Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |
[1954, nummer 5]Het mysterie van de roeping in de moderne literatuur
| |
[pagina 402]
| |
grootsten durfden het aan het mysterie zelf en de theologie van de roeping te peilen. Talrijk zijn degenen die een drama weefden rond de heroïsche, opvallende of zwak-menselijke daden van een priester. Een Gilbert Cesbron in zijn sympathiek betoog over de zelfvergeten, actieve priesterarbeider (Des saints vont en enfer). Een Crawford Power in De Confrontatie, waar de providentieel-toevallige ontmoeting met een priester een kleine lichtstraal brengt in het grijze leven van een kermis-acrobaat. Een Jean Anglade in het beschrijven van de tragiek van een prêtre-ouvrier, die zijn zonde met het leven wil boeten. Een Beatrix Beck die de wondere werking van de genade wil beschrijven in de ziel van Barny, een jonge weduwe. Deze ongelovige en vrij lichtzinnige vrouw geeft zich echter veeleer gewonnen aan de fascinerende kracht van de priester Léon Morin, dan aan de Goddelijke Meester zelfGa naar voetnoot1). Doch weinigen waren in staat deze uitwendige korst te doorbreken om rechtstreeks het inwendige conflict van de ziel met God te onderzoeken.
* * *
Wie de priester ziet met de ogen van het geloof, beschouwt hem als de plaatsvervanger van Christus zelf, als degene die Christus voortzetten en voortleven moet op aarde. Vandaar de eerbied voor zijn priesterambt. Hoewel de mensen vroeger even goed als nu wisten dat hun priester maar een mens was, toch zagen zij eerst in hem de man Gods. Onze realistische tijd nam echter het aureool weg, dat de geestelijke omkranste, en bewees tevens aan allen een grote dienst. Gedaan met de soms erg naïeve en overdreven eerbiedsbetuigingen en voorrechten. Men neemt aan dat de priester een mens is zoals de anderen met zwakheden, bekoringen, moeilijkheden, met zonden zoals alle mensen. Dit inzicht heeft bij velen bevrijdend gewerkt, de jammerlijke kloof tussen leek en priester overbrugd en een gezonde lekenspiritualiteit in de hand gewerkt, waardoor de leek zich terecht evenzeer tot kind van de Kerk rekent als de priester. Dit realisme heeft echter ook zijn schaduwzijde: het geleidelijk wegkwijnen van ieder gevoel van schroom. Veel schrijvers - ook katholieke - menen hun tol te moeten betalen aan het actueel-dwingende exhibitionisme. Alles mag gezegd en onthuld worden. Men ziet niet in waarom men iets zou verbergen. Het gemis aan ‘pudor’ wordt | |
[pagina 403]
| |
beschouwd als een vorm van oprechtheid, ruimdenkendheid en werkelijkheidszin. We aanvaarden graag de goede bedoeling van de schrijvers, en misschien klinkt het enggeestig de nadruk te durven leggen op dit feit. Toch is het symptomatisch voor het huidig denken over de priester. Men bewondert zijn apostelhart en zijn offerzin, beschrijft hem als arbeider te midden van zijn communistische en onverschillige broeders, maar schrikt er niet voor terug hem te laten bezwijken voor de menselijkste en tevens meest ergernisgevende onder de zonden. We denken aan Le chien du Seigneur van Jean Anglade, een sterk geschreven, dramatisch knap gebouwde roman, die echter nooit doordrong tot het wezen van de priesterroeping en -zending, en die, omdat hij te uiterlijk bleef, ook in een uiterlijke tragedie zijn zwaartepunt vinden moest. We denken aan de novice, voor wie dezelfde zonde de aanleiding werd tot zijn terugkeer in de wereld (Broeder Lucifer van Stefan Andres). We denken aan Monica Baldwin (Ik sprong over de muur), die zich liet overhalen haar ervaringen neer te schrijven over haar moeizame heraanpassing aan de wereld, waarin ze na 28 jaar kloosterleven terugkeerde. Het ware beter geweest, indien dit boek niet was geschreven, heeft men gezegd. De indiscretie ligt niet in het bekendmaken van wat in het klooster gebeurt. Ze ligt wel in het verkeerdelijk belichten van een roeping die niet van buiten af kan begrepen worden. Het boek wil - tenminste in de ogen van de uitgevers - een reportage zijn over een leven, waarvan de meeste mensen bijna niets weten, en is dus zeer geschikt om, zo niet sensatie dan toch de nodige commerciële belangstelling te wekken. * * *
Zeldzaam zijn de schrijvers, die zich boven de concrete en zichtbare gegevens wisten te verheffen om door te dringen tot het wezen zelf van de goddelijke roeping. Zij zijn niet blind voor de menselijke zwakheden van de priester. Hun gestalten zijn levensecht. Uiterlijke activiteit, persoonlijke zonde, jammerlijke tekorten bewaren hun relativiteit. Het mysterie van de roeping en van het priesterschap staan op de voorgrond. Doch slechts weinige romanschrijvers slaagden erin tot die kern door te dringen en het ware levensdrama van de Godgewijde mensen te peilen. Onder hen komen op de eerste plaats Bernanos, Graham Greene en ook, hoewel in mindere mate, Coccioli. Misschien kan men hierbij nog Stefan Andres voegen, bij wie het thema van de roeping wel wordt aangeraakt, maar weldra verdrongen door andere | |
[pagina 404]
| |
motieven. Trouwens zijn belichting van de roeping is vooral negatief. Broeder Lucius was als kleine jongen reeds door zijn ouders ‘aan God beloofd’ en werd zich weldra bewust een uitverkorene en bevoorrechte te zijn. Ziehier, hoe hij voor een medebroeder zijn roeping beschrijft: ‘U moet vooral niet denken, Frater Gerenot, dat ik hier zit, omdat ik mijn ouders nog na hun dood gehoorzaam. Neen, ik geloof eerder een innerlijke drang gevolgd te zijn. Of een verlokking, zoals u wilt. Het ging er mij minder om priester dan wel monnik te worden - en wel monnik in een orde, waarvoor ik het meest bevreesd was. Ja, ik was wérkelijk bang voor de Capucijnen, voor hun armoede, waarvan ik zoveel afschrikwekkends gehoord had; en nog meer voor hun gebaarde, als ik het zo zeggen mag “hemdsmouwen”eenvoud. Ik overwoog namelijk aldus: dat, waarvoor je bang bent, zal je op de zekerste wijze verder brengen. En ik was het meest bang voor de armoede en de eenvoud des harten. Want ik was zeer romantisch, zo zou men het kunnen uitdrukken, ik leed en lijd nog steeds aan een overmaat van gevoelens. U moet weten, Frater Gerenot, dat ik in de korte tijd van mijn verblijf hier ingezien heb, hoe overladen mijn wezen is van barok, hoe onklaar en mateloos het is’Ga naar voetnoot2). Deze bekentenis bewijst naast de overmoed en de zeer subjectieve instelling van Frater Lucius, ook zijn naïef idealisme. Of hetgeen waarvoor iemand bang is, hem het veiligst verder brengt, valt erg te betwijfelen. De illusie van zijn roeping is gegroeid uit een onbezonnen geestdrift, een nog kinderlijke drang naar heldhaftigheid en een te grote zelfverzekerdheid. Weldra trouwens zal hij inzien - zijn overgevoeligheid en zijn intens leven naar de zinnen zullen het hem duidelijk maken - dat hij niet werkelijk tot dat leven geroepen was. Eenmaal uitgetreden zal hij echter steeds het stempel van zijn noviciaatsjaar bewaren, en die dagen zullen hem bijblijven als een schone en pijnlijke herinnering tevens, waaraan hij met heimwee terug zal denken. Zo verging het wellicht Stefan Andres zelf, die na zovele jaren zijn eersteling opnieuw ter hand nam en omwerkte. Daarom is het des te begrijpelijker dat hij de nadruk niet legde op het probleem van de roeping, die hij niet had, maar wel op enkele neventhema's, de zonde en de duivel, nl. hoe Broeder Lucius Broeder Lucifer werd, thema's die de hoofdmotieven geworden zijn van heel zijn werk. Als we deze roman vergelijken met de heerlijke dialogen, die Bernanos schreef voor een film die nooit gemaakt werd, maar die nu met schitterend succes op het toneel werden vertolkt, dan treft ons onmid- | |
[pagina 405]
| |
dellijk het verschil van toon. In Dialogues des Carmélites tekent Georges Bernanos, naar de bekende novelle van Gertrud von Le Fort Die Letzte am Schafott, maar op zijn eigen wijze, het leven en de marteldood van het angstige meisje Blanche de la Force, dat een toevlucht zoekt in de Carmel en er haar vrees voor het lijden offeren wil aan God. Zij krijgt de naam die zij zelf gevraagd heeft en heel haar wezen kenmerkt, Soeur Blanche de l'Agonie du Christ. Met heel haar zwakheid geeft ze zich aan God. Als de Priorin zegt: ‘Er wachten je grote beproevingen, mijn kind’, antwoordt zij: ‘Wat zou dat, als de Heer mij sterkt’, en de overste verbetert haar gevat: ‘Niet je sterkte zal Hij op de proef stellen, maar je zwakheid....’Ga naar voetnoot3). God aanvaardt ons zoals wij zijn, als wij de moed hebben onszelf te aanvaarden en zo tot Hem te gaan. De roeping van de Carmelietes is het gebed. Indien God de Heer is van alle mensen, moet Hij ook door allen worden aanbeden. Hoe treffend wordt het weer gezegd door Bernanos: ‘Neen, kindlief, wij vormen geen onderneming voor versterving of geen bewaarplaats voor de deugd. Dit is een huis voor het gebed. Ons bestaan is alleen door het gebed gewettigd. Wie in het gebed niet gelooft, kan ons alleen als huichelaars of parasieten beschouwen. Als wij het aan de ongelovigen vrijmoedig zeiden, zouden zij ons beter verstaan. Zij moeten wel erkennen dat het geloof in God een universeel verschijnsel is. Is het dan geen vreemde contradictie, dat de mensen in God geloven en niettemin zo weinig en zo slecht bidden? Veel groter eer dan Hem te vrezen bewijzen zij Hem niet. Als het Godsgeloof universeel is, waarom is het gebed het dan niet? De Heer heeft het zo gewild, mijn kind, niet door er, ten koste van onze vrijheid, een dringende behoefte als honger en dorst van te maken, maar door toe te staan dat wij in de plaats van de anderen zouden bidden. Aldus is elk gebed, al was het maar gepreveld door een kleine herder onder 't hoeden van zijn kudde, het gebed van de mensheid. (Korte stilte). De roeping tot het contemplatieve leven is geen minachting van de wereld, geen lafheid, geen zoeken van zichzelf, maar het aanvaarden van zijn eigen zwakheid, het terugvinden van de eenvoud van het | |
[pagina 406]
| |
Evangelie, de kinderlijke overgave van zichzelf aan God. Niet een louter bidden voor het eigen heil, maar een bewustzijn van de solidariteit van alle mensen en van de wederzijdse verantwoordelijkheid. Men is persoonlijk geroepen, maar niet voor zichzelf. Men leeft, maar vooral men sterft voor elkaar. Zo is de dood van de Priorin te klein voor haar. Ze is zo ongerust en bevreesd. Andere mensen integendeel, van wie men het niet verwachtte, zullen sereen en kalm sterven. ‘Niet iedereen sterft voor eigen rekening, de een sterft voor de ander, of zelfs sterft de een in plaats van de andere. Wie zal het zeggen?’Ga naar voetnoot5). Het leven van Gods uitverkorene is van de roeping tot de dood een navolging van het leven van Christus zelf. Leggen wij even de tekst van de bergrede naast die heerlijke bladzijde en wij voelen dadelijk dat we hier dezelfde geest ademen als die van het Evangelie. In die sfeer kan God spreken tot de mens. Hoever staat de angstige Carmelietes Blanche de la Force van de fiere, talentvolle en eigenwijze Frater Lucius! Na de première van de film Journal d'un curé de campagne merkte J.-P. Chartier zeer juist op, hoe Bernanos evenals Graham Greene elk menselijk prestige in hun priesterfiguren uitschakelden om tot het wezen zelf van de priesterroeping door te dringen. ‘Om aan het publiek de diepe zin van de priesterroeping en van het christelijk leven te doen begrijpen, ontdoen Bernanos zowel als Graham Greene hun hoofdfiguur van ieder sociaal prestige, van iedere individuele gave. Het zuiver religieus aspect van het onderwerp komt hierdoor des te sterker uit en de pakkende kracht van het werk ligt juist in het contrast tussen de grootheid van het geloof en de zwakheid van de mens, die tegelijk een arme is en een arm mens’Ga naar voetnoot6). De kritiek van sommigen, die in deze priesterromans telkens uitzonderlijke gevallen willen zien, gaat dus slechts ten dele op. Het blijft waar dat de jonge pastoor van Ambricourt een physiek en geestelijk zieke mens is, en dat de whisky-priest wel niet tot voorbeeld kan gesteld worden. Toch is hij niet alleen moreel uiterst zwak, maar ook heldhaftig. Hij is weerzinwekkend maar blijft steeds Gods afgezant. Alle werken van Bernanos bewaren tenminste een apologetische tint. Dat kent Graham Greene niet. Daarvoor is hij te zeer artist. Toen Marcel Moré hem aan een lunch vroeg, wat hij dacht over het probleem van de katholieke romanschrijver, antwoordde Greene: ‘Ik begrijp niet goed hoe men die vraag kan stellen, want welk verband bestaat er tussen een roman schrijven en aan apologetica doen? Dat zijn twee volkomen verschillende beroepen. De apologeet schrijft voor een bepaalde groep | |
[pagina 407]
| |
van lezers, de romanschrijver richt zich tot iedereen. Het ergste voor een auteur is te schrijven met de bedoeling mensen te bekeren. Als je katholiek bent, moet je niet proberen aan “katholicisme” te doen. Al wat je zegt of schrijft, ademt onvermijdelijk het katholicisme. Wanneer ik mijn pen ter hand neem, wil ik alleen maar een verhaal schrijven en het zo boeiend mogelijk maken’Ga naar voetnoot7). Beide auteurs schreven hun priesterroman volgens hun eigen aard. Ze komen echter hierin overeen, dat zij in dat bepaalde geval, in dié priester hebben getoond wie dé priester is. The Power and the Glory en Journal d'un curé de campagne kan men theologische romans noemen, omdat zij handelen over het wezen zelf van het priesterschap. Hoezeer de schrijvers zelf zich bewust waren van die idee blijkt uit de verfilming van hun roman. Graham Greene verloochende ‘The Fugitive’ van John Ford, omdat deze juist de uiterlijke gebeurtenissen zó onderstreepte en aanpaste, dat de inwendige diepte teloorging. Robert Bresson integendeel bleef helemaal trouw aan de innerlijke visie van Bernanos en creëerde meteen voor het doek het eerste en tot nog toe het énige drama van het inwendig leven. Hemel en Aarde van Coccioli brengt ons in een heel andere en veel minder gezonde sfeer. De roeping van don Ardito is zo ongewoon, dat ze ook weldra verdacht gaat lijken. Waar hij de geschiedenis van zijn roeping vertelt, bekent hij zelf, dat hij in zijn puberteit nooit losgelaten werd door de bekoring van het vlees. Overal voelt hij de physische tegenwoordigheid van de duivel. Hem zal hij bestrijden. En zijn besluit om priester te worden neemt hij na het exorciseren van een speelkameraadje te hebben uitgelokt en bijgewoond. Heel het eerste deel van het boek is een sexuele obsessie. Zeer gevat doch enigszins exclusief wees Kan. G. Colruyt op de verkeerde ideologische ondergrond van Hemel en Aarde. Voortgaande op Coccioli's eigen uitlatingen in een voordracht te Brussel en op zijn nieuwe roman Fabrizio Lupo, brandmerkt hij de bedrieglijke ondubbelzinnigheid van de morele stellingname, als zou de mens, onweerstaanbaar overgeleverd aan zijn driften, het recht hebben op God de eigen verantwoordelijkheid terug te schuiven. Daarom kan Hemel en Aarde moeilijk de aanleiding worden voor een studie over het bovennatuurlijk phenomeen in de roeping. Veel zuiverder blijkt het inzicht van Graham Greene. Reeds in zijn ‘thrillers’ en ‘entertainments’, maar vooral vanaf zijn grote romans Brighton Rock, The Power and the Glory, The Heart of the Matter tot en met The End of the Affair verdiept hij het thema van de goddelijke | |
[pagina 408]
| |
roeping. Men heeft hem verweten dat hij uit een aangeboren pessimisme bij voorkeur zulke lage mensentypen maakt tot de helden van zijn romans. Toen men hem eens die opmerking maakte, was hij zeer verwonderd. ‘Ik, een pessimist! Ik dacht integendeel, dat ik een onverbeterlijk optimist was’. En Greene heeft gelijk. Want verder dan de diepste menselijke ellende en zondigheid, dringt zijn blik door tot de barmhartigheid van God. ‘De kracht en de heerlijkheid’ van God bestaat hierin, dat hij de laagst gevallen mensheid nog tot Zich weet te trekken. Wat Graham Greene onderscheidt van de andere schrijvers, is dat hij tot ‘de kern van de zaak’ wil gaan, dat hij het mysterie van zonde en genade, van roeping en uitverkiezing wil naspeuren, dat hij met de blik van een gelovig katholiek opkijkt naar de werking van de Voorzienigheid, en waar hij als mens geen oplossing meer ziet toch nog blijft vertrouwen op de goedheid en barmhartigheid van God. Wij willen even stilstaan bij zijn beroemde priesterroman. Ieder mens is een geroepene. Maar de roeping van de priester heeft dit eigen dat ze meer is dan een zending - ook mensen die trouwen krijgen een bepaalde zending -, ze is ook een functie. De priester is de mens van wie God zelf in zekere zin afhankelijk wil zijn, aan wie Christus zich toevertrouwde. Door hem worden de mensen deelachtig aan Zijn genaden. Daarvan blijft de whisky-priest uit The Power and the Glory zich bewust. Ondanks zijn lafheid en zijn verslaafdheid aan de drank, ondanks zijn onwaardigheid, is hij de priester, die God moet brengen aan de mensen, die door God zelf geroepen is om in die dagen van vervolging, Christus tegenwoordig te brengen in de Eucharistie, Zijn vergiffenis te schenken in de Biecht, Zijn laatste getuige te zijn in het Hem vijandige Mexico. Hij is niet de eenmaal geroepene, die willens nillens zijn merkteken blijft dragen tot op het ogenblik van de dood. God blijft hem volgen en steunen in het minimum van trouw dat hem nog overbleef. Zo schrijft Charles Moeller zeer mooi in zijn laatste boek: ‘.... deze man wordt niet alleen opgejaagd door de politie, maar ook door zijn eigen geweten, of liever, door God zelf, die hem in die achtervolging blijft roepen: zijn lot is aldus een roeping geworden’Ga naar voetnoot8). Alles is hem ontvallen, de eerbied van de anderen, de eerbied voor zichzelf. Hij is een zielig, belachelijk mannetje, nagewezen en bespot door de kinderen, geminacht door de enkele trouwe katholieken. Maar hij is dé priester. Aan zijn functie is hij trouw gebleven. Al de anderen zijn gevlucht of afgevallen, hij niet. Wanneer een kind hem komt roepen | |
[pagina 409]
| |
voor een bediening, laat hij het schip vertrekken en daarmee de enige kans om zijn leven te redden. Een tweede keer is het zijn ezeltje, dat hij afstaat aan de halfbloed zodat deze zich kan laten verzorgen. Een derde maal laat hij zich overhalen opnieuw de grens over te trekken om aan een gewonde bandiet de laatste Sacramenten toe te dienen, ofschoon hij wel vermoedt dat het een list is van de halfbloed om hem over te leveren aan de politie. Waar de mensen zijn priesterschap nodig hadden, is hij zijn roeping trouw gebleven. God zal hem niet verlaten, ook niet in zijn laatste ogenblikken. Wat verloren is voor de mensen, is daarom niet verloren voor God. Om zulk een werk te schrijven wordt van een auteur meer dan een gewoon geloof en inwendig leven gevraagd. Naast Graham Greene en Georges Bernanos heeft wellicht geen enkel letterkundige zulk een intense religieuze diepte bereikt. Wat beiden schrijven is de vrucht van persoonlijke beleving en overtuiging. Men sta ons toe nog even terug te komen op Le Journal d'un curé de campagne, andermaal het drama van een priesterroeping. De pastoor van Ambricourt is een arm, eenvoudig en nederig priester. Maar die eenvoud is juist een voortdurende stoornis voor het gecompliceerde, dubbele leven van zijn parochianen. De graaf is tegen hem, omdat hij weet, dat die jonge priester met zijn kinderlijke blik hem doorziet. De onderwijzeres die zeer goed aanvoelt dat de pastoor op de hoogte is van haar verhouding met de graaf, schrijft een anonieme brief om hem weg te krijgen. De kasteelheer klaagt hem aan bij de bisschop. Zijn dochter, Chantal, het teleurgestelde en verbitterde meisje weerstaat niet aan de priester, die haar belet zelfmoord te plegen. De kleine Seraphita bekijkt hem en bespot hem met een valse, onzuivere lach. De aanwezigheid van die ziekelijke en heilige dorpspastoor heeft het geweten van het dorp wakker geroepen. De vijandschap van zijn mensen is er een die gegroeid is door de opstapeling van het kwaad. De laster die de dorpelingen verspreiden is er een die ze zelf niet geloven. Ondertussen gaat de pastoor door met zijn plicht te doen, vermaant wie hij vermanen moet, helpt wie hij helpen kan. Zijn confrater van Torcy wijst hem op zijn fouten, zijn gemis aan gezond verstand en redelijkheid. Maar van de zending die hem door zijn roeping is opgelegd zal hij geen duimbreed afwijken. Zijn kinderlijke ondubbelzinnigheid en de heiligheid, waarvan hij zich niet bewust is, zijn de wapens waarmee de gravin zal gered worden. De arme vrouw had haar zoontje verloren en zich nooit over het verlies van haar kind kunnen heenzetten. Haar hart heeft zich gesloten. Haar moederliefde is wrok geworden tegen God, haat. God heeft haar | |
[pagina 410]
| |
kind genomen. Hoe zou zij zo iets kunnen vergeven! En op het hoogtepunt van haar gesprek met de pastoor roept zij uit: ‘Weet u wat ik me daarnet afvroeg? Misschien zou ik het u beter niet zeggen. Maar ik dacht bij mezelf: als er ergens hier of hiernamaals, een plaats bestond waar God niet was, ook al moest ik er elk ogenblik van de eeuwigheid duizend keer sterven, ik zou er heen vluchten met mijn.... (ze durfde de naam van het gestorven kind niet uitspreken) en ik zou tot God zeggen: Ga uw gang! Verdelg ons! U zult dit zeker wel afschuwelijk vinden?’ De weldoende tegenwoordigheid van die kleine priester, zelf vol moeilijkheden, breekt haar verzet en ze komt er toe Gods wil gelaten te aanvaarden. ‘De wanhopige herinnering aan een kind hield me opgesloten in een huiveringwekkende eenzaamheid; me dunkt dat een ander kind mij daar weer uit heeft gehaald. Ik hoop dat ik u niet krenk als ik u een kind noem. Want dat bent u. God geve dat u het altijd mag blijven’Ga naar voetnoot10). Het geluk en de vrede van de dorpspastoor is van korte duur. De gravin sterft en hij wordt beschuldigd door zijn indiscrete ijver haar dood te hebben bespoedigd. Zo is zijn leven: miskend door de mensen, zaligend voor hen. Zoals het leven van Christus zelf. De roeping van de priester is een andere Christus te zijn. Meer bemind en meer gehaat. * * *
De oudere Bernanos zei eens: ‘J'écris pour me justifier aux yeux de l'enfant que je fus’ en heel zijn leven was een poging om de geest van kindschap, de ware geest van het Evangelie terug te vinden. Graham Greene en Georges Bernanos hebben het heerlijkste van hun ziel geopenbaard in hun roman over de priesterroeping. Veel dieper en echter klinkt hun getuigenis dan dat van de velen die meer bij het uiterlijke bleven. Zij hebben het mysterie gepeild van Gods roeping en van Zijn hart en het besluit waartoe zij kwamen ligt treffend uitgedrukt in de laatste woorden van de ‘curé de campagne’: Tout est grâce. Alles is genade. |
|