| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
In de serie Ecclesia docens verscheen in 1954 bij de N.V. Gooi en Sticht te Hilversum: Sacra Virginitas. Encycliek van Paus Pius XII van 25 Maart 1954 over de Godgewijde Maagdelijkheid. Met een voorwoord van Dr Chr. Oomen C.ss.R., 58 pp.
Het actueel belang van deze encycliek wordt in het Voorwoord op duidelijke wijze toegelicht. In de noten daarbij wordt verwezen naar moderne literatuur, en in een noot bij de tekst (blz. 32) naar toespraken van paus Pius XII over maagdelijkheid en kloosterleven. De vertaling is van Dr Chr. Oomen C.ss.R. en Dr M. Mulders C.ss.R.
P. Schoonenberg
| |
Josef Stierli, Cor Salvatoris. Wege zur Herz-Jesu-Verehrung. - Herder Freiburg i/Br., 1954, X-270 pp., geb. D.M. 9,80.
Vier Duitse theologen (J. Stierli, R. Gutzwiller, Hugo Rahner, Karl Rahner) behandelen in korte hoofdstukken het bijbels, het historisch, het dogmatisch, het liturgisch en het religieus aspect van de H. Hart-devotie. De degelijkheid van deze uiteenzettingen overtreft al wat we op dit gebied gelezen hebben. Van welk standpunt ook de schrijvers het onderwerp benaderen, telkens oriënteren ze de lezer naar de diepe, traditioneel-katholieke zin van de devotie tot Jesus' Hart, dat door het laatste offer de bron is geworden van de christelijke waarheid, de levende Kerk, de sacramenten en heel het genadeleven. Elke vage sentimentaliteit wordt principieel geweerd; des te zuiverder wordt de ware goddelijke liefde aangewakkerd, gegrond op een reëel inzicht in het mysterie van de Godmens, waarvan wij het heilige ‘midden’ willen betekenen, wanneer wij spreken over zijn ‘Hart’. Deze korte, diepzinnige en toch zo weinig schoolse Summa van de H. Hart-devotie bevelen wij zeer warm aan.
F. De Raedemaeker
| |
Maria's geestelijk moederschap. Verslagboek der 12e Mariale Dagen 1953. - St Norbertus-Boekhandel, Tongerlo, 1954, 208 pp., ing. Fr. 130, geb. Fr. 200.
Dit zijn de referaten in 1953 gehouden op de Mariale Dagen voor priesters te Tongerlo. Het belang van het algemeen thema: Maria's geestelijk moederschap, de theologische structuur van de hele behandeling, de waarde der afzonderlijke bijdragen aan bedreven specialisten toevertrouwd, maken het boek voor priesters en ook voor vaktheologen tot een kostbare aanwinst. Dat moge blijken uit de inhoud die hier volgt: eerst komt een gedetailleerd en kritisch overzicht van de mariologische bibliographie 1951-1953 door Prof. G. Philips, vervolgens wordt het algemeen thema behandeld 1. vanuit de Schrift door P.J. De Fraine die een accurate en genuanceerde exegese geeft van het Johanneswoord: ‘Ziedaar uwe Moeder’; 2. vanuit de Traditie in een rijk gedocumenteerd artikel van P. Melchior a S. Maria; 3. vanuit het Kerkelijk Leergezag door P.G. De Becker; 4. vanuit de theologie eerst door P.C. Friethoff die de ‘theologische grondslagen’ nagaat van Maria's geestelijk moederschap, vervolgens door Kan. A. Van Hove die er ‘aard en omvang’ van bepaalt. Tenslotte wijst P.J. Hupperts op de vitale incidenties van de uiteengezette leer.
R. Leys
| |
Sint Bernardus van Clairvaux. Gedenkboek door Monniken van de Noord- en Zuidnederlandse Cisterciënser Abdijen samengesteld bij het achtste eeuwfeest van St Bernardus' dood. 20 Aug. 1153-1953. - Uitg. Sinite Parvulos, Abdij Achel; De Forel, Rotterdam, 1953, 358 pp., Fr. 230, f 17,50.
De Cisterciënsers der Nederlanden die literair meer en meer op de voorgrond treden, hebben in een piëteitvol gebaar hun heilige stichter, bij gelegenheid van het 8e eeuwfeest van zijn afsterven, hulde gebracht in dit gedenkboek. Bedoeling was de prestigieuze figuur van Bernardus die eens in de Nederlanden zo populair was - men vindt b.v. alleen ‘Sinte Beernaert’ bij name in Ruusbroec geciteerd - ruimer bekend te maken en velen, zo mogelijk, aan te zetten tot een persoonlijke studie van zijn vlammende geschriften. Het boek bevat artikelen over Bernardus' geschiedenis, zijn theologie, zijn spiritualiteit en mag als een geslaagde inleiding gelden op de Doctor Mellifluus, als een vulgarisatie van hoog gehalte. Men begrijpt dat een Gedenkboek een laudatiever toon aanslaat dan in een wetenschap- | |
| |
pelijke verhandeling wenselijk zou zijn: toch had men b.v. in de levensschets enige reserve mogen uitdrukken omtrent het optreden van de heilige extremist die Bernardus was, tegenover Abélard, zonder dat daarom in het minst afbreuk werd gedaan aan de zuiverheid van zijn bedoeling. Op theologisch gebied is Bernardus eerder conservatief: zijn verdienste ligt niet zozeer in de vernieuwing der gedachte dan in de authenticiteit van zijn geestelijke ervaring en van haar vertolking. Toch tonen artikels als ‘Christus-Spiritus’ en ‘Maria de nieuwe Eva’ aan hoe diep doordacht en hoe secuur de theologische grondslagen waren van zijn spiritualiteit.
R. Leys
| |
René Laurentin, Notre Dame et la Messe au service de la paix du Christ. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 107 pp., Fr. 36.
De auteur die naam heeft gemaakt met zijn standaardwerk Marie, l'Eglise et le Sacerdoce, heeft dit werkje geschreven op aanvraag van Dom Willibrord de Wilde, stichter van een Mariale Kruistocht voor het bevorderen van de vrede door het opdragen van de H. Mis ter ere van Onze Lieve Vrouw. Hij behandelt bondig en bevattelijk de centrale realiteit, in onze godsdienst, van Christus' offer bestendigd in de Mis, vervolgens het aandeel van Maria bij het kruisoffer, haar aandeel - tot hiertoe weinig bestudeerd - aan het Misoffer, de juiste betekenis van missen ter ere van O.L.V. en tenslotte het christelijk begrip van de vrede die niet zozeer een begrip is dan een persoon: Christus zelf, naar Paulus' woord, is onze Vrede. De mariale vroomheid die zich aan zulke studies inspireert bewaart een soliede leerstellige basis en laat goed ‘de kerk in het midden’.
R. Leys
| |
F.A. Forbes, Pope St. Pius X. - Burns Oates, London, 1954, 121 pp., 5 S.
Deze schets van het leven van de onlangs heilig verklaarde Paus Pius de Tiende verscheen voor de eerste maal kort na de eerste wereldoorlog. In deze vierde druk is weinig veranderd. Biographie en hagiographie dekken de inhoud niet zo goed als schets. Na een chronologische bespreking van het leven komen enkele punten uit het Pontificaat ter sprake, als de veelvuldige H. Communie, het Modernisme, de Bijbelstudie e.a. Als inleidend boekje is het verdienstelijk.
W. Peters
| |
S.M.C., Margaret, Princess of Hungary. - Blackfriars Publ., London, 1954, 82 pp., 6 s. 6 d.
Als meisje van vier jaar werd Margaretha, het dochtertje van de Koning van Hongarije bij de Dominicanessen opgenomen. Vier en twintig jaren daarna stierf zij, in 1271. Tijdens de oorlog, in 1943, werd haar verering goedgekeurd. Het pretentieloze boekje, waarvan de eerste druk in 1945 verscheen, steunt op het voor handen zijnde schaarse materiaal en vermijdt de klip om wat aan feitelijke gegevens ontbreekt goed te maken door gefantaseer. Het geheel is zodoende geworden tot een aannemelijk verhaal, dat door zijn eenvoud bijzonder aantrekkelijk is geworden.
W. Peters
| |
Anton Hoess, S.J., P. Jakob Rem, S.J. - Verlag Schnell & Steiner, München, 1954, 256 pp., geïll.
Over de Duitse Jezuïet Jakob Rem (1546-1618), die de grondlegger is van de Mariacongregaties in Duitsland, wordt hier door diens ordebroeder P. Anton Hoess een zakelijke en objectieve biografie aangeboden. Wat over hem wordt medegedeeld, steunt op historische gegevens en bewaard gebleven bronnen. Juist omdat wij hier ver zijn van elk ongegrond geschrijf over z.g. vroomheid en heiligheid, zal dit boek de zaak van Rem's zaligverklaring, die reeds jaren geleden werd ingeleid, zonder twijfel bevorderen, en de lezer onweerstaanbaar onder de indruk brengen van het nederige leven van een naar God opgaande apostel. Alleen wordt de overigens vlotte lezing hier en daar gestoord door een te grote opeenstapeling van historische beschouwingen die soms over twee, drie eeuwen lopen.
E. Van Iseghem
| |
Jac. Schreurs, M.S.C., Pelgrimstocht door Franciscaans Italië. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1954, 163 pp., f 7.50.
Pater Schreurs is met een bevriend schilder naar Italië gereisd en heeft daar Assisië en omstreken, het land waar Franciscus leefde en voor God en mensen op zijn hemelse wijze jongleerde, bezocht en hij vertelt hiervan op sappige en aanschouwelijke wijze in dit boek. Het is een dichterlijk reisverhaal van een minnaar en kenner van Franciscus en de grote Heilige treedt hier telkens naar voren, komt plotseling de hoek om of ligt in bewonderde extase; altijd voelt men Franciscus aanwezig, Franciscus of zijn geestelijke
| |
| |
tweelingzuster Clara. Dit behoort tot het wezen en vormt een der charmes van Pater Schreurs' boek. Talrijke voortreffelijke foto's illustreren het werk en bepalen mede de sfeer van het geheel. Het Spectrum gaf het boek een fraaie gestalte.
J. van Heugten
| |
J.N.C.M. Schermer, Onze Romeinse Liturgie. - Parcival, Breda, 1954, 260 pp., ing. f 7.50. Inhoud: dl. I Algem. beschouwingen over de liturgie; II Liturgische plaatsen en voorwerpen; III Het heilig Misoffer; IV Het kerkelijk jaar; V De Sacramenten.
Geschreven als handboek voor Kweekschool en hoogste klassen M.O., onderscheidt dit werk zich van alle vroegere liturgieboeken, doordat het niet bij bijkomstigheden blijft stilstaan, maar rechtstreeks binnenleidt in het hart van de Eredienst. Het geheel nieuwe geluid, dat b.v. in het eerste deel te beluisteren valt, voorspelt voor het liturgie-onderricht een goede toekomst.
De cataloog van liturgische plaatsen en voorwerpen is nog enigermate erfelijk belast, terwijl de ceremonie-analyse van de Sacramenten (waarbij de Biecht ‘dus’ onbesproken blijft) ook niet geheel voldoet. Hiertegen wegen echter ruimschoots de uitstekende beschouwingen op, welke gewijd zijn aan de mis-liturgie en aan het kerkelijk jaar. Vooral in het derde deel is zeer deskundig gebruik gemaakt van recente publicaties der liturgiegeschiedenis, waardoor voor de lezer de complexe misliturgie weer doorzichtig wordt en opnieuw begint te leven.
We kunnen dit werk - dat niet alleen als leerboek, maar ook als leesboek bedoeld is - dan ook aanbevelen niet slechts voor oudere leerlingen, maar minstens evenzeer voor afgestudeerden en priesters: het is 't nieuwste én het beste van wat op dit gebied in ons land bestaat.
v. Mulken
| |
Fr. Joh. Weinrich, Zur frohen Hoffnung. - Verlag J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1954, 102 pp., geb. D.M. 4,80.
Een door ziekte verminkte houdt voor zieken een reeks eenvoudige, meditatief-humoristische praatjes, met vrolijke anecdoten en treffende toepassingen: voor ieder mens, hoe zwaar getroffen ook, blijft niet alleen hoop en vreugde, maar tevens een nuttige levenstaak.
A. Deblaere
| |
Theologie en philosophie
Dr J. van 't Westeinde, De moderne theologie over het Misoffer. - Dekker en v.d. Vegt, Nijmegen-Utrecht, 1953, XII-233 pp.
In deze dissertatie van onze Nijmeegse Universiteit worden de offer-theorieën uiteengezet, waarin men de laatste decennia een verklaring trachtte te geven voor de eenheid van Kruis- en Mis-offer. Schr. sluit zich tenslotte aan bij de opvatting van Rohner en Steur, welke hij nog nader uitwerkt. Een waardevol boek voor vakmensen.
S. Trooster
| |
M.J. Scheeben, La Mère virginale du Sauveur, trad. A. Kerkvoorde, O.S.B. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1953, 220 pp., Fr. 66.
Dit is een kostbare bijdrage voor de viering van het mariaal jaar. Scheeben die de stichter is van de systematische mariologie, heeft immers zijn synthese opgetrokken rond Maria's Onbevlekte Ontvangenis die haar de unieke positie schonk waardoor ze, als maagdelijke Moeder van de God-mens, de schakel kon worden tussen haar Zoon en de mensheid. Dacht Schr. diep oorspronkelijk - waardoor zijn werk waardevol blijft ook nadat andere mariologieën intussen verschenen - hij schreef zwaar en stroef: zijn opvolger aan het Keulse seminarie, E.H. Feckes, maakte zijn Mariologie voor ruimere kringen toegankelijk door ze wat uit te dunnen: louter technische gedeelten vielen weg, de stijl zelf werd voorzichtig aangepast zo nochtans dat het Scheeben zelf is die aan het woord blijft. Op de tweede uitgave van Feckes heeft Dom A. Kerkvoorde, de bedreven Scheeben-vertaler, zijn knappe Franse vertaling gemaakt. Het boek is bestemd voor al wie zich ernstig wil verdiepen in het geloofsmysterie van Maria. Het eist wel een zekere speculatieve scholing en een zeer aandachtige lezing maar die moeite wordt ruimschoots vergoed door het diepe inzicht dat men er bij wint.
R. Leys
| |
P. Steenwinkel, S.J., Moet ik geloven? - H.J. Dieben, Den Haag, 1954, 112 pp.
Een heldere, beknopte apologie voor meer ontwikkelde volwassenen. Een goed verzorgde argumentatie voor de objectieve soliditeit van ons goddelijk geloof. Of- | |
| |
schoon de schrijver in zijn uiteenzetting over het geloof in de goddelijke Openbaring het persoonlijke element in de geloofsakt scherp belicht, zou zijn boek toch veel gewonnen hebben, wanneer ook in de verdere behandeling het persoonlijke van de overgave meer was ontwikkeld. Voor velen zal deze argumentatie toch nog te eenzijdig verstandelijk blijven.
W. Bless
| |
Actuele verstervingsproblemen en priesterschap. Verslagboek van de Studiedagen van Ons Geestelijk Leven voor priesters te Stein L. Augustus 1953. - Uitg. Ons Geestelijk Leven, Missiehuis Stein L., 1954, 174 pp.
Versterving in christelijk zicht: wezen, noodzakelijkheid (A. Munsters M.S.C.), Versterving en gezondheid (Dr A. v. Kol S.J.), De priesterlijke versterving in dienst van zijn urgente priesterlijke taak in de moderne wereld (Dr Optatus O.F.M. Cap.), Opvoeding van de toekomstige priester tot de geest van versterving (Mgr H.J. van Deursen): dit zijn de vier lessen, die het hoofdbestanddeel uitmaken van dit verslagboek. De onderwerpen worden zeer degelijk en met wijze bezonnenheid behandeld. Men vindt hier mede van het beste, dat de laatste tijd ten onzent over dit onderwerp geschreven is. Wij zouden deze verhandelingen graag in het bezit zien van al onze priesters. Zij vinden er ook waardevolle verwijzingen naar de hedendaagse literatuur over dit veelbesproken onderwerp. Toegevoegd is nog een verhandeling over de verhouding van Bisschop en Priester (Dr L. Smit) en een tweede over de geestelijke persoonlijkheid van Mgr Zwijssen (N.H.M. Schouten). Deze laatste onderwerpen werden behandeld in verband met het Eeuwfeest van het herstel der kerkelijke Hiërarchie in Nederland.
S. Trooster
| |
Luise Rinser, De waarheid over Konnersreuth. - Lannoo, Tielt, 1954, 158 pp., ing. Fr. 40, geb. Fr. 62.
Een Duitse katholieke romanschrijfster deelt ons mee, in een zeer onderhoudende en ongedwongen stijl, welke haar bevindingen zijn over Therese Neumann. Haar betoog komt hierop neer: de buitengewone verschijnselen (stigmatisatie, volledige voedselderving, visioenen, voorzeggingen enz.) kunnen niet te wijten zijn aan hysterie daar Therese Neumann een sterke, harmonische en weinig beïnvloedbare persoonlijkheid heeft. Daarom meent de schrijfster dan ook dat de verschijnselen van bovennatuurlijke aard zijn. Hoe onbevangen deze studie ook is, toch glijdt ze over vele moeilijkheden heen. Daarom verkiezen we de uitspraak van een nog veel diepgaander studie (door Hilda C. Graef) die in Therese Neumann, juist omdat nergens haar buitengewone heiligheid blijkt (naar alle getuigenissen is Therese Neumann een ‘gezonde Beierse boerendochter’ gebleven ook in 't geestelijk leven) een geval ziet van buitengewone doch weliswaar ‘natuurlijke’, d.w.z. menselijke verschijnselen in een religieus wereldbeeld gevat.
R. Hostie
| |
Okke Jager, De Humor van de Bijbel in het christelijk leven. - J.H. Kok, Kampen, 1954, 119 pp., f 4.90.
Een twintigtal losse schetsen - ook tamelijk los van de Bijbel - die wel eens een wat gezocht maar soms ook een verrassend reliëf geven aan overbekende en vergeten schriftwoorden en daarenboven vele rake en gezonde dingen zeggen. In gereformeerde kringen, waarvoor het boekje kennelijk bedoeld is, zal het zeker nuttig werk kunnen doen. Dat zou in nog hogere mate het geval zijn, indien de schrijver ook al wat ‘rooms’ is met wat meer humor had bekeken.
H. Renckens
| |
Dr I.J.M. van den Berg, Aristoteles' verhandeling over de ziel. - Dekker en van de Vegt N.V., Utrecht, Nijmegen, 1953, 203 pp.,, f 5.90.
Met deze vertaling en bewerking van Aristoteles' bekendste werk op het gebied van de psychologie heeft de auteur de vrij schaarse Nederlandse verhandelingen over de zielkunde van de Stagiriet met een waardevol geschrift verrijkt. Dit geldt niet alleen voor de zorgvuldige vertaling en bewerking, maar ook voor de uitvoerige inleiding (blz. 7-46).
‘De vele toekomstige psychologen, die een klassieke opleiding hebben gemist’ (blz. 37) voor wie Dr van den Berg in de eerste plaats schreef, vinden hier een betrouwbare gids, al kan uit den aard der zaak een inleiding en een vertaling de persoonlijke kennismaking met de oorspronkelijke teksten nooit geheel vervangen.
Het spreekt eveneens vanzelf dat wie de Griekse tekst nauwkeurig leest hier en daar aan een andere wending de voorkeur zou geven. Een recensie is zeker niet de plaats om daarop in te gaan. Ik zou een uitzondering willen maken voor twee teksten, waar de vertaling of de commentaar van Dr van den Berg een gedachte bevat
| |
| |
of suggereert die m.i. niet van Aristoteles is. Vooreerst op blz. 107: ‘Wat den speculatieven geest betreft, ligt de zaak nog enigszins anders’. Het komt mij voor dat de Griekse tekst (heteros logos) een sterkere tegenstelling tot het voorafgaande bevat en dat de vertaling zou moeten luiden: ‘Wat den speculatieven geest betreft, staan de zaken anders’ of: ‘Wat den speculatieven geest betreft, dat is een tweede kwestie’. Op blz. 176 schrijft Dr van den Berg: ‘verder heeft het aristotelische aidios in het algemeen de platoonse betekenis van een eeuwig zowel vooraf-als voortbestaan’. Ik meen dat dit niet alleen ‘in het algemeen’, maar steeds het geval is, uitgezonderd waar het woord kennelijk in figuurlijke of overdrachtelijke zin wordt gebruikt zoals in de Politica. Voor de interpretatie van boek III, hoofdstuk 5 is dit van veel belang.
Enige onbelangrijke drukfouten (blz. 62 regel 9 ‘atoomfiguurtje’ voor figuurtjes en blz. 67 regel 12, waar ‘de’ moet vervallen) zullen bij een tweede druk, die wij de auteur gaarne toewensen, vanzelf verdwijnen.
Dr F. Nuyens
| |
Felix Fluckiger, Geschichte des Naturrechtes. Bd I: Altertum und Frühmittelalter. - Zollikon Zürich, Evang. Verlag, 1954 (voor Ned. taalgebied: Callenbach, Nijkerk), 475 pp., f 26.90, bij intek. f 24.45.
Het natuurrecht, in de 19e eeuw door het rechtspositivisme dood verklaard blijkt sinds enkele tientallen jaren opnieuw grote aandacht te trekken. In de scholastieke wijsbegeerte had het weliswaar altijd zijn plaats behouden maar daarbuiten is het die plaats thans aan het heroveren (niet ten onrechte sprak Rommen van zijn ‘ewige Wiederkehr’), getuigen alleen al uit de allerlaatste jaren de werken van Brunner, Erik Wolf, Coing, Welzel, en anderen.
En het zijn niet alleen juristen, die zulk een belangstelling aan de dag gaan leggen, de eerste twee namen zijn die van protestantse theologen. Ook de Zwitserse schr. van het hier aangekondigde boek behoort tot deze kring. Uit zijn behoefte een theologische fundering van het openbare gezag en het recht te schrijven ontstond het inzicht, dat daaraan een behandeling van de historische grondslagen moest voorafgaan. En deze wil hij in een driedelig werk bieden.
Het eerste deel ligt nu voor ons en biedt een systematische, grondige beschrijving van de gang der natuurrechtsleer van haar sacrale en dus nog mythologisch omfloerste oorsprong in de homerische tijd af tot en met Sint Thomas van Aquino. Daardoor omvat dit eerste deel 12 hoofdstukken, verdeeld over 5 gedeelten.
In het eerste gedeelte behandelen twee hoofdstukken de sacrale grondslagen van het antieke natuurrecht (o.a. Themis en Dike) en het samenspel van wet en deugd (van nomos en areta). In het tweede gedeelte komt de omslag van het mythische in het begrips-denken ter sprake en de metaphysische uitwerking van het natuurrecht bij Plato en bij Aristoteles.
Het derde gedeelte behandelt het laatantieke natuurrecht, Cicero en de Stoa, het neoplatonisme en het Romeinse recht, waarin de aequitas zulk een eigenaardige plaats inneemt.
Het vierde gedeelte brengt ons een theologie van het natuurrecht, daar het immers door de Kerkvaders wordt besproken, en in het vijfde gedeelte worden de ‘vroege’ Middeleeuwen behandeld: Isidoor van Sevilla en Gratianus, de vroege scholastiek en dan vooral de H. Thomas van Aquino.
In een vaktijdschrift (het Rechtsg. Magazijn Themis) hoop ik t.z.t. een uitvoerige recensie over dit werk te schrijven. Als algemene karakteristiek kan te dezer plaatse worden volstaan met een woord van grote lof voor de bekwaamheid en degelijkheid, waarmede de schr. zijn werk heeft verricht. Het getuigt van een grondige bronnenstudie (talrijke voetnoten citeren de oorspronkelijke Griekse en Latijnse teksten en verwijzen naar ander materiaal) die bij de theoloog uiteraard weer wat anders uitvalt dan bij de jurist of de rechtsphilosooph. Na wat de schr. nu reeds heeft geboden, ziet men de volgende twee banden met zeer grote verwachtingen tegemoet.
J. van der Ven
| |
Prof. Dr Edgar De Bruyne, Geschiedenis van de Aesthetica. De christelijke Oudheid (Philosophische Bibliotheek). - N.V. Standaard-Boekhandel Antwerpen-Amsterdam, 1954, 456 pp., ing. Fr. 215, geb. Fr. 250.
De aesthetiek der christelijke oudheid is reeds interessant in zover zij de eerste christelijke reactie vormt op de heidense kunst en schoonheidsleer en ook omdat zij de grondslag bevat van de aesthetische opvattingen der middeleeuwen. Doch niet minder belangrijk is zij, wanneer men haar beschouwd op zichzelf. Enerzijds brengt zij ons in kennis met de eerste christelijke visie op het phenomeen van
| |
| |
schoonheid en kunst en de eerste theorieen over poëzie, plastiek, muziek en natuurschoon, en anderzijds belicht zij in dit alles bepaalde aspecten, welke in de moderne aesthetiek - ten onrechte - graag naar de achtergrond worden verdrongen. Ook betreffend het moeilijke probleem der christelijke kunst levert de studie van de aesthetiek der apologetische schrijvers en Kerkvaders (Basilius, Gregorius van Nyssa, Ambrosius, Augustinus, enz.) uiterst belangrijke suggesties.
Met dit boek, waarvan Prof. De Bruyne bekent, dat het hem meer dan zijn andere studies vreugde en persoonlijke verrijking heeft geschonken, werd het monumentale werk voltooid dat in vier delen der Philosophische Bibliotheek en in de drie delen der Etudes d'esthétique médiévale, de 2000-jarige geschiedenis schetst van de aesthetische opvattingen vanaf de verre oudheid tot aan de moderne tijd. Hiermede werd een grootse onderneming verwezenlijkt, waaraan, ook in het buitenland, nog niemand zich gewaagd had.
L. Vander Kerken
| |
Régis Jolivet, De Rosmini à Lachelier. Essai de philosophie comparée, suivi de Ant. Rosmini, L'idée de la sagesse. (Problèmes et Doctrines). - E. Vitte, Lyon-Parijs, 1954, 256 pp., Fr. Fr. 800.
Tussen de streng critisch- idealistisch gerichte Lachelier, die altijd weer doet denken aan Kant en aan Fichte, en de grote Italiaanse philosoof van de zijnsidee, zijn de overeenstemmingen veel groter dan men zou verwachten. Schrijver toont aan dat de beide systemen ontstaan zijn uit nagenoeg dezelfde philosophische situatie, beheerst door Condillac, Kant en Reid; dat ze zich hetzelfde probleem van het universeel en noodzakelijk geldende hebben gesteld; dat ze ook aan dit probleem - en dat is het onverwachte - van verschillende gezichtshoeken uit zeer verwante oplossingen hebben gegeven. Dit blijkt vooral het geval te zijn voor het kenproces, voor de zijnsnotie, ook voor het Godsprobleem; met dit belangrijk verschil nochtans, dat Rosmini, uitgaande van de zijnsidee, vastberaden het bestaan van God bewijst, terwijl Lachelier - die een vurig katholiek was - met zijn dialectica niet verder meende te kunnen geraken dan een ideëel en abstract Absolutum, en zich dan door een soort ‘pari’ op zijn geloof verliet om geldig het bestaan van een transcendente God te bevestigen.
Op deze interessante vergelijkende studie volgt een goede, ietwat zware, Franse vertaling van een traktaatje (eigenlijk een onderdeel van de Introduziono alla filosofia). Geschreven tegen het einde van zijn carrière, is de rijpe, machtige en wijze Idea della Sapienza een uitstekende inleiding tot heel zijn gedachtenwereld.
J. Defever
| |
Literatuur
Joost van den Vondel, Lucifer. (Klassieken uit de Ned. Lett.) Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr W.J.M.A. Asselbergs. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1954, 132 pp., f 2.65.
Een nieuwe uitgave van de Lucifer in de serie: Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde. De inleiding is helder en beschrijft o.m. hoe de dichter zijn ‘helden’ heeft toegerust en wat hun aanhang betekent; welke beoordelingen Vondels spel zijn ten deel gevallen. Over het laatste gedeelte van de Lucifer, de aanzegging van Adams val door Gabriël, verzen waarover nogal verschil van mening heerste, geeft Asselbergs een uitermate aannemelijke verklaring. Inderdaad, aldus gezien, behoort dit slot er volkomen bij. De aantekeningen bij de tekst zijn sober gehouden en voldoen ten zeerste. Een geslaagde uitgave, ook voor schoolgebruik zeer aan te bevelen.
Joh. Heesterbeek
| |
Erich Franz, Mensch und Dämon. Goethes Faust. - Niemeyer-Verlag, Tübingen, 1953, 246 pp., ing. D.M. 11,60, geb. D.M. 13,80.
Een zeer verhelderende studie over Faust. In een tijd, die van Goethe vervreemdt, vooral dan wegens zijn olympisch optimisme en zijn vlucht voor de laatste beslissing, toont Franz, dat G. wél de diepste tragiek erkent en dat Faust niet zonder haar verklaarbaar is. Bewust heeft G. meerdere grondbegrippen (b.v. ‘Streben’) in dubbele zin gebruikt, heeft hij de contradicties en spanningen tussen de verschillende Faust-bewerkingen laten bestaan, heeft hij de driedubbele ‘Mythos’, nl. de antieke, de christelijke en die van het natuurgeloof, naast elkaar aangewend. Hoewel zelf van het Christendom vervreemd, werd hij zozeer meegesleept door de diepte en transcendentie er van, dat het de twee andere religieuze houdingen overwint. De ontleding van G.'s tragiek, van zijn ironie en van zijn religiositeit,
| |
| |
zoals zij de diepte en de innerlijke structuur van de Faust bepalen, behoren tot het verrijkendste, wat in deze tijd werd bijgedragen tot de Faust-literatuur. Het is onmogelijk er hier ook maar de hoofdgedachten van weer te geven, waarin telkens een schijnbaar contradictorische veelheid door hogere eenheid wordt overkoepeld, zoals in het leven zelf. Vooral de verlossingsgedachte in de volle tragiek van zonde en ondergang, wordt terecht geaccentueerd. Daarbij doet S. wel verkeerdelijk beroep op de Lutherse genade-opvatting, die te zeer deus ex machina zou zijn, om de katharsis van de tragedie haar innerlijk bevrijdende wending te geven; gelukkig vergeet hij dit blijkbaar in de behandeling zelf van de slotscene, waar de genade wel degelijk ‘Ansatz’ vindt in de adel van Faust's ‘Streben’ en lijden, ondanks alle zondigheid. De relativistische houding van S. in de hfdst. over de Mythen veronderstelt bij de katholieke lezer een stevig intellectueel inzicht in zijn geloof.
A. Deblaere
| |
Em. Janssen, S.J., Vondel's Lucifer. Een proeve van verklaring, Dl 1. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 64 pp., Fr. 45.
In vier hoofdstukjes worden door de Schrijver achtereenvolgens inhoud, structuur, gestalten en geest van Vondels meesterwerk bestudeerd. Daarvan lijken ons het tweede en het derde het best geslaagd. Liever dan een studie te maken over de verschillende historische interpretaties van het stuk, heeft de auteur zich bewust beperkt bij de tekst van de tragedie zelf, om daaruit de algemene zin, de algemene idee en de structuur naar voren te brengen. Al wie nader kennis wil maken met Lucifer zal zich kunnen inspireren aan deze verrijkende beschouwingen.
J. Noë
| |
Louis Leibrich, Thomas Mann (Classiques du XXe siècle, 12). - Edit. Universitaires, Parijs-Brussel, 1954, 140 pp., Fr. 36.
Een boekje, bescheiden van voorkomen, maar met kleine, dichte tekst en grote densiteit van inhoud, in feite een uitstekende inleiding tot Mann's oeuvre. Hoewel dit nog niet voltooid is, heeft het sedert Dr Faustus wel zijn hoogtepunt bereikt, tevens een hoogtepunt van onze Westerse literatuur. De rijkdom van Mann's gedachtenwereld schijnt S. zo te beheersen, dat de lezer minder onder de indruk komt van zijn waarde als romancier, maar des te duidelijker inzicht krijgt in zijn ideële positie. Men mag wensen dat deze voorstelling van een groot Duits schrijver aan een Frans-lezend publiek velen zal aanzetten tot grondiger kennismaking met zijn werk.
A. Deblaere
| |
Zwolse drukken en Herdrukken: Sinte Franciscus' Leven, Jacob van Maerlant. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door P. Maximilianus O.F.M. Cap., 2 dln. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1954, 331 pp. en 251 pp., f 11.80.
Een degelijk werkstuk heeft Pater Maximilianus met deze uitgave geleverd. Het eerste deel bevat de tekst, voorafgegaan door een literatuuropgave, een beschrijving en een beredeneerde geschiedenis van het handschrift, gevolgd door de ‘wijze van uitgeven’. Het tweede deel behelst een uitvoerige ‘inleiding’ en een ruim-voorziene woordenlijst. Vooral de inleiding bevat vele interessante gegevens. Het is hier de plaats niet op deze gegevens nader in te gaan, doch het vierde hoofdstuk dezer inleiding, waarin P. Maximilianus over het auteurschap van van Maerlant spreekt, wilde ik gaarne bijzonder vermelden. In dit hoofdstuk geeft de schrijver een kort overzicht van het leven van van Maerlant, en maakt o.a. de these zeer aannemelijk, - zo niet onbetwistbaar - dat een verblijf van Jacob v. M. in het dorpje Maerlant bij de Brielle zoals vrijwel algemeen aangenomen werd, tot het rijk der legenden behoort.
Een werk van nauwkeurige speurzin en aandachtige studie is deze uitgave die voor onze kennis der M.E.-se taal en letteren bijzondere waarde heeft.
Joh. Heesterbeek
| |
Fedde Schurer, Bonifatius. Historisch spel in drie bedrijven. - Laverman, Drachten, 1954, 122 pp., f 4.75.
In een Friese en Nederlandse tekst heeft Fedde Schurer bij gelegenheid van. het twaalfde eeuwfeest van het afsterven van de H. Bisschop-martelaar Bonifatius een spel geschreven, waarin werk en dood van de heilige het thema vormen. De twee eerste bedrijven spelen zich af in 753 in de omstreken van Dokkum, het derde bedrijf in 754 ter zelfder plaatse.
Schurer heeft een levendig en zeer aanvaardbaar spel hiermede geleverd. Voor gelegenheidsspelen staat de beoordelaar vaak ietwat huiverig, daar de goede wil in vele gevallen groter is dan het drama- | |
| |
tisch talent van de auteur. Schurer echter heeft een zeer goed stuk werk geleverd. Er zit handeling, leven in. De personen, heidenen en christenen, zijn inderdaad levende mensen, natuurlijk, ongedwongen, geen marionetten. De iambische vijfvoeter waarin het stuk gedicht is, heeft de dichter met grote soepelheid en levendigheid weten te hanteren, waardoor zijn vers vaart en gespierdheid heeft gekregen die de lezing tot een genot maken. Niet minder draagt hiertoe bij Schurer's keurige en verzorgde taal.
Door toegewijde spelers vertolkt, zal Schurer's spel de hoorders sterk weten te boeien. Een zeer verdienstelijk gelegenheidsspel. Deze bespreking geldt alléén de Nederlandse tekst; over de Friese een oordeel te vellen, ligt buiten mijn competentie.
Joh. Heesterbeek
| |
Cultuurleven en geschiedenis
Bernhard Schweitzer, Platon und die Bildende Kunst der Griechen (Die Gestalt, Heft 25). - M. Niemeyer-Verlag, Tübingen, 1953, 96 pp., 37 Abb., kart. D.M. 14.
Heeft Plato de beeldende kunst niet definitief veroordeeld als ‘schijn van schijn’? S. toont de evolutie aan van Plato's houding tegenover de plastiek: in zijn vroege dialogen verschijnt hij als de eerste kunstkenner en -criticus van het Westen. De schepping van een kunstwerk gebruikt hij als analogon in zijn kennisleer en cosmologie. De houding van de oudere wijsgeer schrijft S. niet alleen toe aan de noodzakelijke evolutie van een steeds strenger vergeestelijking, maar ook aan een klaarblijkelijk onvermogen om de evolutie van de eigentijdse kunst te begrijpen, terwijl hij zelf bij de hoogklassiek was stilgebleven. Toch bestaan merkwaardige parallellen tussen deze ‘moderne’ kunst en Plato's gedachtenwereld. Soms schijnt S. wel eens te veel uit zijn teksten te willen halen, maar hij zegt zelf hoe zijn mening in dezen een grote evolutie heeft ondergaan.
A. Deblaere
| |
Franz Feuchtwanger, Kunst im Alten Mexico, opnamen van Irmgard Groth-Kimball. - Atlantis-Verlag, Zürich, 1953, 128 pp., 105 pl., 4 gekl. pl., (31 × 22 cm.), geb. Zw. Fr. 33,30.
De laatste twintig jaar maakte de kennis van de oude Centraal-Amerikaanse beschavingen grote vooruitgang: vanaf de oude Tlatilco- en La Ventaculturen, over de Maya-, tot de Tolteken en Aztekenculturen, met daarnaast de prachtige, nog niet te dateren keramieken van het Westen. Uit de klassieke perioden van deze culturen geeft dit album een reeks producten te zien van opvallend kunstgehalte, architectuur en plastiek. Openden de exposities van Parijs, Stockholm en Londen in 1952-1953 voor het Westen een totaal nieuwe blik op deze beschavingen, dan geeft dit boek voor het eerst een volledig overzicht in beeld er van. De expressiekracht van deze exotische plastiek, ons even vreemd als nabij, is fascinerend. De originele foto's van I. Groth-Kimball benaderen als document én kunstwerk de volmaaktheid; de uitvoering is in alles de beste praestaties van het Atlantis Verlag waardig. De inleiding van Feuchtwanger is merkwaardig: synthetisch breed en overzichtelijk en terzelfdertijd van een verrassende scherpte in de karakterisering.
A. Deblaere
| |
Jean Guitton, Dialogues avec Monsieur Pouget (Eglise et Temps Présent). - Grasset, Parijs, 1954, 260 pp., geïll., Fr. Fr. 495.
Twaalf jaar na Portrait de M. Pouget verschijnen deze Dialogues, opgevat als Plato's' dialogen, waarin niet de levende meester, maar zijn geest spreekt: wat zou hij gedacht en gezegd hebben in onze tijd? Men mag dit boek een even groot succes toewensen, ook in niet-katholieke kringen, als het vorige. De dialogen over de Pluraliteit der werelden, met de daarbij opgeroepen problemen van het kwaad, van Menswording en Verlossing, over de historische persoonlijkheid van Jesus, en over de toekomstvragen, die onze generatie bezighouden, bevatten geen pasklare antwoorden, en dit is beter, wijl bescheidener en suggestiever. Ze brengen de lezer tot het inzicht: in het licht van het geloof kan een standpunt worden ingenomen, dat de rede niet ergert en de problemen in een ander perspectief doet beschouwen. Een reeks ‘logica’ van P. Pouget, aforismen in de beste Franse traditie, besluit dit aantrekkelijke boek.
J. Dax
| |
Kan. R. Lemaire, De Romaanse Bouwkunst in de Nederlanden. - Davidsfonds, Leuven, 1954, 276 pp., 70 afb., 61 pl., geb. Fr. 110 (ledenprijs Fr. 55).
De Leuvense Professor Kan. R. Le- | |
| |
maire heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt door zijn diepgaande studie van de inheemse middeleeuwse bouwkunst. De colleges die hij over dit onderwerp hield aan het Hoger Instituut voor Oudheidkunde en Kunstgeschiedenis, waarvan hij jarenlang de voorzitter en bezieler was, werden reeds in 1952 verzameld en uitgegeven in de reeks Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie. Ze werden nu opnieuw verspreid door de keurreeks van het Davidsfonds in een keurige uitgave met interessant studiemateriaal in de afbeeldingen, die meestal het resultaat zijn van persoonlijke studie en dan ook door de auteur zelf werden getekend. De oorspronkelijkheid van dit werk is ook zijn belangrijkheid.
Na een algemene inleiding behandelt Kan. R. Lemaire de Karolingische kerkelijke en profane bouwkunst, daarna de Romaanse bouwkunst in het Maasland, het Scheldeland, de Benedenrijn en Friesland, om te besluiten met de profane Romaanse bouwkunst.
Dit werk laat zich vlot lezen; duidelijk worden de grote lijnen uiteengezet. Toch ware het goed geweest de technische termen even voor oningewijden te verklaren.
G. Bekaert
| |
G.J.D. Aalders H. Wzn, Mensen en Machten. De rol van de grote mannen in de geschiedenis. - J.H. Kok, N.V., Kampen, 1954, 103 pp., f 2.95.
Doel van dit boekje is helderheid te brengen omtrent het probleem, of de grote persoonlijkheden de geschiedenis maken of buitenpersoonlijke machten. Verschillende meningen hieromtrent worden uiteengezet, waarbij S. blijk geeft heel wat literatuur, ook katholieke, over deze kwestie te hebben doorgewerkt. Naar zijn mening moet de geschiedenis zelf omtrent zichzelf aantonen, dat in haar de grote persoonlijkheden primair werkten, zonder dat hiermee de invloed der ‘machten’ ontkend wordt. Absolute zekerheid geven kan zij echter niet, want de laatste zin der geschiedenis ligt bij God, ‘ook al kunnen wij in het lot en leven van de mensheid veelal geen zin en doel ontwaren’. Het is jammer, dat deze theologische verklaring geen plaats meer laat voor een immanente zin der geschiedenis, noch op wijsgerig noch op theologisch plan. Zeker voor dit laatste had de S. een meer adequate oplossing in de hand, indien hij slechts zijn slotzin had uitgewerkt: ‘Jesus Christus is ingegaan in de geschiedenis van het menselijk geslacht’. In verband hiermee misten wij ongaarne de invloed van de heilige in de geschiedenis, zoals deze b.v. bij Max Scheler zo uitstekend wordt uitgewerkt in ‘Vorbilder und Führer’ of bij Henri Bergson.
J.H. Nota
| |
Jean Malara en Lucienne Rey, La Pologne d'une occupation à l'autre (1944-1952). - Edit. du Fuseau, Parijs, 1952, 373 pp., Fr. Fr. 750.
Dit werk biedt ons een aantal documenten omtrent de toestand in het na-oorlogse Polen. De auteurs onderstrepen vooral hoezeer het Poolse volk ontgoocheld werd door de Russen en door de Westerse geallieerden. Heel summier schetsen ze hoe de Russische onwil de opstand van Warschau deed mislukken. Breedvoeriger wijden ze uit over de methode van de Sowjets, die zowel op economisch en cultureel als op religieus gebied steeds weer naar nivellering streven. De ietwat beknopte uiteenzetting omtrent de toestand van de Roomse Kerk laat ons aanvoelen hoe moeilijk de positie van de katholieken is. De communisten pogen het volk en de lagere clerus van het episcopaat te scheiden op grond van sociale rancunes en trachten de bisschoppen van de Paus te vervreemden omdat hij de aanhechting der vroegere Duitse gebieden niet officieel erkende.
Deze studie is meer een nuttig naslagwerk dan een leesboek.
H. Smets
| |
H.W.M. van Wordragen, Dien Bien Phoe. - Kinheim-Uitg. Heiloo, 1954, 96 pp., f 1.60.
Het is tot op zekere hoogte jammer, dat de schrijver niet nog enkele weken gewacht heeft met de uitgave van dit zeer leesbaar en spannend overzicht over het drama van de strijd in Indo-China. Dan had hij dit met het laatste bedrijf - de wapenstilstandsvoorwaarden van Genève - kunnen afronden. Zoals het er echter nu ligt is het boekje (96 pp.) toch nog de moeite waard, want het beperkt zich niet tot het beleg van Dien Bien Phoe - wat de lezer zou vermoeden - maar geeft een indringende uiteenzetting van de voorgeschiedenis, van de misslagen der Franse regering, van de fouten der V. Staten, van de intrigues van communistisch China, van het ongerechtvaardigd optimisme der Franse generaals en van de teleurstellingen der Vietnamezen. Dien Bien Phoe is slechts als titel gekozen, omdat volgens het wereldrevolutie-plan aan Mao toegeschreven, Indo-China het ‘strategisch
| |
| |
kruispunt’ er van is, welke opinie bevestigd werd door admiraal Radfort, chef van de Amerikaanse stafcommissie. ‘Dien Bien Phoe is het einde geweest van een tijdperk. Wij staan nu op een kruispunt’.
K.J. Derks
| |
Psychologie, paedagogie, sociologie
Dr L. de Klerk, De grondsituatie der puberteitsopvoeding. Een theoretische en empirische voorbereidende studie. - J.B. Wolters, Groningen, Djakarta, 1954, 205 pp., f 5.90.
Dr de Klerk heeft zijn Utrechtse dissertatie voor een ruimere lezerskring toegankelijk gemaakt. Vanzelf stelt men zich de vraag, of dit zin had, wel te verstaan vanuit wetenschappelijk standpunt. Deze vraag dient bevestigend beantwoord te worden; het zou te betreuren geweest zijn, wanneer zijn werk slechts ter kennis van enkele ingewijden zou zijn gekomen, want ook voor de paedagogen, die zich niet bij voorkeur met de theoretische grondproblemen der paedagogiek bezighouden, heeft het boek waarde. Het zal hen helpen de opvoedingsproblemen met meer openheid tegemoet te treden en zich niet te verschansen achter paedagogische schemata. De verdienste van dit werk is niet zozeer, dat het tot oplossingen voert, als wel dat het zeer fundamentele vragen aan de orde stelt, waarbij ook zulke, die zich bij vele paedagogen in een schijnbaar onaantastbare positie mochten verheugen. Men kan het ook als volgt uitdrukken: wil men zich in de eigenlijke vraagstukken der paedagogiek oriënteren, dan vindt men in Dr de Klerk een goede gids. Het boek heet niet ten onrechte een voorbereidende studie en als zodanig dient het ook gelezen te worden. Bij de eerste lezing had ik dit te veel uit het oog verloren en kon ik een gevoel van teleurstelling niet onderdrukken, maar door het opnieuw te bestuderen begreep ik, dat de schrijver ons slechts in de problematiek van het eigenlijke paedagogische denken wilde inleiden en tevens dat dit een belangrijk werk was.
Het boek is geen specimen van oorspronkelijkheid en vindingrijkheid, maar wel een teken van een gezonde kritische geest, al moet hier aan toegevoegd worden, dat zijn leermeester in deze vorm van denken nog slechts vanuit de verte benaderd is.
Het spreekt vanzelf, dat ik ten zeerste geneigd ben om met de schrijver over verschillende grondkwesties te discussiëren, maar dit heeft in dit tijdschrift niet veel zin. Slechts één opmerking kan ik niet onderdrukken: het verwondert mij, dat de schrijver zich niet bezig gehouden heeft met de kwestie der zgn. ‘gevoelige perioden’. Zijn beschouwingen op blz. 70 over de ‘mogelijkheid’ tot zelfstandigheidsontplooiing e.d. hadden door een confrontatie daarmede aanmerkelijk aan diepte kunnen winnen.
N. Perquin
| |
Dieptepsychologie en katholieke opvoeding. Verslagboek van de 14e R.K. Paedagogische Week. - Drukkerij Henri Bergmans, Tilburg, 1954, 112 pp.
De deelnemers aan de 14e R.K. Paedagogische Week hebben het geluk gehad enige illustere sprekers te mogen aanhoren. Prof. Dr A. Kriekemans over: ‘De moderne spiritualistische opvattingen in de dieptepsychologie’, Prof. Dr R. Dellaert: ‘De analytische psychologie van C.G. Jung en de katholieke paedagogiek’, Drs R. Windey: ‘De dieptepsychologie en de godsdienstige opvoeding’, Dr K.J.M. v.d. Loo: ‘De waarde van de dieptepsychologische karakterologie voor de paedagogiek’, Prof. Dr E.A.D.E. Carp: ‘De waarde van de dieptepsychologische karakterologie voor de orthopaedagogiek’.
Het zijn vanzelfsprekend alle wetenschappelijk goed verantwoorde uiteenzettingen (al krijgen wij van de inleiding van Drs Windey slechts een onduidelijk beeld), de sprekers zijn in het aanhangige vraagstuk doorkneed. Toch moet gezegd worden, dat de waarde van de dieptepsychologie voor de opvoeding slechts onbestrijdbaar duidelijk geworden is in de kwesties, die met de orthopaedagogiek samenhangen.
Perquin
| |
Fr. S. Rombouts, Het kind en zijn ontwikkeling. Opvoedkundige Brochurenreeks, nr. 166. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1954, 136 pp., f 3.
Deze brochure is mede een aanvulling en diepere fundering van Paedagogische Psychologie van dezelfde schrijver. Daarbij steunt hij voornamelijk op Richard Müller-Freienfels (Kindheit und Jugend) en op Jacob von Uexküll. Op het eind geeft de schrijver een uitvoerige samenvatting en een critische nabeschouwing. Het boekje is een goede samenvatting van
| |
| |
het werk van beide schrijvers en in de kritiek worden enkele nuttige gedachten naar voren gebracht.
Perquin
| |
Hans Heinrich Muchow, Jugend im Wandel, Die anthropologische Situation der heutigen Jugend. - Verlag Hildegaard Bernaerts, Schleswig, 1953, 48 pp., ing.
Niet naar de eigentijds gebonden aard van de na-oorlogse jeugd wil S. zoeken, maar naar de wezenlijke veranderingen die hij meent te zien in de menselijke natuur. Op het biologisch plan ontdekt hij een merkbare versnelling in de lichamelijke groei en de sexuele rijpheid, samengaand met een intenser gevoel voor het lichamelijke. Op het psychisch-noëtisch plan schijnen de gegevens niet eensluidend. In Engeland en Schotland heeft men een vervroegde intelligentie getest, in Duitsland integendeel een vertraagde. Hierin onderkent S. wel een groter reactievermogen tegenover tests, maar een verminderde intellectuele en persoonlijke rijpheid. Op het sociologische plan is de jeugd geëmancipeerd, en heeft meteen een veel grotere mobiliteit verworven. Dit alles wordt nog geïntensifieerd en als het ware ‘gemassifieerd’ door de techniek. Of deze ontwikkeling echt op een ‘anthropologische’ verschuiving wijst, en niet alleen afhankelijk blijft van de huidige omstandigheden, valt zeker te bezien. Of zijn gegevens ook voldoende zijn uitgewerkt, mag ook gevraagd worden. Dat wij allen, en vooral ouders en opvoeders voor een probleem staan, en dus voor een dringende verantwoordelijkheid, willen wij gaarne met S. beamen en bevestigen.
P. Fransen
| |
Ludwig Reichhold, Europäïsche Arbeiterbewegung. 2 dln. - Verlag J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1953, 406-348 pp., geb. D.M. 24.
Dit boek brengt geen ‘mémoires’ maar dan toch intellectuele mijmeringen van een man die reeds jarenlang in de sociale en syndicale beweging staat. Vele geschiedenissen hebben we reeds over de emancipatie van de arbeider en de opgang van de arbeidersstand sinds de industriële revolutie, toch zal dit hoogstaand vulgarisatiewerk de bestaande reeks niet ontsieren. Na de Europese arbeidersbeweging te hebben gecontrasteerd met de Russische en de Amerikaanse weet de schrijver op een eigen manier de strijd om de macht (het syndicaat), de strijd om het recht (de sociale wetgeving in haar ruimste betekenis) en de strijd om de staat (het algemeen stemrecht in een democratische staat) in de westeuropese gemeenschap uit te tekenen. Uit dat zelfde tweede deel moet ook de aandacht gericht worden op het meer dan lezenswaard hoofdstuk over de geestelijke desoriëntering van de arbeidersstand. Het derde en vierde deel van deze ‘geschiedenis’ zijn een poging om de arbeidersbeweging los te maken van de ‘individualistische’ en de ‘collectivistische’ slakken die om historische redenen in haar blijven hangen. Wie met zorg dit boek leest zal zeker een beter inzicht krijgen in het eigene van de westeuropese arbeidersbeweging en in de geschiedenis van West Europa zelf.
J. De Mey
| |
Spencer Mariën, Internationale handelspolitiek. - Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1953, X-261 pp., ing. Fr. 325.
Terecht klaagt de schrijver over het feit dat het probleem van de buitenlandse handelspolitiek in de Nederlandse literatuur niet voldoende wordt behandeld. Hij voorziet dan ook in een leemte en voor zijn werk zullen niet alleen studenten dankbaar zijn. Onder de titel ‘Techniek’ bespreekt de schrijver achtereenvolgens de douanerechten, de prohibities, de contingenten en vergunningen, de dumping en de handelsverdragen - om slechts enkele van de voornaamste mogelijkheden der handelspolitiek op te noemen. Daarna neemt de schrijver breedvoerig de ‘Geschiedenis’ van de Handelspolitiek door: de voornaamste phasen van de Europese handelspolitiek en daarin de Belgische handelspolitiek. In het derde deel worden de verschillende posten van de Belgische buitenlandse handel aangegeven en besproken en het hele werk sluit met een interessante uiteenzetting over België en de economische toenadering. Uit deze summiere opsomming blijkt reeds voldoende dat men niet tevergeefs dit werk zal terhand nemen: zowel op gebied van terminologie als op gebied van geschiedenis is het een veilige gids. Jammer genoeg zijn er af en toe storende drukfouten binnengeslopen en is de indeling met nummers niet altijd even aesthetisch.
J. De Mey
| |
| |
| |
Romans en verhalen
Paul Brickhill, Reach for the Sky. The story of Douglas Bader. - Collins, Londen, 1954, 384 pp., geïll., geb. sh. 16/-.
Als kleine jongen was D. Bader door zijn moeder achtergesteld bij zijn broer. Hieruit ontstond een gevoel van minderwaardigheid, dat zich heel speciaal uitte in het feit, dat de jonge man aan geen enkele uitdaging kon weerstaan. Als militair vliegenier verloor hij bij een vliegtuigongeluk zijn beide benen. Een been moest zelfs boven de knie worden afgezet. Nu stond hij voor de grootste uitdaging van zijn leven! Ontslagen uit de R.A.F. in volle economische crisis zal hij verbeten strijden om ondanks deze handicap een normaal en sportief leven te blijven leiden. Van af het begin weigert hij de hulp van een wandelstok. Weldra speelt hij golf en tennis, danst en zwemt hij als de beste. In 1940 wordt hij weer opgenomen in de R.A.F., waar hij als Wing Commander weldra een der beste jagers wordt in de strijd om Engeland. Neergeschoten boven Sint-Omer, zal hij dezelfde avond, na een receptie bij de Duitse jager Calland, trachten te ontvluchten. In de vele Duitse gevangenkampen blijft hij onhandelbaar. Bij de vrede treedt hij weer als vliegenier in dienst van een internationale maatschappij. Hij blijft zijn hele leven een voorbeeld van durf, van levenswil en -moed, voor al diegenen, die ondanks het verlies van verscheidene ledematen, een volwaardig lid van de maatschappij wensen te blijven.
P. Fransen
| |
Jean du Parc, Mijn tweede leven (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1954, 248 pp.
De roman van een begaafde jonge schrijfster. Sinds haar jeugd door de heimelijke obsessie van de dood achtervolgd (haar vaders zelfmoord en het verdrinken van haar jeugdkameraadje) meent Yola Taeymans de dood mee te brengen voor degenen die ze liefheeft. Niet in staat zichzelf weg te schenken, mislukt haar huwelijksleven. Haar man komt om bij een auto-ongeluk, waarvan zij zelf slechts langzaam herstelt; dan eerst vindt zij liefde voor haar man, verzaakt zij aan haar minnaar, en leert, in totale innerlijke ineenstorting, de aanvaarding van het leven en de overgave aan God. Het eerste deel is opgevat als verhaal, het tweede als dagboek. S. toont eens te meer zijn diep inzicht in psychologie en gemoedsleven van de ontwikkelde jonge vrouw. De opgeroepen atmosfeer herinnert meermaals aan de bekoring die uitgaat van M. Baring's romans, maar dan in Vlaanderen getransponeerd. Een boek dat beter maakt.
A. Deblaere
| |
Willa Cather, Schaduwen op de rots, vert. door J.W. Hofstra (Huisbibliotheek voor het Gezin). - Hofboekerij, Hasselt-Heemstede, 1954, 238 pp., Fr. 105 (in reeks: Fr. 60).
Fris en rustig verhaal over een lief meisje en haar oude vader in het Québec van de XVIIIde eeuw. Schrijfster weet een voordelig gebruik te maken van haar historische kennis en haar vertrouwdheid met de wijdse Canadese natuur. Het verhaal is met echt vrouwelijke tact en gevoeligheid verteld. Haat en wreedheid, boosheid en oorlog omgeven het hoofdthema met een zachte begeleiding in mineur. Waar alles eigenlijk om draait is goedheid en vroomheid, en vooral ouderen kinderliefde.
P. van Doornik
| |
Pierre Lamblin, Quai de Bercy, vert. door P. Stam (Regenboog-serie, 5). - P. Vink, Antwerpen, 1954, 269 pp., Fr. 880 (in reeks: Fr. 65).
Marguerite Rateau, de concierge van een gebouw, waarin negen families wonen, wordt op een goede morgen dood aangetroffen in haar kamer. Op de dag der begrafenis neemt de schrandere weduwe Julie Cazenave haar intrek in het tiende nog onbewoonde appartement. Als amateur-detective werkt ze samen met inspecteur Brenot. Wie van de inwonenden heeft de moord bedreven? Goede detective-roman met verrassende ontknoping. Geen jeugdlectuur!
L. André
| |
Dignate Robbertz, Jikkemien. - P. Vink, Antwerpen, 1954, 280 pp., geill., geb. Fr. 135.
Een gezonde boerenroman, zich afspelend op één van de Zeeuwse eilanden vóór de eerste wereldoorlog, in de goede oude tijd. De auteur is er niet op uit om een spannende geschiedenis te schrijven, maar verwijlt rustig bij alles wat de belangstelling kan gaande maken, bij de wildstroper, bij de gierige boerin van de Olmenhof, bij het harde leven van de arbeidervrouw Jikkemien vooral.... Zij en haar gezin vormt het centraal gedeelte van het boek; de ziekte van haar man Simen, de dood van haar tienjarige Jan,
| |
| |
de liefdegeschiedenis van haar dochter Kee die eindelijk toch trouwt met de rijke boerenzoon van de Olmenhof. Alles uiterst gezond en sympathiek, de weergave van het oude, protestantse, dorpse Zeeland op zijn best. Toch is niet alles geslaagd. Dood en ongeluk grijpen te plotseling en te scherp in dit rustige verhaal, te willekeurig om verantwoord te kunnen worden.
J. Noë
| |
Hervé le Boterf, De afvallige. Nederl. van J.W. van de Ven (Lustrum-Regenboogserie). - P. Vink, Antwerpen, 1954, 290 pp., Fr. 95 (in reeks Fr. 65).
Door het contact met een afvallig priester, en de confrontatie met hem op een religieus bijzonder schokkend moment, wordt een jong officier tot het geloof teruggebracht. Hij wordt priester, en zijn eerste priesterdaad is het offer van zijn leven, voor en door zijn afvallige vriend, die hij aldus tot God en zijn Kerk terugbrengt. Een menselijk aangrijpend en religieus zeer diep reikend thema. In de film-vertolking kan het spel van uitstekende acteurs aanvullen wat aan de dialoog ontbreekt, en de steeds aanwezige achtergrond van het mysterie voortdurend suggereren. In het boek ontbreekt deze achtergrond te veel; het verhaal van de uiterlijke gebeurtenissen is te nadrukkelijk en vervalt meer dan eens in het feuilletongenre. Alleen een meester kan een dergelijk thema tot zijn volle recht brengen. En het talent van le Boterf is helaas geen meesterschap. Rijpere lezers zullen met eigen aanvoelen kunnen suppleëren wat aan het boek ontbreekt; onervarenen zal het alleen kunnen ontredderen door veel onopgeloste vragen te wekken.
L. Monden
| |
L.B. Davidson en E. Doherty, Muiterij in de Zuidzee (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1954, 316 pp., Fr. 65 (in reeks).
In de jaren 1822 brak er een brutale muiterij uit op een Amerikaanse walvisvaarder. Verscheidene documenten uit het rechtsverhoor, en vooral een dagboek van een jonge matroos zijn nog bewaard. Twee Amerikaanse schrijvers hebben het hele drama trachten te reconstrueren, en daarbij de dagboekvorm bewaard van George Comstock. Erg geslaagd kunnen wij deze geromanceerde reconstructie niet noemen. Het verhaal hangt met haken en ogen aan elkaar. De hele romantische toon, wellicht uit het echte dagboek overgenomen, klinkt voos. Zo nu en dan is zelfs de tekst niet erg duidelijk. Al is het gebeuren natuurlijk wild en rauw geweest, het verhaal blijft op dit punt discreet, vooral in het amoureuze. Er zit ten slotte genoeg spanning in om als avonturenroman gelezen te worden.
P. Fransen
| |
Edward Hyams, Sylvester, vert. door G.J. Steenbergen (Standaard-Romans). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 207 pp., ing. Fr. 60, geb. Fr. 85, luxe Fr. 100.
In de avond van de wapenstilstand komen drie dronken Engelse zee-officieren terug naar hun schip met een kapotte kinderwagen en drie bronzen ballen. Werklieden verlaten een buitenlands schip. Vol enthousiasme lassen zij de kinderwagen en de ballen aan de mast van die vreemde schuit. Als hun dronkemansroes is uitgeslapen, is het reeds te laat. Als een vuurtje heeft het nieuws zich verspreid, dat model 998 het allerlaaste snufje is op gebied van radartechniek. Een geniale journalist heeft weldra ontdekt, dat het veel meer is: een geheim wapen! Het duurt niet lang of heel de wereld spreekt ervan. Dit typisch Engels verbeeldingsspel biedt S. een meer dan welkome gelegenheid om de militaire bureaucratie, de methodes van Fleet street, de partijleiding en de grote internationale politiek op onmeedogende ja zelfs cynische wijze aan de kaak te stellen. De diepste les is wel dat de mens geen waarheid wil, maar veiligheid en bevrijding van de angst. Goed vertaald en onderhoudend geschreven. Voor ieder die humor en gezond verstand genoeg heeft om ook achter deze fantasie de volle waarheid te blijven zien.
P. van Doornik
| |
Hans van Zuydveen, Oase (Huisbibliotheek voor het gezin. - Hofboekerij, Hasselt, 1954, 240 pp., geb. in reeks Fr. 60, los: Fr. 105.
Nog een readaptatie-roman. Een luitenant komt van Indonesië terug en kan zich niet meer thuis voelen in het burgerlijke Holland. Hij zoekt het onbekende meisje op, met wie hij van uit de Oost correspondeerde, maar zij verbergt zich voor hem en vlucht hem: zij is half verlamd en is bang, dat tussen hen een hopeloze liefde zou ontstaan. Overtuigd van de primauteit der geestelijke waarden blijft hij haar hardnekkig zoeken, trots bekoringen en dramatische verwikkelingen. Een ongeluk met ‘shock’ laat het meisje voor een Happy End genezen, wanneer hij haar eindelijk terugvindt. Een goed en knap geschreven boek, met rake milieu-schildering.
A. Deblaere
| |
| |
| |
Hans Ruesch, Igloo's in de nacht (Standaard-Romans). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 240 pp., ing. Fr. 60, geb. Fr. 85, luxe Fr. 100.
Het Eskimo-leven wordt op boeiende wijze voorgesteld als een in al haar ruwheid ideale natuur-idylle in tegenstelling met de verwording, teweeggebracht door het contact met de blanken en hun ‘beschaving’. Christendom, handel, en oorlog zijn de drie kwalen, die de vreedzame Eskimo-familie in haar vreedzaam bestaan bedreigen en er een tragedie van maken. Wegens zekere hatelijkheden aan het adres van de godsdienst en de onbevangen zeden-schildering dient deze lectuur aan ontwikkelden voorbehouden.
A. Deblaere
| |
Jules Roy, Le navigateur. - Gallimard, Parijs, (1954), 213 pp., Fr. Fr. 390.
Terug van een raid op Duisburg, komt het vliegtuig van boordbestuurder Ripault, vlakbij de basis, in botsing met een ander. Hij alleen komt er levend uit. Rosica, de jonge vrouw die hem in haar huis opneemt, schenkt hem een ogenblik de illusie van een veilig en gelukkig bestaan. Enkele dagen later weigert Ripault kapitein Raumer, die bekend staat als een der slechtste boordbevelhebbers, te vergezellen boven het Ruhrgebied. Raumer keert niet terug. Ripault, verantwoordelijk verklaard voor dit verlies, wordt onder arrest geplaatst. Het geschil wordt bijgelegd. Om Lebon, een jong piloot die bekende de lichten van de luchtbasis niet meer te zien, als mens te redden, vergezelt Ripault hem naar Würzburg. Het wordt een hallucinante vlucht, de laatste. Boven het objectief stort 't vliegtuig brandend neer.
Sober en aangrijpend als een primitieve houtsnee, tekent dit verhaal een psychologisch- en een actiedrama. Minder scherp dan Vol de nuit, maar wellicht met meer warmte van gevoel en leven.
J. Dax
| |
Henry De Montherlant, L'histoire d'amour de La Rose de Sable. - Plon, Parijs, (1954), 243 pp.
Luitenant Auligny, gedreven door de eerzucht van zijn moeder, belandt op een eenzame post in Marokko. In plaats van de gedroomde glorie vindt hij er de verlammende apathie van het woestijnleven. Zijn verhouding met een Arabisch meisje doodt in hem zijn waardigheid van mens en officier, en zijn edelgezinde mediocriteit helpt hem slechts om dieper in de sensuele slavernij te verzinken. Deze liefdesroman uit het nooit gepubliceerde La Rose de Sable, dat het koloniale probleem in Frans Noord-Afrika behandelt, is naast onverbiddelijk sterke bladzijden, van een zo grote monotonie in de zinnelijkheid, dat het oeuvre van Montherlant er niets zou bij verloren hebben, ware hij in zijn omvangrijk manuscript blijven rusten. Meer dan eens schijnt S. onbewimpelde, bijna pornografische literatuur voor krachtige stijl te verslijten. Streng voorbehouden.
J. Dax
| |
Dignate Robbertz, Het harde geslacht (B.F.T.-Combinatie). - P. Vink, Antwerpen-Tilburg, 1954, 352 pp., 5 teken., in reeks geb. Fr. 95, los: Fr. 150.
Jan Geerts, Water (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1954, 224 pp., in reeks Fr. 65.
De grote watersnood van Februari 1953 zal natuurlijk opgenomen worden in onze letterkunde. Wij bespraken reeds in een vorig nummer het kleine meesterwerk van Ary van der Lugt, God schudde de wateren. Een vergelijking hiermede zal wel nadelig uitvallen, maar kan niet worden ontweken. De historische roman van Robbertz was reeds voor een deel geschreven vóór Februari 1953. Het verhaal gaat over de twee grote vloeden van 1530 en 1532 die Zuid-Beveland hebben afgesneden van Tholen en Bergen-op-Zoom, en van de stad Romerswale een eiland maakten. De held van het verhaal is Adriaen van Romerswale, heer van Lodycke, wiens trotse burcht en macht door de zee werd ondermijnd en verzwolgen. Het klimaat van de tijd wordt op bevredigende wijze weergegeven.
Het tweede verhaal is modern. Het gaat over de liefde van een gaaf en rijk boerenmeisje Fientje voor een schilder uit Amsterdam. Het vraagt heel wat tijd en strijd voor het huwelijk tussen de gelovige, ietwat angstige boerenvrouw en de uiterlijk nogal losse, maar ingoede artist uit de grootstad tot een harmonisch evenwicht komt. Aan deze verwikkelingen geeft de springvloed van 1953 een epische apotheose.
Beide romans zijn goed geschreven, zonder evenwel door diepte en menselijkheid en inspiratie het niveau te bereiken van God schudde de wateren. Het tweede is op religieus gebied zelfs een weinig ontredderend, in zover de gezond religieuze antwoorden haast allen door de ongelovige Frans Goedhart moeten worden gegeven.
P. van Doornik
|
|