Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 415]
| |
De Europeaan
| |
[pagina 416]
| |
ren!’ De Europeaan genoot weinig aanzien, want hij had voor elke prestatie een kleinerend oordeel klaar. Vroeg men hem zijn vernietigende critiek met grootser daden te rechtvaardigen, dan had hij steeds een uitvlucht gereed, het materiaal of het boek waarop hij zich beriep ontbrak hem. Tenslotte vroeg Noë hem uit naam van de anderen wat hij dan wel voor hoedanigheden ten toon kon spreiden. ‘Meine Gabe ist der Intellekt’, luidde het antwoord. Laat zien, riep de neger, en allen drongen naderbij. De blanke man kon echter niets laten zien. ‘Das, wodurch ich mich auszeichne, ist der Verstand’. En toen het gezelschap hem spottend uitlachte, hulde hij zich in een mysterie en voegde er aan toe: ‘Ich kann die ganze Welt in meinem Gehirn denken, also neu schaffen’. Rekensommetjes waren hem te min, de Chinees loste deze overigens sneller en handiger op dan hij; ‘Mein Verstand ist nicht dazu da solche kleine Kunststücke zu machen, sondern grosze Aufgaben zu lösen, auf denen das Glück der Menschheit beruht’. Deze veelbelovende uitspraak viel in goede aarde. Maar dit bracht de Europeaan in verlegenheid, en hij schoof de verwerkelijking van dit geluk op de lange baan: ‘Ich sagte nur, mein Verstand arbeitet an Aufgaben, deren Lösung das Glück der Menschheit fördern wird. Der Weg dahin ist lang, und nicht ich noch ihr werden sein Ende sehen. Viele Geschlechter werden noch über diesen schweren Fragen brüten!’ Men was teleurgesteld, de stemming aan boord kon echter gered worden door de Europeaan tot grappenmaker uit te roepen en hem in deze kwaliteit te huldigen. Even later herleefde de onrust over zulk een niets tastbaars presterende opvarende, en men richtte zich tot Noë met de vraag of het wel zin had deze man aan boord van de ark te handhaven. De patriarch troostte hen, hij meende de bedoeling van God te herkennen in de omstandigheid, dat de Europeaan geen lang leven beschoren zou zijn want hij was eenzaam, zonder vrouw. ‘Fortpflanzen (aber) kan er sich nicht, es sei denn, er tauche wieder in den Strom der vielfarbigen Menschheit unter. Euer Leben auf der neuen Erde wird er nicht verderben dürfen. Seid getrost!’ De nacht viel, en de volgende morgen verrees in het Oosten spits en klein de top van de heilige berg uit de wateren. Hesse schaart zich in deze allegorische vertelling aan de zijde der pessimisten, aan de kant van hen die het gelijk reeds in hun zak hebben en voor wie elk ongelijk een meevaller is. Niettemin is zijn Europeaan een treffende caricatuur van de cerebrale mens, zoals die in West-Europa frequenter wordt aangetroffen dan elders in de wereld, van een type dat aan zijn oorspronkelijke natuur is ontgroeid, de boekjesmens, de inventarisator, de onpractische ‘intellectueel’, de arrogante criticus. Het is de tot ondergaan gedoemde mens die zijn eigen graf delft, de | |
[pagina 417]
| |
gedegenereerde homo faber die door E.M. Forster beschreven werd in The Machine stopsGa naar voetnoot2). Zijn verstand heeft gefaald, de volkeren der aarde nemen hem niet meer au serieux, de verworvenheden zijner voorvaderen zijn hem naar het hoofd gestegen. De wijze blanke man wordt aansprakelijk gesteld voor de wereldoorlog, hij heeft zichzelf onmogelijk en in zekere zin ook overbodig gemaakt. God strafte hem door hem als enige van de voortplanting uit te sluiten, althans van een bloedsbinding die de continuïteit van het zuivere ‘blanke ras’ zou verzekeren. Als Hesse de mogelijkheid openlaat voor vermenging met de gekleurde rassen, beoogt hij niet onwaarschijnlijk de trots aan de kaak te stellen van de Europeaan, die wel vreemde volkeren tot zijn slaven maakte maar niet in deze volkeren wilde opgaan en hun levensgenoot worden. De top van de heilige berg komt het eerste droog, en deze berg reikt niet alleen om Bijbelse redenen naar de hemel in het Oosten, Hesse's voorkeur gaat blijkens zijn meest bezielde boek (Siddhartha) uit naar het verre Oosten waar ingetogenheid en rust tot het diepste wezen van de mensen zijn geworden, en waar de wieg van alle cultuur is blijven (be)staan. Op de door Hesse gerenoveerde ark van Noë ontbreekt de moderne Amerikaan; misschien omdat hij hem niet noemenswaard vond in dit bonte kader, omdat hij hem beschouwde als een vrij recente mutatie van de getransmigreerde Europeaan; misschien heeft hij hem ook wel gewoon vergeten. Huxley plaatste hem daarentegen in het middelpunt van zijn belangstelling (Ape and Essence)Ga naar voetnoot3). Om de verhouding tussen Europeaan en Amerikaan te karakteriseren zou ik willen uitgaan van het toneelstuk van Tenessee Williams: A streetcar named Desire dat verfilmd werd door Elia Kazan. De inhoud van dit stuk kan symbolisch worden verstaan. Blanche Dubois (in de film vertolkt door Vivien Leigh) is niet alleen maar de verlepte publieke vrouw met een hysterische structuur, die op een goed moment in de Streetcar named Desire plaats neemt en als bij toeval in een ordinair straatje van New Orleans uitstapt om haar zus Stella te bezoeken. Zij is, ook blijkens haar naam, een vermoeide Europese die de realiteit niet aankan en in een fantasie-wereldje haar toevlucht heeft gevonden, een intrigante, exponente van een wankelende cultuur. Zij had ook metéén naar halte Cemetry kunnen doorrijden en van daaruit naar de Elysian Fields kunnen gaan. Bij haar aankomst in New Orleans zegt zij tegen Stella: ‘Onze voorouders hebben het familiebezit langzaam maar zeker verkocht en verkwanseld, om te kunnen voldoen aan hun begeerten’. Stella leeft tot op zeker hoogte | |
[pagina 418]
| |
gelukkig in haar huwelijk met Kowalski, een primitief reagerende chauffeur. Blanche heeft iets verfijnds in haar verschijning, iets dat ongerept is gebleven en stamt uit een hoger gedifferentieerde wereld. Zij begrijpt niet dat Stella zich kan onderwerpen aan de brute vitaliteit van de onontwikkelde Stanley Kowalski en probeert haar zus, zich beroepend op die hogere levenswaarden, over te halen tot een vlucht uit deze platvloerse Amerikaanse lawaaistad. Tevergeefs, Stella blijft man en kind trouw. Het normale dat tevens het brute is, wint het in dit verhaal van het verziekte. Blanche gaat onder in de krankzinnigheid en wordt weggereden naar een psychiatrische inrichting, de plaats waar de ontspoorden en gedegenereerden verblijven, sommigen totdat de dood zich over hen ontfermt. (Als om de symboliek van dit gegeven nog meer kracht bij te zetten: kort nadat Vivien Leigh deze rol met onnavolgbare overgave en verbijsterende suggestiviteit had gespeeld, is zij zelf psychotisch geworden). Een dergelijke dramatisering van de verhouding tussen de Europeaan en de Aziaat wil mij niet te binnen schieten. Zoals de Europeaan de Amerikaan ziet, gehinderd wordt door diens snelle levenstempo, de materialistische instelling, de machinaliteit van alle gebeuren, de oppervlakkigheid in het denken en de interessenloosheid op cultureel gebied, en zich niet thuis voelt in het kinderlijke being to the point en de sfeer van nuchtere zakelijkheid, zo bekijkt de Oosterling de Europeaan als een wezen, dat zich zorgen maakt om ogenschijnlijkheden en voorbijgaande dingen, een drukke bewogenheid aan de dag legt over zaken die de basale levenswaarheden nauwelijks raken en zich niet de tijd gunt neer te zitten en te wachten en toe te zien hoe ‘de natuur’ onverbiddelijk haar loop neemt. De veelbereisde Prof. W.F.J.M. Krul, een technicus, die de vergelijking Amerika: Europa = Europa: Azië, acceptabel maakte, zeide in dit verbandGa naar voetnoot4): ‘Wij Europeanen meten de tijd aan onze beschavingsgeschiedenis van minder dan 2000 jaar, de Amerikanen aan een periode van ten hoogste 300 jaar, de Indiërs tellen hun ontwikkeling bij vele millennia’. En even verder: ‘De Amerikaan ergert zich aan Europese standsverschillen als uitvloeisel van het feodalisme der Middeleeuwen, de Indiër ziet de Europeanen als een vrij volk, niet gebonden aan het kastenstelsel’. Uit de literatuur, die een overbrugging bepleit tussen West en Oost kies ik C.G. JungGa naar voetnoot5), die zich als geen ander verdiept heeft in de Chinese en Indische wijsbegeerte. Jung meent, dat de Europeaan zoveel grotere mogelijkheden zou hebben indien hij zich aan het Oosten spie- | |
[pagina 419]
| |
gelde, zich bezon op de inhoud van de Oosterse boeken der wijsheid, ‘wanneer hij zichzelf bleef en uit zijn eigen aard en wezen al datgene ontwikkelde, wat het Oosten in de loop der eeuwen uit eigen wezen heeft voortgebracht’. ‘De verruiming van ons bewustzijn moet niet gaan ten koste van andere vormen van bewustzijn, maar moet tot stand komen door de ontwikkeling van die elementen in onze psyche, die analoog zijn met de eigenschappen van de vreemde psyche, zoals het Oosten zijnerzijds niet buiten onze techniek, wetenschap en industrie kan’ (slotwoord 5). De Europeaan heeft zichzelf in de loop der tijden in discrediet gebracht, zijn wassend intellect deed hem uitstijgen boven alle volkeren der aarde; zijn macht is nu tanend, hij moest de hegemonie allengs uit handen geven zoals ook vroegere wereldheersers na een tijd van komen een tijd van gaan hebben gekend. Zijn rol is echter niet uitgespeeld, hij is nog niet overbodig geworden, hij heeft een culturele sleutelpositie, om met Hesse te spreken: hij werd na de bloeddoorlopen chaos van de wereldoorlog(en) niet voor niets door Noë aan boord van de ark genomen, maar om te helpen een nieuwe wereld te bouwen, en dit niet slechts in de geest. Bij het uitbuiten van deze sleutelpositie moet hij zich, behalve van aardse middelen, bedienen van de onvergankelijke waarden van het Christendom. Het geboorteland van Christus ligt tussen wat wij het Westen en het Oosten noemen. Het Christendom is in wezen niet Westers noch Oosters. Een cultuur, die daarop gebaseerd is, de Europese cultuur, zou tussen uiterst West en uiterst Oost kunnen bemiddelen indien ze terugkeert tot dit uitgangspunt, zich verrijkt met de oerwaarden die daaraan in het Oosten voorafgingen, en de moderne cultuurpatronen in het trans-atlantische Westen verder bevrucht. |
|