Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
De aantrekkingskracht van More
| |
[pagina 24]
| |
nen, voelen wij aan als aan ons gelijk, ofschoon zij in heel andere omstandigheden leefden; daarom is Hendrik VIII meer bekend dan zijn voorgangers en is More ons meer nabij dan Chaucer en Shakespeare. Aan de Renaissance-schilders, aan Holbein speciaal hebben wij te danken dat More nooit uit ons geheugen is verdwenen, maar als een medeburger kan worden beschouwd.
Naast deze algemene bekendheid en vriendschap bestaat er een nog sterker contact, dat onze tijdgenoten nauw met More verbindt. De geesteshouding, welke hij met Erasmus gemeen heeft, vindt bij de kentering van onze tijd, bij velen nog een verdubbelde weerklank. More en Erasmus waren de pioniers van de katholieke hervorming, welke reeds doorbrak vóór de Reformatie en ondersteund werd door een pleiade van grote mannen. Deze vormden in alle landen als van zelf kerngroepen van een gezond christelijk en cultureel leven, die het herstel van de zuivere geestelijke waarden verdedigden tegen vervlakking en formalisme, een degelijke priestervorming tegen de achterlijkheid van velen en een algemene ontwikkeling tegen de barbaarsheid van taal en kleingeestigheid van lering. Hun christelijk Humanistisch ideaal legde vooral de nadruk op de waardigheid van het menselijk verstand, dat een onontbeerlijke rol speelt in de verklaring en ontwikkeling der Openbaring en dat de grondslag is van onze vrijheid. ‘De mensen, als redelijke schepselen, zegt Contarini, zijn vrij in deze zin, dat een gezag over hen noodzakelijk is, doch gebaseerd op rede en niet op willekeur’. Redelijkheid en vrijheid komen beiden voort uit het vertrouwen op de mens; op de mens niet als mens maar als gelijkenis met God, niettegenstaande zijn zwakheden. Het edelste van de mens is te zijn ‘quaedam divinae mentis imago’ een beeld van God. De wet der vrijheid is de wet van Christus en het vertrouwen in een ander is de practische uitdrukking van de Christelijke liefde. Deze verspreide krachten konden echter niet de overhand krijgen daar de leiding van pausen en kardinalen aarzelend bleef en de politieke omstandigheden de doorwerking ervan belemmerden. De grote schok van het Westers schisma bracht velen aan het wankelen, doch schudde ook anderen wakker, die, wars van de methode der katholieke hervormers als More, Erasmus, Giberti van Verona, Contarini, Reginald Pole e.a., in een geest van felle reactie de Hervorming door geweld en zware straffen meenden te kunnen onderdrukken. Het was de tijd van de scherpe controverse en apologetiek, van bittere strijd en wantrouwen, niet van de overtuiging of het wederzijds begrip. Aleander, Caraffa en anderen zijn de antipoden van More en Erasmus. | |
[pagina 25]
| |
Caraffa heeft geen vertrouwen in de andere mensen, kan zich niet buigen voor de redenen van anderen, verwerpt het Humanisme en is onbekwaam de brug te slaan tussen de opkomende wetenschappen en het Christendom. Hij zoekt zijn kracht te veel in een ver doorgedreven Index en Inquisitie, waarin vooral zijn Contra-Reformatie wortelt. Professor W. Schenk heeft de scherpe tegenstelling tussen Caraffa en Reginald Pole, tussen de katholieke hervorming en de Contra-Reformatie, tussen het Humanisme en de wet van dwang en vrees meesterlijk geschetst in zijn werk over Reginald Pole. Nu bij ons de geest aan het kenteren is en overgaat van de strijd naar de oecumenische gezindheid, van de controverse naar samenspraak en wederzijds begrip, nu wij de geest van de Contra-Reformatie schijnen te verlaten om de draad van de katholieke hervorming weer op te nemen, voelen wij ons ook nauwer verwant met More. Het christelijk Humanisme wordt dan ook niet meer beschouwd als een in vaste-vorm-gegoten formule, maar als een altijd blijvende taak.
Door deze verwantschap met More grijpt men dan ook bewust of onbewust terug naar de Utopia en niet naar zijn apologetische werken. Om de waardering van More zelf en ook om de treffende toepasselijkheid op de gevaren die ons nu bedreigen, zouden wij zijn Dialogue of comfort against tribulation boven de Utopia moeten verkiezen. Dit werk is jammer genoeg minder bekend maar het bevat hetzelfde getuigenis voor de vrijheid, de redelijkheid en de volmaaktheid als de Utopia. Alleen de Utopia leent zich gemakkelijker tot een valse, niet bedoelde idealisering. Vandaar dat zij wordt verklaard als het model van een sterk doorgevoerd communisme, of van het Modern Humanisme, dat de natuurlijke rede ook als enige basis van onze samenleving neemt, of tenslotte als de sleutel voor de oplossing der huidige moeilijkheden. De Utopia voorgespiegeld als een ideaal of als een passe-partout bevredigt tenslotte niet de geest. Zij pakt ons omdat zij een getuigenis is, dat wij beter begrijpen, nu wij ook met andere cultuurelementen in aanraking komen. Zij is een trilling, verschillend van aard, maar even diep ontroerend: More ontdekte dat hij veel had te winnen, wij voelen dat wij veel gaan verliezen. Vandaar dat de Utopia geen programma is, maar een ervaring, voor sommigen reeds, helaas, alleen nog maar een herinnering; zij is de weergave van een sterke indruk, de gestolde ontroering bij het contact met een nieuwe werkelijkheid, bij de kennismaking met een nieuw inzicht. De Utopia is geboren uit het bezoek van More aan onze vrije Nederlanden, uit het aanschouwen van de vrijheid en ontwikkeling der Bourgondische landen. | |
[pagina 26]
| |
Voorzeker steunt de Utopia op de oudheid en is zij doorweven van de tijdgeest der nieuwe ontdekkingen, maar meer dan in Plato en zeker meer dan in Machiavelli wortelt de Utopia in de vrije geest der Nederlanden. Toen More de 12de Mei 1515 als afgevaardigde van de Londense kooplui Engeland verliet en de 18de Mei te Brugge aankwam, werd hij door de Nederlandse Humanisten als hun vriend ontvangen. Door Erasmus kwam hij ook in aanraking met Hieronymus Busleyden, kanunnik en raadsheer van de Grote Raad van Mechelen, met wie hij een innige vriendschap sloot. More vertoefde dikwijls in het huis van Busleyden, dat een museum was van oude munten, schilderstukken, kunstschatten en prachtige boeken. More bewonderde deze rijkdom als ook het schrijverstalent van zijn gastheer. De gesprekken van deze twee diplomaten, ervaren in de jurisprudentie, liepen als van zelf over de politiek en het volmaakte bestuur. Gedurende zijn afgezantschap in de Nederlanden stak More zijn licht op bij de Humanisten, juristen en handelslui, met wie hij moest onderhandelen, doch de voornaamste Hythlodeus vond hij voorzeker in Busleyden, die hem volkomen inlichtte, niet zozeer over de gebruiken en uiterlijke bestuursvormen, maar over de politiek, de economie en het inwendig beleid van onze landen, welke More met de toestand in Engeland kon vergelijken. Het doorzicht, de bekwaamheid en de ondervinding van Busleyden openden voor More een nieuwe wereld. In tegenstelling met Engeland en Frankrijk, waar Hendrik VIII en Frans I als absolute monarchen regeerden, vond More hier een regering, die ondersteund door kundige raadslieden, het ware belang van de volkeren behartigde. More bewonderde de grote vrijheid der steden en de bewonderenswaardige vlucht der kunsten en der nijverheid. De Utopia verraadt de invloed van de personen, met wie More hier in contact kwam, doch het meeste die van Busleyden. Toen in October 1536 de eerste drukproeven van de Utopia bij de vrienden rondgingen schreef More een brief aan Erasmus (Allen II 481). Hij drukt daarin zijn vreugde uit, dat het werkje aan Petrus Gillis behaagt en hij is nieuwsgierig te weten wat Tunstall, Busleyden en Johan le Sauvage er van denken. Als zij het goedkeuren is More tevreden, ofschoon voor hem de getuigenis van Erasmus reeds voldoende is. Want zij zijn de ‘principes’ in de Utopia. Zij regeren weliswaar over weinige burgers, maar deze zijn vrij; en het is eervoller een paar vrije mensen te besturen dan een massa slaven. Een goede vorst mag er geenszins naar streven slecht voor de anderen te zijn en goed voor zich zelf. In deze brief wordt Busleyden door het scherp ongeveinsd oordeel van More gelijk gesteld met de Engelse staatslieden en met Johan le | |
[pagina 27]
| |
Sauvage, zo juist door Karel V als kanselier van het rijk benoemd. In naam van Thomas More en op aanraden van Erasmus, draagt Petrus Gillis de Utopia aan Hieronymus Busleyden opGa naar voetnoot1). Deze brief, wanneer men hem aandachtig leest, is een getuigenis van Busleyden's bijdrage voor de Utopia, waarin men hier scheen te leven. Busleyden zelf schreef ook een brief aan More, welke op het eind van het tweede boek werd geplaatst en welke volledig het hoge ideaal van Busleyden's staatsmanschap uitdrukt in sprekende overeenkomst met de UtopiaGa naar voetnoot2). Bovenal is het opmerkelijk dat voor de samenstelling van zijn boek, More geen beroep heeft gedaan op de ondervinding van zijn oudere collega Tunstall, die niets van de publicatie afwist. Hieruit volgt, dat de schrijver van de Utopia, bij het schrijven van zijn werk, alleen de hulp en het advies van zijn vrienden in de Nederlanden heeft ingeroepen. Wanneer More de wens uitdrukt dat zijn geschrift geprezen moge worden niet alleen door ongeletterden maar vooral door degenen, die beroemd zijn door hun staatsbeleid, denkt hij zeker aan Busleyden en zijn andere Nederlandse vrienden. Als More van plan was geweest alleen maar de toestand in Engeland te beschrijven, had hij geen ander gezag en inlichting nodig gehad dan zijn eigen ondervinding. Maar nu hij de grenzen van zijn vaderland ver wil overschrijden en de principes wil vastleggen van een vrij en redelijk staatsbestuur, maakt hij een ruim gebruik van de gesprekken, welke hij heeft gevoerd gedurende de drukke maanden, welke hij in onze landen doorbracht. Dat is de reden waarom More na het verschijnen der Utopia aan Erasmus vraagt zijn dank over te brengen aan Paludanus en Petrus Gillis, voor hetgeen zij voor de publicatie van de Utopia gedaan hebben, maar hij bedankt persoonlijk Busleyden (Egi per epistolam Buslidio nostras gratias. Allen II 513/). Deze brief is jammer genoeg verloren gegaan. Doch dat More de moeite neemt persoonlijk Busleyden te antwoorden en niet zijn andere vrienden is voor ons een bewijs hoe groot het aandeel van Busleyden is geweest en hoe More er op staat door hem zijn Nederlandse medewerkers te bedanken. More bewonderde onze vrijheid, maar hij voelde ook de dreigende dictatuur, die weldra ook de godsdienst zou aanvallen. Wij trillen met More mee in onze vreugde maar voelen ons ook met hem beangst en daarom is More ons zo nabij en is de Utopia ook onze trots. |
|