Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
[1954, nummer 11-12]België
| |
[pagina 386]
| |
dieper gestempeld. In België ontbreekt dit karakteristieke, samenbindende element in het landschap’ (blz. 29). Het woord ‘samenbindend’ krijgt bijzondere betekenis voor wie de waterschappen als grondvormen van democratisch bewind tegenover de heerlijkheden en abdijen stelt, waaraan het Brabantse land lang onderhorig bleef. Geringer tekening van individualiteit of tenminste wat de Hollander in de Belg graag ‘minder karakter’ noemt, kan een gevolg van langduriger afhankelijkheid zijn. Toch werd A.H. Bredero blijkens zijn voortreffelijke kenschets van ‘Volk en Samenleving’Ga naar voetnoot2), waarop prof. de Vries Reilingh zich beroept, direct getroffen door het sans-gêne van de Belg, waarachter hij een verbeeldings-vrijheid vermoedt, die de geboren Hollander zelden vertoont. Het meest raadselachtige schijnt wel te zijn, dat de Belg, inzonderheid de Brabander, die hierin ook van de Vlaming verschilt, deze sans-gêne breed uitstrekt over het hele gebied van het sacrale, waar bedevaart en kermis een gelijke achtergrond tot humor leveren, die zelfs in de onvertaalbare ‘pompe funèbre’ haar weg vindt. Spotten met heilige zaken, zo goed als spotten met lichaamsgebreken, stuit de Hollander tegen de borst, maar is in België van Breughel tot Timmermans en Claes uit volksgezegden tot plastische of litteraire kunst verheven. Een schema ligt voor de hand, dat ‘Belgisch-Nederlands’ tot ‘Rooms-Protestants’ wil herleiden. Hiertegen echter verzet zich het nuchtere feit, dat in middeleeuwse gemoedsuitingen van benoorden en bezuiden de rivieren dezelfde tegenstellingen met gelijke helderheid terug te vinden zijn. Bovendien treft het de historicus hoe gering de werkelijke invloed van het Belgische katholieke geloof op de gemoederen van Nederlandse katholieken is geweest, zelfs in een tijd, dat Nederland voor een deel door Belgische ordegeestelijken werd gemissioneerd. De uiterlijke praal van quasi-liturgische devoties uit de contrareformatie mocht in schuilkerken moeilijk toegang vinden, het volk vertoonde er in Holland geen begeerte naar. Dat de Franse troepen onder Joubert in België verdrukking brachten voor de katholieken, die van de Franse troepen onder Pichegru in Holland vrijheid van godsdienstoefening verwachtten, gaf tot in de kringen van de hoogste geestelijkheid slechts nadruk aan een gesteldheid, die allang de beide vormen van geloofsbeleving kenmerkte. Wel geloof ik, dat het diepste verschil een religie-verschil is, maar het is geen verschil van dogmatisch inzicht allereerst. Bij gelijke ge- | |
[pagina 387]
| |
loofsleer en gelijke geloofstrouw verschilde de Belg, lang vóór de Hervorming, van de Noord-Nederlander en dit verschil bleef bij gelijkheid van belijdenis gehandhaafd. Er moet dus een andere beslissende factor zijn dan de eigenlijke dogmatiek. Die factor moet de sans-gêne, het compromis en de improvisatie der Belgen (of hetgeen de Hollander hier in tegenstelling tot zijn eigen steilheid en principialiteit voor aanziet) kunnen verklaren. Wellicht moet die factor, eenmaal aangewezen, zelf de verklaring van zijn aanwezigheid en werkkracht zoeken bij geografische, klimatologische of ethnologische oorzaken. Dat Hollanders in de eerste helft van de Tachtigjarige Oorlog gefascineerd zijn geweest door het levensgemak van Brabantse en Vlaamse emigranten, en er zich tijdens het Bestand tegen begonnen te verzetten, wordt duidelijk voor wie het vermaan van Roemer Visser aan de Amsterdamse meisjesGa naar voetnoot3) vergelijkt met Bredero's Spaansche Brabander, niet alleen als ‘Hollandse reactie tegen zuid-Nederlandse taalhegemonie’Ga naar voetnoot4) maar ook als bespotting van de Brabantse inbeelding. Is deze ‘inbeelding’ de factor niet, waarvoor wij de juiste naam moeten vinden? Zij bestaat zeker niet in een ongematigde superioriteitswaan ten aanzien van de medemens, maar toch lijkt zij den Hollander een weinig gematigde superioriteitswaan ten opzichte van het leven zelf, een alles doordringende luchthartigheid, gemakkelijk stijgend of steigerend tot vermetel vertrouwen. Dat God geen politie-agent is, hoewel wij ‘arme zondaars’ zijn (in het Hollandse Wees Gegroet vervalt dit woordje ‘arm’) en dat bij algemene ‘goede wil’ bijzondere tekortkomingen door de vingers gezien kunnen worden, lijkt een grond-overtuiging, die de Hollander, katholiek of niet, moeilijk met de Belg kan delen. In zijn verhouding tot de kern van het heelal toont de zuidelijke mens van de lage landen zich eerder ritueel geïnteresseerd dan de noorderling, die strikter moreel deel schijnt te nemen aan de schepping. Anders gezegd: voor de zuiderling is waarneembare omgeving een uitnodiging, voor de noorderling veeleer een uitdaging. De eerste schiet met de bomen in bloei, droomt de wolken achterna en verheugt zich in de vermeerdering van hetgeen hem omringt, terwijl de tweede tegenover elk voorwerp allereerst zijn eigen verantwoordelijkheid tracht te bepalen. Doet men afstand van andere betekenissen, | |
[pagina 388]
| |
die de geschiedenis der wijsbegeerte aan deze termen meegaf, dan zou men Belgisch ‘conceptualisme’ tegenover Hollands ‘realisme’ kunnen plaatsen, waarbij de Belg zijn aandacht richt op de betekenis-waarde van de dingen en de Hollander op de zakelijke waarde, die dan niet per sé de handelswaarde behoeft te zijn. De Belg schat de productieve daad hoger, de effectieve daad lager dan de Hollander doorgaans doet. Dit schijnt zelfs volgens statistieken tot uitdrukking te komen, dit komt volgens de ervaring der volksgesteldheid zeker tot uitdrukking, in de justitionele waardering van onderscheiden delicten. List, bedrog, verduistering, woordbreuk, leugen, verbant, ook na vonnis, de Belg minder snel en minder ver uit zijn oorspronkelijke levensgemeenschap dan de Hollander, terwijl collaboratie met de vijand geen verder gewetensconflict schijnt te scheppen dan iedere gemakzuchtige meegaandheid. Waar het schuldbesef verschilt, daar verschilt allereerst het levensbesef zelf. Geldt de ‘onbetrouwbaarheid’ in afspraken en beloften, die de Hollander veelal zo ernstig tegenstaat in de Belg, ook als een euvel in het onderlinge verkeer van Belgen, of berust de waarneming van dit verschijnsel op een misverstand? Dit laatste, geloof ik, is het geval. Belgen beschouwen Hollanders juist als zo stug, omdat Hollanders vertrouwen eisen in woorden, die tot het maatschappelijk-, of althans gezelschappelijk omgangsritueel behoren. Een anecdote kan dit toelichten. Zegt gij uw Belgische gastheer tijdens een avondbezoek, in verlegenheid te zitten, omdat enig handelsartikel, dat gij nodig hebt, nergens te krijgen is, dan zal hij onder de belofte, het u morgen mee te geven, uw glas tegelijk met het eigene nog eens vullen om die belofte te beklinken, maar zich hier bij het afscheid niets van te binnen brengen. Een Zaankanter daarentegen zal onder gelijke omstandigheden stijf zijn mond houden, maar bij uw vertrek vindt gij het artikel keurig verpakt in uw wagen. Dit zijn twee tegenstrijdige vormen van sociale hartelijkheid, waarbij in dit geval de laatste materieel het meest oplevert en hierom voorkeur boven de eerste verdient, maar uw avond bij de Belg is gezellig geweest. En dit is ook wat waard. De schatting van waarden, die niet direct ‘pretio aestimabiles’ zijn, voert gemakkelijk een verbeeldingswereld binnen, waar de werkelijkheid haar alledaagse voorkomen schijnt af te leggen. Het provisorische, het geïmproviseerde, dat prof. de Vries Reilingh zo typerend acht voor de Belgische manier van zaken doen, vindt in zulke waardeschatting zijn hoofdoorzaak. Nu is het moeilijk, mensen, wanneer ze aan deze levenssfeer volko- | |
[pagina 389]
| |
men vreemd zijn, te overtuigen, dat deze voor hen ‘onwaarachtige’ waardeschatting op een zeer ernstige wijze godsdienstig kan zijn, of uit een godsdienstige werkelijkheids-beleving kan voortkomen. Dit is niettemin bij Belgen het geval, of ze naar de kerk gaan of niet. Hun samenhorigheidsgevoel wortelt nauwelijks in hun verantwoordelijkheidsbesef, gelijk dit bij polderbewoners normaal is. ‘Waar dient het voor?’ en ‘Wat kan ik er mee doen?’ stellen zij niet als eerste vragen tegenover de dingen van de buitenwereld, maar zij schijnen zich allereerst instinctief af te vragen: ‘hoe hoor ik er bij?’ Behoefte aan verwantschap in onderhorigheid aan de Schepper, aan kosmische verwantschap, dringt hen naar de plaatsbepaling van henzelf tussen de dingen. Vergelijk de mystiek van Hadewijch, Ruusbroec of Jan van Leeuwen met het verfijnde plichtsbesef der moderne devoten, wilt gij dit verschil actief waarnemen in het geestelijke leven. Het doordringt de kunst, die om deze reden in België altijd uitbundiger, daarom voor Hollandse ogen gemakkelijk oppervlakkiger lijkt in haar verhouding tot het behandelde voorwerp dan de kunst van Rembrandt of Vermeer, bij wie het psychologische ontmoetings-ogenblik tussen mens en wereld vastgelegd schijnt. Bij Breughel en Rubens moet gij, om hen te begrijpen, het ontologische ontmoetings-ogenblik kunnen vermoeden, maar dit is juist moeilijk, wanneer gij steeds geleerd hebt, het zielkundige gebeuren voor de oorsprong van het artistieke te houden. De neiging tot improviseren veronderstelt een vast vertrouwen in de bovenzinnelijke samenhorigheid van de dingen, een liturgie des levens, die in wezen geen moraal is, ofschoon zij (schijnbaar onmiddellijk) een moraal schept. Uit deze moraal leeft de Belg en hij leeft er gewoonlijk zeer gelukkig uit, tenminste zeer opgeruimd, op eerste gezicht zelfs volslagen probleemloos. Toch levert zijn sans-gêne ten aanzien van het sacrale de verzekering, dat hij een eigenaardig vraagstuk doorleeft, nl. dat van de wanverhouding tussen oerbeeld en werkelijkheid. Felix Timmermans vertelt het verhaal van blinden, die een bezoek afleggen bij de blinden van een naburig instituut. Ter illustratie van hun afscheid tekent hij twee blinde mannen, die met de zakdoek staan te wuiven, met de rug elkander toegekeerd. Ze zien het immers niet! In de blinden-parabel van Breughel te Napels spot een zelfde wrange en toch weer ‘gulle’ humor met de kansen der menselijke onvolkomenheid.. Dat de Belg gewoonlijk boeiender vertelt, ook in zijn litteratuur, dan de Hollander, maar gemakkelijk satiriseert, hangt hiermee samen. Reinaert ontziet niets, maar ziet alles. De Westfaalse Uilenspiegel kon | |
[pagina 390]
| |
Vlaamse volksheld worden krachtens dit zelfde gebrek aan eerbied voor hoger of lager, dat er Jacob van Maerlant toe leidt, in de roman van Torec na aankomst van het schip van avontuur de ridders onder elkander een tijd lang genoeglijk te laten roddelen over het schandelijke wangedrag der hoge heren. Niets menselijks verzekert onaantastbare eerbiedwaardigheid. Van Camiel Huysmans wordt verteld, dat hij op het verwijt, als Minister van Openbaar Onderwijs in een lezing over het Vlaamse volkslied, publiek te hebben staan zingen, zou hebben gevraagd: ‘En de Kardinaal dan?’ Onder die spot schuilt een verbeeldingrijke meewarigheid, een bijzonder vruchtbare levensweemoed, die haar uitdrukking vond in vaak erg opzichtige charitas of, bij openbare meetings, opvallend sociaal sentimentalisme, waar, tot Louis Paul Boon toe, de traditie van de Vlaamse volksvertelling vol van staat. Geloof niet, dat dit gevoel onoprecht is. In de openbaring der gebrekkigheid van de wereld, die hij beleeft, is de Belg aanzienlijk eerlijker dan de Hollander, die meestal zuurder en steriler kritiseert. Het werkwoord ‘kankeren’ is in België import. Daarom toont het hoofdstuk van prof. de Vries Reilingh over de dynamiek van het sociale leven zoveel volkstrekken in werking, die de Hollandse lezer zullen bevreemden. Maar om dezelfde reden is de vereiste erkenning en eerbiediging van de Belgische volksaard door de Nederlander niet zo'n eenvoudige zaak, dat zij door voorlichting alleen kan worden verworven. De schrijver dringt sterk op culturele samenwerking en uitwisseling aan. Inderdaad dwingt daarin de Belg het gemakkelijkst eerbied af van de Hollander, als deze een natuurlijke of gegroeide neiging zou bezitten, hem wegens organisatorische methode-verschillen te onderschatten. Afgezien van de gewenstheid van zulke samenwerking, bewijzen tal van economische verschuivingen trouwens vandaag de Hollander haar noodzakelijkheid. |
|