[1954, nummer 8]
Deur des hemels
door R. Leys S.J.
‘.... die gloriose maghet gaf dat consent’
Ruusbroec, Proloog der Chierheit.
IN het centrum van onze godsdienst, die een mens geworden God aanbidt, staat meteen zijn moeder, zijn ‘heilige’ moeder. De moeder maagd met het kind, de moeder van smarten met de gekruisigde, de verheerlijkte moeder die in de hemel door haar zoon wordt gekroond: het is telkens het dubbele beeld waarop de katholieke vroomheid zich concentreert en dat, we mogen het gerust zeggen, in zich de samenvatting draagt van heel het katholiek geloof. Christus is de Reddende God en Maria de geredde mensheid die Hij tevens, met hoeveel voorkomende liefde, tot medewerking oproept met zijn reddend gebaar. Het tere beeld der jonge moeder verpersoonlijkt voor de Kerk haar geloof in het wezen zelf der genade: Maria is de supreme vorm van aanvaardend medewerken met Gods uitverkiezing. Onder alle mensen heeft zij het schoonst ‘Ja’ gezegd tot God.
Want het katholicisme weigert beslist in Maria alleen de physische moeder te zien van de Godmens, de vrouw-hoe-dan-ook, desnoods de zondige vrouw, uit wie God het lichaam nam dat Hij voor zijn verlossingswerk nodig had. Menen sommigen van onze afgescheiden broeders de uniciteit en algenoegzaamheid van Gods werking alleen te kunnen vrijwaren met Maria te vernederen, nooit heeft de katholieke Kerk zo gedacht. Voor haar is Maria de ‘waardige’ moeder van God, de vrouw door God voorbereid en tot een unieke gaafheid opgevoerd opdat de moeder en haar goddelijk Kind ook naar de ziel verwant zouden zijn, opdat in dat grootste van Gods werken de harmonie zou blijken die ook in alle andere schittert en een heilige vrucht slechts zou rijpen aan een zeer zuivere stam. ‘Heilige Maria, moeder van God....’.
Die heiligheid van Maria heeft zich op de eerste plaats geuit in haar bereidwilligheid om in te gaan op Gods verzoek. Want God behandelt de menselijke persoon op een ‘persoonlijke’ wijze, hem oproepend, met hoeveel aandrang soms en tevens zoveel eerbied, tot vrijwillige medewerking met Hem, of juister nog: tot willig aanvaarden van al het goede en schone dat Hij zelf aan de mens wil voltrekken. Zo heeft Hij Maria niet tot moeder willen maken van zijn Zoon buiten haar eigen