| |
| |
| |
Politiek en godsdienst in Japan
door Prof. Dr Kenichi Takahashi
WIE het geestelijk klimaat van Japan wil onderzoeken, moet allereerst vertrouwd zijn met de grote lijnen der Japanse geschiedenis. Dit is des te meer noodzakelijk omdat ten opzichte van deze geschiedenis in Europa doorgaans een vooroordeel bestaat.
| |
Japan beoordeeld van uit Europa
Vorig jaar ben ik voor het eerst in mijn leven naar Europa gekomen. Gedurende mijn verblijf heeft men mij zeer dikwijls de volgende vragen gesteld: wat denken de Japanners thans over hun keizer? Heeft het Sjintoïsme zijn invloed op het Japanse volk verloren? Maakt de democratisering van Japan nog altijd vooruitgang?
Het komt mij voor dat wie zulke vragen stelt van oordeel is dat men de ganse werkelijkheid van Japan in een paar begrippen als keizerdom, sjintoïsme, theocratie en absolutisme kan vatten. Dit is een vooroordeel dat de Europeanen doorgaans tegenover de Oost-Aziatische wereld koesteren. ‘De geschiedenis van de Aziatische volkeren blijft eeuwig stil staan in de schemering van het theoretische absolutisme’ zei de beroemde Duitse wijsgeer Hegel reeds meer dan honderd jaren geleden.
Dit vooroordeel werd door de propaganda der Gealliëerden tijdens en na de jongste oorlog nog meer verspreid. Volgens hun opvattingen was de sterkte en macht van Japan aan het keizerschap te wijten. Alle Japanners vereerden hun keizer als een God, omdat de keizer zelf de zoon van een God was en als zodanig bestemd om de gehele wereld te besturen. Dit geloof in de Keizer-God schraagde het Japanse absolutisme, in wiens kader de ganse Japanse geschiedenis zich zou hebben ontwikkeld. Doel en opgave van de gealliëerde staten zouden daarom als volgt kunnen omschreven worden: om het agressieve militarisme van Japan te vernietigen moet het theocratische keizerschap verdwijnen en het Japanse volk moet rijp worden gemaakt voor de moderne democratie door het tot het bewustzijn van zijn eigen waarde te brengen. In feite hebben de beide opperbevelhebbers van de bezettende mogendheden in Japan, eerst Mc. Arthur en daarna Ridgeway, steeds zulke opvattingen gehuldigd. Toch is de mening dat alleen het geloof in de godheid van de keizer de totale werkelijkheid van de Japanse geschiedenis heeft bepaald en in stand gehouden, niets anders dan een dwaze inbeelding.
Ik kan niet aannemen dat Mc. Arthur aan zulk een fantasie geloofde. Daarvoor was hij te veel realist; hij was een sluw, ja werkelijk al te sluw man. De oorlog van 1941-1945 ontstond niet door het fanatisme van het Japanse volk, maar door de historisch-geografische positie van Japan in Oost-Azië en door een gebrek aan grondstoffen ten overstaan van een snelle aanwas der bevolking. Aangezien dit vraagstuk van Japan's overbevolking thans nog niet tot het verleden behoort, maar integendeel
| |
| |
vandaag en morgen in het Japanse volksleven een beslissende rol blijft spelen, zal ik dit probleem aan het slot van mijn artikel nog uitvoeriger belichten.
Het radicaal militarisme was slechts een aanleiding tot de oorlog. De sluwe Mc. Arthur zal dat wel geweten hebben. Maar indien hij zulks had toegegeven, had hij logischer wijze Japan's verantwoordelijkheid voor en schuld aan de oorlog moeten verkleinen. De politieke en militaire leiders buiten beschouwing gelaten, willen wij het de Europeanen en Amerikanen niet kwalijk nemen dat zij niets van Japan afweten.
De vragen die mij door Europese katholieken gesteld werden, lijken wel zeer veel op de hierboven vermelde vragen: ‘Bestaat er een mogelijkheid dat de keizer katholiek wordt?’ ofwel ‘Is het waar dat de keizer reeds katholiek geworden is?’ Ook achter deze vragen voel ik de invloed van het geloof aan het zogenaamde theocratische keizerschap. Men denkt waarschijnlijk dat op de dag waarop de keizer gedoopt wordt, alle Japanners naar de kerk zullen snellen om eveneens het H. Doopsel te ontvangen. Zulk een opvatting lijkt ons zeer komisch, want de zogenaamde keizercultus was eigenlijk slechts een noodzakelijk gevolg van de centralisatie der regeringsmacht tijdens de 50 laatste jaren.
| |
Ontwikkeling van Japan
Het nieuwe Japan begint met de Meiji-restauratie in 1868. Meiji is de naam van de toenmalige keizer. Daarvoor had Japan, 300 jaar lang, een feodaal stelsel gekend, dat op ongeveer 300 vorsten gebaseerd was. De restauratie betekende dat de keizerlijke familie na ongeveer 700 jaren weer de troon kwam bezetten. In feite ging het hier om een politieke en sociale revolutie. Het woord dat in de toenmalige dagbladen het meest voorkwam was ‘Jiyu-Minken’, d.w.z. vrijheid en recht der burgers.
Het is verbazend hoeveel vertalingen van Montesquieu, Rousseau, Bentham, Mill en anderen sedert 1870 door de Japanners gelezen werden. Dit was een onvermijdelijke reactie tegen de zo lang gedulde slavernij van het feodalisme. De radicalen hoopten Japan onmiddellijk tot een republiek te maken. In het begin wilde de regering dit liberalisme met geweld onderdrukken. Toen zij echter de onmogelijkheid van dit plan inzag, gelukte het haar nog op het laatste nippertje een revolutie te voorkomen, door aan het volk de spoedige afkondiging van een grondwet te beloven. Deze belofte werd in 1898 vervuld.
Sedert het begin der 20e eeuw komt deze liberalistische tendenz van vóór de tijd der grondwet telkens weer opduiken, samen met regelmatige opflikkeringen van anarchisme, socialisme en communisme.
Het is van belang te weten dat naast Jiyu-Minken (vrijheid en recht der burgers) ook het woord ‘Fukoku-Kyohei’ d.i. rijke financiën en machtige troepen, een grote rol in het volksleven gespeeld heeft. De idee ‘Fukoku-Kyohei’ heeft in de loop der tijden zelfs de idee ‘Jiyu-Minken’ verdrongen, in deze zin n.l. dat nationalisme en monarchisme het liberalisme en het republicanisme hebben overwonnen. De oorzaak hiervan lag in de speciale toestand, waarin Japan zich tijdens de 2e helft, der 19e eeuw in het kader van Oost-Azië bevond.
| |
| |
China werd door de Europese mogendheden, als Engeland, Frankrijk, Duitsland en Rusland, langs alle kanten bestookt. Het werd uiteindelijk door deze landen bijna gekoloniseerd en Korea werd practisch bij Rusland ingelijfd. Indien de Japanners alleen oog hadden gehad voor de binnenlandse politiek en niet gelet hadden op wat er in het buitenland gebeurde, zou Japan waarschijnlijk hetzelfde lot hebben ondergaan als China en Korea.
Japan was genoodzaakt zich met eigen kracht tegen de Europese inmenging te weren. Om deze reden was de enige uitweg voor Japan een politiek van ‘Fukoku-Kyohei’ (rijke financiën en machtige troepen). Zo ontstond deze centralisatie van de macht en van de geesten in Japan. Het succes van deze politiek wordt bewezen door Japan's beide overwinningen in de oorlog tegen China (1894-1895) en in de oorlog tegen Rusland (1904-1905). Hoe ernstig de Japanse regering zich met de uitbouw der kapitalistische industrialisatie en het probleem der bewapening bezig hield moge blijken uit de in 1872 reeds uitgevaardigde wetten inzake de dienstplicht en de ordening der staatsfinanciën. In de loop van datzelfde jaar werd ook de wet op het verplicht onderwijs afgekondigd. Hierover zullen wij straks uitvoeriger handelen.
Zo werd de modernisering d.i. de politiek van rijkdom en macht van de Japanse staat, vanaf de 19e eeuw tot aan de 2e wereldoorlog steeds intenser doorgevoerd. De modernisatie betekende derhalve in de eerste plaats de centralisatie van de macht. Wat is nu het centrum geweest waarin alle macht zich samentrok? Was het de Keizer? Overeenkomstig de grondwet van 1889 was de keizer van alle regeringsverantwoordelijkheid ontheven, terwijl hij het hoofd bleef van de staat. Hij benoemde weliswaar de Eerste-Minister. Maar hij diende het gebruik in acht te nemen, dat wilde dat de Eerste-Minister de leider moest zijn van de partij die in het Parlement de meerderheid bezat. Dit gebruik bracht mee dat de keizer niet meer het recht had zich in het politiek leven te mengen.
De internationale toestand bevorderde sedert 1930 de opkomst van het radicaal nationalisme. Het was de tijd waarop in Europa het nazisme en het fascisme het hoofd opstaken. De Japanse producten werden wegens de hoge invoerrechten, die bijna overal maar voornamelijk door de landen van het Britse Imperium werden geheven, van de wereldmarkt verdrongen. De militaristen vatten derhalve het plan op, Japan met Mandjoerije, Mongolië en Noord-China tot één enkel economisch blok te versmelten. Met het oog op de uitvoering van dit plan, hebben de Japanse troepen in 1931 Mandjoerije, in 1932 Binnen-Mongolië en in 1937 Noord-China veroverd.
Een dergelijk militarisme moest bij het volk natuurlijk op tegenstand stoten, en ook in het Parlement verzet uitlokken. De militaire kliek noemde echter al diegenen, die durfden weerstand bieden, liberalisten. Vroeger noemde men alleen liberalisten diegenen die de absolute souvereiniteit van de keizer niet wilden erkennen.
Deze zogenaamde liberalisten, meestal politici, professoren en journalisten werden zelfs als hoogverraders beschouwd. De Minister van Binnenlandse Zaken verklaarde in 1937 dat het liberalisme de broeikas
| |
| |
van het communisme was. Talrijke liberalisten werden door de geheime en de militaire politie vervolgd en in de gevangenis geworpen. Tegelijk met de onderdrukking van het liberalisme dwong men het volk bij iedere gelegenheid de keizer in het openbaar te vereren. In feite is dus de zogenaamde keizercultus slechts een voorbijgaand verschijnsel geweest van circa 1930 tot aan het einde van de oorlog.
| |
Keizercultus en godsdienst
Van Europees standpunt uit, hadden de gelovigen van alle godsdienstige secten zich tegen deze keizercultus moeten verzetten. Waarom hebben de Japanners het dan niet gedaan? Vele Europeanen denken nu nog dat de meeste Japanners Sjintoïsten zijn en dat het Sjintoïsme in wezen een staats- of keizereredienst is. Deze opvatting komt niet overeen met de werkelijkheid.
Het aantal Sjintoïsten bereikt nog geen 10% van het aantal Boedhisten. De helft van deze laatsten had vóór de Restauratie (d.i. vóór 1868) nooit van de keizer gehoord. Ze kenden slechts hun eigen vorst. Het Boedhisme zelf is eigenlijk geen Japanse godsdienst. Afkomstig uit Indië en verbreid over heel Oost-Azië, is het in tegenstelling tot het Sjintoïsme, dat een nationaal karakter draagt, een supra-nationale wereldgodsdienst, zoals het Christendom en de Islam.
Desondanks werd het Boedhisme in de loop van Japan's lange geschiedenis, een werktuig der politiek. Toen het Boedhisme in de 6e eeuw Japan bereikte, kwam het met het Sjintoïsme in botsing. In de Sjintoïstische godsdienst vereert men naast de godheden van het land, de bergen en het koren, ook de stamgoden. De toenmalige Japanse samenleving bestond uit verscheidene clans of stammen, die elk hun eigen stamgod vereerden. De invoering van de Boedhistische godsdienst deed derhalve een crisis in het clan-stelsel ontstaan. Om deze crisis te bekampen, namen enkele machtige stammen de strijd op tegen de keizer-clan die aanstonds het Boedhisme had aanvaard. De clan van de keizer overwon echter de opstandige stammen en voerde nu het Boedhisme in als de officiële godsdienst van de eenheidsstaat. Uit diezelfde tijd, namelijk de 8e eeuw, dateert het eerste geschiedkundig document van Japan. Dit document ‘Kojiki’ genaamd, roept de stamgod van de keizer-clan uit tot de eerste van alle goden.
De tegenstellingen in de verering van Boedhistische en Japanse goden werden in de 9e eeuw ten slotte opgeheven door de theorie dat de Japanse goden incarnaties van de Indische goden waren. Uit die tijd stamt ook het gebruik dat men in de Boedhistische tempels de Sjintoïstische goden en in de Sjintoïstische tempels de Boedhistische goden vereert. Dat duurde zo tot de Meiji-restauratie in 1868.
Van meet af aan had het keizerlijk hof er naar gestreefd met behulp van het Boedhisme de eenheid van alle staatsburgers tot stand te brengen, aangezien het een grote aantrekkingskracht op het Japanse volk uitoefende. Reeds in de 8e eeuw werd verordend dat in ieder van de 60 provinciën naast het prefectuurgebouw een staatstempel en een nonnenklooster zouden worden opgericht. Kortom, het toenmalige keizerschap
| |
| |
wenste zijn steun te vestigen op de ambtenaren en op de Boedhistische priesters. Met behulp van de Boedha-leer heeft de keizer-clan het clansysteem overwonnen en alle macht in handen van de keizer gecentraliseerd.
Vanaf de 12e eeuw begon de keizerlijke familie haar macht te verliezen. Daardoor zou het Boedhisme echter niet verzwakken. Van de 13e tot en met de 16e eeuw heeft het een grote invloed op het Japanse volk uitgeoefend en de politieke toestand was zo verward, dat er practisch geen macht in staat was het Boedhisme te onderdrukken. Er waren zelfs leiders van religieuse secten die terzelfdertijd landsvorsten waren. Aan deze onrustige periode, die ongeveer 4 eeuwen duurde, werd ten slotte een einde gemaakt door de machtige vorst Oda. Deze vorst stond zeer welwillend tegenover het Christendom dat in het midden der 16e eeuw in Japan ingevoerd werd, omdat hij in de nieuwe godsdienst een middel zag om de Boedhistische vorsten in bedwang te houden. Nadat Oda door zijn aanhangers gedood was kwam Toyotomi aan de macht. Aanvankelijk was ook hij de katholieke kerk goed gezind. Toen hij zich echter van zijn macht bewust werd en zich sterk genoeg waande om alle politieke en religieuse tegenstand te breken, aarzelde hij niet om het jonge en snel aangroeiende katholicisme te verbieden. Zes en twintig martelaren, de eerste Japanse heiligen, vielen als slachtoffer van Toyotomi's politiek (17e eeuw).
Toen de macht van Toyotomi's zoon door de familie Tokugawa werd gefnuikt, brak een nieuw feodaal tijdperk aan, dat tot de restauratie, dus ongeveer 300 jaar lang zou duren.
De Tokugawa's wilden Japan van het buitenland isoleren, om het feodalisme op stevige basis te kunnen vestigen. Daar de katholieken destijds als de handlangers van het buitenland beschouwd werden, moest de katholieke Kerk in Japan radicaal uitgeroeid worden. Om de gelovigen die zich verborgen hielden te kunnen vinden en om de nieuwe bekeerlingen te kunnen opsporen, kregen de tempelpriesters van alle dorpen en steden opdracht de familieregisters bij te houden. Ieder pas geboren kind en iedere overledene moest in de registers van de tempel worden ingeschreven.
Dit betekende een uiterst strenge godsdienstdwang. Door deze maatregelen ontnam de regering aan de bevolking de vrijheid om van verblijfplaats te veranderen. Tevens versterkte zij het feodaal regime. Ondanks deze strenge vervolging zijn nog circa 20.000 katholieken gedurende 300 jaar hun geloof trouw gebleven. Intussen kwam het Boedhisme steeds meer onder toezicht van de staat en verloor het stilaan alle religieuse inhoud. Alle tempels en priesters werden aan het gezag van de gouverneur voor godsdienstzaken onderworpen. De Boedhistische hoogwaardigheidsbekleders werden door de Regering benoemd.
Geen wonder dan ook dat de bourgeoisie, die zich onder het Tokugawa-feodalisme langzamerhand deed gelden en zich tegen de Regering begon te verzetten, het Boedhisme als een voorname factor van het heersende dwangsysteem ging beschouwen. Daarom ook zou het vanaf de Meiji-restauratie geen rol meer spelen in het openbaar leven, zoals uit het voorafgaande gemakkelijk valt af te leiden. Sedert de restauratie
| |
| |
noemen de leiders op al de gebieden van het openbaar leven zich liberalisten. In Japan betekent ‘liberalist’: tegenstrever van het feodalisme en aanhanger van de vooruitgang. Vanaf het ogenblik, dat het liberalisme zegevierde, werd de godsdienst uit het openbare leven geweerd. Men legde er zich zelfs op toe ieder godsdienstig gevoel in de kiem te smoren door de politiek die gevolgd werd inzake opvoeding.
In Japan dateert het verplicht onderwijs van 1872. Daarbij stelde men als ideaal het verstandelijk niveau van de volksmassa te verhogen, opdat het volk in de moderne samenleving zijn weg zou kunnen vinden en de snel evoluerende productietechniek zou kunnen beheersen.
Hoe moet dan echter de moraal aangeleerd worden? De Japanse regering besloot de moraal te onderwijzen los van elke godsdienstige doctrine. Volgens de Regering immers was het Boedhisme nog enkel een overblijfsel van het oude feodalisme en was het christendom in wezen staatsvijandig. Ieder confessioneel godsdienst-onderricht werd radicaal verboden. De moraal daarentegen werd een gewoon leervak in alle scholen, behalve aan de Universiteiten.
In het begin doceerde iedere leraar de moraal volgens zijn eigen opvattingen. Sommigen baseerden zich op het confucianisme, anderen op het Boedhisme of het Christendom, nog anderen op het socialisme. Door deze methode dreigde de geestelijke eenheid van het Japanse volk natuurlijk verloren te gaan. Noodgedwongen zag de Staat zich verplicht het moraalonderwijs te regulariseren. Daarom werd in 1890 het keizerlijk decreet inzake de opvoeding uitgevaardigd.
Dit document bevatte een opsomming van de sociale deugden. Wie volgens deze deugden leefde, was een trouwe onderdaan des keizers. Het ideaal van het zedelijk leven werd nu uitsluitend: een gehoorzaam staatsburger te zijn. De keizer, zoals hij in het decreet voorgesteld werd, is meer een raadgever en een verdediger van de zedelijke waarden dan een eigenlijke morele wetgever. Waar haalde de keizer echter de nodige autoriteit vandaan om als zedenmeester op te treden? Om dit te kunnen doen, moet men zich kunnen beroepen op een goddelijke of bovennatuurlijke afkomst, daar de zedelijke geboden een absoluut karakter bezitten. Voor de Japanners, die zich van iedere religieuse voorstelling wilden bevrijden, bestond er maar één weg: n.l. de vergoddelijking van de keizer.
Sedertdien trachtte de staatsoverheid bij iedere gelegenheid het Japanse volk van de bovennatuurlijke herkomst van de keizer te overtuigen. Dat werd vooral in de volksscholen gedaan. Vandaar dat het Japanse Ministerie van Onderwijs bijna nooit de privéscholen wil erkennen. Ook in de hogere scholen werd het keizerlijk decreet, als de Sutra of de Koran, gereciteerd. Het is echter een feit dat geen enkele leraar of leerling in de keizer, als god of als morele wetgever, geloofde. Veeleer werden de keizer en zijn decreet dikwijls belachelijk gemaakt. Maar in het openbaar durfde niemand de bovenmenselijke natuur van de keizer in twijfel trekken. Alle Japanners deden alsof zij aan de godheid van de keizer geloofden om voor trouwe onderdanen door te gaan.
Evenals de godsdienst tegen het einde van de feodale periode, werd weldra ook de zedenleer bespot. Hiermee beweren wij niet dat het
| |
| |
Japanse volk de godsdienstige en ethische waarden, als de grondslag van iedere ware menselijkheid, eenvoudig de rug toegekeerd heeft, maar alleen dat het zich tegen de aanwending van godsdienst en zedenleer als werktuigen der politiek verzette. Naar mijn mening is de Japanner feitelijk zeer religieus aangelegd. In het diepste van zijn hart koestert hij een groot verlangen naar het eeuwige.
| |
De huidige toestand
Na de oorlog is dit dwangsysteem, dat meer dan 20 jaren duurde, plots ineengestort. Het leger en de marine die 50 jaar lang over Oost-Azië heersten, werden totaal vernietigd. De nieuwe grondwet werd uitgevaardigd, die iedere heropleving van overdreven nationalisme en militarisme verbiedt. Ook het keizerlijk decreet over de opvoeding is opnieuw ter sprake gekomen. De toenmalige minister van onderwijs, een overtuigd katholiek, was van mening dat dit decreet diende gehandhaafd, daar het op het natuurrecht steunt. Alleen het misbruik ervan moest volgens hem worden vermeden. Niemand heeft echter naar de minister geluisterd. Het hele schoolwezen van Japan werd grondig gewijzigd. Men is nog altijd op zoek naar een nieuw opvoedingsideaal.
Ook op religieus gebied zijn zeer merkwaardige dingen gebeurd. Zowel Boedhisten als Sjintoïsten weten en betreuren het dat zij als marionetten gebruikt werden in het politieke poppenspel. Het eigenaardige is echter dat sedert het einde van de oorlog meer dan honderd nieuwe godsdienstige secten zijn ontstaan. Dit is te verklaren door het feit dat het Japanse volk geen systematische kennis inzake godsdienst bezit, zodat het geen onderscheid weet te maken tussen godsdienst en bijgeloof. Van de andere kant blijkt ook dat de Japanners nu zoals vroeger een onbewuste drang voelen naar het eeuwige. Ik ben er echter van overtuigd dat al deze nieuwe secten spoedig zullen verdwijnen.
Het Boedhisme en het Sjintoïsme worden meestal als een overblijfsel van de oude tijd beschouwd. Alleen het katholicisme vertoont een verbazingwekkende levenskracht. De belangstelling er voor is thans zo groot dat een katholiek tijdschrift, de katholieke Digest, maandelijks met een oplage van 160.000 exemplaren verschijnt. Vlak na de oorlog telde Japan nauwelijks 100.000 katholieken. Dit aantal was nog kleiner dan tijdens de vijandelijkheden, daar juist een week vóór de capitulatie ongeveer 12.000 katholieken in de omgeving van Nagasaki door een atoombom om het leven kwamen. Vermits echter alleen reeds tijdens de laatste drie jaren ongeveer 40.000 Japanners hun intrede gedaan hebben in de katholieke kerk, schat men thans het aantal katholieken op 175.000 tegenover een totale bevolking van 85 millioen zielen. Wij hopen dat deze opbloei van het katholicisme in Japan geen tijdelijk verschijnsel moge zijn. Het is eerder de rijzende oogst op het veld dat geduldige missionarissen en leken, ondanks een ongunstig klimaat, 80 jaren lang hebben bewerkt. Desondanks kunnen wij, Japanse katholieken, niet zo optimistisch zijn te beweren dat de huidige gunstige wind zich nooit meer tegen ons zal kunnen keren.
De factoren welke tussen de jaren 1930 en 1945 tot de invoering van
| |
| |
de militaire dictatuur hebben aanleiding gegeven: n.l. het gebrek aan grondstoffen en de snelle toeneming der bevolking zijn immers nu nog meer dan vroeger aanwezig. Ook moet men zeggen dat het Japanse volk van jaar tot jaar verarmt.
Volgens de statistiek van 1870 telde Japan slechts 40 millioen inwoners. Destijds bestond Japan uit Hondo, Hokkaido, Sjikokoe en Kioesjoe, benevens de Koerilen-eilanden. Op Hokkaido en de Koerilen woonden echter haast geen mensen. Achtereenvolgens annexeerde Japan dan Formosa, Zuid-Sachalin en Korea. Tevens emigreerden talrijke Japanners naar Mandjoerije en Noord-China. Van 1870 tot 1910 nam de oppervlakte van het Japanse Rijk met de helft toe. Daar de bevolking echter terzelfdertijd aangroeide met de 20 millioen inwoners van Korea en de 5 millioen van Formosa, werd de bevolkingsdichtheid niet kleiner.
Rond 1930 bedroeg het aantal Japanners in het moederland 70 millioen en 10 millioen in de koloniën. Gedurende de periode van 60 jaren tussen 1870 en 1930, is de bevolking dus verdubbeld.
Na de capitulatie van 1945 kwamen bijna alle Japanners uit de koloniën naar Japan terug. Tegenwoordig wordt de bevolking op 85 millioen zielen geraamd. Tokio telt 7 millioen inwoners en binnen enkele jaren zullen het er 10 millioen zijn. Hierbij dient nog opgemerkt dat Japan overwegend een bergland is. Slechts 14% der totale oppervlakte is voor de landbouw geschikt. De bevolkingsdichtheid bedraagt 226 personen per vierkante km. Feitelijk wonen echter 1600 mensen op een vierkante km bebouwbaar akkerland.
De absolute hoeveelheid voortgebrachte levensmiddelen is sedert jaren onvoldoende. De productie van rijst, het voornaamste voedsel der Japanners, is slechts toereikend voor 60 millioen personen. Vandaar dat de rijst nog steeds gerantsoeneerd is. Onder zulke slechte omstandigheden zijn bevolking in leven te houden, is het bestendig probleem van Japan.
Om de moeilijkheden te overwinnen staan vier wegen open: een vermeerderde uitvoer van industriële producten, een massale uitwijking der bevolking, de verovering van nieuw land desnoods met wapengeweld en, tenslotte, de geboortebeperking.
De Japanse Regering heeft tot nog toe altijd de uitbreiding van de buitenlandse handel bevorderd en de emigratie aangemoedigd. Dank zij een superieure productietechniek en lage lonen, slaagde Japan er sedert de eerste wereldoorlog in een belangrijk uitvoerland te worden. Ingevolge de geleide economie welke Engeland na de economische wereldcrisis rond de jaren 1929-1930 in de landen, behorende tot zijn belangensfeer, ging toepassen, kon Japan niet meer genoeg katoen uit Indië, petroleum uit Indonesië en wol uit Australië betrekken.
Daarbij kwam nog dat de markten in Afrika, in West- en Oost-Azië voor Japanse producten werden gesloten. Het Japanse volk scheen destijds iedere bestaansmogelijkheid te hebben verloren. Wat de emigratie betreft, stelde vóór de oorlog alleen Brazilië zijn deuren open voor de Japanse uitwijkelingen. Eerst Australië en Nieuw-Guinea en daarna, sedert 1921, ook de Verenigde Staten, weigerden nog langer Japanners op te nemen. Hierdoor is het te verklaren dat de meeste
| |
| |
Japanners aan de oproep van de agressieve militaire kliek gevolg gaven. Tegenwoordig stelt zich het bevolkingsvraagstuk met nog groter scherpte dan ooit te voren.
De geboortebeperking, welke men vóór de oorlog alleen bij de hogere klassen der Japanse bevolking vermoedde, is thans in alle bevolkingslagen zo zeer verbreid, dat de openbare mening in dagbladen en tijdschriften er nooit tegen in opstand komt. Volgens de wet van 1948 inzake de eugenetische bescherming, kan ieder echtpaar, waarvan een van beide partners aan een erfelijke ziekte lijdt, de zwangerschap onderbreken. Dit is ook geoorloofd wanneer een gezin vijf of meer kinderen telt. In 1951 bedroeg het geboortecijfer 25,6 per 1000 personen. Dit was het laagste cijfer sedert 1903. In ieder geval zal volgens schatting van het Instituut voor het Bevolkingsvraagstuk bij het Ministerie van Sociale Voorzorg, de Japanse bevolking in 1960 de 95 millioen overtreffen. Het is derhalve duidelijk dat Japan met de geboortebeperking nooit zijn bevolkingsvraagstuk zal kunnen oplossen.
Het is dan ook begrijpelijk dat arbeiders en studenten, nu het leven zo moeilijk is, zich buitengewoon gaan interesseren voor het communisme. De belangstelling voor het Marxisme als wetenschappelijke theorie buiten beschouwing gelaten, ontstond het communisme als politieke macht in Japan pas na de eerste wereldoorlog. De communistische partij werd vaak onderdrukt en eerst in 1945 als een wettelijke organisatie erkend. Bij de verkiezingen van October 1949 behaalde zij in het Parlement 35 zetels op de 466. Sinds de eerste Mei van 1952, toen het in het Park vóór het Keizerlijk Paleis tot een bloedige botsing kwam tussen 6000 arbeiders en 3000 politie-agenten, zijn de Japanners zeer bang geworden voor de communistische partij, welke dientengevolge bij de verkiezingen van October 1953 geen enkele zetel veroverde.
De meeste Europeanen overschatten de invloed van het communisme in Japan. Wij zijn er echter zeker van, dat in Japan een bolchevistische revolutie thans uitgesloten is. Enkele jaren geleden bestond hiervoor een tamelijk groot gevaar. Toen bekommerden de communisten er zich niet om of zij zich op legale wijze in het Parlement konden handhaven. De arbeiders en studenten werden op onbezonnen wijze opgehitst. Enkele communistische leiders van het Algemeen Vakverbond geloofden dat zij de arbeiders tot algemene werkstaking zouden kunnen aanzetten om aldus Japan in de revolutie te storten.
Dit alles lijkt thans een dwaze fantasie. Maar het gevaar dat van uiterst rechts komt mag niet uit het oog worden verloren. Daarom moet de kwestie der herbewapening waarover de Japanners thans druk discussiëren, met grote omzichtigheid behandeld worden. Verleden jaar publiceerde een dagblad het resultaat van een enquête, waaruit blijkt dat 70% van de Japanners voor de herbewapening te vinden zijn. De rest was er beslist tegen. Deze verhouding wordt ook weerspiegeld in de uitslag der laatste verkiezingen. In het Parlement verkregen de conservatieven 70% van alle zetels, de socialisten de overige 30%. Feitelijk is de herbewapening na het uitbreken van de Koreaanse oorlog reeds begonnen, ingevolge een verordening van de toenmalige opperbevelhebber, Generaal Mac Arthur. De nieuwe Japanse soldaten vor- | |
| |
men echter geen leger maar wel een reserve-politiecorps. De U.S.A. verlangt dat Japan als verweer tegen de rode bedreiging, binnen een paar jaren, met behulp van de Amerikaanse financiële steun een leger van circa 300.000 man zal oprichten en ook over zee en luchtstrijdkrachten zal beschikken.
Wij zouden de heren der Amerikaanse regering en de militairen in dit verband willen vragen, wat men aan hongerige mensen eerst geven moet, brood of een zwaard?
Wanneer men geen brood maar een zwaard geeft, zouden ze wel eens aan anderen het brood kunnen ontnemen. Zou hij die het zwaard geeft dan niet van hetzelfde misdrijf moeten beschuldigd worden, als de eigenlijke rovers? En zou het niet te wensen zijn dat zowel de Amerikanen als de Japanners eens goed nadachten over de ware aanleiding tot de laatste oorlog?
Hiermede hebben wij de huidige stand van het Japanse probleem geschetst. Hoe het zich verder ontwikkelen zal, hangt niet meer uitsluitend af van de Japanners zelf. Alleen de toekomst zal dat uitwijzen.
|
|