| |
| |
| |
Genealogie en Geschiedenis
door Prof. Dr Otto Forst de Battaglia
DE genealogie is niet slechts een wetenschap die mededelingen doet omtrent de menselijke betrekkingen, voor zover ze op afstamming berusten, maar ook een methode om gebeurtenissen, toestanden en veranderingen, maar vooral enkelingen en menselijke gemeenschappen te bestuderen met het oog op de afstamming. In die zin wordt de moderne genealogie een hulpwetenschap van de geschiedenis, die er belangrijk toe bijdraagt de voornaamste taak van het historisch onderzoek te verlichten, welke er in bestaat, niet slechts te laten zien, ‘hoe het in werkelijkheid is geweest’, maar ook ‘waarom het zo is geweest en geworden’.
In die omschrijving ligt reeds een beperking, die ons behoedt voor de uitwassen van een genealogie, die tot een politieke leer is vernederd. Wij kunnen nooit zeggen, dat iets zo heeft moeten zijn op grond van de afstamming: dat er een biologisch noodlot zou bestaan, dat het historische verloop in zijn geheel en het leven en streven van de enkeling hier op aarde onafwendbaar zou beheersen. Evenmin als de meteoroloog in staat is feilloze weervoorspellingen te doen, en evenmin als de geschiedkundige zelfs uit de talrijke analogieën het onvermijdelijke van een toekomstige ontwikkeling mag voorspellen - een dergelijke predestinatie-waan is een van de grootste dwalingen van de Marxistische geschiedenisfilosofie en van die, welke geheel op de rassenleer gebaseerd is -, evenmin kunnen erfelijke factoren als een onwrikbaar noodlot worden voorgesteld: ze kunnen ons slechts een verklaring geven voor het feit, dat een individu, of een groep bepaalde kenmerken vertoont.
Frederik de Grote was een genie, zijn broer, prins Heinrich, een buitengewoon begaafd man; ze waren beiden homosexueel aangelegd, hielden veel van de Franse cultuur en bezaten een aangeboren liefde voor alles wat Frans was, in tegenstelling tot hun flinke, maar ietwat bekrompen vader, de soldatenkoning. Voor dat alles zien wij de verklaring mede in de afstamming van een overgrootmoeder met sterke ‘erfmassa’, die bovendien aan een van de beide hoofd-krachtlijnen van de geslachtstabel staat en die in het geslacht der Hohenzollern, waarvan de voorouders tot dusver uitsluitend tot de hoogste Duitse adel hadden behoord, een erfmassa bracht van Eléonore Desmiers d'Olbréuse, in wie de genealogische nalatenschap was geconcentreerd van vele geslachten van zeer gecultiveerde, verfijnde, maar ook enigszins verdorven edellieden en edelvrouwen van Poitou, Berry en Limousin. De culturele talenten van de filosoof van Sans-Souci en van zijn broer Heinrich zijn ongetwijfeld ten dele ook te danken aan Willem van Oranje en aan admiraal de Coligny, van wie zij viermaal in de vijfde en zesde generatie afstammen, en aan de palsgravin Sophie van Hannover, een vrouw van betekenis, die op twee manieren hun overgrootmoeder is. Maar het zou onverantwoord en onwetenschappelijk zijn, te beweren, dat op grond
| |
| |
van deze afstamming de in feite bij Frederik de Grote en bij prins Heinrich voorkomende talenten en andere eigenschappen, aanwezig moesten zijn. Het beste bewijs daarvoor leveren hun eigen broers, August Wilhelm en Ferdinand, bij wie de eigenschappen van de twee anderen niet te vinden zijn: de gunstige evenmin als de ongunstige. Wij moeten dus zeggen, dat de genealogische methode de geschiedvorser uitsluitend materiaal kan leveren om het reeds bekende (mede) te verklaren, maar niet om de toekomst te voorspellen of om een ontwikkeling als door het noodlot bepaald voor te stellen. Met die beperking blijft er voor de genealogie echter nog een groot gebied over, zowel voor het geven van een duidelijker verklaring van historische feiten, als voor een beter begrip voor figuren uit de geschiedenis.
Uit de vele vraagstukken waarop deze genealogische methode een nieuw licht kan werpen, en waarvoor zij soms de oplossing vermag te geven, willen wij enkele van de voornaamste kiezen, bij wijze van voorbeelden. Wij vragen ons allereerst af, welke volken, geslachten of belangrijke enkelingen een grote rol hebben gespeeld in de loop van de geschiedenis. Het antwoord op die vraag geven ons de genealogische tabellen van de voornaamste heersers en staatslieden en van de grote figuren op het gebied van kunst, wetenschap en cultuur. Wij zien dan al dadelijk, dat heerserstalent en militair genie voortkomen uit een biologisch erfgoed, dat eeuwen lang in een betrekkelijk beperkte klasse is geteeld en dat sinds de Volksverhuizing het privilege schijnt te zijn van het in alle landen van Europa heersende Germaanse, respectievelijk Noordse element, en van het Mongools-Toeraanse, wat de Palaio-Aziatische landen betreft. Een en ander blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit de genealogische tabel van Lodewijk de Heilige, die toch geen Duitse, maar een West-Europese koning uit de bloeitijd van de Middeleeuwen was. En als wij de afstamming nagaan van de toekomstige heerser over het Britse rijk, de jonge hertog van Cornwall, dan zien we dat er, wat de afstamming der vorsten betreft, slechts weinig is veranderd. Daarentegen zijn de talenten op het gebied van kunst, wetenschap en economie in het Slavische en Latijnse Europa en onder het Voor-Aziatische ras op zijn minst even belangrijk als die van de Noordse Germanen en de biologisch met hen verwante Oud-Slaven en Oud-Kelten.
Door het bestuderen van de genealogische tabellen kan ook een verklaring worden gevonden voor historische en tevens hedendaagse verschijnselen, zoals de nauwelijks te overbruggen tegenstelling tussen Duitsland en het Westen, en tussen de Slavische volken en het Duitse, en eveneens voor de nauwelijks te overwinnen behoefte van de Duitsers om te gehoorzamen en voor de geest van verzet, die altijd weer de Fransen en Italianen bezielt.
De heersers in de Duitse landen zijn sinds onheuglijke tijden altijd voortgekomen uit een klasse, waarvan de leden oorspronkelijk als afstammelingen van goden werden beschouwd, en die daarna, vele eeuwen lang, door strenge standsvoorschriften van de andere mensen afgescheiden bleven, terwijl zij alleen alle macht en rijkdom bezaten: een kaste waarin nieuwe, in welstand en invloed toenemende groepen slechts heel
| |
| |
langzaam konden binnendringen. Het bloed, de afkomst, gold als het hoogste en in geval van twijfel moest de zuiverheid van het bloed worden bewezen. Wat het bezit betrof, stonden de onroerende goederen bovenaan; dit bezit was aan een streng erfrecht gebonden en waarborgde onafhankelijkheid en invloed op de staatszaken. Ambten en waardigheden kwamen eerst daarna; die waren trouwens - in het begin altijd en later meestal - afhankelijk van de vraag of iemand al of niet tot de heersende klasse behoorde. Roerend goed, bezit van kapitaal, aandeel in handel en industrie, en tenslotte de vrije beroepen verleenden slechts weinig aanzien. Ook aangaande het merkwaardige verband tussen kerkelijke waardigheden en zuivere afstamming en over instellingen als de slotkapel - afkomstig van de huistempel, waar de ‘van goden afstammende’ edelen zelf offers brachten aan hun hemelse voorvaderen of waarvoor zij priesters aanstelden - heeft de genealogie reeds veel opgehelderd. In de Duitse landen waren bijvoorbeeld de adellijke domkapittels en kloosters, en later de adellijke kanunnikaten, alle uitsluitend bestemd voor candidaten wier afstamming aan de gestelde eisen voldeed.
In Italië en Frankrijk is aan dergelijke toestanden veel eerder een einde gekomen. Vooral dank zij de steun van het pausdom, de steden en de opkomende stand van de geleerde beroepsambtenaren, kreeg daar een nieuw beginsel de overhand, dat weldra ook door de humanistische geleerden en schrijvers met de pen werd verdedigd. Dat was het beginsel van de betekenis van de persoonlijke prestaties, van het staatsambt en van het bezit van roerende goederen, boven de waarde van het bloed en het grondbezit. Terwijl de ‘waardigste’ rangen in de staat, ook in het Westen, en (zij het dan korter) in het Zuiden, voor de Germaanse ‘godenzonen’ bestemd bleven - zoals bijvoorbeeld kan blijken uit de genealogische tabel van de Franse koning Lodewijk de Heilige -, werden de ambten, die van de grootste practische betekenis waren in die landen, steeds meer toevertrouwd aan mannen uit het gewone volk, die afstamden van de niet-Germaanse, niet-Noordse meerderheid, van de massa die zich eeuwenlang de feitelijke alleenheerschappij van de indringers uit de tijd van de Volksverhuizing moest laten welgevallen. Zo groeien dan de rechtsgeleerden, de koninklijke kanseliers en andere ambtenaren van de kroon en ook de grote financiers en ten slotte de dichters en geleerden in Frankrijk de grote feodale heren over het hoofd. Deze ‘plebejers’ bedrijven hoge politiek, verzamelen rijkdommen en geven de toon aan op het gebied van de geestelijke stromingen, de cultuur en de mode. Dan komt de tijd dat zij huwelijken sluiten met de dochters van de oude heersersklasse, die tot dusver zo angstvallig voor hen gesloten bleef, en hun eigen dochters aan leden van die trotse adel ten huwelijk geven. Tenslotte is het in Frankrijk, evenals in Italië en in Engeland, gedaan met het beginsel van de gelijkheid in stand. De revolutie van de genealogische tabel en de erkenning van de betekenis der economische waarden is voltrokken,
vóór de revolutie van de politieke instellingen, in Engeland in de zeventiende, en in Frankrijk en Italië tegen het eind van de achttiende eeuw, een feit wordt.
| |
| |
Een ander geschiedkundig probleem, dat met behulp van de genealogische methode moet worden behandeld, is de vraag naar de betekenis van de bloedverwantschap voor bepaalde historische gebeurtenissen. Het is duidelijk, dat de bloedverwantschap tussen de heersers in een monarchistische wereld, die in feite tot in het begin van deze eeuw heeft voortbestaan, van groot belang is geweest voor het verloop der geschiedenis. Dit geldt zowel voor de verschillende conflicten over erfopvolging en de daaruit voortgekomen oorlogen, als voor de bondgenootschappen, die op bloedverwantschap van de vorsten berustten; zowel voor de betrekkingen, die de vooraanstaande staatkundige leiders met hun familieleden in andere landen onderhouden, als voor het bewustzijn van stamverwantschap met andere groepen of volken bij grote volksmassa's en gehele naties. Wat het jongste verleden betreft, kan worden herinnerd aan de Coburgs, die op verschillende Europese tronen zetelden; wat vroeger eeuwen aangaat, aan het familieverdrag van de Bourbons van Frankrijk, Spanje en Napels, aan de Habsburgers in Oostenrijk en Spanje, aan de Jagellonen in Polen-Litauen, Bohemen en Hongarije en voorts aan de, op bloedverwantschap steunende, invloed van de Hohenzollern en andere Duitse vorstenhuizen op de Russische tsaren uit het geslacht pseudo-Romanow. Men behoeft trouwens maar te denken aan de rol die de huwelijken steeds in de hoge politiek hebben gespeeld; en niet alleen aan de vorstenhoven.
Tijdens de tweede wereldoorlog onthulde een publicatie, waarmee nationaal-socialistische propaganda werd beoogd, de genealogie van de hoogste kringen waaruit de bekleders van de leidende posities in het Britse rijk voortkwamen. Men had alleen vergeten er aan toe te voegen, dat ook in het ‘Derde Rijk’ bloedverwantschap met de hoogste autoriteiten geen slechte aanbeveling was en hieraan kan nog worden toegevoegd, dat zelfs in Sowjet-Rusland bloedverwantschap of verzwagering met de machtigen een groot voordeel kan zijn. De vrouw van Malenkow heet Chroesjtsjewa en Chroesjtsjew heet de communist no. 3 (in feite no. 2) van de Sowjet-republiek. De zoon van Stalin was al generaal bij de luchtmacht toen hij nauwelijks dertig jaar was, en de ‘verrader’ Berija was, volgens ingewijden, een achterneef van Stalin. Genealogische bijzonderheden over dergelijke gevallen zijn overigens moeilijk te krijgen omdat die in Sowjet-Rusland tot de staatsgeheimen behoren. In Praag is de opperbevelhebber over het leger en de luchtmacht, Tsjepitsjka, een schoonzoon van de overleden president Gottwald. In Hongarije zijn twee staatspresidenten ten val gekomen, als gevolg van de ontsporingen van hun schoonzoons, die al jong hoge ambten hadden gekregen. En in Sowjet-Rusland zijn de oudere families van de ‘upper four’ in genealogisch opzicht nauwelijks zwakker met elkaar verbonden dan in Europa de geslachten van de hoge adel, die te vinden zijn in de afdelingen IA en II van de Almanach de Gotha. En tenslotte mogen wij ook bij de internationale contacten in de wereld van de grote financiers de banden van het bloed en het huwelijk niet vergeten. Ook bij families als Du Pont de Nemours, Bohlen, Rothschild en Wendel is bloed geen water en men kan de moderne economische geschiedenis niet begrijpen zonder de sleutel van de genealogie.
| |
| |
Het zijn echter niet alleen de werkelijke verwantschappen, die belangrijke historische gevolgen hebben. Vaak hebben zijtakken van een stamboom, die uit biologisch oogpunt onbelangrijk zijn, vermeende bloedverwantschap of legenden en mythen over de afstamming zeer grote invloed gehad op de houding van heersers, politici, of volken. Iedereen die zich met genealogie heeft bezig gehouden, weet, hoe vaak er naar is gestreefd de afstamming van leidende persoonlijkheden van ‘grote voorvaderen’ te bewijzen om daar munt uit te slaan, ofschoon uit dergelijke, met veel moeite bijeengegaarde ‘gegevens’ evenmin gevolgtrekkingen kunnen worden gemaakt op het gebied van de erfelijke aanleg als in juridisch opzicht. Toen Mussolini een Italiaanse prins op de Kroatische troon wilde zetten, kwamen dienstbare pennen ijverig in beweging om voor de dag te komen met afstammingsreeksen, die opklommen tot aan Kroatische dynastieën, maar die evengoed in de genealogische tabellen van duizenden andere tijdgenoten te vinden zijn. Toen de koning van Italië de titel van koning van Albanië aannam, werd er een stamboom te voorschijn gebracht, volgens welke hijzelf zou afstammen van Albanese feodale heren uit de vijftiende eeuw en de vrouw van zijn zoon Umberto (II) - de dochter van koning Albert van België - van Skanderberg, de Albanese nationale held uit dezelfde eeuw. Maar hetzelfde kan ook weer van duizenden mensen van deze tijd worden gezegd. Minder bekend is het, dat de Hohenzollern in de zeventiende eeuw, vóór zij aan een andere oplossing van de Poolse kwestie dachten, zich beriepen op hun afstamming van de Jagellonen, om de kroon van die uitgestorven dynastie te krijgen. In de Angelsaksische landen zijn - vooral bij parvenu's - de stambomen zeer geliefd, waaruit moet blijken dat de betrokkenen van Britse koningen afstammen. De bekoring van een afstamming van de Karolingers in de vrouwelijke linie is sterk verminderd,
sinds Zwitserse genealogen onder hun medeburgers het bestaan van enige duizenden authentieke afstammelingen van Karel de Grote hebben vastgesteld, van wie er vele tot de armste klasse der bevolking behoorden. Wij herinneren ons echter nog, dat machthebbers die minder gevoel hadden voor nuchtere wetenschap dan voor romantische dromen uit - overigens onbetwistbare - afstammingsreeksen, die zij met vele anderen gemeen hadden, politieke conclusies trokken.
Wilhelm II putte uit zijn afstamming van admiraal de Coligny illusies over Duits-Franse toenadering. De fictie van de Engelse afkomst van het Britse koningshuis - in werkelijkheid gesproten uit de Huizen Hannover en Coburg, en later het Huis Windsor genoemd - berustte, tot de tegenwoordige koningin Elisabeth II aan de regering kwam, de eerste die door haar moeder een noemenswaardig percentage Engels bloed in de aderen heeft, op een uiterst dun en in biologisch opzicht onbelangrijk stroompje bloed, dat bij vele andere vorsten in Europa overvloediger is. Maar deze fictie is van het grootste belang met het oog op de ingewikkelde troonsopvolging in Engeland.
Iedereen die het Oosten kent, weet van hoeveel belang daar het sjeriefaat (de beweerde afstamming van Mohammed) is. En de afstamming van de keizers van Japan van de zonnegodin Amaterasoe was tot
| |
| |
voor korte tijd een dogma, waarop de rechten van de dynastie waren gegrondvest en dat door moderne Japanse geleerden, docenten in het staatsrecht en geschiedschrijvers, en zelfs door natuurkundigen op de een of andere manier werd verklaard en verdedigd.
Wat nu de naties betreft, vinden wij bijvoorbeeld grote invloed van genealogische legenden bij de Magyaren en Joden, die - zoals iedere enigszins uitgebreide genealogische tabel bevestigt - slechts voor een klein deel afstammen van de voorvaderen op wie zij de aanspraken doen gelden, waar de Hongaarse en de Joods-Zionistische mythus op steunt. Uit de geschiedenis van de Oudheid kennen wij dergelijke genealogische legenden, zoals het geloof van de Romeinen - dat zich overigens, evenals de theorieën van de Hongaren en de Joden, rondom een historische kern heeft gevormd - aan hun ‘Trojaanse’ (in werkelijkheid Etruskisch-Klein Aziatische) afkomst. Alsook het feit dat de Griekse steden bij hun veten politieke steun zochten in de plicht om wraak te nemen wegens de beledigingen, die hun mythische voorvaderen zouden zijn aangedaan.
In de politieke en sociale geschiedenis vinden wij telkens weer zeer concrete voorbeelden van het nut van een genealogische zienswijze. Zo is één van de voornaamste beginselen van het Duitse, en vermoedelijk ook van het algemeen-Germaanse en zelfs van het Indo-Europese staatsrecht, eerst door de speurzin van een groot kenner van de geschiedenis van het recht, de jurist en genealoog Otto von Dungern, hoogleraar aan de universiteit van Graz, opnieuw ontdekt: namelijk het feit, dat bij de schijnbaar vrije keuze van de Duitse keizers en koningen, als kroonpretendenten uitsluitend in aanmerking kwamen de nakomelingen van de primus acquirens, van de vorst die het eerst met de vernieuwde keizerlijke waardigheid was bekleed, dus van Karel de Grote. Tot die kring van kroonpretendenten werden zowel de afstammelingen van de mannelijke, als van de vrouwelijke linie toegelaten, ofschoon een familie, die reeds op de troon had gezeteld, in het algemeen de voorrang had, tot zij geheel was uitgestorven. De genealogie heeft vastgesteld, dat alle Duitse keizers en koningen nakomelingen zijn geweest van Karel de Grote; en uiteraard waren zij allen geboren uit huwelijken van standgenoten. En omdat dit thans vaststaat, is het onzin mannen als Rudolf van Habsburg en Günter van Schwartburg te betitelen als ‘kleine graven, die tot de hoogste waardigheid zijn opgeklommen’: ook zij behoren tot de nakomelingen van Karel de Grote, die in het jaar 800 tot keizer werd gekroond! De rechtsregel, die Von Dungern weer heeft ontdekt, was uit het bewustzijn verdwenen en toen hij nog van kracht was, moet hij zo vanzelfsprekend zijn geweest, dat geen kroniek of oorkonde gewag maakt van dit gewoonterecht, dat in vlees en bloed was overgegaan, en dat wij alleen in verhalende bronnen zijdelingse toespelingen er op aantreffen.
Iets anders dat de genealogie ons in de geschiedenis van de Middeleeuwen laat zien is het feit, dat het niet alleen geen verschil maakt of de afstamming volgens de mannelijke of de vrouwelijke linie kan worden vastgesteld; en ook, dat het er weinig toe doet of het een ‘wettelijke’ of een buitenechtelijke geboorte betreft, zolang beide ouders maar gelijk
| |
| |
zijn in stand. Willem de Veroveraar - en nog vele andere, minder vermaarde bastaards, zoals enige zonen van keizer Frederik II - worden gekroond of weten zich als leden van de hoogste adel in vorstelijke waardigheden te handhaven, ofschoon hun moeder nooit het sacrament van het huwelijk heeft ontvangen. Terloops moge hier worden opgemerkt dat bij nader onderzoek het verhaal van de dochter van een bontwerker, die de eerste Noormannen-koning van Engeland zou hebben gebaard, op fantasie berust. Het zogenaamde ‘meisje uit het volk’ blijkt het kind van een kleine edelman te zijn.
Daarentegen werden kinderen uit volkomen wettige huwelijken van vorstelijke personen met dochters van rijke en aanzienlijke ‘ministerialen’ van onvrije afkomst niet als vrijen beschouwd en niet tot de stand van hun vader gerekend. Dat geldt voor Duitsland tot omstreeks het midden van de twaalfde eeuw; in het Noorden nog veel langer. Maar in Frankrijk en Italië geraken die strenge regels al in vergetelheid ten tijde van de Investituurstrijd, die niet op de laatste plaats een strijd was tegen het bloed-principe.
In onze tijd wordt dit principe van de evenknieën weliswaar in feite nog steeds in acht genomen door de steeds kleiner wordende kring van nog regerende en de grotere van onttroonde Vorstenhuizen, maar met de zuiverheid van het bloed volgens de stand - in de vroegere zin - is het voor goed gedaan. Zeer zelden vindt men nog uitzonderingen zoals de Franse troonpretendent, de Graaf van Parijs die op een afstamming van meer dan achtduizend adellijke voorouders kan wijzen of het grijze hoofd van het Huis Wittelsbach en koningin Juliana der Nederlanden, in wier genealogische tabel niet-hooggeboren voorouders echter al eerder optreden door de bloedverwantschap met Katharina I van Rusland. En de kinderen van de graaf van Parijs, zijn door hun voorouders van moederszijde van lage Tsjechische adel en staan daardoor dichter bij de burgerij. Iets dergelijks is het geval met de kleinzoon van de Beierse kroonprins Rupprecht en met prins Bernard der Nederlanden (vroeger van Lippe) die al een niet-adellijke overgrootmoeder heeft, waardoor Nederlands toekomstige koningin in genealogisch opzicht evenzeer met de gewone burgers verbonden is, als dat het geval is met de erfgenaam van de Britse kroon: namelijk door de voorouders van zijn vader (uit de familie Auke) en door zijn grootmoeder van moederszijde, die predikantenfamilies onder haar voorouders telt. En het hoofd van het Oostenrijkse Huis, die zelf onder 256 voorouders geen enkele burgerlijke telt, is getrouwd met een vrouw, die weliswaar uit het oude Vorstenhuis van de Wettiners komt, maar door haar moeder vrij nauw verwant is aan Noord-Duitse families van lage adel en uit de burgerij.
Als pendant tegenover deze ‘democratisering’ van de genealogische tabellen van de hoogste adel, onthult de genealogie ons het bestaan van vorstelijke en zelfs koninklijke voorouders (legitieme, wel te verstaan!) van heel gewone en onbemiddelde mensen. Het proces van de vermenging van alle lagen van de maatschappij gaat onafwendbaar voort. Van niet minder betekenis is een andere les, die het genealogisch onderzoek ons leert en die een belangrijk historisch feit aan het licht brengt: namelijk de toenemende vermenging van volken en rassen. Over grote ‘ge- | |
| |
nealogische afstanden’ gezien, blijkt een dergelijke vermenging altijd te hebben plaatsgevonden, ofschoon de geleerden zich daarvan vroeger nooit rekenschap hebben gegeven en het grote publiek nog veel minder. Wie zou bijvoorbeeld hebben gedacht, dat de zuivere moederlijke lijn van de voorouders van Maria Theresia teruggaat tot vorsten uit de steppen van Midden-Azië? Als voor vorsten het matriarchaat van Bachofen zou gelden, dan zou de vermaarde keizerin van Oostenrijk een Mongoolse vorstin of een Koemanen-prinses zijn geworden! Overigens kan de afstamming van alle regerende families in Europa in de vrouwelijke linie tot Dsjengis-Khan worden teruggebracht.
Ook voor zijn eigen tijd komt de genealoog bij zijn onderzoek vaak tot merkwaardige ontdekkingen. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat zowel Rudolf Hess, de vroegere plaatsvervanger van Hitler, als de Amerikaanse Jood Kassowitz en de Poolse geleerde Sawicki van de Zwitserse reformateur Zwingli afstammen. En er zijn duizenden van dergelijke merkwaardigheden in de afstamming ontdekt.
Een uittreksel van de genealogische tabel van Winston Churchill, die overigens voor vele honderden, zo niet voor duizenden thans levende Engelsen uit de hoogste kringen en uit de middenstand geldt - die allen in de vrouwelijke linie de zevende graaf van Derby tot voorvader hebben (maar alleen de nakomelingen uit het huwelijk van Lord Randolph Churchill hebben Indiaans bloed in hun aderen) - is een voorbeeld van de vele wegen van die altijd en overal, ook uit een schijnbaar gesloten genealogisch gebied, naar andere landen en volken leiden. Churchill's stamboom van vaders zijde geeft 512 voorvaderen die zuiver Brits schijnen te zijn, maar één enkele uitzondering, de bloedverwantschap met La Trémoïlle, is voldoende om dadelijk een contact met geheel Europa tot stand te brengen. Iets dergelijks vinden wij in iedere genealogische tabel, als wij maar ver genoeg kunnen teruggaan in het verleden. Zo is er bijvoorbeeld de genealogische tabel van een Zwitsers geleerde uit een familie die oorspronkelijk uit het Rijnland komt. In die tabel verschijnt een immigré uit Bohemen en met hem ontdekken we al wegen naar het gehele Slavische Oosten. Of wij vinden verbindingen met Spaanse families, die over de vrouwelijke linie al spoedig leiden naar een van de talrijke zijtakken van de Iberische Vorstenhuizen; met een tweede genealogische sprong komen we dan bij een gedoopte Moorse prinses en vandaar leidt de lijn naar de Arabische dynastieën en naar Mohammed. Honderden en zelfs duizenden families van Spaanse of Portugese afkomst zijn verwant met de Inca's van Peru of de Azteken van Mexico, maar het Indiaanse bloed heeft zich over de Pyreneeën heen nog niet zeer verbreid. Zelfs negerbloed is te vinden in de hoogste Europese kringen. De beroemde Russische schrijver Poesjkin stamde van moederszijde af van Hannibal, de ‘Moor van Peter de Grote’, een Abessyniër die, te oordelen naar het type, zeer veel negerbloed moet
hebben gehad. En Poesjkin zelf is niet alleen reeds de voorvader van een talrijk nageslacht, dat in Rusland woont, maar ook van de graven van Merenberg, een morganatische tak van het Huis Nassau-Luxemburg.
| |
| |
Als laatste voorbeeld van de betekenis van de genealogie voor de geschiedschrijving noemen wij nog het onderzoek naar het voortwerken van belangrijke persoonlijkheden in hun nakomelingen. Bij dit onderzoek tracht men na te gaan, in hoeverre sterke persoonlijkheden in hun nakomelingen nawerken. In dit verband moeten wij nog iets zeggen over een ander geschiedkundig-genealogisch probleem. De gangbare opvatting over het ‘uitsterven’ en de ‘degeneratie’ van voorname of in geestelijk opzicht belangrijke geslachten is onzin. Deze opvatting haalt het juridische en het biologische door elkaar. Van uitsterven kan alleen worden gesproken, als niet alleen de mannelijke linie (de enige waarmee onze wetten rekening houden), maar ook de vrouwelijke geen nakomelingen meer heeft. Dit komt echter maar zelden voor als er eenmaal vijf of zes generaties na het stampaar hebben geleefd. Zo zijn de grote geslachten van de Middeleeuwen alleen in de mannelijke linie verdwenen; in de vrouwelijke bloeien ze nog zonder uitzondering. De Tudors, die sinds het begin van de zestiende eeuw zogenaamd uitgestorven waren, telden bij het begin van de twintigste eeuw al meer dan tienduizend nakomelingen van het laatste vruchtbare echtpaar van dit Britse geslacht. De nakomelingen van de Hohenstaufen kunnen wij op honderd duizenden schatten en die van de Karolingers op millioenen.
Van meer belang in dit verband is echter het feit, dat de grote veldheren en de beroemdste schrijvers, kunstenaars en geleerden na vele eeuwen nog voortwerken in hun nakomelingen, als de talrijke erfmassa's zich weer tot een sterk, concreet talent verenigen. Van de historische figuren uit een betrekkelijk ver verleden, die wel het sterkt in hun nakomelingen hebben doorgewerkt, noemen wij: Karel de Grote, de eerste twee Ottonen, Frederik Barbarossa en Frederik II van Hohenstaufen, Hendrik de Leeuw, Rudolf van Habsburg, de Luxemburgers Karel IV en Sigismund, de Franse koning Lodewijk de Heilige en andere schitterende Capetingers, alsook Wladyslaw Jagiello van Polen-Litauen. Uit een meer nabij verleden kan Maximiliaan I - ‘de laatste ridder’ - worden genoemd, de keizer uit het ‘uitgestorven’ Habsburgse Huis, die onder de voorvaderen van de Franse kroonpretendent, de graaf van Parijs, zevenhonderd maal voorkomt, dat is veel vaker dan de Bourbons uit dezelfde tijd! Of Willem van Oranje, die, ofschoon nog geen vier eeuwen van haar gescheiden, tweeënzestig maal voorvader is van koningin Juliana. En een dergelijke erfelijke intensiteit vinden wij bij vele figuren, die het volk intuïtief tot nationale helden heeft verkozen, zoals Adrian von Bubenberg in Zwitserland.
Verder herinnert de genealogie ons er aan, dat ook van grote figuren die zijn gestorven, het bloed toch tenminste voortleeft door de nakomelingen van hun broers en zusters. Dit is bijvoorbeeld het geval bij vele Pausen, bij Sint Thomas van Aquino, Pico della Mirandola, Mazarin, Ronsard en prins Eugenius van Savoye.
Tenslotte kan worden gezegd, dat de bestudering van duizenden genealogische tabellen ons een inzicht geeft in de innerlijke structuur van een volk of van een klasse; wij ontdekken op die manier relaties, waardoor wij eerst in staat zijn een bepaalde historische ontwikkeling goed te begrijpen. Zo is het bijvoorbeeld zeer belangrijk, met behulp
| |
| |
van de genealogische methode een inzicht te krijgen in het feit, dat het Zwitserse volk een betrekkelijke eenheid heeft kunnen vormen, omdat het een gemeenschap is van mensen met grotendeels gemeenschappelijke voorouders, of in de biologische overeenstemming binnen de klasse der Poolse en Hongaarse magnaten, die eeuwen lang hebben geheerst, en vooral in de hoogste Duitse adel in de Middeleeuwen, en dan te zien hoe aan de andere kant de Kruistochten opmerkelijke veranderingen brengen in de Europese erfmassa. De verduitsing van de gebieden aan de Duitse Oostgrens vindt steun door de huwelijken van de daar wonende Slavische vorsten met Duitse prinsessen. De afzonderlijke positie van Oostenrijk in het Duitse taalgebied blijkt reeds lang vóór de afscheiding in feite te hebben bestaan als gevolg van de geheel andere afstamming van de vorsten en de adel, en later ook van de burgers in dat gebied. En hoezeer de geschiedenis van Amerika door het biologische erfgoed van de puriteinen, maar ook door Indiaanse voorouders is beïnvloed, wordt ook duidelijk gemaakt door de genealogie, evenals de rol die de Mongoolse overschaduwing van de oeroude Finse basis in Rusland heeft gespeeld om dit land zijn eigenaardig karakter te geven.
Maar steeds weer moet het historisch onderzoek bij de behandeling van dergelijke kwesties steunen op goed geordend en deugdelijk onderzocht genealogisch materiaal. Indien met de nodige wetenschappelijke ernst te werk wordt gegaan, durven wij te zeggen, dat de genealogische methode voor de historicus even waardevol kan zijn als het experiment voor de natuurkundige.
|
|