| |
Boekbespreking
Godsdienst
Eugen Walter, Geloof, Hoop en Liefde in het Nieuwe Testament. Paul Brand N.V., Bussum, 1953, X-217 pp., f 4.95.
Nu de belangstelling voor de H. Schrift ook onder de katholieken van Nederland weer toeneemt, komt de vertaling van dit oorspronkelijk in het Duits geschreven werk zeer gelegen. Het is een boek niet zozeer om te lezen als wel om te bestuderen met het Nieuwe Testament naast zich. Wie met de schrijver meebladert door de Evangelies en brieven, zal niet alleen beter begrip krijgen voor de centrale plaats, die de drie goddelijke deugden in het christelijk leven innemen, maar tevens vertrouwd raken met de rijkdom van het Nieuwe Testament. Bijzonder geschikt is dit werk als studie-handleiding voor bijbelkringen en dergelijke, gelijk Prof. Grossouw in zijn inleiding opmerkt. De vertaling, door Theo Verschure verzorgd, is wat moeizaam en stug.
Alph. v. Kol
| |
H. Laarsveld, S.M., De rijkdommen van het gebed. - Uitg. Helmond, Helmond, 1953, 202 pp., geb. f 9.50 en Fr. 125.
Wie een veilige gids zoekt, om zich over de verschillende problemen van het gebed te bezinnen, kan met vrucht dit boek ter hand nemen. In een voor de leek op dit gebied bevattelijke taal laat de schrijver zien, dat heel het gebed neerkomt op een gesprek met God. Een gebed, dat ons door Christus is geleerd, dat door de Kerk als de grote Gelovige, de grote Smekende, de altijddurende lovende, de met Christus als bruid verenigde gemeenschap. S. behandelt ook vele practische kwesties als de rol van de devotie in het gebed, de verstrooingen, het wezen van het overwegend gebed, het doorwerken van het gebed in het dagelijkse leven.
P. Grootens
| |
Virgo Sacrata. Dignare me laudere Te, Virgo Sacrata, negen preken over Maria als O.L. Vrouw Onbevlekte Ontvangenis. - N.V. Gooi en Sticht, Hilversum, 1953, 68 pp., f 2.25.
Op uitnodiging van de Uitgever hebben negen priesters, seculiere en reguliere, zich ertoe gezet in uitgewerkte preekschema's Maria's Onbevlekte Ontvangenis aan het gelovige christenvolk te verkondigen. Hiervan kan de zielzorger, die door zijn werkzaamheden min of meer zwaar is belast, profiteren. In kort bestek vindt hij geschikt materiaal om in het Mariale jaar Maria's lof te bezingen.
P. Ploumen
| |
De La Salle, Meditations, edited by W.J. Battersby. - Ph.D. Longmans, London, 1953, XXXII en 481 pp., 28/.
Deze verzameling bevat ongeveer 200 meditaties geschreven door de H. Johannes Baptista de la Salle voornamelijk ten behoeve van de Broeders van de Christelijke Scholen.
In het eerste deel vinden wij meditaties over de opvoedingstaak; het tweede geeft meditaties voor alle Zondagen, en het derde voor de voornaamste feestdagen. De meditaties leggen vooral de nadruk op de plichten van de opvoeder, en op de deugden van gehoorzaamheid, armoede en versterving. Deze meditaties staan sterk onder de invloed van zulke geestelijke schrijvers als Père Busée, Beuvelet en Père Crasset. Wie rekening houdt met de tijdsomstandigheden waarin deze meditaties zijn geschreven, kan ze met evenveel vrucht gebruiken als die van andere schrijvers uit de 17de en begin 18de eeuw. Deze Engelse vertaling is gebaseerd op de eerste Franse editie van 1731, en vervangt de enige reeds bestaande Engelse vertaling van 1882, die gebaseerd was op de zeer vrije derde Franse editie.
J. v.d. Poel
| |
| |
| |
P. Dr Optatus, O.F.M. Cap., In de schaduw van het Kruis (Gekruiste handen, nr 5). - Sint Franciscus Uitgeverij, Mechelen, 1952, 152 pp., F 50.
Te veel staat Hubertinus van Casale bekend als de leider van de gewaagde hervormingsbeweging der Spirituelen, terwijl zijn grote waarde toch ligt op het gebied van de volmaaktheidsleer.
P. Optatus geeft hier een synthese van die leer zoals ze door Hubertinus wordt uiteengezet in zijn Arbor vite crucifixe Jesu. Dit tractaat, dat in 1305 werd voltooid, had van de 14de tot de 16de eeuw een zeer grote invloed, zowel in als buiten de franciscaanse kringen. De hoogste trap van de volmaaktheid bestaat in de vrede van de extase, die men het veiligst en het vlugst bereikt door de navolging van de arme gekruisigde Godmens. Door de devotie tot zijn H. Hart en tot zijn mystiek Lichaam, komt men tot een innige vereniging met Jezus' zieleleven, en wel door Maria, de Middelares aller genaden. Treffend is ook bij Hubertinus de grote nadruk die hij legt op de volkomen onthechting en op de totale overgave van de wil aan God.
De leer van de Arbor werd in de Nederlanden alom bekend onder meer door het Jezus' Leven van Jan Brugman. Ze biedt trouwens een merkwaardige overeenkomst met de opvatting van onze geestelijke schrijvers wat betreft de ontledigingsleer en het christocentrisme.
Moge de leer van deze ‘meester van het Franciscanisme’ door de rijke en degelijke studie van P. Optatus in wijde kringen worden verspreid.
A. Geerardijn
| |
M. Vinken, kruisheer. De spiritualiteit der kruisheren. Sheed & Ward, Antwerpen, 1953, 84 pp., Fr. 45.
De schrijver bedoelt niet een theologisch-uitgebouwde synthese van de spiritualiteit van zijn orde te geven. Hij tracht er naar haar ideaal als door God gewilde norm beter te doen kennen. Wegens gebrek aan documentatie en voldoende vóórstudie heeft schr. het geestelijk levensbeeld in grote lijnen en zonder afwerking van détails met voorzichtigheid uitgetekend.
In de eerste twee hoofdstukken schetst hij de ontwikkeling van de Belgisch-Nederlandse kruisheren vanuit hun oorspronkelijk contemplatief karakter naar een leven waarin ook de nieuwere apostolaatsvormen hun plaats krijgen. In het derde hoofdstuk leidt hij ons in tot de drie grote devoties: het Heilige Kruis, O.L. Vrouw en de H. Odilia, de patrones der orde. Het geheel wordt besloten met een keur kruisgedachten en -gebeden uit de oude geschriften der orde.
A. Feys
| |
R. Boigelot, S.J., Comment présenter le catholicisme aux esprits d'aujourd' hui? - Editions du Renouveau, Brussel; Casterman, Parijs, 1953, 106 pp.
Schr. onderwerpt de huidige geloofsverkondiging aan een scherpe critiek: hij onderzoekt eerst de moderne mentaliteit en bestudeert de tegenstelling tussen het ‘ontvangen’ in geloofszaken en het ‘veroveren’ op wetenschappelijk gebied. De moderne mentaliteit is wetenschappelijk: positief, rationeel, pragmatisch; de theologie dogmatisch, aprioristisch, autoritair. Vandaar het gevaar dat de twee mentaliteiten elkander voorbijgaan. Schr. pleit voor een vernieuwing van het theologisch onderwijs: duidelijk onderscheid tussen dogma en vrije meningen, omzetting van een technisch onderricht naar een verstaanbare geloofsverkondiging, inductieve apologetica aangepast aan de moderne mentaliteit. Hoe scherp ook, dit boekje getuigt van ware bezorgdheid voor het apostolaat van de Kerk.
J. Beyer
| |
Wilhelm Schamoni, Familienväter als geweihte Diakone. - Schöningh, Paderborn, 1953, 76 pp., D.M. 4,50.
Het diakonaat heeft in de Latijnse Kerk zijn vroegere betekenis verloren, het is een voorbereiding op de priesterwijding en de liturgische functie ervan wordt meestal door priesters waargenomen. Het steeds toenemend tekort aan priesters doet de vraag rijzen of men wellicht geen huisvaders zou kunnen wijden tot diakens. Deze sacramentele ambtsgenade, zegt Schr. zou meer steun en gezag verlenen dan een gewone aanstelling als catechist of lekenapostel.
Dit vernieuwend voorstel zou de vroegere praxis van de Kerk weer in ere herstellen en wellicht een verdere stap zijn tot de hereniging der Kerken. Op grond van de Traditie bewijst Schr. dat deze oplossing mogelijk en aanvaardbaar is, waarbij het celibaat niet noodzakelijk behoeft opgelegd te worden. Daarentegen zouden de diakens, wanneer geen priester beschikbaar is, de H. Communie naar zieken en stervenden kunnen brengen, de Zondagsdienst leiden, en bij wijze van predicatie een homelie voorlezen.
| |
| |
Deze theologische studie laat een vraag onaangeroerd: Is het diakonaat een sacrament?
J. Beyer
| |
Moines (Témoignages. Cahiers de l'Abbaye de la Pierre-Qui-Vire). - Desclée de Brouwer, Brugge-Parijs, 1953, 224 pp., Fr. 78.
Saint Bernard, homme d'Eglise (Cahiers de la Pierre-Qui-Vire). - Desclée de Brouwer, Brugge-Parijs, 1953, 260 pp., Fr. 78.
Deze twee publicaties verdienen alle lof. Moines is een merkwaardig geheel. De auteurs, alle Benedictijner-monniken, bleven liever anoniem, en men begrijpt hun bescheidenheid, waar ze zo spontaan getuigen van hun liefde tot God en zo oprecht zoeken hun roeping en hun levenswijze in de Kerk te verantwoorden. Dat ze niet wereldvreemd bleven bewijzen verhandelingen als ‘Le Mystère c'est Dieu’, ‘Travail des mains’, Moines-Apôtres’. Het essentiële heeft men in ‘La Chaîne des Voeux’ zo mooi weten samen te vatten, dat men zelden een zo realistisch en verheven inleiding vindt op Gods begenadiging in de beleving van de Evangelische Raden. Een uitgebreid appendix met kaart en statistieken geeft een overzicht van de huidige verspreiding der Benedictijner- en Cisterciënser-orden.
Het tweede ‘Cahier’ heeft niet de belevingswaarde van het eerste; het bevat bijdragen van bekende auteurs, zoals Louis Bouyer, Aimé Forest, Etienne Gilson, Thomas Merton en Jean Leclercq. Het werd suggestief geïllustreerd met foto's van Fontenay, de beroemde filiale van Clairvaux. De auteurs hebben de internationale zending van Bernardus mooi getekend alsook zijn leiding en zijn grootmoedige activiteit weten te verklaren uit de bezieling van zijn leven: zijn trouwe liefde voor God en de Kerk.
J. Beyer
| |
Dom Prosper Guéranger, Het liturgisch jaar; Deel I Advents- en Kersttijd. - N.V. Gooi en Sticht, Hilversum, 1952, 685 pp.
In 1841, dus ruim een eeuw geleden, verscheen het eerste deel van D.P. Guéranger's Année liturgique, dat in de volgende jaren tot vijftien delen uitgroeide. Dit werk was bedoeld als een eenvoudig hulpmiddel voor de gelovigen om in het gebed van de Kerk, zoals het zich in de loop van het liturgisch jaar voltrekt, wat dieper door te dringen.
Zonder twijfel gaf D.G. de grote stoot tot het liturgisch réveil en dat niet alleen voor Frankrijk maar door de talrijke vertalingen van zijn werk ook in geheel Europa, ja zelfs in de gehele wereld. Met enige wijzigingen, door het leven der Kerk in de laatste eeuw geëist, is het grote werk in 1948 in vijf delen gepubliceerd. Van deze publicatie wordt thans een Nederlandse vertaling aangeboden, waarvan elk jaar een deel zal verschijnen. Het eerste deel bevat de liturgie van de Advent en van de Kersttijd en het eigen der heiligen voor deze tijd. In zijn geheel is G.'s ‘liturgisch jaar’ nog steeds actueel en voor vele christenen een passend middel tot een vruchtbaar meeleven met de Kerk.
In de geest van de Encycliek ‘Mediator Dei’ (zie al. 28, 29, 31, 32, 37, 172, 182) had misschien op de grote waarde van het persoonlijk gebed ook voor het liturgisch meeleven wat sterker gewezen kunnen zijn. Overigens aanbevolen.
P. Ploumen
| |
M. Raymond, Gelijk spel. Van Texascowboy tot Trappist. Vert. van Frans Penders. - De Koepel, Nijmegen, Antwerpen, 1953, 157 pp.
Een verblijdend verschijnsel dat van Gelijk spel een tweede druk is verschenen. Blijkbaar heeft het boek zijn weg gevonden. En het verdient het ten volle. Een zo levendig en fris geschreven biografie van een man die onder heftige strijd en ijzeren zelfbedwang, gegrepen door Gods liefde, tot zulk een hoogte wist te stijgen, is niet slechts een verkwikkende lectuur, het is een weldaad voor de lezer. Er wordt niets verdoezeld, laat staan gladgestreken van dit ruwe, maar eerlijke bestaan; doch eens te meer laat dit leven ons zien hoe machtig en overstromend Gods genade werkt waar de mens zich openstelt.
Gelijk spel is aldus geworden een boek dat de aandachtige lezer grijpt in de ziel en hem Gods liefde dieper doet beseffen.
Joh. Heesterbeek
| |
Dr L. Massion-Verniory, Le Bonheur conjugal. T. II Sa réussite. - Action Familiale, Brussel, Casterman, Doornik, Parijs, 1951, 208 pp.
Dit werk sluit aan op het eerste deel: Le Bonheur conjugal - Ses obstacles. Schr. bespreekt de voorwaarden voor de harmonische verhouding tussen gehuwden op physisch, intellectueel en moreel gebied. De grondslag voor een gelukkig huwelijk ligt, volgens Schr. in de aanvul- | |
| |
ling die de ene echtgenoot in de andere vindt. Dit biedt de grootste mogeijkheid tot de gezamenlijke opbouw van een volledige persoonlijkheid. Wegens de moeilijkheden waarmee gehuwden te kampen hebben bespreekt Schr. uitvoerig, van medisch en moreel standpunt uit, de verschillende methoden van kinderbeperking.
Deze studie is doordrongen van christelijke principes; de scherpe analytische indeling werkt echter nadelig voor de vorming van een totaalbeeld van het huwelijksleven, dat toch meer is dan een gelukkig bijeenbrengen van diverse kwaliteiten op alle mogelijke gebieden.
J. Beyer
| |
Margaret Trouncer, Margareta. De Roman van een Non. Vert. en bewerkt door Dick Ouwendijk. - Foreholte, Voorhout, 1953, 233 pp., f 8.90.
Als er één Heilige is, wier leven zich moeilijk leent voor een roman, dan is het de H. Margareta Maria Alacoque. Haar leven is een en al verborgenheid, een en al zich opteren als een kaars in boete en versterving. De schrijfster - althans in de bewerking van Dick Ouwendijk - romantiseert dan ook maar matig en schrijft feitelijk de biografie van Margareta Maria. Ik geloof niet dat intelligente lezers op vies-romancées van Heiligen gesteld zijn. Strenge historie is hier op haar plaats. Dit wordt ons hier doorgaans geboden en in zoverre is het een boeiend en goed gecomponeerd Heiligenleven. Slechts over Margareta's jeugd fantaseert de schrijfster te veel en hier en daar vlecht zij ook tijdens haar kloosterleven bloempjes van eigen verbeelding in. Vele van Margareta's medezusters worden voorgesteld als ware harpijen. Menig jong meisje dat over het kloosterleven denkt, zal door dit boek wel niet aangespoord worden dit leven te aanvaarden. Het boek heeft, ondanks werkelijke verdiensten, iets halfslachtigs.
J. v. Heugten
| |
Theologie en philosophie
J. De Fraine, S.J., De Bijbel en het ontstaan van de mens (Logosreeks, 9). - Sheed & Ward, Antwerpen, 1953, 86 pp., F 38.
De moderne anthropologie stelt drie bepaalde vragen nopens het ontstaan van de mens: de ouderdom, de wijze (evolutie) van ontstaan, en de feitelijke oorsprong (monogenisme of polygenisme). S. wil scherp bepalen, wat de Heilige Schrift leert over deze punten, en welke de leer is van de Kerk (gedefinieerd dogma, gewoon leergezag en laatste richtlijnen). Hierbij volgt hij een absoluut vaststaand principe: elke schrift moet gelezen worden in de geest, waarin zij geschreven werd. Met grote zorg legt hij er zich op toe, precies te bepalen, wat de geïnspireerde schrijver heeft willen zeggen, uitgaande van de juiste historische zin van het Genesisverhaal, en de teksten uit de brief aan de Romeinen en de Handelingen. De H. Schrift is geen naslagwerk voor biologische of anthropologische vorsers, maar een religieus boek dat in een Oosterse en figuratieve taal religieuze waarheden en ook feiten bekend maakt, die betrekking hebben op ons heil.
Wij kunnen de S. slechts loven om zijn nauwkeurige trouw aan de juiste tekst van de H. Schrift, en zijn brede en ruime informatie en belezenheid. Een voorstel zouden wij willen doen, om dergelijke werken nog meer toegankelijk te maken voor onze intellectuelen: aan het einde van het boek een korte lijst op te nemen van de technisch-theologische termen, waarvan de volledige draagwijdte voor oningewijden niet onmiddellijk duidelijk is.
P. Fransen
| |
Dr Henricus Schillebeeckx O.P., De sacramentele heilseconomie. - 't Groeit, Antwerpen, 1952, XI-690 pp., ing. Fr. 280, geb. Fr. 300.
Het verschijnen van dit werk mag een gebeurtenis heten in de Nederlands sprekende theologische wereld en, weldra ook - vertalingen zijn in voorbereiding - in de gehele theologische wereld. Als ‘theologische bezinning op S. Thomas' sacramentenleer in het licht van de traditie en van de hedendaagse sacraments-problematiek’ brengt het een grondige vernieuwing van het tractaat ‘De sacramentis in genere’. Het meest treft wellicht de zekerheid, het echte meesterschap waarmede schr. de zo delicate theologische methode hanteert: de speculatieve bezinning wordt niet op de traditiegegevens geplakt maar groeit er uit op als hun uiteindelijke intelligibiliteit. Men staat dan verwonderd enerzijds hoe traditieverbonden de hoogscholastiek is gebleven, en anderzijds hoe geëigend ze is van wege de fijnheid van haar intellectuele analyse, om de meest recente li- | |
| |
turgische feiten in zich op te nemen (zoals die vastgesteld door de Constitutie ‘Sacramentum Ordinis’ van 1947) en hoe glansrijk zij een confrontatie met het meest moderne denken omtrent de menselijke symboolactiviteit kan doorstaan. We kunnen hier niet in détails treden: wij willen alleen wijzen op de mooie studie over het patristisch ‘mustèrion-sacramentum’ waarin Christus' heilsdaad naar haar perenniteitsgehalte voortleeft, de genuanceerde en zo evenwichtige oplossing van het netelig ‘epiklesse’-vraagstuk, de juiste duiding van het sacramenteel hylemorphisme niet in physische maar in intentionele zin (sacramenten zijn geen ‘dingen’ maar ‘tekens’), de bladzijden over de onfeilbare werking der sacramenten niet ‘zonder’ persoonlijke inzet van de mens maar juist ‘in’ die inzet die ze trouwens teweegbrengen, de uiteenzetting van de ‘contritio-attritio’-controverse die hopeloos verward was geraakt wegens het door elkaar haspelen van theologische en
psychologische methodes. Bij zoveel hoedanigheden voelt men het dan als jammer aan dat enkele punten die niet tot het hoofdargument behoren te summier werden behandeld voor de tegenwoordige stand van de wetenschap: zo worden bij de nota over de verhouding tussen episcopaat en presbyteraat de sinds 1911 weer bekend geworden feiten niet vermeld dat geruime tijd hogere orden ook door niet tot bisschop gewijde priesters werden toegediend; ook wordt de belangrijke traditie niet vermeld die in het H. Oliesel eerder een sacrament der ‘zieken’ ziet dan der ‘stervenden’. - Het boek is technisch, de schrijftrant enigszins omslachtig: het is onmisbaar voor alle theologisch geïnteresseerden, maar is zware kost, vrezen we, voor de leek. Althans moet deze weten dat er geloofsbezinning van zulke kwaliteit bestaat. Met zijn 690 blz. is dit nog maar een eerste deel: men ziet met spanning uit naar het tweede dat deze ‘Summa de sacramentis’ zal komen voltooien.
R. Leys
| |
Dr A.J.M. Van Overveldt, De dualiteit van kerkelijk en burgerlijk huwelijk. - W. Bergmans N.V., Tilburg, 1953, XII-230 pp., f 7.90.
Sinds Italië, Portugal, West-Duitsland en Spanje het religieus huwelijk in hun Staatsrecht in ere hersteld hebben, zal de dualiteit van burgerlijk en kerkelijk huwelijk een steeds scherper politiek karakter krijgen in de landen van Europa, waar de laïciserende Code Civil van kracht blijft.
Schr. geeft het historisch ontstaan van deze dualiteit goed aan. Hij onderzoekt de huidige wetgevingen en onderscheidt vijf principiële standpunten: exclusief burgerlijk huwelijk (Frankrijk, Nederland, België e.a.), exclusief religieus (Quebec, Griekenland e.a.); cumulatief burgerlijk en religieus (Uruguay, Roemenië); exclusief religieus voor sommigen en exclusief burgerlijk voor anderen, die geen godsdienst belijden (Spanje vóór het concordaat e.a.); facultatief religieus (U.S.A., Engeland, Scandinavische landen, Italië na het verdrag van Lateranen). In het derde deel geeft Schr. een uiteenzetting van de leer der Kerk en van de huidige wetgeving in Nederland en bespreekt de hieraan verbonden nadelen en conflicten. Als oplossing stelt hij het facultatief religieus huwelijk voor, zoals dit in Italië van toepassing is, maar met de volgende bepalingen: dat bij een kerkelijk huwelijk ook de civiele huwelijksbeletselen van kracht zouden zijn; dat de nietigverklaring, door de Kerk uitgesproken, burgerrechtelijk gevolg zal hebben; dat kerkelijk gehuwden afstand zullen doen van de mogelijkheden tot ontbinding voorzien in het B.W. voorzover deze met het Kerkelijk Recht strijdig zijn.
Al is deze oplossing verre van volledig, toch kan ze, volgens Schr., een aanvaardbaar compromis zijn tussen Kerk en Staat. Zulk een concreet voorstel wijst op een gelukkige kentering in de moderne mentaliteit en bereidt voorzeker de gewenste herziening voor van de huidige laïciserende wetgeving in onze beide landen.
J. Beyer
| |
G.F. Stout, God and Nature. - Cambridge University Press, 1952, LIV-339 pp., geb. sh. 35/-.
Dit posthuum werk, uitgegeven door de zoon van de Engelse psycholoog en philosoof G.F. Stout bevat de ‘Gifford Lectures’, door de in 1944 overleden geleerde in 1919 en 1921 aan de Universiteit van Edinburgh gehouden. God and nature is karakteristiek voor de wijze waarop een Engelse gelovige philosoof het probleem van het absolute en van God stelt en oplost. De schrijver polemiseert tegen het positivisme van B. Russell, tegen de neo-realisten en de Engelse idealisten. Maar ook wanneer hij zijn eigen opvattingen verdedigt is hij afhankelijk van de grote Engelse empiristen. Het uitgangspunt van zijn philosophie is de ken- | |
| |
nis van het stoffelijk object, de verhouding van ‘mind and matter’. Niettegenstaande dit empirisme, stijgt de schrijver op tot een absoluut transcendent Wezen, bron van waarheid en laatste doel van het menselijk streven. Een zuiver metaphysisch inzicht in het Absolute kan hij weliswaar niet bereiken, tenzij inzover hij het echte metaphysisch argument in een of andere vorm als toevallig in zijn argumentatie opneemt (b.v. blz. 257).
F. De Raedemaeker
| |
Lydie Adolphe, La dialectique des images chez Bergson (Bibliothèque de Philosophie contemporaine). - Presses Universitaires, Parijs, 1951, 310 pp., Fr. Fr. 800.
Als het ware onder de ogen van Bergson heeft Lydie Adolphe dit haar tweede boek over de grote meester geschreven. Haar eerste: La philosophie religieuse de Bergson (1946) gaf in feite een algemeen overzicht van de bergsoniaanse wijsbegeerte. In La dialectique des images chez Bergson benadert zij dit systeem op een heel andere, originele wijze. Uitgaand van de gedachte, dat voor Bergson de stoffelijke wereld niets anders is dan een geheel van reëel existerende beelden, waarin de mens is ingedompeld, komt de schrijfster tot 't vermoeden, dat de beelden die Bergson zo overvoedig en meesterlijk gebruikt, om zijn philosophische denkbeelden te verhelderen, meer zijn dan alleen maar metaphoren: ze voeren ons werkelijk binnen in de bergsoniaanse intuïties. Daarom heeft de schrijfster als een beredeneerd vocabularium opgesteld de meest voorkomende beelden in het oeuvre van Bergson. Het is ingedeeld in 21 hoofdstukken, die stuk voor stuk interessant zijn, als Viser; Le trou noir, Attendre l'heure, Auscultation, Frontières enz. De best geslaagde hoofdstukken zijn die, waarin de schrijfster zich het dichtst bij de teksten van Bergson houdt. Maar soms weerstaat ze niet aan de bekoring lang uit te weiden, zoals in La torsion. Daar krijgen we meer te horen over Plotinos, waarmee de schrijfster insgelijks zeer vertrouwd is, dan over Bergson zelf.
F. De Raedemaeker
| |
Romano Guardini, Pascal, ou le drame de la conscience chrétienne. - Editions du Seuil, Parijs, 238 pp.
Guardini, de grootmeester in de existentiële analyse van ingewikkelde psychologische grensgevallen, heeft hier wellicht zijn meesterwerk geleverd. De grote pascaliaanse themata over de drie orden, over de grootheid en de ellende van de mens, over het hart, dat redenen kent die de rede onbekend zijn, over de weddenschap, over de relativiteit van de waarheid, over het recht en de macht worden hier ontleed in het perspectief van de geestelijke grondhoudingen van Pascal. Wat bij deze laatste treft, is, dat hij de diepste en moeilijkste problemen van religieus-philosophische aard heeft aangedurfd zonder voldoende philosophische en theologische scholing en dat hij t.o.v. de sceptici van zijn tijd de absolute waarheid van het Christendom heeft willen verdedigen, terwijl hij zelf zozeer onder de invloed stond van het scepticisme van Montaigne. Een fideïstische inslag is daarom niet te ontkennen in zijn strakke tegenstelling tussen de God der philosophen en de God van Abraham, Isaac en Jacob. Dit aspect van het Pacaliaans denken is Guardini zeker niet onbekend, maar hij heeft het wellicht te zeer in het duister gelaten. De logische onvolkomenheden in het denken van Pascal wil hij eerder verklaren als de noodzakelijke vormen van een denken, dat steeds het begrippelijk bereikbare wil transcenderen. De beoordeling van Guardini over de tussenkomst van Pascal in de strijd van de jansenisten tegen de molinisten is zeer zuiver afgewogen en zijn verklaring van het afbreken van de Provinciales door een derde en laatste bekering, alhoewel tamelijk hypothetisch, is psychologisch aanvaardbaar en getuigt van een verdiende waardering voor de grote ziel van de schrijver van het Mystère de Jésus.
F. De Raedemaeker
| |
Karl Jaspers, Nietzsche und das Christentum. - Piper-Verlag, München, 1952, 80 pp., geb. D.M. 5.50, gekart. D.M. 4.
In het eerste hoofdstuk van dit werk schetst de schr. de houding van Nietzsche tegenover Christus, het Christendom en het einddoel der geschiedenis. In het tweede wordt aangetoond, hoe het strijdend antichristianisme van Nietzsche tenslotte teruggaat op christelijke denkmotieven, waarvan de inhoud echter in het tegendeel verkeert. Deze motieven zijn: een totaalinzicht in het wereldgebeuren, een fundamentele verdorvenheid van de mens en de drang naar het absolute kennen. Deze drie motieven hebben Nietzsche geleid tot tegenspraak, tot onzin en tot het nihilisme, daar hij ze heeft beroofd van hun metaphysische waarborg: God. Het is niet moeilijk in de werken van Nietzsche enorme tegenstrijdigheden en
| |
| |
logische goocheltoeren te ontdekken. Maar dit alles vormt slechts het voorplan van zijn denken. Wanneer we Nietzsche op ons laten inwerken en we hem actief in ons willen opnemen, dan blijkt, dat we van hem eigenlijk geen enkele positieve waarheid kunnen leren, maar wel een zekere eerlijkheid van het denken, een zich steeds willen overtreffen, een onrust, die ons niet vergunt bij een verworven inzicht stil te staan, en ons verplicht het in een oneindig perspectief te stellen. Volgens Jaspers zou bij gevolg het denken van Nietzsche wezenlijk slechts een methode zijn, daar elke synthese, elke verzoening van de tegenstellingen onmogelijk is. Al wat Nietzsche zegt, b.v. over het Christendom, heeft dan eigenlijk geen belang: het is slechts bedoeld als een aanleiding tot een bepaalde soort dialectische redenering.
Dit is ongetwijfeld een interessante gedachte: het relativeert Nietzsche's grove antichristelijke aantijgingen. Maar het geeft voldoende rekenschap van zijn boodschap, die ongetwijfeld een inhoud had, een inhoud, die we - wat betreft het Christendom - slechts grondig kunnen verwerpen!
F. De Raedemaeker
| |
Karl Jaspers, La situation spirituelle de notre époque, trad. Jean Ladrière (Philosophes contemporains. Textes et études, 5). - Nauwelaerts, Leuven; Desclée De Brouwer, Parijs, 1951, 248 pp., Fr. 69.
In dit werk heeft de grote Duitse philosoof Karl Jaspers getracht een diagnose van onze tijd op te stellen, vanuit het standpunt van zijn philosophisch systeem. In dit opzicht is het boek buitengewoon interessant. Maar het toont tevens overtuigend aan, dat het onmogelijk is een juiste diagnose vast te stellen, wanneer de premissen, waarvan men uitgaat, niet helemaal steekhoudend zijn. Daar nu in de opvatting van Jaspers over de mens - als een wezen dat zich moet realiseren door een voortdurende schepping van zichzelf in de grenssituaties van mislukking, dood, enz. en in het licht van een verder onbepaalbare ‘transcendentie’ - elke objectieve norm voor zijn handeling ontbreekt, moet de analyse van de euvelen van onze tijd en de opvattingen over de gepaste redmiddelen wel uitermate in het vage blijven. De philosophische beschrijving van de mens en de concrete toestanden, waarin hij nu leeft, liggen zo ver uiteen, dat de lezing van dit boek moet ontgoochelen. De strekking is wel zeer edel: de mens aan zichzelf overgelaten moet nu zichzelf vinden en realiseren in zijn onmiddellijk bewustzijn van het transcendente. De ontleding echter van de concrete omstandigheden is hoogst oppervlakkig en afhankelijk van een onverantwoorde, pessimistische cultuurphilosophie. Men leze b.v. de passage over de opvoeding en de staat (blz. 126-129). Boven dit uiterst schematisch en eenzijdig bekeken panorama van onze tijd zweeft de figuur van de ‘historische’ mens als een ideaal, dat verstoken blijft van elke objectieve norm om in de huidige concrete toestanden in te grijpen. Zoals we bij het begin zeiden: een zeer interessant maar ontgoochelend boek.
F. De Raedemaeker
| |
Alphonse de Waelhens, Chemins et impasses de l'ontologie Heideggerienne. A propos des Holzwege (Philosophes contemporains. Textes et études, 6). - Nauwelaerts, Leuven; Desclée de Brouwer, Parijs, 1953, 52 pp., Fr. 39.
Dit is een korte maar meesterlijke studie over de zes opstellen, die Heidegger in 1950 heeft gebundeld en uitgegeven onder de titel ‘Holzwege’. Welk onderwerp Heidegger ook behandelt, steeds blijft het slechts een ‘Beispiel’ voor zijn voortdurende meditatie over de verhouding van de zijnden en het zijn in het menselijk bewustzijn. De schrijver, die de moderne philosophie als weinigen beheerst, vergelijkt doorlopend de heideggeriaanse ontologie met de geestesphaenomenologie van Hegel, en wijst met een grote helderheid op hun overeenkomsten en hun fundamenteel verschil. Op het einde stelt hij enkele problemen, die vanzelf uit de ontologie van Heidegger oprijzen.
F. De Raedemaeker
| |
Josef Pieper, La fin des temps, trad. de l'allemand par C. Champollion (Textes et Etudes philosophiques). - Desclée de Brouwer, Brugge-Parijs, 1953, 204 pp., Fr. 60.
Dit boek, hoe goed ook bedoeld, schijnt te lijden aan een zeer bedenkelijke verwarring tussen hetgeen behoort tot het eigenlijk geloof of de Openbaring, tot de theologie en tot de philosophie. We moeten deze gebieden niet totaal scheiden, maar het wezenlijk onderscheid, dat er tussen bestaat, wordt hier te veel over het hoofd gezien. De Openbaring zegt ons bitter weinig over het einde der tijden en over de Antichrist en de beschouwingen der verschillende theologen dienaangaande blijven zeer twijfelachtig. Daarop een ‘philosophie van de geschie- | |
| |
denis’ willen opbouwen, lijkt ons volkomen onredelijk, te meer daar zeer concrete en actuele feiten gezien worden als overeenstemmend met de vage en onzekere beelden van de eschatologie. Is het niet onverantwoord in de totalitaire staatsvormen en in een toekomstige wereldregering, een mogelijke of waarschijnlijke vorm van de Antichrist te zien? Men kan even goed de Antichrist vermoeden in een slappe democratische gezagsvorm of in elke andere sociale instelling, die niet aan het ideaal beantwoordt. Want elk kwaad is tenslotte een beeld van de Antichrist.
De atoombom schijnt wel ernstige ravages te hebben teweeggebracht zelfs in een zo thomistische kop als die van J. Pieper! De schrijver vraagt zich af, waarom S. Thomas in zijn oorspronkelijke werken - evenals de encycliek over het Communisme - geen melding maakt van de Antichrist. Misschien, zegt hij, is de leer van het einde der tijden te moeilijk om te vatten, en geldt voor haar opnieuw de oude ‘discipline de l'arcane’! Men doet er wellicht beter aan het geheim als geheim te eerbiedigen en er geen philosophie van te willen maken, die dreigt uit te monden in een theosophie.
F. De Raedemaeker
| |
F. De Raedemaeker, De philosophie der Voorsokratici, Philosophische Bibliotheek. - Uitg. Mij N.V. Standaardboekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1953, 423 pp.
Niet slechts de geschiedenis der wijsbegeerte, maar ook de hedendaagse philosophie heeft een grote belangstelling voor de zgn. praesocraten, de philosophen vóór Socrates. Het is daarom een voortreffelijke gedachte geweest van de auteur om aan het Nederlandse taalgebied een studie over deze periode te schenken. Na een algemene inleiding met vermelding van bronnen en bibliographie worden de verschillende wijsgeren één voor één behandeld: leven, leer, bibliographie en dan voor het eerst in het Nederlands een vertaling van de fragmenten en getuigenissen. De fragmenten, practisch genomen volledig, zij het in andere volgorde dan Diels (maar met verwijzing), de getuigenissen volgens een keuze in overeenstemming met het doel van dit werk: een overzicht van de philosophie der praesocraten. Personenregister, een kaart van het woon- en reisgebied der besproken wijsgeren, een tabel voor de chronologie vergemakkelijken het gebruik.
In deze onzekere materie moest uiteraard dikwijls een keuze worden gedaan, reeds bij de levensbeschrijving en meer belangrijk nog in de interpretatie der leer en bij de vertaling. Ook al zal men soms zelf liever een andere verklaring voorstaan, steeds is de keuze van de S. verantwoord. Heel dit werk getuigt van zo'n ernstige en degelijke studie, dat philologen en philosophen zeer dankbaar zullen zijn voor dit waardevolle geschenk aan het Nederlandse cultuurleven.
J.H. Nota
| |
Johannes Hirschberger, Geschichte der Philosophie, 1: Altertum und Mittelalter, 2: Neuzeit und Gegenwart. - Herder, Freiburg, 1949-52, XVI-476 en XVIII-642 pp., ing. D.M. 18 en 26, geb. D.M. 21 en 29,50.
Dit is een uitstekende Geschiedenis van de Philosophie, waaruit elke student en elke ontwikkelde, die zich voor deze wetenschap interesseert veel voordeel zal trekken. Ook voor vak-philosophen heeft zij nog betekenis. Deze twee boekdelen behandelen de enorme stof niet te uitvoerig, zodat men zich niet in de veelheid van de détails zal verliezen, en anderzijds zijn de uiteenzettingen niet zo kort, dat ze hun betekenis verliezen. De schr. heeft zich weten te beperken tot een ernstige behandeling van de grootste philosophische systemen, en aan de epigonen niet meer ruimte toebedeeld dan hun toekomt. Zo heeft hij vermeden, dat de lezer zou komen te staan voor een loutere opeenvolging van samenvattingen. De Westerse philosophie wordt hier beschouwd als de grote beweging van het menselijk denken rond dezelfde fundamentele themata van het zijn. Zonder een bepaalde philosophie te willen opdringen, oriënteert dit boek naar een soepele synthese van realisme en idealisme in hetgeen men zou kunnen noemen een geestelijk realisme, dat aan de basis schijnt te liggen van de ‘philosophia perennis’. Een korte maar goed gekozen bibliographie oriënteert de geïnteresseerde lezer voor verdere studie.
F. De Raedemaeker
| |
Johann Fischl, Materialismus und Positivismus der Gegenwart. - Verlag Styria, Graz-Wien, 1953, 388 pp., 87 S.
Ein Beitrag, zo luidt de ondertitel van dit boek, zur Aussprache über die Weltanschauung des modernen Menschen. De priester-philosoof Johann Fischl, professor in Graz, biedt in dit werk een boeiend overzicht van de philosofische stromingen der vorige en ook der twintigste eeuw,
| |
| |
voorzover deze materialistisch en positivistisch zijn. Hij schrijft geen dorre geschiedenis en somt geen levenloze systemen op, maar ziet en stelt zijn objecten voor als levende mensen, als denkers opgenomen in de grote stroom der westerse gedachte. Daardoor krijgt het werk een spanning als van een machtig geestesavontuur. Vanaf Hegel tot Lenin en Stalin passeren hier de philosophische geesten uit West-Europa en Noord-Amerika in een korte, levendige revue. Er ontbreken natuurlijk velen, zij namelijk, die buiten het kader Materialisme en Positivisme vallen. De auteur geeft telkens een korte typering van leven en werk van een schrijver met daarna een Würdigung. Dit boekdeel is eigenlijk een fragment uit een meerdelige Geschichte der Philosophie, maar verschijnt tevens als afzonderlijke uitgave. Voor wie zich oriënteren wil in de ideeënwereld van de moderne mens, is dit boek een uitstekende inleiding daartoe.
J. v. Heugten
| |
Literatuur en cultuurleven
Anton Tsjechof, Oom Waanja. De drie Zusters. De Kersenbongerd. Vert. door Aleida G. Schot. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1953, 174 pp., f 6.90.
Deze keurig verzorgde uitgave bevat drie door Aleida Schot uitstekend vertaalde toneelstukken van Anton Tsjechof. Na de grote Russen, Dostojewski, Tolstoi en Tourgenjef, is de novellenschrijver Tsjechof, die een generatie later kwam, wel een der bekendste uit het oude Tsarenrijk. De boven genoemde toneelstukken hebben alle iets duister weemoedigs, iets van die levensleegte, van dat onbevredigde en hopeloze dat Tsjechof in al zijn werken eigen is. Als toneelstukken munten ze uit door een ongewone fijnheid van opbouw en structuur; ze zijn vol van nuancering in de karakters der dramatis personae. Tsjechof is een aristocratisch auteur, die grove effecten versmaadt en werkt met fijne en genuanceerde tinten. Ook als leesstukken voldoen deze spelen ten volle; het zijn gedramatiseerde novellen. Psychologisch is hier alles volkomen verantwoord; men beseft al spoedig dat hier een meester aan het woord is, ook al zijn de toneeleffecten wellicht wat zwak en vlak.
J. v. Heugten
| |
Bertus Aafjes, De Karavaan. - De Ceder, J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1953, 63 pp., f 4.90.
Met De Karavaan, zijn nieuwe gedichtenbundel, is Bertus Aafjes een nieuwe richting ingeslagen en is hij een ‘moeilijk’ en ‘duister’ poëet geworden. Tot nu toe was hij een der gemakkelijkst te benaderen en der populairste dichters, vooral door zijn Voetreis. In De Karavaan vindt men bijna uitsluitend rijmloze verzen en de poëtische ‘hoek van inval’ is geheel anders dan in zijn vroegere bundels, veel minder traditioneel dichterlijk. Het blijkt reeds uit de titels der gedichten. Hoe Aafjes zich verder ontwikkelen zal, is moeilijk te zeggen. Hij heeft reeds meer dan één psychisch proces doorgemaakt; het geloofs- of Godsproces, of hoe men het noemen wil, is nog altijd in hem werkend. De Aafjes van het berijmde Kerkboek en ook van de Voetreis behoort echter wel tot het verleden. ‘Laat nu uw dienaar gaan in onrust, Heer’ (de eerste regel van het slotvers uit De Karavaan) bewijst dit wel.
J. v. Heugten
| |
Victor E. van Vriesland, Spiegel van de Nederlandse Poëzie door alle eeuwen 1900-1940. - J. Meulenhoff, Amsterdam, 1953, 685 pp., f 12.90.
Dit is het tweede der drie delen, waarin Victor van Vriesland de Nederlandse poëzie samenvat en zijn lezers aanbiedt. Het eerste deel omvat de periode 1100-1900, het derde en kortere zal de poëzie vanaf 1940 bevatten. Van Vriesland is een kundig beoordelaar en een groot kenner der poëtische litteratuur. In dit deel ontbreekt wel geen dichter van enige betekenis, die tussen 1900 en 1940 gepubliceerd heeft. Zij die hun voornaamste werk vóór 1900 schreven staan in het eerste deel, zoals Boutens, van de Woestijne en Henr. Roland-Holst. Leopold vindt men in het tweede. Bij dichters als dezen die vóór en na de eeuwwisseling schreven, is de keuze onwillekeurig wel eens moeilijk. In dit deel ontbreken een groot aantal poëten zowel uit Nederland als uit Vlaanderen, die tijdens de oorlog een andere houding dan de verwachte aannamen. De samensteller wenst hierover niet in discussie te treden en verschilt daarin van mening met zijn uitgever. Het werk werd uitgegeven met steun van het ministerie van O.K.W. Wie een goed en uitgebreid overzicht van de Nederlandse poëzie uit Noord en Zuid wenst te bezitten vindt in deze drie lijvige antologieën zijn gading.
J. v. Heugten
| |
| |
| |
Dr Maartje Draak, Lanceloet en het hert met de witte voet. - Zwolse Drukken en Herdrukken, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1953, 66 pp., f 1.60.
Voorafgegaan van een uitvoerige inleiding, is het eigenaardige verhaal van de jonkvrouw die wenst de witte voet te bezitten van een hert door leeuwen bewaakt en die de vrouw wil worden van de ridder die het ‘avontuur’ volbracht heeft - in casu Lanceloet -, thans voor iedere minnaar der middeleeuwse letterkunde bereikbaar. Met grote zorg en vlijt heeft Dr Draak nagevorst wat er omtrent de herkomst van dit verhaal te weten valt. Een goede uitgave.
Joh. Heesterbeek
| |
G 3 jaargang 6, nr 5/6, Mei-Juni 1953. Over Liefde en Kuisheid, 64 pp.
Het tijdschrift ‘G 3’ is het orgaan der ‘Goede Geest-Gemeenschap’, de K.A.-groep in leger en luchtmacht van Nederland. Het is een voorbeeldige uiting van positief-christelijk bewustzijn in het hedendaagse leven. Dit speciale nummer over liefde en kuisheid spreekt op bevrijdende wijze over het sexuele leven in dienst van de ontmoeting der personen. Het is ook afzonderlijk te bestellen a f 0.35 bij de administratie, ‘Sonnehaert’, Woudenbergseweg 21, Zeist.
P. Schoonenberg
| |
Graham Greene, De Paradox van het Christendom. Vert. - Foreholte, Voorhout; 't Groeit, Antwerpen, 1953, 153 pp., f 4.90.
Deze bonte verzameling essay's en opstellen van Graham Greene, die wordt ingeleid door A. van Duinkerken en besloten door een bijzonder zinrijke beschouwing van Gertrud von le Fort, leest bijna even boeiend als Greene's romans en novellen. De auteur verstaat de kunst van het essay als geen ander. Zijn eerste zorg - zo zegt hij zelf ongeveer - is interessant, boeiend te schrijven. Men leert uit dit boekje veel over de persoon en de opvattingen van de Engelse schrijver, vooral uit de twee brieven en het gesprek in de tweede helft van het werkje. Dit boeiende vergoedt de losse samenhang van het geheel, dat men om het boekje maar een naam te geven De Paradox van het Christendom benaamd heeft. Graham Greene schrijft hier over Christelijke beschaving, over de Paus, over Maria's ten-hemel-opneming en altijd is het de moeite waard naar hem te luisteren. Wie zijn romans met belangstelling las, zal ook dit boekje niet onbevredigd ter zijde leggen.
J. v. Heugten
| |
Dr K. Sprey, De weg van Hellas. Cultuurgeschiedenis van Oud-Griekenland. - Servire, Den Haag, 1953, 2de druk, 215 pp. geïll., f 12.90.
De weg van Hellas bevat een goede, populaire cultuurgeschiedenis van het oude Griekenland. De schrijver vermijdt alle wetenschappelijke apparatuur, maar uit de tekst blijkt wel dat hij zich uitstekend op de hoogte heeft gesteld van zijn stof. Een cultuurgeschiedenis is iets anders dan een gangbare geschiedenis, hoewel deze laatste in een cultuurgeschiedenis verondersteld wordt. Dit boek is een tweede druk, wat bewijst dat er belangstelling voor het onderwerp bestaat. Wie min of meer klassiek gevormd of zonder deze vorming is, kan het nodige leren uit deze cultuurgeschiedenis.
J. v. Heugten
| |
Dr W. van der Sleen, Tussen Texas en Pacific. - Nederland's Boekhuis, Tilburg, 1953, 264 pp., geb. f 9.90.
Een veelzijdig boek! Dat kan haast wel niet anders, wanneer iemand begint te vertellen over een 35000 km-lange tocht per auto door N. Amerika. Hier neer te schrijven, waaróver Dr. van der Sleen het heeft, zou een artikel eisen. Genoeg te zeggen, dat de problemen, wetenswaardigheden en wonderen voor het grijpen liggen en dat de schrijver op de zijn bekende wijze daarover onderhoudend vertelt. Jammer is het, dat de enkele kleine kaartjes beslist onvoldoende zijn.
J. Gerver
| |
W.A. Braasem en R. Nieuwenhuys, Volkspoëzie uit Indonesië. - J.B. Wolters, Groningen-Djakarta, 1952, 312 pp., geb. f 12.90.
Het streven der auteurs om door deze bundel volkspoëzie een vreemde, exotische wereld voor ons te ontsluiten en er de algemeen-menselijke waarde uit te laten spreken, verdient voorzeker alle lof. Dat de samenstellers de reeds bestaande vertalingen, die tot nu toe in monografieën en tijdschriftartikelen verschenen zijn, niet zonder meer hebben willen afdrukken, maar hier en daar ook hebben geschaafd en gepolijst, mag men hun niet verwijten. Helaas zijn vorm en zin van verschillende stukken dezer volkspoëzie er door deze ‘kleine kunstgrepen’ niet altijd op vooruit gegaan. Soms stuit men op slecht en bijna onverstaanbaar Neder- | |
| |
lands; en dat in een bloemlezing, waarvan blijkens de woorden der samenstellers in de inleiding, de literaire waarde het beslissend criterium moet zijn. Een enkele verwijzing naar de ‘pantun’ op blz. 46 moge hier volstaan: ‘Als jij zo knap bent, mijn meisje, in 't duiden van woorden - Wat houdt het dan in, wat “de liefde” men noemt?’
Al met al kunnen wij deze bundel slechts met reserve bij het lezend publiek aanbevelen.
Th. Geldorp
| |
Joh. W. Schotman, Arcadië en asfalt. - De Tijdstroom, Lochem, z.j., 151 pp., f 4.50 en f 5.90.
Aan de mensen die de stilte liefhebben en Arcadië willen vinden, is dit boekje opgedragen. Een boek rijk aan humor en ironie, gegroeid uit de tegenstelling, de botsing tussen het leven onder de wijde hemel, in Gods vrije natuur waar de vogels kwinkeleren en roepen en de mensen elkander groeten en helpen en elkander kennen, én de steenmassa die men stad noemt, waar het jachtende leven onder onafgebroken geraas en lawaai voortijlt. Menige nuttige wenk en gezonde idee treft de lezer in dit zeer goed geschreven en door Card Thole geestig geïllustreerd werkje aan, dat natuurlijk niet in een grote stad kon noch mocht verschijnen en geen jaartal draagt. Maar wat voor zin heeft een jaartal in Arcadië? En ligt Lochem er niet midden in??
Joh. Heesterbeek
| |
Thomas de Quincey, Bekentenissen van een Engelse opium-eter; vertaling: Aart van Vierland. - Uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1953, 166 pp., gecart.
Deze uitstekende vertaling, die een keur bevat uit de klassiek geworden opstellen van de fijnzinnige, dromerige, wijsgerige schrijver De Quincey, begint met de genoegens en de weeën van het opium.
J.J.C. Marlet, arts
| |
Catholic Digest Omnibus! - W.H. Allen, London, 1953, 440 pp., 17 s 6 d.
Zoals te verwachten valt biedt deze collectie opstellen, die in de Catholic Digest van de na-oorlogse jaren verschenen zijn, elk wat wils. Verhaaltjes naast verhandelingen, levensschets naast bekeringsgeschiedenis, humor naast ernst en al de verscheidenheid in de Kerk vindt een plaats, en hieronder valt ook het goede en leerzame naast het triviale. Het is geen belangrijke collectie, wel aardig en het geld zeker waard.
W. Peters
| |
Psychologie, paedagogie en sociologie
Dr L. van Gelder, Ontsporing en correctie, een inleiding tot de schoolpsychologie. Uitg. J.B. Wolters, Groningen, Djakarta, 1953, 272 pp., ing. f 8.90.
Schr. ontwikkelt in deze inleiding een didactische psychologie met speciale aandacht voor dyscalculie en dyslexie, en grenst de taak van de schoolpsycholoog af naast die van de onderwijzer. Een belangwekkende studie van een complex gebied.
J.J.C. Marlet, arts
| |
Dr André van den Eerenbeemt, Missie-actie en missie-problemen, Opvoedkundige Brochurenreeks nummer 165. Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1953, 168 pp., f 3.75.
Hoewel niet direct en uitsluitend van opvoedkundige aard, maar van veel ruimere strekking, kan men de verschijning van deze brochure in de Opvoedkundige-Brochure-reeks begrijpen, aangezien vooral onderwijzers en leraren met de daarin vervatte gedachten zullen moeten werken. Van harte aanbevolen.
N. Perquin
| |
Willen Vandersteen, De avonturen van Judi. De Zondvloed. Het wrekende vuur. - De Fontein, Utrecht, 1953, f 2.95.
Men kan bezwaren hebben tegen de z.g. stripverhalen, maar met deze negatieve houding komen we er zeker niet. De jeugd leest ze graag, de uitgevers brengen ze grif en we hebben al menig stripverhaal gelezen, dat beslist ook opvoedend werken kan, ofschoon een matig gebruik van deze vorm gewenst blijft.
De bezwaren tegen het gewone stripverhaal worden echter pas onoverkomelijk, wanneer ze gebruikt worden om in een soort sensatie-vorm de bovennatuurlijke Openbaring aan het kind mee te delen. Zelfs wanneer het veel objectiever gebeurt dan in deze beide strips, dan nog lijkt ons de strip-vorm een zeer ongewenste.
In deze beide strips worden fantasie en Openbaring door elkaar gemengd, zonder dat ook maar enigszins duidelijk wordt, wat nu tot de Openbaring behoort en wat aan de fantasie van de tekenaar ontspro- | |
| |
ten is. De weergave van het verhaal van de zondvloed is wel heel erg primitief. Bij de huidige stand van de exegese is ze zelfs min of meer belachelijk. Zo letterlijk vat geen enkele exegeet het zondvloedverhaal meer op. Het tweede stripverhaal over de lotgevallen van Abraham is in dit opzicht beter geslaagd, omdat de auteur hier met een ander soort geschiedenis te doen heeft, die zich voor een letterlijke weergave wel leent.
Hoe zeer het ook te prijzen is, dat men de Openbaring als geschiedenis, en dus ook als spannende geschiedenis wil weergeven, toch lijkt deze fantasie niet de gezonde spanning te bevorderen. De ‘heilsbetekenis’ van de vertelde verhalen komt veel te zwak aan het bod, misschien wel omdat deze strips niet alleen voor katholieke kinderen bedoeld zijn. Meent men nu werkelijk met een dergelijke weergave van de Openbaring de jeugd christelijk te leren denken? Wij voor ons geloven, dat de kerkelijke goedkeuring aan deze strips beter onthouden was, ook al zijn ze dan desnoods nog wel toelaatbaar.
W. Bless
| |
Lexikon der Paedagogik. Band I: Abb-Fertigkeit. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1952, XXIV-pp-1196 col., D.M. 50 (inschr.).
Dit werk steunt op een traditie, hetgeen zowel de bruikbaarheid als de inhoud ten goede is gekomen. Verantwoordelijke uitgevers van deze vierde bewerking zijn: het ‘Deutsches Institut für wissenschaftliche Pädagogik (Münster) en het ‘Institut für Vergleichende Erziehungswissenschaft’ (Salzburg). Onder de talrijke medewerkers vinden we een indrukwekkende reeks vakgeleerden van het katholieke Duitsland. Geheel in overeenstemming met de aloude christelijke opvatting der opvoedkunde berust het werk op een stevige philosofische en theologische grondslag, waardoor aan de technische zijde der opvoedkunde haar dressuurkarakter - zij het dan ook nog een geestesdressuur - wordt ontnomen. Verwante artikelen worden door éénzelfde verantwoordelijke bewerker verzorgd; doorlopend wordt verwezen naar aanverwante of systematische artikelen, zodat een maximum van eenheid bereikt wordt. Bij het behandelen van een of ander trefwoord gaat men telkens uit van een definitie, die alhoewel zakelijk beknopt, meestal ver boven het gewone genre der gelegenheidsdefinities uitstijgt. De zakelijke en historische gedeelten zijn als het ware in het systematische gedeelte ingebouwd, zodat we deze encyclopedie wel een alfabetisch handboek mogen noemen. Ook van philosofische en theologische elementen, zoals ‘Eschatologie’, wordt de opvoedkundige waarde besproken. De systematische artikelen zijn nooit te lang, maar in een kernachtige klare uiteenzetting vindt men telkens een ernstige critische analyse. Een alfabetisch zaakregister verhoogt de bruikbaarheid in niet geringe mate.
A. Knockaert
| |
Dr J.M. van Susante, De instructie-conferentie. - H. Nelissen, Bilthoven, 1953, 142 pp., f 6.50 en f 7.90.
In het moderne bedrijfsleven is ‘het gebruik van de discussie-methode voor instructieve doeleinden’ een belangrijke aanwinst in de middelen der tussenmenselijke communicatie. Daardoor heeft zij betekenis én uit een oogpunt van productiviteit én uit een oogpunt van bedrijfsvrede. De schr. onderzoekt hier conscientieus, of de methode sociaal-psychologisch verantwoord en vruchtbaar is. In het algemeen wordt deze vraag bevestigend beantwoord uit een kritische literatuurbespreking en aan de hand van wetenschappelijke ervaringen. Het boek bevat dan ook zowel uitvoerige theoretische beschouwingen als enkele practische richtlijnen voor en zelfs een verslag over het verloop van een instructie-conferentie.
J. v.d. Ven
| |
Karl Bednarik, Der junge Arbeiter von heute - ein neuer Typ. - G. Kilpper-Verlag, Stuttgart, 1953, 159 pp., D.M. 4,50.
In dit temperamentvol en eerlijk essay heeft de auteur een even gewaagd als vruchtbaar plan tot een goed einde gebracht. De titel is ietwat te ruim daar Bednarik zijn observatiemateriaal hoofdzakelijk aan het socialistisch beïnvloedde arbeidersmilieu van Wenen ontleent. Dit belet evenwel niet dat, afgezien van enkele specifiek ‘Weense’ trekken, het door Bednarik getekende type - natuurlijk slechts als type! - ook op andere sterk geïndustrialiseerde streken van toepassing is. Dit geldt voor de beschrijving van de uiterlijke gedragingen van de moderne arbeidersjeugd (mode, cinema, drank, dans, sport) en meer nog voor het verklaren en het begrijpen van die schijnbaar inhoudloze en niet te systematiseren aspecten.
Bednarik stelt de gehele ontwikkeling der arbeidersjeugd onder het teken ‘Befreiung zur Anarchie’. Bevrijding uit het psychologisch gestructureerde familiele- | |
| |
ven en de ideologisch georiënteerde (in casu: socialistische) jeugdbeweging tot de anarchie van de familie-kostganger en de oppervlakkige groepering rondom cinema, sport en dans; vervanging van het eigenlijke arbeidsethos en de innerlijke binding aan de arbeid als taak, door de rationalistische loonpsychologie als basis van een nooit te bevredigen ‘levenslust’; verlies van het verantwoordelijkheidsgevoel voor een op te bouwen solidaristische (in casu: socialistische) gemeenschap door de niet te verantwoorden eisen aan de staat als verzekeringsinstituut. In het afsluitend hoofdstuk probeert Bednarik deze ‘Absetzung von den heute üblichen gesellschaftsimmanenten Moralformen (149)’, die haar eindpunt heeft gevonden in het ‘Engagement am Nullpunkt’, toch ook als een positieve mogelijkheid te zien. Niet overal kan men hier de schrijver volgen. De raadgevingen herinneren sterk aan Jüngers Waldgänger, wat niet betekent dat ze niet te behartigen zijn door alwie in contact komt met de moderne arbeidersjeugd. Warm aanbevolen!
J. De Mey
| |
Allan Flanders, Trade Unions (Hutchinsons University Library. Politics). - Hutchinson House, Londen, 1952, VIII-172 pp., sh. 8/6-.
A. Flanders geeft in dit prettig boekje een kort en leerrijk overzicht van de Engelse syndicale organisaties, hun activiteit en hun problematiek. Wat ons geboden wordt over: ‘democratie in het syndicaat, collectieve overeenkomsten, industriële democratie, syndicaat en genationaliseerde bedrijven, politieke verbindingen en implicaties’ heeft niet alleen voor Engeland betekenis. In de steeds nuchtere en zakelijke toon hoort men de echte sympathie voor het syndicale streven, maar ook de vrees voor niet denkbeeldige onjuiste ontwikkelingen. Wie zich voor het syndicaal leven in Engeland interesseert heeft aan A. Flanders een ideale gids.
J. de Mey
| |
Geschiedenis
Grosser Historischer Weltatlas herausgeg. vom Bayerischen Schulbuch-Verlag. Kartenwerk. I. Teil: Vorgeschichte und Altertum. 24 × 34 cm., VIII-50 kaartenblz., 15 p. register. - Erläuterungen. I. Teil: Vorgeschichte und Altertum door H. Bengtson en VI. Milojcic. 24 × 34 cm., 124 kol. - Bayerischer Schulbuch-Verlag, München, 1953, gekart. DM. 6.50 en DM. 4.80.
Eindelijk beschikken wij over een historische atlas die aan hoge wetenschappelijke eisen voldoet, de hele wereld behandelt en voor een zeer matige prijs te koop is. Het werk zal verschijnen in drie delen kaarten, die later kunnen ingebonden worden, en in drie delen uitvoerige verklaringen van de kaarten, die afzonderlijk verkrijgbaar zijn. Het eerste deel behandelt de voorgeschiedenis en de klassieke Oudheid. Het tweede deel zal de Middeleeuwen en de niet-Europese geschiedenis van het begin tot omstreeks 1500 behandelen, en het derde deel de nieuwe en de nieuwste geschiedenis.
De eerste tabel in kleuren brengt de voorgeschiedenis van de aarde en van planten en dieren van ong. 2.000.000.000 tot ong. 600.000 vóór Christus in beeld, een tweede tabel de voorgeschiedenis van ong. 600.000 tot 3.500 v. Chr. en een derde uitslaande tabel de geschiedenis van 6.000 v. Chr. tot aan het begin onzer tijdrekening. Op deze eerste orientatie volgen dan 46 bladzijden kaarten meestal twee, soms slechts één per bladzijde. De kaarten van Griekenland omstr. 300 v. Chr. en van Italië in Augustus' tijd beslaan twee bladzijden. Ook verscheidene stadsplannen zijn opgenomen. Het full-page-plan van het Oude Rome is op een doorschijnend dekblad gedrukt, onder hetwelk men het plan van Rome in 1950 op een gewone bladzijde ontwaart. Hetzelfde originele en uiterst practische procédé is gebruikt voor de invoergoederen en de uitvoerproducten van het Romeinse Keizerrijk. De kleuren zijn stemmig en toch evocatief gebruikt. Het uitvoerige register achteraan en vooral het deel verklaringen verhogen de bruikbaarheid ten zeerste.
Natuurlijk is ook dit werk niet volmaakt. Zo zijn de spaarzame gegevens over de Lage Landen tot omstr. 600 na Chr. niet voldoende of niet accuraat genoeg op de kaarten verwerkt. Wij hopen dat in de twee volgende delen meer aandacht zal besteed worden aan wat Pirenne noemde ‘la plaque tournante de l'Europe’.
Deze nieuwe historische wereldatlas zal ongetwijfeld zijn weg vinden naar alle historici en alle leeszalen. Hij verdient het ten volle.
M. Dierickx
| |
| |
| |
Ernst Walter Zeeden, Martin Luther und die Reformation im Urteil des Deutschen Luthertums, Bd 2: ‘Dokumente’. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1953, XII-474 pp., geb. DM. 23,50.
In het Octobernummer van Streven 1950, blz. 104-105 spraken wij reeds over het eerste deel, waarin op systematische wijze de vraag werd beantwoord, hoe denkt de Reformatie over zich zelf en over Luther. In dit tweede deel volgt een uitgebreide bloemlezing van teksten uit oude werken en brieven samen met de inhoudsopgave van grotere studies en verwijzingen naar uitgaven, die beter toegankelijk zijn. Eerst komt de beoordeling van Luther door zijn tijdgenoten en de eerste generatie volgelingen met weldra de canonisatie in de Lutherse Orthodoxie. Bij von Seckendorf en Leibnitz wordt dit oordeel weer genuanceerd en komt ook voor het eerst een verlangen op naar hereniging met Rome. Het Pietisme en de Aufklärung leiden dan een sterk subjectivisme in en een steeds dieper ingrijpende vrijzinnigheid. Het belang van een dergelijke bloemlezing staat boven alle twijfel, al blijft de lezer natuurlijk altijd afhankelijk van de keuze, en dus ook van het enigszins beperkte inzicht van de katholieke samensteller.
P. Fransen
| |
René Aigrain, L'hagiographie. Ses sources, ses méthodes, son histoire. - Bloud et Gay, Parijs, 1953, 416 pp., Fr. Fr. 1260.
Dit is werkelijk een mooi boek. In heldere taal en met opvallende overzichtelijkheid biedt het de lezer een ruim encyclopedisch overzicht van de hagiographische methode en techniek. Het eerste deel (Les sources) begint met een uiteenzetting der oudste geschiedkundige bronnen (kalendaria, martyrologia en oosterse synaxaria en menologia) en bespreekt vervolgens de betekenis zowel van de onrechtstreekse documenten (brieven, inschriften, enz.) als van geschreven heiligenlevens, afzonderlijk of gebundeld, waaraan telkens de bijbehorende mirakelenseries worden toegevoegd. Het tweede deel (La critique hagiographique) is een ruim panorama over al het verkeerde, doch ook over al het lofwaardige, dat de huidige erudiete geschiedschrijver bij het gebruik van die bronnen te vermijden of te veroveren heeft. Het derde deel tenslotte (Histoire de l'hagiographie) is een korte, maar uiterst aantrekkelijke geschiedenis van de historische kritiek der hagiographie vanaf de Kerkvaders tot aan de hooggeprezen Bollandisten en hun monumentale werk. Een keurig opgestelde tabel van de besproken en aangehaalde heiligennamen besluit deze studie; jammer genoeg missen we hier echter een uitgebreide Index rerum, die de bruikbaarheid van het boek aanzienlijk had verhoogd. Ten zeerste aanbevolen.
J. De Munter
| |
Weerklank op het werk van Jan Romein; liber amicorum. Amsterdam-Antwerpen, 1953, 227 pp., f 8.50.
Het is de vraag of het middelpunt der hier vermelde huldiging enige waarde hecht aan bijval dan wel critiek uit de K.C.T.-hoek. Onzerzijds heeft het geen zin het onbehagen te verhelen, dat ons bekruipt wanneer wij het Ten Geleide lezen: dat Romein met zijn vaak herdrukt Machten van deze Tijd velen, vooral jongeren, heeft bereikt, moge waar zijn - dat hij daarin grove hetze heeft gevoerd, zonder eigenlijk bewijs, is even onmiskenbaar. Wij stellen ons de humanist Romein eerder voor als een Voltaire of Pietro Aretino dan als een Erasmus of More. Het is waarlijk niet uit pure zelfverdediging (p. 6-7) dat hij polemiseert en het is geen toeval dat de vaderlandse vakbroeders zo zeldzaam zijn onder de ‘amici’. De lijst der intekenaren is op p. 229 niet te vinden.
F. Wassenaar
| |
Z. Jordan, Oder-Neisse Line. A study of the political, economic and European significance of Poland's Western frontier. Prepared by Z. Jordan on the basis of the research of a Study Group set up by the Polish Freedom Movement ‘Independence and Democracy’. - London, 1952, 141 pp.
De degelijkheid van deze studie treedt duidelijk naar voren uit de wijze waarop het materiaal verwerkt en besproken wordt. Des te opvallender is de grote lacune: met geen woord wordt er gerept over recht en onrecht dat met het handhaven van de Oder-Neisse Linie toch nauw verbonden is, tenzij men ervan uitgaat dat een verslagen volk geen rechten heeft.
W. Peters
| |
| |
| |
Romans
Heinrich Böll, Eng is de Poort. - Allert de Lange, Amsterdam, 1953, 215 pp., f 7.90.
Michel van der Plas vertaalde de roman van Heinrich Böll, ‘Und sagte kein einziges Wort’ en veranderde de titel in ‘Eng is de Poort’. De schrijver laat om de beurt een man en zijn vrouw verslag uitbrengen over hetgeen pas gebeurd is en dit pasgebeurde omvat een weekend. Man en vrouw wonen met drie kinderen in één kamer en wegens de onmogelijkheid van dit verblijven in één ruimte heeft de man zijn woning verlaten en zwerft zo wat rond. Beiden houden van elkaar en zijn elkaar trouw, maar de woningellende en wat daaruit volgt dreigt het huwelijk te ontwrichten. Böll heeft over deze povere mensen een ontroerend verhaal geschreven, een verhaal over gewone, alledaagse dingen, maar het geheel staat doorstraald van zulk een innige menselijkheid, van zulk een warme religioziteit, dat het boeit tot het einde. Ten slotte keert de man weer tot zijn vrouw terug. De spotzieke Keulenaar, die Böll is, is niet altijd lieftallig in zijn uitlatingen over de geestelijkheid. Maar het boek is geschreven met de liefde en deelname in het lot der armen van de Samaritaan.
J. v. Heugten
| |
Robert Raynolds, De Zondaar en Ambrosius. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1953, 559 pp.
Deze Americaanse roman, door Henriëtte van Eijk vernederlandst, speelt zich af tijdens een diepe vervalperiode van het Romeinse rijk, omstreeks het jaar 400 namelijk. Een jonge hoveling aan het hof van keizer Theodosius, later van Honorius, schrijft in de ik-vorm zijn autobiografie. De hoveling, van huis uit heiden, wordt Christen, zelfs priester en bisschop, maar in zijn hart is hij eigenlijk protestant, wat in 400 een beetje vreemd aandoet. Hij zoekt geen kerk, geen gemeenschap, doch een persoonlijke Christuservaring. Het boek is rauw, zoals heel die periode was, en is geen kostschool-lectuur. De historische achtergrond, Milaan, Ravenna, Rome, zoals de politieke centra in die jaren heetten, is boeiend beschreven. Sint Ambrosius is de stralende figuur uit het boek, minder Sint Augustinus, die hij geen volledig recht doet. Het is een werk van betekenis, dat echter critisch dient gelezen te worden.
J. v. Heugten
| |
Stefan Andres, Bruiloft der Vijanden. Uit het Duits vert. - De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen, 1953, 288 pp., f 8.90.
De katholieke romanschrijver Stefan Andres heeft na de oorlog enige opvallend sterke romans en novellen gepubliceerd. Onder het Hitler-regime moest hij Duitsland verlaten en heeft hij in Italië gewoond. Bruiloft der Vijanden verscheen een jaar geleden en won een romanprijs. Het boek behandelt de liefde van een Frans officier uit het bezettingsleger - het verhaal speelt zich af na de eerste wereldoorlog - voor een Duits meisje, welks vader bedenkelijke betrekkingen onderhouden heeft met de intussen gestorven vrouw van de officier. De vader was namelijk verbonden aan de contraspionage-dienst in het Duitse leger tijdens de oorlog. De moeilijkheden die uit deze situatie voortvloeien, vormen de inhoud van de roman. Andres werkt dit gegeven uit met grote menskundigheid en tevens zo, dat het als een symbool wordt van de verzoening der twee volken. In de broer van het Duitse meisje komt het beginnende Nationaal-socialisme tot uitdrukking. De auteur treedt in zijn opvatting van zonde en schuld in het voetspoor van Mauriac, Bernanos en Graham Greene en is niet hun mindere.
J. v. Heugten
| |
Card Swinkels, Floris en de Muzemannen - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1953, 72 pp., f 2.50.
Een bundeltje verhalen, waaraan een soort inleiding vooraf gaan die meer doet verwachten dan de lezer ontvangt. Goed geschreven laten deze korte vertelsels zich vlot lezen. Bijster interessant zijn de meesten niet; de Zee, de Wandelaar en Dr Bol lijken mij de best geslaagde.
Joh. Heesterbeek
| |
Beatrix Beck, Léon Morin. Priester. Vert. van J. Meyknecht-Grossouw. - Sheed and Ward, Antwerpen; Helmond, Helmond, 1953, 192 pp., f 6.90.
Weder een priesterroman; het genre schijnt zeer aan te trekken. De hier optredende is een rechtlijnige, ongecompliceerde figuur; een die zonder aanzien des persoons recht op zijn doel afgaat. De tegenspeelster - als dit woord hier gebruikt kan worden - is een jonge weduwe, van huis uit katholiek doch volslagen ongelovig geworden. Hoe Morin op deze vrouw langzamerhand vat krijgt en
| |
| |
haar weer tot Christus terug weet te brengen, is de inhoud van dit boek. In enigszins zakelijke trant doch zeer levendig geschreven, is Léon Morin een boek dat de lezer weet te boeien. Geen boek echter voor onvolwassenen.
Joh. Heesterbeek
| |
Edna Ferber, Vreemdelinge in eigen huis. - H. Hollandia, Baarn, 1953, 431 pp., f 8.90.
Men zou met recht dit boek de geschiedenis van het hedendaagse Texas kunnen noemen. De levendig - en scherpgetekende personen beelden de manieren, zeden, opvattingen en vooroordelen van dit enorme gebied uit. Maar ook onder de grote vee-koningen met hun fabelachtig-uitgestrekte gebieden groeit een jonge generatie op waarvan enkele figuren andere opvattingen huldigen en in praktijk brengen. Het Texas van het heden en van de toekomst.
Een interessant boek over een der Amerikaanse staten waarvan menig Nederlands lezer met stijgende belangstelling én verwondering zal kennis nemen, met name wat betreft de verhouding tussen de ‘blanke’ Amerikanen en kleurlingen.
Joh. Heesterbeek
| |
Patrick Purcell, Liefde is geduldig. Vert. v. Mr J. Leyten. - De Koepel, Nijmegen, Antwerpen, 1953, 243 pp., f 8.90.
Rond een meer op de achtergrond gekomen verzetsstrijder, Packey Regan, speelt zich enige jaren na de oorlog 1914-1918 in Ierland een kleine maar interessante geschiedenis af in een klein dorp. Deugden en ondeugden der dorpsbewoners komen naar boven: landhonger, geldzucht, schijnheilige fatsoensnormen, maar ook edelmoedigheid, belangeloze toewijding en fijne Ierse humor. En zo heeft Purcell een levendig en boeiend relaas gegeven van het leven van de Ierse plattelandsbevolking. Een boek dat men met genoegen en glimlachende aandacht leest. De vertaling is vlot.
Joh. Heesterbeek
| |
C.J. Ooms-Vinckers, Nieuw Land. - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle,, 1953, 150 pp., f 3.50 en f 4.90.
Heel eenvoudig van uiterlijk is deze roman; gezond tot in de kern; levendig en van een actuele stof.
Met grote kennis van zaken en een gevoelig begrip beschrijft de auteur de moeilijkheden, het tasten en aanpassen, het ploeteren en de vooruitgang van een Friese boerenfamilie die naar Frankrijk geëmigreerd is.
Strak van lijn, sober doch scherp van uitbeelding zowel van mensen als situaties, is Nieuw Land een uitstekend boek dat ik van harte aanbeveel.
Joh. Heesterbeek
| |
Humanitas-reeks: nr 8: Dorosmay, Janos, Fabeltjes voor grote mensen; nr 9: Stefan Andres, El Greco schildert de Groot-Inquisiteur. - Lannoo, Tielt, 1953, 63-62 pp., F. 25.
De vlammende figuren van El Greco hebben de verbeelding van meer dan één romancier geprikkeld. Ook Andres liet zich verleiden. Hij werd vooral aangegrepen door de strenge gestalte van de Groot-Inquisiteur Nino de Guevara, die El Greco heeft geportretteerd. Tegenover deze incarnatie van Gods Rechtvaardigheid staat dokter Cazalla die in de novelle uitgroeit tot een personificatie van de barmhartigheid. Dit groeiproces, waarin Rechtvaardigheid en Barmhartigheid zich tenslotte naar elkaar toewenden, is te danken aan El Greco, de waarachtige. Altijd is Andres geneigd om sommige situaties te overdrijven. In deze krachtige novelle echter schreef hij enkele van zijn meest beheerste en beste bladzijden neer. Het theoretisch nawoord van dr N.M. Wildiers wil blijkbaar de verkeerde interpretaties van Andres' opvatting over de inquisitie voorkomen.
Dorosmay Janos draagt wel de naam van ‘De Hongaarse La Fontaine’, maar bezit helaas niet de geestigheid van de Franse dichter. La Fontaine kijkt eerst en vindt spontaan een zedeles. Dorosmay Janos wil een zedeles preken en zoekt dan pas zijn verhaaltje.
G. Bekaert
| |
Richard Kaufmann, En alleen ons hart weet waarom, vert. door Gerrit Kauwenaar (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1953, 308 pp.
De geschiedenis van een jonge Duitser van na 1918 tot na de jongste wereldoorlog. Rijk of arm naar omstandigheden, met zin voor cultuur en muziek en relaties in het buitenland. Schooljongen, student zonder veel ideaal, partijman, ‘Gefreiter’ op een voor hem relatief kalm oorlogstoneel, tot op de dag, waarop in Rusland alles voor en rondom hem in elkaar stort. Evenals in de ‘Berliner Ballade’, blijft hem slechts zijn eenzaam hart, waarvan hij, aan het slot van het boek, de genegenheid slechts schen- | |
| |
ken kan aan ‘een heel jong katje....’. Mild geschreven, zonder veel diepte, maar toch echt en fris, gekruid met rustige, droge humor, en tenslotte veel menselijkheid. Godsdienstloos, maar zonder haat; in de grond amoreel, maar zonder het minste behagen in het immorele. ‘Alles rustig nemen zoals het komt’, is tenslotte het hoofdthema.
P. Fransen
| |
Emiel Van Hemeldonck, Soet Antwerpen, adieu.... (Berk en Bremreeks, 15). - Lannoo, Tielt, 1953, 374 pp., ing. Fr. 100, geb. Fr. 128.
Antwerpen in de eerste helft van de XVIe eeuw. De dag waarop het lijk van haar man uit de Schelde wordt opgehaald, begint voor Vrouwe van Rythoven de strijd om het bestaan van de grote firma, die haar naam draagt. Alles wordt beproefd: versteviging van bestaande accoorden, uitbreiding van handelsbetrekkingen naar Noord en Zuid, zoeken naar nieuwe bronnen in de Levant en de Nieuwe Wereld. Alles wordt geofferd: het huwelijksgeluk van haar kinderen, de priesterroeping van haar zoon, de herinnering aan haar overleden echtgenoot. Vrouwe van Rythoven zegeviert: in enkele jaren stijgt de firma tot een voorheen nooit gekende hoogte van macht en rijkdom.
Doch slechts voor korte tijd. Politieke drijverijen en nieuwe religieuze ideeën veroorzaken gisting en beroering. Hageprekers en beeldstormers ondermijnen en verwoesten een eeuwenlange traditie. De vereende vijanden van de firma zien daarin het middel om haar ten val te brengen. Ze slagen in hun opzet: onder beschuldiging de nieuwe leer te begunstigen, slaat Vrouwe van Rythoven de weg in van de ballingschap. Soet Antwerpen, Adieu.
Deze kloeke historische roman behoort tot het beste van wat Van Hemeldonck reeds schreef. Nochtans, zoals gewoonlijk bij deze schrijver, verliest ook dit werk aan diepgang wat het wint aan breedte van opzet. De trage loop van het gebeuren in de eerste helft van het boek noopt tot herhaling van dezelfde bouwprocede's. Naast de figuur van Vrouwe van Rythoven, wier complexiteit bijwijlen aan de schrijver schijnt te ontsnappen, blijven de overige karakters eerder schematisch.
P. Van Roy
| |
N. Monsarrat, La mer cruelle. Roman traduit de l'anglais par Hélène Claireau. - Plon, Parijs, 1953, 418 pp.
In deze roman verhaalt de schrijver, zelf een zeeman, het epos van de strijd tussen de Royal Navy en de Duitse Uboten. Hij beschrijft de avonturen - uitwendige en meer nog inwendige - van een bemanning die de harde leerschool van de zeeoorlog doormaakt aan boord van een geïmproviseerd korvet bestemd voor het escorteren van transportschepen. Het is een verhaal van harde strijd, zenuwslopende inspanning, overwinning en nederlagen.
Elk dezer mannen reageert op zijn eigen wijze, bepaald door verleden en temperament. Dit samentreffen van uiterlijke actie en psychologische reactie, culmineert in de onvergetelijke passage waar de torpedering van het eerste korvetschip wordt verhaald.
Eerlijk en oprecht boek dat ons, zonder effectzoekerij, in contact brengt met de eenvoud van ware grootheid.
L. Croegaert
| |
Prisma boeken
Charles Dickens, Schetsen van Boz I-II
Ilf en Petrow, De Twaalf stoelen.
Robert Stevenson, Schateiland. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1953, f 1.25 per deel.
Charles Dickens spreekt voor zich zelf en is het lezen overwaard.
Het verhaal van Ilf en Petrow, De Twaalf stoelen, uit het Russisch vertaald door S. van Praag is een ongeëvenaarde humoristische roman, vol fantasie en belachelijke situaties. Een domme vrouw die haar diamanten in een stoelzitting verbergt. Bij haar dood zijn er 12 dezelfde stoelen die ongeveer over heel Rusland verspreid zijn. Eén ervan verbergt het kapitaal. De jacht op de stoelen zal dan ook iedereen boeien.
Robert Stevenson's Schateiland is een zeeroversroman vol avontuur en romantiek. Gaarne aanbevolen.
M. Smit
| |
Varia
Prof. Mr L.G.A. Schlichting, Rechts en links. - N.V. Dekker en van de Vegt, Nijmegen-Utrecht, 1953, 20 pp., ff 1.50.
Interessante brochure (oorspronkelijk inaugurale rede van de Nijmeegse hoogleraar voor de wetenschap der politiek) over de tot sleur geworden politieke indeling in ‘rechts’ en ‘links’.
J.v.d.V.
|
|