Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
[1954, nummer 10]Paus Pius X en het Modernisme
| |
[pagina 290]
| |
De Kerk heeft het gnosticisme overwonnen, ondanks de aantrekkingskracht, die het juist als synthese van allerlei godsdiensten en wijsgerige systemen, uitoefende. Het was een overwinning, niet op de materiële machten van het Romeinse staatsapparaat, maar op de geestelijke krachten, welke er in actief waren. En de Kerk kon deze zegepraal behalen, juist onder leiding van Rome als zetel van het opperbestuur der una sancta, die in het gezag der pausen haar grondslag en de band harer eenheid bezat.
Zo is de Kerk - Rome, Pius X - komen te staan tegenover een ‘vergaarbak van alle ketterijen’, die de grondslagen van het geloof in het begin der 20e eeuw bedreigde en hetzelfde Rome heeft onder het bestuur van Pius X deze monsterachtige en dodelijk-gevaarlijke dwaling overwonnen. Hierin is de historische betekenis van dit pontificaat gelegen en het loont de moeite, met voorbijgaan van de algemeen bekende daden van de nieuwe heilige, bij dit feit wat langer stil te staan. Daartoe zal het nodig zijn eerst het modernistisch verschijnsel in zijn algemeenheid, en daarna in zijn katholieke vorm uitvoeriger te beschrijven. Het modernisme was geen gesloten systeem; het is de grote verdienste van de encycliek Pascendi de verspreide, maar dikwijls locaal beperkte, dwalingen in haar grote samenhang te hebben begrepen en uiteengezet op een waarlijk magistrale wijze. Voor de goedwillende werd de portée van hun bijdrage aan deze geestesgesteltenis eerst recht duidelijk door de genoemde encycliek; de kwaadwillenden stonden verbaasd over, maar waren tevens trots op het feit dat hun meestal tot een bepaald terrein van wetenschap beperkte leringen zo systematisch aaneensloten. De Modernisten beschouwden zichzelf als vernieuwers van geloof en Kerk, die zij meer in overeenstemming wilden brengen met de eigentijdse gedachte. Daar stak ongetwijfeld een zeer waardevol element in; ondanks de krachtige stimulansen, welke van Leo XIII waren uitgegaan voor de verjonging der kerkelijke wetenschappen, waren deze op menig terrein ten achter gebleven. Dit gold wel het meest voor de studie der H. Schrift, waar men met achteraf haast ongelofelijke capriolen van een meer rhetorische en scholastieke geest, de vaststaande feiten, die de positieve en natuurkundige wetenschappen hadden achterhaald, met een star conservatisme trachtte te verzoenen, terwijl bovendien het begrip voor de formele zijde dier wetenschappen, - haar eigen methodes en denkwijze - scheen te ontbreken. De eerste ‘Modernisten’ binnen het katholieke kamp hadden inder- | |
[pagina 291]
| |
daad niet helemaal ongelijk, als zij kritiek uitoefenden op de methodes en resultaten van de kerkelijke wetenschappen; ook moet men ruiterlijk toegeven dat hun geest van kritiek - al borg deze grote gevaren in zich voor sarcasme (Duchesne) of geestelijke hoogmoed (Loisy) - in den beginne gericht was op het waarachtige welzijn van de Kerk. Het is niet zo verwonderlijk dat Sabatier er een katholieke renaissance in zag. Het was de Modernisten niet zozeer te doen om hervormingen op praktisch of administratief terrein, maar hun typisch speculatieve instelling richtte zich op de opvatting en de structuur van het geloof zelf. De term Modernisme is in religieuze zin van Nederlandse origine en werd het eerst gebruikt door Dr Abraham Kuyper in zijn lezing van 1871: Het modernisme, een fata morgana op christelijk gebied (Amsterdam, 1871). ‘Het gaf toe, dat men niet teveel voor den hemel, maar allereerst voor deze aarde moest leven. Toe, dat de studie der natuur leidsvrouw moest zijn ook bij de studie van het Koninkrijk des Geestes. Het gaf toe, dat bij strijd tussen deze en die andere wereld, deze nooit wijken mocht, en er dus geen wonder kon zijn. Het gaf toe, dat nog van supranaturalisme te spreken een blaam in zich besloot voor dezen stand der dingen, die geen echte zoon van onze eeuw dulden mocht. Ja, het gaf uitdrukkelijk toe, dat, zou er Godskennis zijn, ze uit den mensch, gelijk hij is, verklaard moest worden, en zou er nog een Christendom gelden, dit zijn absoluten titel van “eenig waren godsdienst”, af moest leggen om voortaan gelijkvloers te wonen met die andere godsdiensten, die het dusver als afgoderij had geschuwd’ (t.a.p., blz. 26-27). Dat het Modernisme het eerst vat kreeg op het Protestantisme, is alleszins begrijpelijk, want de profeten der nieuwere wijsgerige stelsels waren allen van protestantsen huize en zij hadden er een vrijzinnigheid in het leven geroepen, die een gunstige voedingsbodem was voor de nieuwe opvattingen. Kant had bij velen het vertrouwen ondermijnd in de kracht van de rede, die in de traditionele, sterk scholastiek gekleurde theologie der Protestanten, nog altijd een rol van betekenis had vervuld, ondanks de geringschatting, om niet te zeggen: verachting, waarmee de vader der Reformatie, over de taak van het verstand in geloofszaken had gesproken. ‘Epochemachend’ werd hier Friedrich Schleiermacher († 1834). Pietistisch gevormd in het paedagogium der Hernhutters te Niesky, kwam deze Breslauer predikantenzoon onder de invloed van de Verlichting, het Rationalisme en de Romantiek. In 1804 benoemd tot hoogleraar te Halle, verwisselde hij deze plaats voor een post als predikant aan de Drievuldigheidskerk te Berlijn in 1809, waar hem het volgend jaar opnieuw het hoogleraarschap werd aangeboden aan de nieuwe universi- | |
[pagina 292]
| |
teit. In zijn in 1819 verschenen Glaubenslehre verkondigde hij dat godsdienst geen systeem van waarheden is, maar ‘Sinn und Geschmack für das Unendliche’, voortkomend uit het ‘Gemüth’, het subjectieve, dat echter met het objectieve, het Universum, correlaat is. Waar gemoed en universum in relatie treden, hebben we te doen met vroomheid, een ‘schlechthinniges Abhängigkeitsgefühl’. Godsdienst is dus iets persoonlijks en verschilt bijgevolg voor individuen en volkeren. Onder de verschillende godsdiensten is de christelijke de hoogste, omdat deze het meest beantwoordt aan de verlossingsbehoefte van de mens. Maar de leerstellingen van het Christendom zijn slechts uitdrukkingen van vrome gemoedstoestanden en dus aan verandering onderhevig. Dogmatiek is de beschrijving van het geloof volgens de voor een bepaalde tijd geldende beschouwingswijze; het geloof blijft, maar de theologie verandert. Als godsdienstfilosoof is Schleiermacher de meest invloedrijke figuur onder de liberale Protestanten.
De liberale geschiedschrijving attaqueerde met haar eigen methode de Openbaring weer op geheel andere wijze. Haar coryphee was op het eind der 19e eeuw Adolf von Harnack, een man van onbegrijpelijke werkkracht en kennis, maar met bitter weinig geloof. Het evangelie geeft een verdraaid beeld van Jesus en zijn leer, die tenslotte te herleiden is - aldus deze school - tot de verkondiging van Gods vaderschap over alle mensen: een zuivere religie van de geest, zonder dogmata, zonder riten, zonder hiërarchie. De kerkelijke organisatie is het product van het milieu, waarin het Christendom is verschenen. In Frankrijk zijn de leerstellingen van de protestantse liberale school vooral gevulgariseerd door Auguste Sabatier in zijn Esquisse d'une philosophie de la religion (1897) en zijn Les religions de l'autorité et la religion de l'esprit. Volgens deze opvattingen staat het, in overeenstemming met Kants postulaten, absoluut vast dat God voor het menselijk verstand ontoegankelijk is, zodat bijgevolg echte objectieve openbaring of zelfmededeling Gods aan de mens over Zichzelf tot de onmogelijkheden behoort. De dogma's, die de pretentie hebben, de inhoud dezer (onmogelijke) Openbaring in vaststaande formules tot uitdrukking te brengen, kunnen dus niets anders zijn dan subjectieve scheppingen en missen alle waarde. Waar komt dan de godsdienst vandaan? Niet uit de Zelfopenbaring Gods, maar uit de diepe behoeften van het menselijk hart (Denz, 2074). Godsdienst is een bepaald verschijnsel in het leven en moet dus van daaruit worden verklaard. De aanhangers van deze opvattingen kwamen natuurlijk, voor zover | |
[pagina 293]
| |
zij als dominee in de zielzorg werkzaam waren, voortdurend in conflict met de uit veel rechtzinniger mentaliteit geboren formulieren en riten van hun kerkgenootschappen. Men herinnere zich slechts het aandoenlijk verhaal over Kuypers ervaringen in het dorpje Beesd, waar zijn moderne opvattingen botsten op de rechtzinnigheid der eenvoudige gelovigen. Voor Kuyper (en zijn vrouw) werd deze ontdekking aanleiding tot bekering. Maar bij de meesten leidde het verschijnsel ertoe dat zij de overgeleverde teksten aan een voortdurende mentale aanpassing onderwierpen, zodat onder de oude voorgeschreven formules geheel nieuwe en totaal strijdige begrippen werden geschoven, zo ongeveer als later het Nationaal-Socialisme met de christelijke terminologie zou doen. Men mag gerust zeggen dat op deze manier de dubbelzinnigheid georganiseerd werd onder een vrij grote groep ‘moderne’ predikanten.
Hoe reageerde de katholieke wetenschap op deze tijdgeest? Leo XIII had de Kerk haar plaats in het culturele leven hergeven. Hij had dit niet op de laatste plaats bereikt door nieuwe bezieling te brengen in de kerkelijke wetenschap. Frankrijk, dat zowel in de Middeleeuwen door de universiteit van Parijs als in de 17e eeuw door Mabillon, Bossuet, Petavius en zovele anderen, een leidende rol in de katholieke wetenschap had gespeeld, stichtte zijn Instituts Catholiques en weldra waren er scherpzinnige katholieke geleerden, die open stonden voor de nieuwe, vooral in Duitsland ontwikkelde methodes van historische kritiek en met hun aangeboren, nationale synthetische geest hun voordeel deden met het almaar aangroeiend feitenmateriaal. Louis Duchesne († 1922; zijn markant portret bij M. de la Bédoyère, The life of Baron von Hügel, Londen 1951, tegenover blz. 60) bracht de historische kritiek in ere (door zijn sarcastische aanleg echter ook in discrediet bij vele conservatieve rechtzinnigen) en zijn leerling Alfred Loisy († 1940) scheen voorbestemd om ook de katholieke bijbelwetenschap uit haar verkommerd bestaan tot nieuw leven te brengen, evenals Pater Lagrange O.P., die te Jerusalem een centrum voor bijbelse studies inrichtte. Ook in de provincie vielen jonge katholieke geleerden weldra op, zoals Pierre Batiffol († 1929) te Toulouse, die de grote Harnack voortdurend op de vingers tikte, of zo men wil, op diens positief-theologische hielen trapte; in Lyon schreef Tixeront zijn nog altijd waardevolle dogmageschiedenis. Door de Bulletin Critique (Duchesne), de Revue Biblique internationale (Lagrange), de Revue d'histoire et de littérature religieuses (Loisy en Lejay), de Bulletin de littérature ecclésiastique, brachten deze pioniers hun denkbeelden tot ver over de landsgrenzen. | |
[pagina 294]
| |
In Engeland, dat sinds de Oxfordbeweging vele eminente geleerden tot het katholicisme zag overgaan, brachten diezelfde mannen een hoge waardering mee voor de cultuur en tevens de apostolische behoefte tot voortdurend contact met de Protestanten. Newman's ideeën over de ontwikkeling van het dogma, over het belang van de intuïtie en van de ervaring boven de redenering - ideeën die hij zelf met zijn grote liefde voor de Kerk en zijn aangeboren evenwichtigheid in overeenstemming wist te houden met de kerkleer -, kregen tegen het eind der 19e eeuw vat op minder geniale en evenwichtige geesten, zoals George Tyrrell († 1909), een piëtistisch aangelegde bekeerling en Jezuïet, en de Oostenrijkse baron von Hügel. Deze, in Florence geboren als zoon van een koninklijk-keizerlijk diplomaat en een Schotse moeder, maar sinds 1871 meestal te Londen levend (aldaar † 1925), maakte er kennis met Tyrrell, die er zijn welsprekende stem deed horen van 1896, toen hij moest aftreden als moraal-professor te Stoneyhurst, tot 1906, het jaar waarin hij uit de Jezuïetenorde werd gezet. Door von Hügel was hij in kennis gekomen met de werken van een aantal Franse geleerden als Bergson, Laberthonnière, Blondel en Loisy, waardoor hij versterkt werd in zijn mysticistische en anti-intellectualistische opvatting van de katholieke godsdienst. Bij hem zien we wel heel duidelijk de invloed van Kants agnosticisme en Schleiermachers gevoelsreligie. Immers, godsdienst en openbaring zijn volgens hem wat oorsprong en inhoud betreft goddelijk, maar de theologie (inclusief de door het kerkelijk leergezag gedefinieerde dogma's) zijn door en door menselijk, dus onvolmaakt, onzeker en veranderlijk. Openbaring is de ervaring van het goddelijke, waarmee alle mensen in verbinding staan, maar dat alleen de profeten en de heiligen zó diep beleven, dat zij er in beelden en voorstellingen uitdrukking aan kunnen geven op een wijze, die enigszins beantwoordt aan de oneindigheid ervan. Onder alle religieuze ervaringen zijn die van de katholieke godsdienst de rijkste en de volledigste; deze zijn vastgelegd in het Credo, maar dit heeft een tweevoudige waarde: een intellectuele, die relatief en veranderlijk is, en een godsdienstige, die volstrekt en onveranderlijk is. Naar de laatste moet worden uitgemaakt, welke dogma's algemeen aanvaard moeten worden en de beslissing hierover ligt niet bij de kerkelijke hiërarchie, maar bij het collectieve bewustzijn der christenen, dat zich uitspreekt over de geestelijke weldadigheid dier dogma's en niet over de metaphysische betekenis ervan, noch over de historiciteit van de feiten uit het Oude of Nieuwe Testament. Immers de traditionele opvatting over het leergezag der Kerk (d.i. van Paus of Bisschoppen) berust op een kinderlijke exegese van Schriftuurplaatsen. Want het Christendom moet niet door onder drei- | |
[pagina 295]
| |
ging met excommunicatie opgelegde leringen, maar door de liefde de zielen heiligen! Ofschoon Tyrrell meer een product is van het vastelands-modernisme dan de geestelijke vader ervan, laat zijn systeem wel 't allerduidelijkst zien, hoezeer het Modernisme het traditionele Katholicisme uitholde en vernietigde. In Italië had de modernistische stroming ófwel een meer democratisch karakter onder Don Romulo Murri en sloeg het over tot een heftige actie voor hervormingen in de Kerk; ófwel bestond zij voornamelijk in vulgarisatie van wat elders was uitgedacht. Vooral Ernesto Buonaiuti, die zich met godsdienstfilosofie bezig hield, kreeg er invloed, met name op een groep romeinse priesters. In Duitsland daarentegen nam het Modernisme voornamelijk een historische wending (Schnitzer, Koch) met aanvallen op het primaat van Rome, maar was het dogmatisch van geringe betekenis. Wel werd er menigeen verdacht, zoals F.X. Kraus († 1901) die nogal agressief anti-ultramontaanse propaganda voerde - de eeuwige tegenstelling tussen Germanisme en Romanisme! - Hermann Schell, wiens Katholische Dogmatik (1889-1893) op de Index kwam, maar behoudens enige stellingen over het geheel orthodox was, en Albert Ehrhard. De laatste was, overigens in het voetspoor van Schell, aanhanger van het z.g. Reform-katholizismus, dat laatstgenoemde bepleitte in zijn geruchtmakend en veroordeeld Der Katholizismus als Prinzip des Fortschritts (1897) en de eerste in zijn boek Der Katholizismus und das 20 Jahrhundert (Stuttgart-Wien, 1901, binnen één jaar twaalf maal herdrukt). Deze beweging is ten onrechte vaak vereenzelvigd met het Modernisme, maar zij werd in haar leidende figuren gedragen door trouwe zonen der Kerk. Uit reactie op ultra-montanisme en integralisme bepleitte zij een grotere vrijheid in leer en leven, beperking van de centralisatie in het bestuur der Kerk en op wetenschappelijk gebied groter eerbied vóór - en bewerking van de resultaten der (vooral historische) wetenschap. Het latente Modernisme begon zich op het eind der regering van Leo XIII sterker te openbaren, eerst in de vorm van half-verholen kritiek op de encycliek Providentissimus (1893) over het bijbelvraagstuk, vervolgens in een aantal filosofische artikelen, die het door Leo XIII gepropageerde Thomisme aanvielen en opkwamen voor S. Augustinus, Pascal en Newman, en niet het minst het dogmabegrip aanvielen en ondermijnden (E. Le Roy, 1905). Het was echter vooral in de Bijbelwetenschap dat het Modernisme voor de dag kwam, met name bij monde van Alfred Loisy, een priester, die als wij zijn Choses passées mogen geloven, reeds op het seminarie zijn geloof verloren had. Nadat | |
[pagina 296]
| |
Mgr d'Hulst, de rector van het Institut Catholique te Parijs reeds geweigerd had zijn doctoraatsthesis aan te nemen, werd hij in 1893 verwijderd van het Institut, waar hij het professoraat in het Hebreeuws had vervuld. Sindsdien publiceerde hij talloze artikelen en vele werken, waarin hij steeds verder van de geopenbaarde waarheid afweek. De 65 stellingen, welke in 1907 door het decreet Lamentabili werden veroordeeld, waren vrijwel alle uit zijn geschriften getrokken, waarvan er vijf reeds in 1903 geïndiceerd waren door het H. Officie. Nu bleek pas ten volle hoezeer de modernistische mentaliteit een aantal begaafde priesters en reformistische leken had aangevreten. In de literaire gevechten ter verdediging van Loisy en andere getroffen schrijvers werden allerlei andere anti-roomse en onkatholieke tendenzen merkbaar: in Duitsland vormde zich de Krausgesellschaft ‘voor de vooruitgang van godsdienst en cultuur’, in Münster ontstond een verbond, door meerdere Centrumsafgevaardigden gesteund, om te werken voor de hervorming van de Index; in Italië werd, vaak anoniem of pseudoniem de nieuwlichterij onder de clergé en het volk gebracht en een campagne begonnen tegen het celibaat.
Hoewel het Modernisme geen zaak van de katholieke massa kon genoemd worden, dreigde het toch op een crisis van de geloofsleer en van de Kerk uit te lopen. Reeds hadden Franse en Italiaanse bisschoppen hun waarschuwende en veroordelende stem doen horen, maar het werd tijd dat Rome zelf sprak. Met bewondering moet men achteraf de rust en de ernst beschouwen waarmee dit tenslotte gebeurde. Zo verscheen pas vier jaar nadat twee Parijse theologen een concept voor een nieuwe Syllabus hadden gemaakt, in 1907 het decreet Lamentabili sane exitu (4 Juli), waarin 65 leerstellingen van modernistische huize werden veroordeeld. Zij betroffen het kerkelijk leergezag in Bijbelvraagstukken, de inspiratie en historiciteit van de H. Schrift, in het bijzonder van de Evangeliën, de grondbegrippen van openbaring, dogma en geloof, de oorsprong en ontwikkeling van het christologisch dogma, de leer over de sacramenten in het algemeen en in het bijzonder, de instelling en de inrichting der Kerk en ten slotte de algemene karaktertrekken en de waarde van de christelijke leer in haar geheel. Twee maanden later volgde de encycliek Pascendi dominici gregis. Er zijn allerlei gissingen gemaakt over de samenstellers van dit buitengewoon knappe en brillant geschreven document. Met name is Louis Billot S.J. vaak genoemd als de ontwerper en achteraf staat vast dat de stijl de man verraden heeft. Doch dit geldt alleen voor het eerste gedeelte, waarin de algemene beginselen van het Modernisme uiteengezet | |
[pagina 297]
| |
worden. In de Bulletin de Littérature ecclésiastique van het Institut Catholique te Toulouse bracht Jean Rivière (jg 1946, nr 2-3, blz. 143-161) op grond van interne en externe kritiek het verrassend bewijs dat het tweede gedeelte, de weerlegging van het Modernisme, het werk is geweest van Joseph Lemius († 1923) van de Congregatie der Oblaten van Maria (O.M.I.); enige getuigen, die het konden weten, kwamen in de volgende aflevering van genoemd tijdschrift (blz. 242-243) deze ontdekking bevestigen. Door de scherpe systematische samenvatting van de vele dwalingen, die door het Modernisme waren gelanceerd, kwam pas duidelijk uit hoe men hier te doen had met ‘een vergaarbak van alle ketterijen’; de aanhangers van het nieuwe systeem moesten toegeven dat de encycliek met buitengewone concisie en scherpte hun leringen had weergegeven en niet weinigen begrepen pas na lezing ervan de niet-vermoede samenhang van de modernistische stellingen; en allen stonden zij plotseling voor het dilemma: zich te onderwerpen en hun opvattingen te herzien, of de Kerk te verlaten. De encycliek tekende met onverbiddelijke scherpte de leer en de konsekwentie van het Modernisme. ‘Wij moeten bekennen, zo lezen we daar, dat in deze laatste tijd het aantal der vijanden van Christus' Kruis zeer gestegen is. Met geheel nieuwe en listige kunstgrepen trachten zij de levenskracht der Kerk te ondermijnen en het rijk van Christus zo mogelijk grondig te vernietigen. Wij bedoelen vele katholieke leken en, wat veel erger is, zelfs priesters, die onder het mom van liefde voor de Kerk, zonder soliede filosofische en theologische kennis, ja totaal doordrongen van de vergiftigde opvattingen van de haters der Kerk, zich met de grootste onbescheidenheid opwerpen als de vernieuwers der Kerk. Hun groep is steeds stoutmoediger geworden en valt het heiligste in Christus' werk aan, zonder zelfs de Persoon zelf van de goddelijke Zaligmaker met rust te laten, die zij verlagen in heiligschennende vermetelheid tot een mens zonder meer... Deze modernisten willen tegelijk de filosoof, de gelovige, de theoloog, de historicus, de criticus, de apologeet en de vernieuwer uithangen. Het fundament van de godsdienstfilosofie der Modernisten is het agnosticisme, dat leert dat de menselijke geest niet verder doordringt dan tot de omringende verschijnselen; bijgevolg kan de geest zich niet tot God verheffen noch zijn bestaan hoe dan ook uit het zichtbare erkennen. God kan dus nooit direct voorwerp van wetenschap zijn, noch voorwerp van historische kennis. Iedereen begrijpt gemakkelijk wat men dan moet denken van de natuurlijke Godsleer, van de beweegredenen om te geloven, van de openbaring van buitenaf. Dat alles hoort | |
[pagina 298]
| |
thuis volgens de Modernisten in het intellectualisme, dat een belachelijk en reeds lang morsdood systeem is. Dat het Vaticaans Concilie deze opvatting heeft veroordeeld, deert hen niet het minst. Hoe zij uit dit agnosticisme, dat enkel in onkunde bestaat, tot wetenschappelijk en historisch atheïsme komen, dat in volstrekte loochening bestaat, - langs welke logische redenering men er toe kan komen uit hetgeen men niet weet, nl. of God in de geschiedenis der mensen tussenbeide is gekomen, diezelfde geschiedenis met volstrekte terzijdestelling van God te verklaren alsof Hij inderdaad niet tussen beide is gekomen: dat begrijpe wie 't kan. Maar in ieder geval staat het voor de Modernisten vast, dat de wetenschap en ook de historie God er buiten moet laten.... Dit agnosticisme is echter slechts de negatieve zijde van het Modernisme; de positieve zijde bestaat volgens hen in de vitale immanentie. De godsdienst vraagt evenals elk ander feit om een verklaring. Nadat de Modernisten nu de natuurlijke Godsleer hebben verworpen, en de toegang tot de Openbaring hebben afgesneden door de verwerping der bewijzen van de redelijkheid van het geloof, nadat zij bovendien de mogelijkheid van Openbaring van buitenaf totaal hebben verworpen, valt er buiten de mens naar geen verklaring te zoeken. Zij moet in de mens zelf gelegen zijn. Religie is een vitaal verschijnsel, dus moet zij geboren worden uit een behoefte of impuls. Het geloof, dat het begin en de grondslag van elke religie is, bestaat dus in een inwendig gevoel, dat in het onderbewuste thuis hoort. Wetenschap en geschiedenis zijn dubbel begrensd; uitwendig door de waarneembare wereld en inwendig door het bewustzijn; alles wat daarbuiten ligt is ten enenmale onkenbaar. Tegenover dit onkenbare ontstaat in de godsdienstig aangelegde mens een bijzonder gevoel, waarin de goddelijke werkelijkheid ligt opgesloten, niet alleen als object, maar ook als diepste oorzaak van zichzelf. Dit gevoel is volgens de Modernisten het geloof en het begin van de godsdienst. Verder doorfilosoferend, of zoals de Encycliek vleiend zegt, doorraaskallend, komen de Modernisten er toe de Openbaring te verklaren als een verdere explicitatie van dit levensgevoel, langs de wetten van de transfiguratie en de defiguratie. Wetenschap en geschiedenis b.v. kunnen in Christus niets meer ontdekken dan een gewoon mens, maar het geloof transfigureert Hem, d.i. heft Hem boven de menselijke condities uit, terwijl anderzijds het geloof Hem defigureert, d.w.z. woorden en daden toeschrijft die met zijn aanleg, ontwikkeling, tijd, enz. niet te verenigen zijn. Nu gaat het verstand zich bezinnen op dat gevoel en, als het zulks | |
[pagina 299]
| |
reflex doet, leidt het verdere gevolgtrekkingen af uit die eerste spontane bezinning. Zo ontstaan de dogma's.... Op die wijze wordt dus het Christendom geheel beroofd van zijn bovennatuurlijk karakter. Niet langer is het Christendom een geopenbaarde godsdienst, een gave van de openbarende God aan de in redelijk dienstbetoon tot luisteren bereide mens. Neen, Christendom is in de modernistische opvatting niets anders dan een gesprek van de mens met zich zelf. Uit de duistere diepten van het onderbewustzijn opkomend, heeft het verstand (gedrenkt in het gemoed) een heel systeem van gedachtenspinsels opgebouwd, dat een zekere bevrijding en bekoorlijkheid heeft, welke de mens niet graag had willen of kunnen missen’. Een derde slag bracht Pius X toe aan de nieuwe ketterij door in een Motu proprio van 1910 aan alle professoren der theologie, aan de clerici vóór het ontvangen der hogere wijdingen en aan de pastoors bij de aanvaarding van hun ambt te gelasten de anti-modernisten-eed af te leggen.
Hoewel al deze maatregelen heel wat pennen in beweging hebben gebracht en stormachtige reacties hebben opgeroepen, heeft de geschiedenis het feit te constateren, dat zij de genadeslag betekenden voor het Modernisme. Op het graf van Pius X, waarvan men een prachtige foto vindt in het magnifiek geïllustreerde werk van Nello Vian en Leonard von Matt (Desclée de Brouwer 1954, foto 137)Ga naar voetnoot1) staan de woorden: pauper et dives, mitis et humilis corde, d.w.z. arm en rijk, zachtmoedig en nederig van harte. De zachtmoedigheid was hem niet aangeboren, maar de vrucht van een leven van arbeidzaamheid, regelmaat en zelfbeheersing. Maar waar het geloof werd aangetast ontwaakte in dit lam de oude leeuw en bleek deze bescheiden ‘dorpspastooor’ niet geïntimideerd door de knapste koppen. Zoals de zachtmoedige Jesus koorden aaneenvlocht en de ontheiligers van Gods huis, waarvoor de ijver Hem verteerde, met striemende zweepslag uit de tempel verjoeg, zo heeft ook deze plaatsbekleder van Christus niet geaarzeld om de scherpste woorden in de mond te nemen en met harde hand de belagers van Gods erf te verjagen. Wij zijn geneigd aan te nemen dat de heilige paus hierbij fouten heeft begaan, vooral zo de beweringen van Schmidlin (Papstgeschichte der neuesten Zeit III, 162-169) achteraf wetenschappelijk volkomen ver- | |
[pagina 300]
| |
antwoord mochten blijken, dat Pius X misleid is door de integralistische samenzweerders onder Ugo Benigni, die als een hyperkatholieke en overkerkelijke vrijmetselarij de veroordeelde Modernisten, en nog veel meer vele ten onrechte van modernisme verdachte priesters en leken hebben vervolgd met verdachtmaking en laster, en door hun in Nederland door rector Thompson geleide bedrijf zich vergrepen aan mannen als Lans, van Noort, Vlaming en vooral de kinderlijke geloofsreus Henri Poels. Het is te hopen dat de in een geruchtmakend boek verguisde Mgr Bernard Eras, procurator van het Nederlands episcopaat te Rome, op schrift heeft vastgelegd, wat hij mij eens uitvoerig vertelde over hetgeen hij voor vele aangeklaagde Nederlandse priesters en leken heeft kunnen doen, al was het soms door de beschuldigingen in de kachel te gooien! Als er fouten zijn gemaakt, dan heeft in ieder geval het hoogste gezag in Gods Kerk uitgemaakt dat zij niet opwegen tegen alles wat Pius X heeft gedaan voor de diepere beleving van het geloof, de vermeerdering der sacramentele genadewerking, de liturgie, het kerkelijk recht en de reorganisatie van het kerkelijk bestuur. Zijn grootste betekenis ligt echter in de overwinning op het Modernisme. Want zoals Kardinaal Mercier schreef, een jaar na de heilige dood van deze paus: ‘Al wie het veel omvattende en diep doordachte werk van Pius X nauwkeurig bestudeert, zal aan deze Paus dankbaar moeten toeschrijven, dat hij met zijn wonderbare en onwrikbare vasthoudendheid het christendom gered heeft van het grote ongeluk, niet alleen van een ketterij, maar van een vals mengsel van alle ketterijen’ (bij Smit, Pius X, blz. 111). |
|