Die Sendung Christi (Fundamentaltheologie, Bd 1). - Max Hueber-Verlag, München, 1954, XII-264 pp., ing. D.M. 7,80, geb. D.M. 9,80.
De Bonner professor openbaart in dit boek dezelfde kwaliteiten, die zijn studies over Melchior Cano en over de conclusio theologica zo waardevol maken: helderheid, nuancering en nauwkeurigheid van informatie. Zijn bibliografie is uitstekend bijgehouden en zijn oplossingen geven vaak dieper inzicht dan in een handboek gebruikelijk is.
Al deze kwaliteiten doen ons des te meer betreuren, dat de auteur zich aan de klassieke structuur van het tractaat (eerst de mogelijkheid, daarna de feitelijkheid van de openbaring) gehouden heeft. Wat immers de mens van deze tijd vooral bekommert is, meer dan de mogelijkheid of feitelijkheid van de openbaring, haar waarschijnlijkheid. En op de vooringenomen twijfel aan deze waarschijnlijkheid stranden vaak de beste argumenten voor de historische feitelijkheid van de revelatie. Het zwaartepunt van de moderne apologetiek valt dan ook meer en meer op het aantonen, zowel uit philosophie als uit psychologie en geschiedenis, van de waarschijnlijkheid van een bovennatuurlijke openbaring Gods. Geen enkel handboek heeft zich echter tot nog toe aan dit nieuwe hoofdstuk gewaagd, en graag hadden we gezien dat een auteur van de waarde van Lang zich als eerste aan deze zware taak zou hebben gezet.
L. Monden
| |
Hans Urs von Balthasar, Le chrétien et l'angoisse (Présence chrétienne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 158 pp.
De Zwitserse auteur is, zoals bekend, een diepzinnig en inspirerend theoloog. Hij maakt het zijn lezers echter niet altijd gemakkelijk. Men heeft des te meer bewondering voor de vertaalster van dit merkwaardig essay. Men moet het lezen en herlezen om er de diepte van te peilen. Het wil een voortzetting en een uitwerking zijn in theologische zin van Kierkegaard's Begrebet Angest, een christelijke theologie van de angst, in een wereld die, in freudiaanse en existentialistische zin, er door gegrepen is. Het onderwerp wordt behandeld in drie nagenoeg even lange hoofdstukken. Het eerste beschouwt Gods Woord, zoals het verkondigt staat in het Oude en in het Nieuwe Testament. Het tweede hoofdstuk bepaalt de christelijke houding tegenover de angst in drie welomschreven grondregels die ons in staat stellen gezonde en ongezonde angst te onderscheiden. Het laatste hoofdstuk confronteert de christelijk-theologisch bepaalde angst met de hedendaagse filosofie ervan. Ontwikkelde lezers zullen dit werkje met aandacht overwegen en er geestelijk door verrijkt worden.
A. Snoeck
| |
Werkgenootschap van katholieke theologen in Nederland, Jaarboek 1954. Voordrachten en discussies. - Uitg. N.V. Gooi en Sticht, Hilversum. 188 pp., f 7.40.
In dit jaarboek zijn opgenomen de voordrachten en discussies, in de laatste helft van het jaar 1952 en in het jaar 1953 door het Werkgenootschap gehouden. De titels dier voordrachten zijn: Openbaring en heil volgens het Nieuwe Testament: Kracht der Openbaring tot heil; De analogie tussen sacrament en prediking; Diocesane bisschop en wereldkerk; Waarde en grenzen van de apologetische bewijsvoering in de geloofsprediking; Protestantse misverstanden en hun oorzaken; Voorbereiding op Christus en ontvankelijkheid voor Christus in het heidendom theologisch beoordeeld; Enkele opmerkingen bij het probleem der religie-blindheid; Het leiden van bekeerlingen als geloofsvorming; De heiligheid der Kerk en de zonde; Situatie-moraal, karakteristiek en kritische beschouwing.
Voor alwie belang stelt in het theolo- | |
| |
gisch leven in ons Vaderland is dit verslagboek een aangewezen middel om zijn verlangen naar geschikte gegevens te bevredigen. Uiteraard zijn de voordrachten en discussies onmiddellijk voor vaktheologen bestemd. Daarom is de voortgezette kost voor leken op theologisch gebied soms moeilijk verteerbaar. Intussen vinden ontwikkelde leken - dank zij enige inspanning - in deze nogal sterk apologetisch georiënteerde voordrachten voor geest en hart niet zelden het nuttige met het aangename verenigd.
P. Ploumen
| |
Dr H.B. Visser, Geef Rekenschap, een verantwoording in verband met mijn overgang tot de R.K. Kerk. - Uitg. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1954, 312 pp., f 9.50.
De schrijver van dit boek was bijna vijf en twintig jaar predikant in de Gereformeerde Kerken. Hij heeft die taak met volledige toewijding en liefde volbracht, overtuigd van de waarheid der leer en van het bestaansrecht van het kerkgenootschap dat hij diende. Maar wat hij zelf enkele jaren geleden niet denkbaar had geacht en wat ook niemand zal verwacht hebben, is gebeurd: hij is tot de uitspraak gekomen het niet meer eens te zijn met de gereformeerde leer noch met het goed recht van de Reformatie. Hij heeft de waarheid gevonden in de R.K. Kerk en hij heeft de daad gesteld die daaruit voortvloeide. Uit zeer veel brieven en gesprekken met vrienden is hem gebleken dat velen hier staan voor een groot raadsel en zich afvragen, welke toch de beweegredenen zijn die hiertoe hebben geleid. Die velen verwachten een woord en de schrijver voelde zich verplicht daaraan te voldoen; hij voelde het ook als een verplichting ten aanzien van de waarheid. Zo kwam hij tot het schrijven en uitgeven van dit boek. Hij dankt zijn overgang tot de R.K. Kerk in de eerste plaats aan de werking van Gods genade en barmhartigheid - zoals hij zelf getuigt in zijn inleiding - en aan de vele gebeden die dagelijks worden opgezonden. Gods Voorzienigheid stelde hem telkens voor vragen wanneer hij zijn Zondagspreek ging voorbereiden. Het begon met de vraag naar de noodzakelijkheid, het loon en de verdienstelijkheid der goede werken naar aanleiding van een preek over Mathh. 6, 19-20. Door veel gebed en eerlijk zoeken en confronteren met de H. Schrift werd hij steeds nader tot de waarheid gebracht.
Het boek bevat drie delen. In het eerste deel behandelt de schrijver in evenzoveel hoofdstukken drie en twintig bezwaren van leerstellige aard tegen de gereformeerde opvattingen, en wel ongeveer in de volgorde waarin die vragen zich aan hem opdrongen en om een oplossing vroegen.
In het derde deel beantwoordt hij een twaalftal vragen aangaande de Canon der Schrift en de Bijbel der Reformatoren.
In het derde deel beantwoordt hij een veertiental bedenkingen die hem van gereformeerde zijde werden voorgehouden.
Het boek is geschreven op heldere, boeiende en overtuigende wijze. De toon is waardig en irenisch. Wel formuleert de schrijver zijn bezwaren scherp en onomwonden, maar overal voelt men de warme dankbaarheid en waardering voor alles wat hij van jongsaf in het gereformeerde milieu heeft ondervonden. Het is een ontroerend boek; het wekt sympathie voor de auteur die een goed en eerlijk mens moet zijn; en de geheel eigen maar moeitevolle weg die hij is gegaan stempelt zijn werk tot een uiterst belangrijk document.
Het kan een nieuwe phase openen in het gesprek met de Reformatie. Moge het er toe bijdragen dat velen ‘tot de kennis der waarheid geraken’.
A.J. Wessels
| |
Josef Pieper, Wat is Philosophie? Vert. Drs J.H. van Weersch. - De Koepel Nijmegen/Antwerpen, 111 pp., f 3.90.
De colleges van Prof. Pieper, hoogleraar aan de Universiteit van Münster in Westfalen, over de aard van wijsgerig denken verdienden ongetwijfeld een goede vertaling. Niet langs historische weg of via de vergelijking met wetenschap, maar door onmiddellijke beschrijving van de wijsgerige houding leidt hij in tot wijsbegeerte. Het is eigen aan het wijsgerig vragen naar het zijn als zin en samenhang van alles, dat het de wereld van het alledaagse doorbreekt, die daardoor transparant wordt en haar diepste wezen verrassend openbaart. Zo is verwondering het begin van alle filosofie: wel ontworteling uit het alledaagse en vertrouwde, maar alleen zo ingang tot het zijn zelf als mysterie. Alle wijsgerig denken wordt daarom bepaald door openbaring, de enig ware en levende filosofie is gegeven in ‘contrapuntische’ verbinding met de enige, christelijke openbaring.
De aandacht van de vertaler is blijkbaar vooral uitgegaan naar het vormen van een vlot leesbare Nederlandse tekst, die echter het toch al zeer globale collegemanuscript nog globaler weergeeft, soms
| |
| |
door onvoldoende begrip van de wijsgerige betekenis de rand van onjuistheid bereikt en zelfs naast werkelijke vondsten aperte vertaalfouten vertoont.
Mich. Marlet
| |
Prof. Dr A.J. de Sopper, Wat is Philosophie? - 2e herz. dr., De Erven F. Bohn N.V., Haarlem, 1954, 258 pp., f 3.90.
Is filosofie metaphysica, zo verstaan dat zij de vraag kan stellen naar 's mensen verhouding tot de wereld en tot God? De auteur, zeer bekend als em. hoogleraar aan de Leidse Universiteit, wil door de behandeling van deze problematiek inleiden tot wijsgerig denken. Tevens legt hij door eigen positieve stellingname getuigenis af van de ontwikkeling zijner wijsgerige opvattingen uit de neokantiaanse waardefilosofie tot een realisme, dat de laatste grond van menselijke zekerheid in het scheppingsgeloof heeft gevonden. De verhouding van algemeen-geldigheid en christelijk karakter van dit theïstisch realisme blijft daarbij onbevredigd aangegeven.
De tweede druk mag in zoverre herzien heten, dat van p. 40-48 een nadere verklaring over het wezen van Hegels absoluut idealisme is ingevoegd, waarnaar in de op drukfouten gecorrigeerde tekst enige malen wordt verwezen.
Mich. Marlet
| |
Darmstädter Gespräch, 4 (1953): F. neumark, Individuum und Organisation. - Neue Darmstädter Verlagsanstalt, 1954, 292 pp., D.M. 12,60.
Het ‘Darmstädter Gespräch’ over ‘Individuum und Organisation’ verenigde een internationaal gezelschap van professoren, publicisten, bedrijfsleiders en artsen. Het thema van de discussies was de invloed van de rationalisatie en organisatie op de moderne mens. Er kwamen pessimisten en optimisten aan het woord. De eersten vreesden, dat door de te ver doorgedreven rationalisatie de menselijke persoonlijkheid dreigt te worden genivelleerd: de tweeden waren van oordeel, dat de persoon, die zichzelf weet te handhaven, in de rationalisatie de bevrijding vindt van de dwang der materie. De rationalisatie betekent een zegen, indien ze door de mens goed wordt geleid. Anders - en dit is zo voor alles - keert zij zich tegen hem.
Eigenlijke conclusies werden uit dit gesprek niet getrokken: de standpunten liepen daarvoor te zeer uiteen. In dit verslagboek werden waardevolle referaten opgenomen, maar het gebrek aan titels, ondertitels en zakenregister maken het overigens zeer royaal uitgegeven boek moeilijk bruikbaar.
F. De Raedemaeker
| |
Dr L. Dupré, Het vertrekpunt der marxistische wijsbegeerte. De critiek op Hegels staatsrecht (Philosophische Bibliotheek). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, XVIII-194 pp., ing. Fr. 135, geb. Fr. 160.
Een der eerste uitgebreide werken van Karl Marx is zijn Kritik des hegelschen Staatsrechts (1843). In dit werk onderwerpt hij aan een scherpe en dikwijls sarcastische critiek een uitgebreide passage van de Grundlinien der Philosophie des Rechts van Hegel (1821). Deze critiek tast niet alleen de hegelsche rechtsphilosophie aan, maar het idealisme zelf, waarvan deze philosophie maar een toepassing is, en zelfs, kan men zeggen, de princiepen van de dialectische wijsbegeerte. Voor de kennis van de ontwikkeling van Marx' denken is dit boek dan ook van uitzonderlijk belang. L. Dupré heeft het op zijn beurt onder de loupe genomen, zodat we hier tenslotte te doen hebben met een critiek op een critiek hetgeen wel aardig aan een ander boek van Marx herinnert: Die Kritik der kritischen Kritik.... De algemene stelling van de schrijver is, dat de critiek van Marx op Hegel feitelijk wel gewettigd is, maar dat hij de nodige philosophische grondbeginselen miste, om deze critiek vruchtbaar te laten worden voor een reële rechtsphilosophie of philosophie in het algemeen. Men kan het idealisme niet adaequaat weerleggen door een materialisme. De schrijver tracht dan in een poging tot synthese wat in Hegel en wat in de critiek van Marx aan waarheid is te vinden, in een eigen visie te verzoenen. Enkel wie zich reeds over enige philosophische scholing kan verheugen, zal dit boek met nut en genoegen lezen.
F. De Raedemaeker
| |
R. Jolivet en J.P. Maxence, Manuel de philosophie, I: Psychologie. Ed. Em. Vitte, Lyon, 1953, 478 pp., Fr. Fr. 900.
Sedert Descartes zijn parool van de klare en duidelijke ideeën de wereld heeft ingezonden, was het steeds het benijdenswaardig voorrecht van de Franse geest om de moeilijke en ingewikkelde waarheid op een vlotte en doorzichtige wijze
| |
| |
te kunnen voorstellen. Dit uitgebreid handboek voor psychologie is een merkwaardig voorbeeld van dit nooit genoeg geprezen talent. Het zal ongetwijfeld veel bijval oogsten bij alle studerenden en intellectuelen, om zijn even goed gedocumenteerde en overzichtelijke als inhoudrijke uiteenzetting van de grondproblemen der menselijke zielkunde. Heel prettig is de wijze waarop de zware wijsgerige problematiek met een doorlopende bloemlezing uit de voornaamste philosophische auteurs van het verleden en het heden wordt belicht. Eclecticisme zonder geestesvastheid wordt het evenwel nooit, de systematiek blijft hoofdzaak. Een parel dus van wijsgerige didactiek, die aan het grote publiek, datgene wat het van de Philosophie op de eerste plaats verlangt n.l. verheldering, ook geven zal.
A. Poncelet
| |
Literatuur en cultuurleven
Windroos Serie
Guillaume van der Graft, Mythologisch. - 53 pp., f 3.50. Jan Wit, In den metalen Stier. - 41 pp., f 2.25. Hans Warren, Vijf in je oog. - 40 pp., f 2.25. Uitg. Mij Holland, Amsterdam, 1954.
Een der bekendste dichtbundels van Guillaume van der Graft, Mythologisch, komt thans, gewijzigd en aanmerkelijk vermeerderd, in tweede druk uit. De poëzie van de meeste jonge dichters is vóór alles curieus. Schone ontroeringen moet men er niet meer in zoeken. Van der Graft en Jan Wit zijn beide dominee en er gaapt een afgrond tussen hen en de dominee-dichters van honderd jaar terug. De eersten bewegen zich in raadselachtige, mythische of ook speelse verbeeldingen, waarvoor de laatsten zonder begrip zouden staan. De poëtische Muze in Nederland viert een soort Carnaval, waarop een Aswoensdag-ontwaken zal moeten volgen, en zelfs dominee's doen er druk aan mee.
Hans Warren gaat een eigen, meer traditionele weg. Hij is een geboren Zeeuw en heeft gereisd in Arabische contreien. In dit bundeltje hunkert hij naar de verre geliefde in het vaderland.
J. v. Heugten
| |
Gustavo Corcao, Cursus van de dood. Uit het Portugees vert. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1954, 252 pp., f 6.90.
Het Spectrum brengt een merkwaardig boek op de markt dat in het oorspronkelijke ‘Licoes de Abismo’, Lessen van de Afgrond, heet en door Guido Logger voortreffelijk vertaald werd. Het boek is van de Braziliaanse schrijver Gustavo Corcao. Een door en door verliteratuurd mens, een halve dichter en een heel erge philosoof, die over alles en nog wat begint te philosopheren, komt tot het besef dat hij over enkele maanden sterven moet en schrijft nu een soort dagboek, waarin hij al zijn denken en voelen en ervaren vastlegt. Wie van met litteratuur doorschoten levensphilosophie houdt, zal dit werk wellicht kunnen genieten. Ik kan het niet. Hoe knap en levenswijs het boek ook geschreven is, deze litteratuurman verveelt bijna aldoor. Er bloeit te weinig leven, er is te weinig schone verbeelding, te weinig menselijke bewogenheid in deze doodscursus om de lezer hevig te boeien. Een meer psychologisch of probleemzuchtig ingestelde zal dit werk misschien kunnen waarderen.
J. v. Heugten
| |
William E. Barret, De Schaduw der Beelden. vert. - De Fontein, Utrecht, Sheed & Ward, Antwerpen, 1954, 463 pp.
Karel Deenen leverde een uitstekende vertaling van deze ongewoon sterke Amerikaanse roman. Barret is een der grote katholieke schrijvers van het ogenblik. Hij bewees dit reeds met Gods Linkerhand, hij bewijst het opnieuw met dit boek. Het is de geschiedenis van enkele bewoners ener grote stad in het Westen aan de voet van de Rocky Mountains, het is tevens de geschiedenis, of liever het dagelijkse leven dier stad zelf, althans van een goed deel daarvan. De auteur grijpt altijd raak; elk hoofdstuk is voortreffelijk, of hij Pastoor Brennan opvoert of de politie-inspecteur Tom Logan en zijn verloofde, of Toms broer, de vrome ijveraar, die bezwijkt voor de charme ener luxe-studente. Ook deze laatste, die een grillige, verwende, onbewuste misdadigster is, leeft ten volle in Barrets roman. Het uitvoerige, als een brede stroom daarheen vloeiende verhaal concentreert zich om een uit hout gesneden beeld van Satan, symbool van het kwaad. Kwaad geschiedt er veel in dit boek en Barret, op zijn Amerikaans, neemt geen blad voor de mond. Voor lezers met oordeel en ervaring een uitstekend boek.
J. v. Heugten
| |
| |
Bij de Spaarnestad ‘verschijnt een Klassieke Bibliotheek’ waarvan het doel is: ‘de ontwikkelde leek, die geen gymnasiale opleiding heeft ontvangen, in staat te stellen kennis te nemen van de meesterwerken der klassieke oudheid’ zoals het heet in de desbetreffende prospectus.
Wij ontvingen van de twaalf delen, de nummers II, IV, VIII en XII, waarin respectievelijk Plato, de Griekse Geschiedschrijvers, Virgilius en de Latijnse Geschiedschrijvers werden behandeld.
1. | Dr Jan van Gelder geeft na een Woord Vooraf een Inleiding over de Latijnse Geschiedschrijvers. Hierna laat hij Latijnse schrijvers zelf een verhaal vertellen over het Romeinse Volk vanaf 300 voor Christus tot 14 na Christus: Livius, Sallustius, Caesar en Tacitus schrijven hierin hun hoofdstukken, en de samensteller leidt in en verbindt de tekst, of laat dit plotseling na, waardoor aan Sallustius' inleidende woorden op de samenzwering van Catilina veel relief wordt verleend. |
2. | In het deel Griekse Geschiedschrijvers behandelt Hub. Cuypers Jr achtereenvolgens Herodotus, Thucydides en Xenophon. Hij is een goed vertaler. Is de inleiding op Herodotus en Thucydides misschien wat hoog gegrepen voor de eerste kennismaking, de inleiding op Xenophon legt een band tussen de behandelde schrijvers en is met het juiste enthousiasme en gerechtheid geschreven. |
3. | Dr B.H. Bal gaat recht op zijn doel af: hoe Plato zijn ethische vraagstukken tot oplossing bracht. Als inleiding hiertoe een korte schets van het karakter van de samenleving in het Oude Griekenland, beheerst door de handel, die een volk door de vele contacten, oog geeft voor het betrekkelijke in de verhoudingen. Dan de Sophisten, tegen deze achtergrond, Socrates. Tenslotte Plato zelf, zijn leven, leer en invloed. Hierna wordt de lezing van zijn meest bekende stukken in een goede Nederlandse vertaling inderdaad mogelijk. |
Virgilius, een keuze uit vertalingen van zijn werk, laat een geheel ander uitgangspunt zien. Door de vele vertalingen waaruit een keuze is gedaan, suggereert Dr G.F. Dierx, bij de vele bloemen die gelezen zijn (we zien vertalingen van Vondel, Masdorp, Chaillet, Terwen, Scheuer) een afstand tot het dichtwerk zelf die gemakkelijk zal leiden tot een poging, toch nog zelf tot de latijnse tekst door te dringen.
Dit opwekken van ‘een verlangen naar meer’ zouden we als een van de beste eigenschappen van deze uitgave willen noemen.
Het uiterlijk van de delen is goed verzorgd, de volkomen gelijkheid van de banden laat de leek misschien de grote verscheidenheid van de inhoud niet genoeg vermoeden.
R. Rutgers
| |
L'Artiste dans la Société contemporaine. Conférence internationale des artistes, Venise 1952. - Unesco, Parijs, 1954, 170 pp., Fr. Fr. 250.
Onder de titel De Kunstenaar in de huidige Samenleving werden de voordrachten, mededelingen en besluiten uitgegeven van de internationale kunstenaars conferentie van Venetië in 1952. De meeste van deze bijdragen zijn ondertekend door namen als Ungaretti, Honegger, Moore, Rouault. Zij groeiden dan ook uit buiten de onmiddellijke opgave van de conferentie - juridisch, sociologisch, zelfs economisch de plaats te bepalen van de kunstenaar in onze maatschappij - om vooral te onderzoeken het geestelijk contact van kunstenaar en gemeenschap. Ook hier leeft, tot in de meest juridisch klinkende besluiten, het hartstochtelijk vechten om de menselijke vrijheid en persoonlijkheid, die men zich voelt ontglippen.
G. Bekaert
| |
Geschiedenis
Historia Mundi. Ein Handbuch der Weltgeschichte in 10 Bde, begründet von Fritz Kern. Bd. 2: Grundlagen und Entfaltung der ältesten Hochkulturen. - Francke-Verlag, Bern, 1953, 655 pp., geb. Zw. Fr. 28,80 (inschr. Zw. Fr. 25).
Na het eerste deel over de Voorgeschiedenis behandelt dit tweede deel van de groots ontworpen Historia Mundi de grondslagen en de ontplooiing van de eerste hogere culturen. De inleidende hoofdstukken over het Nieuwsteentijdperk en over de beschavingen van herders, planters en boeren brengen ons tot de eerste hogere culturen van Egypte, van Sumerië, Babylonië en Assyrië, van Syrië, Fenicië en Israël, en van Klein-Azië, en daarna van Indië, China en Oud-Amerika.
Voor het eerst hebben wij een groot historisch werk, waaraan de meest voor- | |
| |
aanstaande geleerden uit verscheidene naties meewerkten, dat de hele geschiedenis der mensheid omvat. Behalve op de degelijkheid en betrouwbaarheid, moeten wij uitdrukkelijk wijzen op de ruime plaats die de economische, sociale, culturele en godsdienstige factoren toebedeeld krijgen. Zo heeft - om slechts één voorbeeld aan te halen - de unieke uitverkiezing van Israël de leider van de reeks ertoe gebracht een afzonderlijk hoofdstuk van 70 bladzijden te doen schrijven over de godsdienstige geschiedenis van Israël.
Het enig zwakke punt schijnt ons te liggen in het laatste hoofdstuk over de hogere culturen van Oud-Amerika: dit korte en degelijke hoofdstuk is in dit deel niet op zijn plaats, daar het de Amerikaanse geschiedenis gedurende onze tijdrekening behandelt, terwijl de andere hoofdstukken niet eens tot de geboorte van Christus reiken.
Overigens hebben wij niets dan lof voor dit groots opgezette en schitterend uitgevoerde werk. Geen massa's namen en data, maar een dieptezicht in de geestesgeschiedenis van de hele mensheid zoals de laatste historische onderzoekingen ons deze doen kennen.
M. Dierickx
| |
Dr J.S. Bartstra, Handboek tot de Staatkundige Geschiedenis der Landen van onze Beschaving van 1648 tot Heden. Vierde Deel van 1871 tot Heden. L.C.C. Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1954, 527 pp., f 21 per deel.
Een woord van bewondering voor de schrijver en van lof voor de uitgever is bij de afsluiting van dit standaardwerk in vier delen, waarvan het laatste meer dan 500 bladzijden telt, niet misplaatst. Bartstra heeft door het schrijven van dit vierde deel over de 20ste eeuw niet alleen, volgens het woord van Huizinga, ‘voor zichzelf een vorm van geestelijke vrijheid beleefd’, maar ook zijn lezers, in deze catastrofale tijden, uit de donkere actualiteit boven de engte van tijd en ruimte opgeheven naar een sfeer van bemoediging. Want ook de 20ste eeuw is niet de eerste eeuw van oorlogen en het menselijk avontuur is niet voltooid, zolang zonde en misère onuitroeibaar zijn. Zo lezen wij met instemming in zijn epiloog. Een vaktijdschrift meer dan dit is de plaats, waar de mérites van dit werk en zijn tekortkomingen in bijzonderheden kunnen besproken worden. Beperken we ons tot de opmerking, dat de schrijver de zo uiteenlopende stof van dit tijdperk met meesterhand beheerst en de onderlinge samenhang der feiten dikwijls op verrassende wijze weet aan te tonen. Zoals uit de bij elk hoofdstuk aangegeven literatuuropgave, die tot de meest recente werken is bijgehouden, blijkt, heeft Bartstra uit een onoverzienbaar materiaal een wetenschappelijke keuze gedaan, die voor lezers, verlangend in bepaalde onderdelen dieper door te dringen, een veilige wegwijzer is. Ook de 7 genealogische en de 35 synchronistische tabellen zullen hun uitstekende diensten bewijzen. Een aantal zeldzame spotplaten begeleiden hier en daar de tekst.
De uitgever mag een woord van lof niet onthouden worden wegens de keurige wijze waarop hij de uitgave van dit kostbare werk verzorgd heeft.
K.J. Derks
| |
P. Droulers, S.J., Action pastorale et problèmes sociaux sous la monarchie de juillet chez Mgr d'Astros, archevêque de Toulouse, censeur de La Mennais. - Vrin, Parijs, 1954, 445 pp.
P. Droulers, professor aan de Gregoriana te Rome, bestudeert sinds lange jaren de geloofsafval in de arbeidersklasse in de 19e eeuw.
In 1830 begon in Frankrijk de industrialisatie en meteen ook bij enkelen de sociale bekommernis; maar eerst na 1848 begint de eigenlijke ‘industriële omwenteling’, terwijl, ongelukkig, de revolutie van 1848 vele Fransen met schrik had vervuld voor ‘het rode gevaar’ en voor een herziening van de sociale orde. In de beginperiode 1830-1848 echter was alles nog mogelijk.
Daarom deed de auteur een gelukkige keuze door eerst zijn aandacht te wijden aan de sociale actie gedurende de Juli-monarchie en meer bepaald aan de bestudering van een der meest markante kerkvoogden uit die tijd, Kard. d'Astros, aartsbisschop van Toulouse (1830-1851).
Terecht behandelt de auteur eerst uitvoerig de herderlijke activiteit van Kard. d'Astros, want alleen tegen deze achtergrond begrijpen wij zijn houding tegenover de sociale kwestie. d'Astros verwerpt een andere ordening van de maatschappij en kant zich daarom scherp tegen La Mennais. Hij ziet enkel heil in een zedelijke en godsdienstige vernieuwing, waardoor iedereen de christelijke caritas zal onderhouden. De aartsbisschop heeft niet ingezien dat de nieuwe economische toestand ook een vraag van rechtvaardigheid stelt. P. Droulers meent te mogen bevestigen, dat deze houding werkelijk
| |
| |
typisch is voor het hele Franse episcopaat in die tijd.
Het besluit is niet erg bemoedigend, maar het is de waarheid, en pas wanneer men het hele werk van d'Astros overziet, mag men een oordeel vellen over zijn conservatisme in sociale zaken.
Dit degelijke exposé, dat op een grondige bronnenstudie steunt, doet ons wensen dat de auteur, met zijn open zin voor sociale kwesties en zijn zuiver aanvoelen van de historische omstandigheden, zijn onderzoekingen in dezelfde richting zal voortzetten.
M. Dierickx
| |
Arthur De Bruyne, Eamon de Valera en de Ierse republiek (K.V.H.U., Verh. 434). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 94 pp., Fr. 25 (Abonnement voor 6 nrs: Fr. 90).
In een synthetisch overzicht volgt de schrijver de Ierse leider Eamon de Valera van de Paasmaandag-opstand 1916 tot aan de verkiezingen van 1954. Na zes jaar bloedige strijd tegen de Britten, verkrijgt Ierland een gedeeltelijke zelfstandigheid, die echter vele Ieren niet bevredigt. In 1922 ontbrandt de burgeroorlog, waarin de Valera tegen de Ierse regering partij kiest. Pas in 1927 doet hij met zijn partij Fianna Fail zijn intrede in het parlement en van af 1932 is hij eerste minister van de Ierse Vrijstaat en blijft dit bijna onafgebroken tot op onze dagen.
Dit kleine boekje is zeer interessant zowel om de enigszins raadselachtige figuur van de half-Spanjaard de Valera als om de nationalistische stromingen in Ierland te begrijpen.
M. Dierickx
| |
Th. Schieffer, Winfrid-Bonifatius und die christliche Grundlegung Europas. - Herder, Freiburg i./B., 1954, XII-326 pp., geb. D.M. 15.80.
Naar aanleiding van de 1200e verjaardag van Bonifatius' marteldood te Dokkum schenkt de schrijver, professor in de geschiedenis der Middeleeuwen vroeger te Mainz en nu te Keulen, ons hier een monografie, die alle vroegere biografieën over de grote missionaris in de schaduw stelt. Eigenlijk geeft hij geen levensbeschrijving in de enge zin, maar hij plaatst Bonifatius in heel het kerkelijk-politieke gebeuren van de Vroege Middeleeuwen.
Naar onze individualistische maatstaven berekend, is Bonifatius geen sterke persoonlijkheid, zo bekent Schieffer volmondig; maar terug geplaatst in zijn tijd is hij een eersterangs vertegenwoordiger, of nog beter ‘Verdichtung’ van de zedelijke krachten, die de geschiedenis blijvend hebben bepaald.
Tientallen jaren lang lijkt de Angelsaksische monnik een missionaris als alle anderen, die soms élan en persoonlijke stellingname mist, maar anderzijds is hij de ijverige predikant der heidenen, de stichter van bisdommen en abdijen, de nauwe samenwerker met de pausen, de aartsbisschop en legaat, de hoogbejaarde martelaar. Zijn werk van wereldwijde betekenis heeft er in bestaan, de Karolingische landskerken eng met Rome te verbinden, het samengaan van paus en keizer voor te bereiden, en aldus een der bouwmeesters te zijn van het christelijk Europa.
Deze grondige, synthetische en vlot geschreven studie, die hier en daar nieuwe stellingen verdedigt of nieuwe horizonten opent, bevelen wij ten zeerste aan.
M. Dierickx
| |
Kan. Floris Prims, Antwerpiensia 1953 (24e reeks). - De Vlijt, Antwerpen, 1954, 236 pp., geïll., Fr. 125.
In deze nieuwe reeks Antwerpiensia bundelt de Antwerpse ere-stadsarchivaris 43 korte studiën, waarvan 15 handelen over Borsbeek, 10 over Schilde, 6 over Westmalle, 4 over Antwerpen zelf en de 8 resterende over varia. Door een onmiddellijk contact met de oude documenten weet de auteur de lezer ten zeerste te boeien. Jammer dat de stijl slordig is en de drukfouten zeer talrijk.
M. Dierickx
| |
Psychologie en paedagogie
Dr A. Stocker, L'homme, son vrai visage et ses masques (Animus et Anima, 3). - E. Vitte, Parijs-Lyon, 1954, 240 pp., Fr. Fr. 750.
Dr Stocker brengt ons in dit boek een synthese van zijn opvattingen over de structuur van de mens. Het is zijn bedoeling de verworvenheden der diepte-psychologie, die hij door en door kent en tevens zeer critisch beoordeelt, samen te brengen met de inzichten der ‘philosophia perennis’. Vooral de hoofdstukken waar hij de posities van Freud en Jung onderzoekt en de beschouwingen die hij wijdt aan de moraal en de godsdienst zijn verhelderend. Waar hij echter zijn eigen systeem uiteenzet, dat essentieel voortbouwt op de trits ‘faculté d'aimer, faculté de connaître, faculté de sentir’, is hij veel minder duidelijk. Daarom voldoet het
| |
| |
werk in zijn geheel veel minder, daar de hoofdbedoeling nergens scherp wordt verantwoord. Als poging tot synthese van katholiek standpunt uit is het echter zeer belangwekkend.
R. Hostie
| |
Dr C. Sanders, De Rangeertest. Proeve ener methode van quantitatief en qualitatief intelligentie-onderzoek. - Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf, 's-Gravenhage, 1954, 154 pp., f 6.50.
Dit werk verschijnt als eerste aflevering van een serie publicaties van de Rijkspsychologische Dienst betreffende psycho-diagnostiek onder redactie van Prof. Dr A. Chorus. Dr Sanders, chef van deze dienst, bespreekt de rangeertest tegen de achtergrond van de problemen, die het intelligentie-onderzoek in het algemeen stelt. In het licht van deze problematiek, waarbij het verband tussen intelligentie en het geheel van de persoonlijkheid wordt benadrukt, onderzoekt de auteur de rangeertest als quantitatieve en als qualitatieve methode, en bovendien wijdt hij een hoofdstuk aan de geldigheid van deze test. Het werk verrijkt niet alleen het instrumentarium van de psycholoog, het draagt ook bij tot verdieping van de inzichten omtrent het intelligentie-onderzoek. Voor de diepere bestudering van de behandelde kwesties en misschien zelfs voor de practische toepassing van deze test zou het wenselijk zijn, dat aan het onderzoek een beknopt intervieuw werd verbonden betreffende de belevingen van de proefpersonen tijdens de test. Het komt ons voor, dat een dergelijke uitbreiding ligt in de lijn van ontwikkeling, welke Dr Sanders aangeeft, al bleef hij in de systematische uitwerking staan bij een quantitatieve-observatiemethode.
J.M. Kijm
| |
Dr Ludwig von Friedeburg, Die Umfrage in der Intimsphäre (Beiträge zur Sexualforschung, Heft 4). - F. Enke-Verlag, Stuttgart, 1953, IV-95 pp., D.M. 9,50.
Deze zorgvuldige enquête omtrent het geslachtelijk leven in Duitsland werd met bewonderenswaardige voorzichtigheid in opdracht van het Institut für Demoscopie ingesteld. Door vergelijking van de antwoorden op de zestig gestelde vragen krijgt men een vrij diepgaand inzicht in deze kiese realiteit. Sociologen en moralisten zullen met belangstelling de wetenschappelijke verwerking van de resultaten bestuderen. Het meest opvallend gegeven is wel de sterke correlatie die er schijnt te bestaan tussen kerkelijkheid en geordend geslachtelijk leven.
A. Snoeck
| |
Fr. S. Rombouts, Psychologie van Taal en Taalonderwijs. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1953, 144 pp.,. f 3.25.
De naam Rombouts waarborgt een vakkundige behandeling van dit onderwerp. In dit werk worden vele aspecten van de taalpsychologie eenvoudig en verstaanbaar voor de onderwijzer, en krijgt deze een verantwoorde achtergrond voor zijn onderwijs in taal. Deze onvermengde waardering vooropgezet, zal Rombouts ons enige bemerkingen ten goede houden, welke uitsluitend geformuleerd worden vanuit de moderne structurele taalwetenschap, met háár conclusies voor het onderwijs. De achtergrond van dit werk is linguistisch de taalwetenschap van enige decennia terug: wij missen in literatuur en verwerking de nieuwe conclusies der Amerikaanse linguisten, en van taalkundigen als - hier te lande - De Groot en Reichling. Sinds de linguistiek een autonome wetenschap geworden is, naast de taalpsychologie, is het niet alleen de laatste meer, en in kwesties van grammatica allerminst de laatste meer, die het alleen voor het zeggen heeft. Zolang óók de taalpsycholoog niet uitgaat van het erkende gegeven dat de taal een systeem is, dat het de primaire taak van de taalkundige dient te zijn om dat systeem te beschrijven, en dat het de eerste taak van de docent zij om van die beschrijving kennis te nemen, zolang zal het advies van de taalpsycholoog aan de docent hoogstens ten halve juist zijn. Het onderwijs dient weer uit te gaan van de analyse van het taalgebruik, van de ‘vorm’, de bouw, de systematiek welke in dat gebruik gelegen is: niet met de verouderde - deels aan de klassieke grammatica ontleende - categorieën van de grammatica's van rond de eeuwwisseling, maar van de nieuwe categorieën welke de linguist van onze dagen als levende princiepen in het gebruik ontdekt. Een reflectie op deze categorieën alleen zal ons taalonderwijs gezond maken, en dient basis voor elk gevormd taalgebruik te zijn.
In details tredend, zouden wij schr. willen betwisten dat taal alleen klanksymbool is. Waar blijven de doofgeborenen en de vóór de taalwerving doofgewordenen met hun spontane gebarenspraak? Reichling is o.i. niet onleesbaar als hij taal juist definieert als: het geheel van de, door het taalsysteem beheerste,
| |
| |
taalschat en de gebruikte taalbouwsels, die het universeel coöperatief instrumenteel tekengedrag van de mens mogelijk maken. Elders neemt schr. zelf een term van Reichling als zeer bruikbaar ter hand (zaak, 72). De taalontwikkeling is zeer simplistisch behandeld (11, 12): onomatopeeën zijn niet per se de eerste klankeenheden, het naamvragen is niet algemeen. De functies van Bühler staan linguistisch niet a pari naast elkaar (16), de critiek van Het Woord daarop is algemeen aanvaard. Bij taalgebruik van een voorstelling van de zaak te spreken (21) lijkt ons psychologisch niet juist. Het onderzoek van Frohn (44, 50) is intussen critisch besproken: zijn fout is dat hij mensen met een eigen taal (die geen klanktaal is), in een hun min of meer vreemde taal laat spreken en daar conclusies uit trekt. Bij de behandeling van Selz (49) e.a. geeft schr. geen verslag meer van onderzoekingen naar taal, maar naar het denken (dat in casu in taal wordt neergelegd). Wij durven te betwijfelen of de band tussen geschreven woord en betekenis (58), en zelfs tussen woord en betekenis (60) een associatieve is (vgl. 26), eveneens of tussen het geschreven woord en de betekenis (liever: de zaak) het gesproken woord staat. Wel genetisch, maar niet in het gebruik, tenzij bij doubletten: dan wordt de band relevant, zoals in het voorbeeld. Dat wij het met de afwijzing der zinsontleding op de toelatingsexamens niet eens zijn, zal uit het voorgaande duidelijk zijn (79). Alleen dient die ontleding gebaseerd te worden op de levende taalstructuur. Wat schrijver op bladzijde 80 e.v. uitwerkt door het onderwijs zouden wij de halve waarheid willen noemen: die van de taalpsycholoog. Het is een reflectie op woord en klank, niet op de bouw: het belangrijkste. Pedagogisch aanvechtbaar lijkt ons de stelling dat de onderwijzer aanvankelijk het dialect moet spreken. Een dergelijke ‘heemkundige oriëntering’ is gebaseerd op psychologistische
taalopvattingen van vóór 1930, en zou hoogstens vers twee of vers drie moeten zijn, in de hogere klassen van het M.O., als de leerling het verantwoord gebruik van het Nederlands als cultuurtaal beheerst. Of er moeilijkheden zullen ontstaan vanuit systematische structuurverschillen tussen het eigen dialect en het Nederlands? Wij wagen het te betwijfelen, en menen dat die verschillen vooral phonematisch zijn; en dat is o.i. juist iets dat de onderwijzer zo snel mogelijk moet corrigeren. Het ‘A.B.’ als grondslag, inderdaad (96), maar óók als begin. Hoogstens een reflectie op het dialect daarná. Het dispuut tussen Van Ginniken en Padberg (99) lijkt ons de huidige taalkundige weinig meer te zeggen, wel de spraakkunst van Paardekooper, die schr. op blz. 139 aanbeveelt. Het ware te wensen dat de taalpsycholoog kennis nam van de achtergronden, van waaruit deze spraakkunst geschreven is. Hij zou dan met nog meer kennis van zaken over Taal en Taalonderwijs schrijven, en de aanvulling welke hij de linguist ongetwijfeld dient te geven, zou nog vollediger zijn, dan in dit werk het geval is.
Tervoort
| |
Br. Berthilo Logger, Leer Uw Kinderen Spreken. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1954, 92 pp., f 2.
In dit buitengewoon nuttige werk is een ervaren spraakleraar aan het woord. Voor wat hij uit zijn rijke ondervinding aan raadgevingen bijeenzet kunnen we slechts bewondering hebben. Br. Berthilo moet wel zeer veel spraakgebrekkigen geholpen hebben, dat hij tot een zo vanzelfsprekende beheersing van deze materie gekomen is. Een verdienste te meer is dan de systematische wijze waarop hij deze diverse ervaringen te boek stelt, en tot een geheel van adviezen aan onderwijzer en ouder maakt. Het ware te wensen dat velen dit boek ter hand namen om hun kind of hun leerling met kennis van zaken te helpen in de ontwikkeling van die zeer wezenlijke functie: het spreken. Een enkel woord ter aanvulling zal broeder Berthilo wellicht welkom zijn. Daar, waar hij (61 e.v.) de ontwikkeling der kindertaal beschrijft, zouden wij graag de buitengewoon belangrijke functie van het melodieren naar voren gebracht hebben willen zien. Immers, vóór de ‘éénwoordszin’, vóór het taalgebruik met het qua tale geintendeerde symbool, melodieert het kindje al volop, in navolging van, en vrij variërend op de melodievormen der omringende volwassenen. En straks, als het spreekt, zal dat melodiëren de zinsmelodie worden, met zijn wezenlijke, eenheidgevende functie. Dat de moeder in het contact dan ook vooral voormelodieert, zelfs voorzingt, lijkt ons onbetwistbaar. Een tweede punt dat wij bij de taalwerving naar voren gebracht zouden willen zien, is het zich (schijnbaar) passief aanpassen van het kindje, het ‘luisteren’ en ‘opnemen’, zonder dat daar een onmiddellijk produceren het gevolg van is. Dat is o.i. een tweede uitermate belangrijk proces in de taalwerving. Deze beide opmerkingen
| |
| |
zijn bedoeld als een completering van een - ook in de beschrijving der taalgenese - zeer geslaagd en gaaf geheel.
Tervoort
| |
Sociologie
J. Verstraelen, Geschiedenis van de West-Europese arbeidersbeweging 1789-1914 (Sociaal Economische Studiën, 8). - A.C.V., Brussel, 1954, 290 pp., Fr. 50.
Naast de publicatie van talloze tijdschriften en vulgarisatieboeken is het A.C.V. sedert enkele jaren ook begonnen met de uitgave van degelijk verzorgde wetenschappelijke werken. In aansluiting met zijn Inleiding tot de Geschiedenis der Arbeidersbeweging, in 1949 uitgegeven, verschijnt nu van dezelfde auteur deze Geschiedenis, als achtste nummer van de reeks ‘Sociaal-economische Studiën’. Ingeleid door A. Cool, voorzitter van het A.C.V., wil dit boek meer zijn dan een nachschlage-werk in de handen der eigen syndicale leiders en militanten. Het werk is evenzeer bedoeld voor leraren in het middelbaar onderwijs als voor universiteitsstudenten: al te dikwijls werd hun historische opleiding eenzijdig vervalst door de chronologie van louter politieke of militaire kettingreacties. Inzicht in de eeuwenlange levensstrijd van ganse bevolkingslagen is van groter opvoedende waarde dan bewondering voor de zelfverheerlijkende machtspolitiek der verlichte vorsten of hun feodale voorgangers. De indeling in nummers en paragrafen verhoogt de bruikbaarheid voor het onderwijs, voor ieder hoofdstuk nog vermeerderd door een accuraat bijgehouden bibliografie.
De behandelde stof blijft beperkt tot Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland, de drie staten die de sociale expansie der overige West-Europese landen grotendeels bepaalden.
Naast de inspanningen geïnspireerd door de christelijke sociale gedachte (en dit lang vóór het Rerum Novarum-Jaar 1891) worden ook de typisch vroeg-socialistische en marxistische oplossingen van het arbeidsvraagstuk naar voren gebracht. Zo krijgen wij een concrete, door duizenden détails gestoffeerde voorstelling van de kracht en de zwakheid der christenen in de 19de eeuw.
De lezing van deze studie doet uitzien naar de publicatie van twee andere werken, die respectievelijk de arbeidersbeweging in België zullen behandelen van 1789 tot 1950 en de arbeidersbeweging in West-Europa tussen de beide wereldoorlogen.
J. Kerkhofs
| |
G.F. De Cuyper, Publiekrechtelijke organisatie van het bedrijfsleven. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 284 pp., Fr. 175.
In een voorwoord waarschuwt de auteur ervoor dat hij niet de ganse publiekrechtelijke organisatie van het bedrijfsleven behandelt, en zich beperkt tot ‘de Centrale Raad voor het bedrijfsleven, de Nationale Arbeidsraad, de bedrijfsraden en de paritaire comité's’. Over de Hoge Raad voor de Middenstand, over een wettelijk statuut voor werkgevers- en werknemers-organisaties, over de ondernemingsraden en ondernemings-revisoren wordt niet gesproken.
Na een bondige uitweiding over de beginselen der bedrijfsorganisatie, zoals deze concreet in België worden toegepast, worden stelselmatig de top-instellingen van het systeem geanalyseerd. Eerst de samenstelling, de taak en bevoegdheid, het bestuur en de werking van de Centrale Raad en de bedrijfsraden. In een tweede en derde afdeling bestudeert schr. respectievelijk de Nationale Arbeidsraad en de paritaire comités. Ter aanvulling wordt in een appendix de opsomming gegeven van de voornaamste wetsvoorstellen, wetsontwerpen, amendementen, wetten en besluiten op de verscheidene raden en op de paritaire comités.
Het geheel weerspiegelt een concrete toepassing van de christelijke corporatieve doctrine, in Quadragesimo Anno voorgesteld. Voor juristen, syndicale leiders, werkgevers en bijzonder voor de hogere functionarissen in de Rijksadministratie is dit consultatie-werk van de Brusselse Professor aan het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen een onmisbare hulp om wegwijs te worden in dit onderdeel van de gecompliceerde doolhof der sociale wetgeving.
J. Kerkhofs
|
|