| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Christus in de godsdienstige vorming, III. - Studiecentrum v.g. V., Spastraat, 27, Brussel, 1953, 120 pp., Fr. 48.
Het is bijna ongelooflijk welk een rijkdom aan gedachten en suggesties in de drie fascikels van dit nieuwe jaarboek samengeperst werd. Een eerste afdeling omvat drie artikels over methodiek der catechese. In de tweede wordt practische documentatie geboden onder de vorm van gecommenteerde bibliographie rond bepaalde thema's; deze afdeling lijkt ons de rijkste en de meest onmiddellijk bruikbare van het jaarboek, vooral het hoofdstuk ter oriëntatie in de godsdienstige jeugdpsychologie. Een derde afdeling biedt een volledig, met veel zakelijkheid, zorg en competentie besproken reeks boeken en artikels over alle onderwerpen die voor de catechese van belang zijn. Een onmisbaar boek voor al wie met godsdienstonderricht te maken heeft.
L. Monden
| |
Paulus Heath, O.F.M., Alleenspraken (Gekruiste Handen, 6). - Sint Franciscus-Uitgeverij, Mechelen, 1953, 194 pp., Fr. 50.
De eerbiedwaardige P. Paulus Heath O.F.M. (1599-1643) was een Anglicaans bekeerling die te Londen de marteldood stierf. Na zijn opneming in de katholieke Kerk verbleef hij lange jaren in de Nederlanden waar hij vertrouwd werd met de Navolging van Christus. In zijn bekendste werkje, de Soliloquia heeft hij er zich in ruime mate op geïnspireerd. Deze Alleenspraken bevatten richtlijnen voor de christelijke volmaaktheid, welke hoofdzakelijk aansporen tot boete en zelfverloochening. De auteur kent ongetwijfeld het diepe geluk van de innige omgang met God en het genieten van zijn tegenwoordigheid, maar nooit laat hij na te wijzen op de enige weg die daarheen leidt: het offer en het verzaken van al het aardse.
Het doet goed, vooral in deze tijd, te luisteren naar de manende stem van deze geloofsgetuige.
A. Geerardijn
| |
Anne-Marie Couvreur, Le rayonnement sociale de notre foi. - Spes, Parijs, 1953, 22 pp., Fr. Fr. 350.
Dit is een interessant boekje. Gegrond op een degelijke lering, geeft het in een gemakkelijk leesbare taal, de bovennatuurlijke zin van het sociale werk als apostolaat. Voor priesters is het een goed vade-mecum en voor leken - leiders en militanten van arbeidersorganisaties in het bijzonder - bevat het in beknopte en overzichtelijke vorm een geheel van gedachten en gevoelens, die onontbeerlijk zijn indien ze waarlijk christelijk sociaal werk willen verrichten, meer nog indien het ‘leken-apostel-zijn’ niet tot een louter woord beperkt moet blijven.
Wij bevelen de lezing ervan aan. Nochtans houde men er rekening mee dat verschillende practische problemen erg oppervlakkig behandeld worden en de stellingname dus wel eens betwistbaar is. De voorbeelden waarmede de schrijfster haar tekst concretiseert zijn dikwijls genomen uit het Franse katholieke sociale leven en dus minder toepasselijk op onze toestanden.
J. Cleymans
| |
Jac. Zeij, S.J., Kind van God door Jezus' Hart, vrij bewerkt naar het Frans van Henri Ramière S.J. - Uitgave van het Apostolaat des Gebeds in Nederland en de Vlaamse Bonden van het H. Hart, Centrale Drukkerij N.V., Nijmegen, 1952, 95 pp.
Als geestelijke lezing voor enigszins ontwikkelde lezers kan dit boekje waarin een artikelenreeks uit de ‘Heraut van het H. Hart’ gebundeld is, goede dienst doen. De wijze van behandeling van het onderwerp is uit de aard der zaak niet geheel modern, maar zeker theologisch goed verantwoord. Het verband van de behandelde stof met de devotie tot het H. Hart blijkt niet al te duidelijk uit de tekst. Priesters kunnen er geschikte stof uit putten voor conferenties.
K.
| |
Dr L. Hoes, Er groeien idealen. - Bibliotheca Alfonsiana, Leuven, 1952, 228 pp.
Naast de vele boeken en brochures die over het huwelijk handelen blijft er een te kort aan werken die aan jonge mensen het mooie van de maagdelijkheid en het religieuze leven tonen. Hieraan wil schrijver verhelpen: in een zeer levende en boeiende stijl schetst hij de wegen tot volmaaktheid: de maagdelijkheid van de ongehuwde vrouw in de wereld, het leven in de seculiere Instituten, en het religieuze leven met de drievoudige geloften.
| |
| |
Verheugend is de overal merkbare invloed van Oud en Nieuw Testament in de menigvuldige citaten, die rijkelijk het exposé van de auteur sieren.
We wensen aan dit boekje een ruime verspreiding onder de vrouwelijke jeugd, die nog staat voor de levenskeus. Bovendien zullen allen die met de opvoeding en leiding van die jeugd belast zijn, er een diepere waardering in vinden voor het religieuze leven.
R. Loyens
| |
L.-J. Lebret en Th. Suavet, Rajeunir l'examen de conscience (Spiritualité, 6). - Edit. Ouvrières, Parijs, 1953, 190 pp.
De verjongingskuur van het gewetensonderzoek die in dit boek geproefd wordt, bestaat hierin: dat uitgebreide, sterk gespecialiseerde en tot in détails tredende vragenlijsten de mens dwingen zijn concrete levenssituatie in al haar momenten met Gods wet te confronteren, en niet bij uiterlijke formalistische tekortkomingen te blijven stilstaan, maar de diepere wortels van het kwaad in zich te ontdekken en uit te roeien. Zowel de expert-boekhouder, de architect en de politicus als de huismoeder, de predikant en de belastingbetaler krijgen hun ‘persoonlijk’ gewetensonderzoek; de formulering ervan is ongemeen raak en gaat zonder omwegen naar de kern van de zaak. Bovendien wordt niet alleen op schuldige tekortkomingen gewezen, maar ook op karakterfouten en vergissingen te goeder trouw, die echter met inzicht en goede wil kunnen verholpen worden. Een uitstekende wegwijzer op de weg naar een volledig geïncarneerd en toch diep religieus christendom. Aanbevolen.
L. Monden
| |
Dom Raymond Thibaut, Un Maître de la vie spirituelle Dom Columba Marmion, abbé de Maredsous (1858-1923). Nouvelle édition entièrement revue. - Les Editions de Maredsous, 1953, XI-472 pp.
De werken van Dom Marmion, die steeds meer gelezen en gewaardeerd worden, maakten een nieuwe uitgave wenselijk van de biographie van deze meester in het geestelijk leven, vooral daar vele nog onuitgegeven brieven en documenten zijn rijke religieuze persoonlijkheid beter zouden belichten. Zo rijst hier voor ons inderdaad die man Gods zoals we hem reeds vermoedden uit iedere bladzijde van zijn geschriften, die de neerslag zijn van wat hij eerst in een lange persoonlijke ervaring had beleefd.
Dit leven, mooi en sympathiek voorgesteld, zal onder priesters en religieuzen de gedachtenis aan Dom Columba levendig houden en zijn heilzame invloed bestendigen.
J. Beyer
| |
Kan. Arthur Monin, Onze Lieve Vrouw van Beauraing. Nederl. van Dom Ursmarus Fockedey. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1953, 287 pp., geïll.
In dit werk - de Nederlandse vertaling van het reeds vroeger verschenen Notre-Dame de Beauraing - biedt schrijver ons een klaar, helder en sereen overzicht van de verschijningen en van het langdurig onderzoek der diocesane Commissie van Namen. Uit de ganse uiteenzetting komt vooral scherp naar voren de uiterste voorzichtigheid waarmede de kerkelijke autoriteiten instemden in de openbare eredienst van O.L. Vrouw van Beauraing. Tevens schetst schrijver ons de uitstraling van Beauraing met de speciale boodschap voor onze tijd. Een mooie reeks illustraties sieren de tekst. Moge door dit werk ook in het Vlaamse land de devotie tot O.L. Vrouw van Beauraing een ruimere verspreiding vinden.
J. Beyer
| |
Sint Bernardus. Voordrachten gehouden aan de R.K. Universiteit te Nijmegen bij gelegenheid van het achtste eeuwfeest van zijn dood. - Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1953, 151 pp., f 4.90.
Zeven professoren van Nijmegen hebben hier collegiaal hun voortreffelijke voordrachten gebundeld over S. Bernardus. Zij bieden niet alleen rijkelijk verheldering van (soms reeds lang verworven) inzichten, maar ook overvloedige stof voor de ascensio mentis in Deum. Vooral de bijdrage van prof. Asselbergs is ondanks de verpletterende eruditie, voor iedereen prettig leesbaar gebleven.
Dit boek eert niet alleen S. Bernardus, maar ook zijn ‘lofredenaars’.
Dr J. Tesser
| |
Cecile Tuypens, Fra Antonio. - St Franciscus-Uitgeverij, Mechelen, 1953, 302 pp., geïll., ing. Fr. 70, geb. Fr. 100.
In eenvoudige doch onderhoudende stijl biedt de auteur ons een geromanceerde biographie van de Heilige Antonius van Padua. Hoewel te weinig aandacht werd besteed aan de historische omgeving waarin de heilige leefde, blijft de belangstelling van de lezer toch geboeid door de weelde aan pittige détails die de volksheilige doen herleven.
R. Loyens
| |
| |
| |
Jac. Schreurs, M.S.C., Zuster Clara van Assisië. - Het Spectrum, Uitrecht, Arnhem, 1953, 202 pp., f 6.50.
P. Dr Optatus, O.F.M. Cap., De Geest van Clara. Clarissen in Nederland. - Uitgave der Clarissen in Nederland, 1953, 112 pp., f 3.-.
Nu het 700 jaar geleden is dat Sinte Clara, Franciscus' grote volgelinge in het klooster San Damiano stierf, zijn in Nederland twee boeken verschenen over deze Heilige, die beide hun verdiensten hebben.
Pater Schreurs, meer bekend als dichter dan als prozaschrijver heeft met fijn artistiek gevoel en zoals uit alles blijkt na een grondige studie een boeiend Clara-leven geschreven.
Dit boek is er een dat de hagiographie weer een stap vooruit heeft gebracht. Het is een gedicht in proza waar een historische ondergrond en fijn psychologisch aanvoelen doorheen loopt. Het is beeldrijk zonder overdreven gevoelig te zijn, met vroomheid geschreven zonder een gezonde critiek te verwaarlozen. In één woord een boek Pater Schreurs waardig.
Van geheel andere aard is het werkje dat de Capucijn Pater Optatus uitgaf, blijkbaar in opdracht der Clarissen zelf. Dit boekje is meer een historische studie dat de invloed der franciscaanse beweging tekent, en Sint Clara laat zien als de weergave van het franciscaanse ideaal. Het wil tegelijkertijd een propaganda zijn voor de Clarissen in Nederland en eindigt met een veertigtal full-page foto's die een beeld geven van het leven en werken der Clarissen in Nederland.
De aantekeningen achter in het boek wijzen op een grote belezenheid en geven tegelijk een rijk inzicht in de literatuur over Sint Clara. Het is de moeite waard beide boeken te lezen daar ze elkaar complementeren.
Jac. de Rooy
| |
James Brodrick, S.J., De Heilige Franciscus Xaverius. - De Fontein, Utrecht, 1953, 443 pp., f 12.90.
Het uit het Engels vertaalde boek van James Brodrick dat zo juist is verschenen zal voor velen een verrassing zijn. De vertaler J. Duprès, heeft in alle opzichten zijn doel bereikt om het in goed Nederlands weer te geven. In K.C.T. Streven, Februari 1953, pp. 478, gaf Pater Dr W. Peters reeds een uitvoerige bespreking over dit grandioze boek.
Het zal voor velen een bron zijn van hoog religieus genot.
M.S.
| |
Evelyn Waugh, Edmond Campion. - Penguin Books, London, 1953, 176 pp., 2 sh.
Waugh's leven van een van Engeland's eerste martelaren en knapste geleerden werd bijna twintig jaar geleden geschreven uit dankbaarheid voor zijn opname in de Katholieke Kerk. Het werd met de Hawthornden prijs bekroond, en werd kort na de oorlog in het Nederlands vertaald. Naar ons weten is dit de eerste hagiographie die in de Penguin uitgave verschijnt: dit is op zich verheugend, en betere keus kon moeilijk gemaakt worden. Het is o.i. het beste wat Waugh ooit schreef.
W.P.
| |
Thomas Merton, The Sign of Jonas. - Hollis and Carter, London, 354 pp., 18 sh.
In dit dagboek bestrijkt de auteur van de best-seller De Louteringsberg zes jaren uit zijn trappistenleven, waarvan de hoogtepunten zijn zijn plechtige professie en priesterwijding. Waar het geheim van het Trappistenleven toch vooral innerlijk is en schr. uitdrukkelijk zegt geen Spiritual Journal te willen schrijven, vraagt men zich onwillekeurig af wat er dan nog te beschrijven overblijft in een Trappistenleven dat de moeite waard is gepubliceerd te worden. Evenmin is het verwonderlijk indien men even opkijkt wanneer een mens die zich in stilzwijgen en eenzaamheid terugtrekt uit de wereld voortdurend de klok luidt. De auteur heeft zelf ervaren de kracht en het billijke van dergelijke verbazing en op meerdere plaatsen doet hij zijn best publicatie van een voor publicatie geschreven journaal te rechtvaardigen. Vergissen we ons niet dan is het uiteindelijk voornamelijk gehoorzaamheid jegens zijn oversten die hem aan het werk houdt. We menen ook dat de crisis tussen gehoorzaamheid enerzijds en integriteit als auteur aan de andere kant scherper geweest is dan hier wordt beschreven. Reden van zulke gereserveerdheid is dat de auteur een stichtend boek de wereld moet insturen, alsook de zichzelf opgelegde beperking geen Spiritual Journal te willen schrijven. Dergelijke houding geeft het geheel echter iets onechts, iets onwaarachtigs. Men krijgt te veel de indruk van een som die precies uit moet komen. Hier en daar moet de schr. natuurlijk wel op meer geestelijk terrein komen: maar indien men hiervan in een dagboek spreekt, waarvan men weet dat het voor de wereld bestemd is, is het uiterst moeilijk echt en waar te
| |
| |
blijven zonder in geestelijk exhibitionisme te vervallen. Het gevolg is dat men geen beeld krijgt van echt trappistenleven, tenzij in de paraphernalia van koorgebed, en werk op het land e.d., noch van Merton zelf, zoals men dit tot op zekere hoogte wel kreeg in zijn De Louteringsberg.
Is de inhoud van dit boek schriel en getuigt deze weinig van goede smaak, literaire waarde bezit het evenmin. Merton heeft een vlotte pen, maar waar hij in dit boek bekent op een gegeven ogenblik niet minder dan twaalf werken ‘in various stages of completion’ te hebben, staan we niet verbaasd van oppervlakkigheid van inhoud en stijl, noch in dit boek, noch in verschillende anderen. Het is slechts enkele maanden geleden dat in The Atlantic Monthly een Benedictijner monnik het vlot geschreven en vlot verschijnend werk van Merton zeer critisch heeft besproken, daarbij o.m. concluderend dat ‘theologically he is still a young man in a hurry’. Onrijp en onwijs zijn de onpleizierige woorden die ook de lezing van dit dagboek herhaaldelijk op de lippen brengt.
Dr W. Peters
| |
Thomas Merton, Quelles sont ces plaies? - Desclée de Brouwer, Brugge-Parijs, 1953, 200 pp., Fr. 78.
Het leven van de heilige Lutgardis wordt ons beschreven door de bekende Amerikaanse bekeerling. Puttend aan de bronnen, geeft schrijver ons een rijkelijk gedocumenteerde biographie, die teruggeplaatst wordt in het historisch milieu van de dertiende eeuw. De veelvuldige genaden en buitengewone gaven, waarmede God haar begunstigde, worden getoetst aan de leer van de grootmeesters der Mystiek, in 't bijzonder van de H. Theresia van Avila en S. Jan van het Kruis. Toch leiden die al te uitgebreide nevenbeschouwingen de belangstelling van de lezer enigszins af van de centrale figuur, die daardoor soms op de achtergrond raakt. Zeer boeiend blijft de auteur waar hij ons de heilige toont in haar eigen milieu: in de beschrijving van leven en gewoonten der Cisterciënserinnen. Waarlijk een mooi geestelijk werk.
R. Loyens
| |
Dr Kan. Jozef Coenen, Een onbekende Limburgse Heilige: Ida van Boolen. - Van der Donck, Maaseik, 1952, 100 pp., 8 afb.
Gravin Ida (* ca. 1040-† 1113) huwde Eustachius II, graaf van Boulogne, bijgenaamd de Knevelaar, in 1066 bondgenoot van Willem de Veroveraar. Zij was de moeder van Godfried van Bouillon en van Boudewijn Koning van Jerusalem. - De auteur heeft met eindeloos geduld en eruditie en met een bijzondere smaak voor topografische, archeologische en genealogische bijzonderheden de tijd en het milieu van deze Dietse Heilige geschetst. In de 15 korte hst. vernemen wij veel over haar voorouders, haar gemaal, haar zonen, over de politiek van de tijd, de hervorming van de Kerk en over haar geestelijke leidslieden de H. Anselmus en Hugo van Cluny. De taal vertoont enkele storende fouten en is hier en daar wat verouderd. De uitgave is keurig en met smaak geïllustreerd.
J. Van Brabant
| |
J. De Fraine, S.J., Sjarbel Machloef, de moderne wonderdoener. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1953, 113 pp., Fr. 42.
Paul Daher, Vie, survie et prodiges de l'ermite Charbel Makhlouf. - Ed. Spes, Parijs, 1953, 143 pp., 12 pl., Fr. Fr. 270.
Er is de laatste tijd reeds heel wat geschreven over deze wondere monnik. Zijn verborgen, stil bid- en boeteleven staat in zo schril contrast met de plotselinge en bijna sensationele vloedgolf van mirakelen die zijn graf omspoelt, dat hij voor onze op uiterlijke prestatie en onmiddellijk succes beluste tijd een wel bizonder betekenisvolle illustratie is van het evangeliewoord over de ‘nederigen, die zullen verheven worden’.
De beide ons hier aangeboden levensbeschrijvingen zijn ernstig en volledig gedocumenteerd; zij situeren beiden op uitstekende wijze het leven van de Libanese monnik op zijn geographische, sociale en religieuse achtergrond, en beide ook accentueren zij sterk het wezenlijke in Sjarbel's heiligheid, zonder in goedkope sensatiezucht te vervallen omtrent al het wonderbare dat zich rond het graf afspeelt. Het boekje van P. De Fraine - het eerste Nederlands werk over Sjarbel - is nuchter en zakelijk geschreven, een beetje stroef zelfs hier en daar, maar steeds met diep overtuigde, ontroerde vroomheid. Dat een Daher (die reeds in het Engels artikels en brochures over de heilige monnik publiceerde) heeft een losser en bewogener toon, maar wordt vaak té overdadig in superlatieven en uitroeptekens. Het illustratiemateriaal van het Franse boekje lijkt ons sprekender dan de wat bleke foto's van het Nederlandse.
| |
| |
Mogen ook in ons land velen zich stichten aan de godsroep die van deze stille en wonderbare figuur uitgaat.
L. Monden
| |
Igor Smolitsch, Russisches Mönchtum. Entstehung, Entwicklung und Wesen 988-1917. - Augustinus-Verlag, Würzburg, 1953, 556 pp., (Östl. Chr., NF 10/11), f 39.90.
Van oudsher heeft het ascetisch-contemplatieve monniks-ideaal het karakter van het Russische Christendom bepaald. Bloei en verval van de kerk hangen dan ook ten nauwste samen met het religieuze peil in de kloosters. De monniken waren lange tijd tevens de uitsluitende dragers van de cultuur en de behoeders van de nationale gedachte - vooral tijdens de Tartaarse overheersing. Na de val van Constantinopel wordt hun staatkundige functie zo belangrijk dat hun zuiver religieuze roeping in het gedrang komt, tot groot nadeel van de kerk: het geloof verstart tot formalisme en breekt stuk in het schisma der Oud-Gelovigen. Pas de laatste eeuwen brachten de terugkeer tot het oorspronkelijke ideaal en aansluiting bij de tradities van de berg Athos, maar de officiële kerk stond hierbuiten.
Uit dit korte overzicht blijkt dat een geschiedenis van het Russische monniksleven tevens een grondige kennis van de politieke en culturele achtergrond veronderstelt, om de samenhang tussen de verschillende verschijnselen duidelijk te maken. Igor Smolitsch is hierin ten volle geslaagd: naast een bewonderenswaardige beheersing van feiten en bronnen geeft hij een helder overzicht, voortreffelijke karakteristieken en laat overal het dieper verband tussen de gebeurtenissen zichtbaar worden. Zijn werk - de eerste samenvattende geschiedenis, die over dit onderwerp is verschenen - verheldert dan ook ons inzicht in het Russische religieuze ideaal, zoals het zich heeft ontwikkeld vanaf de oudste tijden tot de ondergang van het Tsarisme.
J. Liedmeier
| |
E. Boyd Barrett, Herders in de mist. - Lannoo, Tielt, 1953, 122 pp., ing. Fr. 34, geb. Fr. 56.
Een priester, psycholoog en psychiater, die bovendien zelf eenmaal een verdwaalde herder was en door eigen beproevingen en lijden gelouterd en gerijpt werd, schreef dit boekje, voor zijn lotgenoten niet alleen, maar voor alle christenen die ooit met hen in aanraking kunnen komen. Hij schetst de zieletoestand van de afgedwaalde herder, zijn ontgoochelingen, zijn wantrouwen, zijn strijd, zijn trots en zijn heimwee. En hij toont ons op welke wijze wij dit alles tegemoet moeten treden, zodat we deze gekwetste zielen niet verder van ons afstoten, maar hun heimwee opvangen en hen tot vertrouwende terugkeer kunnen bewegen. Een zeldzaam eenvoudig, rijp en mild boek, boordevol van de meest delicate en begrijpende christelijke caritas. Daarom is het een weldaad dat, naast de vele reeds bestaande vertalingen, ook een Nederlandse uitgave van dit werkje zijn weg naar ons volk zoekt. Want het heeft een heel speciale zending in een land, waar juist de lange christelijke traditie zo gemakkelijk tot hooghartig farizeïsme afstompt, of in verweer daartegen tot harde bitterheid verstart.
L. Monden
| |
Theologie en philosophie
Prof. Dr Aloïs Riedmann, Die Wahrheit des Christentums: 1, Die Wahrheit über Gott und Sein Werk; 2, Die Wahrheit über Christus. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1952-1951, 2. Aufl., XV-379 en XVI-394 pp., geb. D.M. 22,50 en 24,50.
In het eerste deel van zijn ‘geschichtliche Rechtfertigung des Christentums’, behandelt de auteur God, Zijn bestaan, Zijn wezen (eigenschappen), en Zijn scheppingswerk. Hij volgt dus de traditionele lijn van het tractaat ‘De Deo’, zoals die in de scholastieke Godsleer van oudsher getrokken werd. Maar de klassieke problemen worden hier op een zeer moderne wijze ontwikkeld. Terwijl de philosophische achtergrond van de argumentatie duidelijk de invloed te zien geeft van de hedendaagse neo-scholastieken als Manser, Sertillanges e.a. worden ook vooral in de bewijzen van het Godsbestaan de gegevens van de moderne wetenschappen te nutte gemaakt. Dit is een tamelijk riskante onderneming, want het is zeer de vraag of de zo veranderlijke wetenschappelijke hypothesen een soliede basis kunnen verschaffen voor onze metaphysische inzichten in het Absolute. Maar het is beslist de aangewezen weg om naar de metaphysische argumenten te voeren, die in dit zeer degelijk boek niet ontbreken.
In het tweede deel van zijn Apologetica
| |
| |
komt Jesus Christus, de Verlosser van het mensdom ter sprake. De indeling is uiterst eenvoudig: eerst de betrouwbaarheid der geschiedkundige bronnen en het historisch bewijs van Christus 'bestaan; daarna zijn Praeëxistentie, Godheid, Menswording, Leven, Leer, Kruisdood en Hemelvaart. Welnu, zowel in Zijn Erlösergestalt als in Zijn Erlösungswerk, in Leven en Leer, is Christus ‘unvergleichbar’. Dit wordt bewezen door analogieën uit de Godsdienstgeschiedenis. De ondertitel ‘ein religionsgeschichtlicher Vergleich’ kenmerkt heel het werk. Het gaat hier niet over een nieuw Christus-leven, maar wel over een vergelijking tussen Christus enerzijds en vijf Erlösersgestalten: Laotse, Konfutse, Zarathustra, Boeddha en Mohammed anderzijds. De vergelijking slaat telkens niet zozeer op het leven van die religiestichters, als wel op hun leer: geloofsleer, zedenleer en heilsleer. Originele gegevens dienen hier niet gezocht: meestal is de documentatie ontleend aan P.W. Schmidt, Clemen, Chantepie de la Saussaye, Th. Ohm, K. Prümm, of G. van der Leeuw; ook de Lexica: E.R.E., L.Th.K., R.G.G. werden veel benut. Dit verklaart wellicht de enorme bijval van dit handig apologetisch handboek, dat een jaar na het verschijnen reeds een tweede oplage beleeft: op enkele bladzijden biedt het een geweldig rijke, betrouwbare documentatie. Uiterst interessant voor al wie het Evangelie of het Verlossingswerk bestuderen wil als een historisch feit uit de Wereldgeschiedenis. Uit al die vergelijkingen straalt de Christusfiguur als een enig goddelijk, onvergelijkbaar Wereldgebeuren.
V. van Bulck
| |
Otto Semmelroth, Die Kirche als Ursakrament. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1953, 244 pp., geb. D.M. 10.80.
Dit werk van de Frankfortse hoogleraar is een theologische synthese gecentreerd rondom het probleem van de Kerk. De lijn is scherp getekend: de mens komt tot de ontmoeting met de Allerheiligste Drieëenheid door Christus, ‘sacrament’ van de Allerhoogste, die zelf op zijn beurt zich uitdrukt - en bijgevolg slechts te bereiken is - in de Kerk, ‘sacrament’ van de Godmens. Door zijn opname in een menselijke gemeenschap, krachtens goddelijke instelling tot een genadegevend teken verheven, treedt de gedoopte aldus in het eigen domein van het innerlijk goddelijk leven.
Dit theologisch inzicht wordt in dit essai zeer technisch uitgewerkt aan de hand van het begrip sacramentum, zoals dit in het concilie van Trente werd gedefinieerd: sichtbare Gestalt der unsichtbaren Gnade. Uit de verschijning van de Kerk in de wereld en uit haar innerlijke structuur, moet de genade, die zij geeft, enigszins af te lezen zijn. Zij moet ons Christus en de Allerheiligste Drieëenheid beduiden en afbeeldend mededelen.
Het begrip sacramentum wordt natuurlijk slechts in analoge zin op de Kerk toegepast, doch in dezer voege dat het uiterst nauw verbonden blijft met de eigenlijke betekenis. Volgens de mening van de auteur - en de juistheid van deze stelling conditionneert ons inziens de waarde van de hele synthese - is het res et sacramentum van de scholastische theologie, te vereenzelvigen met de Kerk, het mystiek lichaam van Christus (pp. 58-59). Onze zeven sacramenten zijn een actueren van het Oersacrament, de Kerk, die ons in direct verband brengt met Christus, en in Christus met de Allerheiligste Drieëenheid.
Voor vele inzichten heeft P. Semmelroth geestverwanten: Stirnimann, de Lubac, K. Rahner, Soiron e.a. Zijn grote verdienste is echter voor het eerst het sacramenteel karakter van de Kerk in een wijd theologisch perspectief uitgebouwd te hebben. Zijn studie, die vooral dogmatisch is, raakt heel wat punten van andere kerkelijke disciplines, waar het inspirerend kan werken. Wij denken vooral aan het kerkelijk recht (o.m. potestas vicaria et potestas propria p. 119) en de ascese. Wij stippen verder de bladzijden aan gewijd aan Christus und Maria in der Kirche; (pp. 167-185), de herwaardering van de Incarnatie ten overstaan van de kruisdood, de kritiek op de Entmythologisierung van Barth (p. 41), de duiding van begrippen als ‘Mystiek Lichaam’, ‘Evolutie van het dogma’, ‘Buiten de Kerk geen heil’, ‘De Heilige Geest, ziel van de Kerk’ (p. 223). Problemen tenslotte als die van de missionering (p. 138), de K.A. (pp. 224-235), het oecumenisme en de verhouding tussen Kerk en Staat krijgen in het geheel van deze synthese een heel eigen belichting.
In het theologisch gesprek dat op deze publicatie volgen zal, mogen wij wel oppositie tegen enkele punten verwachten. De methode echter door de schrijver gevolgd lijkt ons op de hele lijn ten volle geslaagd. Het sober en oordeelkundig gebruik van Schriftuurteksten, het harmonieus samengaan van positief en specula- | |
| |
tief (vooral dialectisch) onderzoek en de klare uiteenzetting van de gedachte in een vloeiende taal maken deze studie tot een voorbeeld van moderne theologie.
A. Vandenbunder
| |
Dr Herman Ridderbos, Paulus en Jezus. - J.H. Kok, Kampen, 1952, 136 pp., f 3.45 en f 4.95.
Tegenover de moderne opvattingen, vooral van Bousset en Bultmann c.s., verdedigt R. met scherpe blik en grote kracht van argumenten de oorspronkelijkheid en bovennatuurlijkheid van Jesus' zending en zijn getuigenis over Zichzelf als Messias en Zoon van God. Duidelijk bewijst hij ook, dat de Christusvoorstelling van S. Paulus, als vanzelfsprekend gevolg van de daartussen liggende Verrijzenis, wel een verdere ontwikkeling in het christelijk denken betekent, maar overigens hoegenaamd niet afwijkt van die der Evangeliën. Voor ieder die zich interesseert voor de moderne stromingen op bijbeltheologisch gebied en voor de Christologie van S. Paulus is het boek van R. van belang.
L. Rood
| |
Ludwig Koesters, S.J., Die Kirche unseres Glaubens. 4. Aufl. von J. Beumers, S.J. - Verlag Herder, Freiburg, 1952, XII-234 pp., geb. D.M. 12.50.
Deze nieuwe uitgave van een voor het eerst in 1935 verschenen werk, werd hier en daar bijgewerkt door het benutten van de Encycliek ‘Mystici Corporis’ en een uitbreiding der bibliographie.
In het kort bestek van 150 bladzijden krijgen wij eerst een apologetische, daarna een dogmatische synthese aangaande oorsprong en wezen van de katholieke Kerk. Het apologetisch gedeelte wordt niet enkel volgens de historische methode behandeld maar ook wordt het innerlijk gehalte van de kerkelijke leer en het moreel wonder van de Kerk in haar uitwendige verschijning als waarheidscriterium uitgewerkt.
Na dit overzicht volgen dan een honderdtal bladzijden documentatie, citaten uit Kerkvaders, kerkelijke documenten en moderne theologische literatuur die de vooraf uiteengezette stellingen schragen en illustreren.
De omvang van het werk liet niet toe breedvoerig uit te weiden over de vele hangende problemen in verband met de huidige Ecclesiologie maar voor de meesten ervan vindt men een korte stellingname, meestal in traditionele zin, soms op verrassende wijze in het documentatiegedeelte door een aangepast citaat of een aangegeven verwijzing, althans in zijn voorstellingswijze, vernieuwd.
Door zijn overzichtelijkheid kan dit werk aan priesters en leken veel dienst bewijzen.
J. Van Torre
| |
Dr C. Van Gelderen en Dr W.H. Gispen, Het boek Hosea; serie: Commentaar op het Oude Testament. - J.H. Kok, Kampen, 1953, 426 pp., f 16.90.
Deze commentaar, de laatste van prof. v. Gelderen. is na diens dood voltooid door zijn opvolger Dr Gispen die hfdst. 10-14 bewerkte. Het is direct duidelijk, dat v. Gelderen er jaren aan besteed heeft om de vele publicatie's over het Boek Osee door te werken en zijn opvatting van de tekst daaraan te toetsen. Bij ieder vers wordt men vrijwel volledig ingelicht omtrent hetgeen op exegetisch en tekst-kritisch gebied eruit is gesponnen en gewonnen. v. Gelderen geeft over dit alles zijn competent en bezadigd oordeel.
Prof. Gispen heeft een zeer summiere inleiding vooraf laten gaan. Hij moest hiertoe wel besluiten, omdat vele uiteenzettingen van algemene strekking reeds in de commentaar zelf waren geplaatst. Toch is het jammer, omdat ze nu verspreid en verloren liggen in de zeer uitgebreide en ook zeer breedsprakige tekstuitleg. Een systematische inleiding zou de schrijver meer vrijheid van synthese gelaten hebben en de lezer een meer overzichtelijke oriëntatie geboden.
Het voornaamste bezwaar is nu, dat de grote themata van Osee's prediking niet voldoende perspectief krijgen en dat hun plaats en invloed in literatuur en leven van de Israëlitische gemeenschap nauwelijks wordt besproken. Ik denk hier bijv. aan het ‘huwelijks-thema’, dat in de latere Bijbelse literatuur verschillende keren terugkomt.
Het werk van prof. v. Gelderen is dus niet af ook in deze zin, dat hij het detailwerk wel met grote eruditie heeft verricht, maar nog niet gekomen is tot een afstand-nemen van zijn stof om ons te verrijken met zijn persoonlijke kijk op het geheel van dit Boek.
Dr Gispen streeft er in de laatste 4 hfdst. niet naar om even volledig te zijn, maar zijn uitleg is zakelijker en minder wijdlopig.
Voor een gedetailleerde studie van het Boek Osee is dit werk een hulpmiddel van waarde en groot practisch nut.
H. Suasso
| |
| |
| |
Adolph Vykopal, Jesus Christus, Mittelpunkt der Weltanschauung. I. Von Orpheus zur Zinne des Tempels. - Nauwelaerts, Leuven; Schöningh, Paderborn, 1953, 224 pp., Fr. 140.
‘Eine den Satan nicht ausschliessende Christozentrik’ ware de eigenlijke titel geweest. Christus als middelpunt en Satan als bestrijder in een Parodie der Verlossing, zo kan men het beste dit werk samenvatten. 't Wordt uitgebeeld als een daemonische parodie, enerzijds in 't Westen (Orphismus, Hellenismus), anderzijds in 't Oosten (Zarathustra, Boeddha, Khong-Tseu). Weliswaar loochent de auteur niet dat ook in het niet-christelijke een ‘providentielle Sendung’ kon liggen (187), maar om die te achterhalen, meent hij, moet men eerst het satanische goochelspel daarin ontmaskeren. Griekse Wijsbegeerte en Letterkunde tot in het détail verklaren als een daemonische parodie van de Verlossing lijkt ons, noch min noch meer, een waagstuk.
V. van Bulck
| |
Joseph Bernhart, Das Mystische. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1953, 48 pp., geb. D.M. 3,20.
Josef Thomé, Es gibt viele Religionen. Ueber die Absolute Wahrheit des Christentums. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1953, 48 pp., geb. D.M. 3,20.
Twee inhoudrijke en vlot leesbare brochures voor intellectuelen.
Bernhart gaat uit van de mystieke drang als algemeen-menselijk feit, en vergelijkt zijn verwezenlijking buiten het christendom, in de bijbelse openbaring en in het christendom. Een vluchtig getekende schets, maar met zeer scherpe contouren en verrassend rake nuanceringen. Alleen kan men zich afvragen of de bepaling van het mystieke niet al té breed gekozen werd: het essentiële moment van het ‘lijdelijke’ in elke mystieke ervaring wordt o.i. niet genoeg beklemtoond.
Thomé zoekt in de veelheid van godsdiensten naar een ordenend principe en een structuur; hij vindt die in een identiteit van godsbestreving, zich op verschillende wijze en ongelijk niveau verwezenlijkend in de onderscheidene godsdiensten, en zich oriënterend naar het christendom als naar haar onmiskenbaar hoogste verwezenlijking. Het betoog blijft echter staan voor de o.i. beslissende vraag die dan oprijst: is de transcendentie van het christendom enkel een kwestie van graadverschil, of staat het als objectieve Gods-openbaring tegenover een weliswaar vaak door genade gedragene, maar in hoofdzaak toch subjectieve inspanning van de mens?
L. Monden
| |
Theologisch Jaarboek 1953. Voordrachten en discussies van het Werkgenootschap van katholieke theologen in Nederland. Uitg. N.V. Gooi en Sticht, Hilversum, 1953, 123 pp., f 5.90 en f 6.90.
Elk jaar verschaft ons een nieuwe bundel van interessante beschouwingen en daarbij passende opgewekte, soms vrij heftige discussies van katholieke theologen in Nederland.
In het afgelopen jaar werden behandeld: Wonder en natuurorde - De integrale zijnseenheid van Christus - Moederschap en maagdelijkheid in Maria - De leer van S. Dockx O.P. over de inwoning van de H. Geest - De critische beoordeling van de paramystieke verschijnselen - Eenheid en veelheid van het zedelijk goede - Overbevolking en geboorteregeling - Samenwerking met andersdenkenden in de jeugdzorg: een theologische analyse van de ketterij.
Waaruit blijkt, dat het aangename van de variatie niet ontbreekt. Op afzonderlijke onderwerpen hier nader in te gaan lijkt misplaatst, te meer, omdat de vragen en twijfels, die hier en daar bij de lezer zullen opkomen, in de na elke beschouwing volgende discussie gewoonlijk met nadruk tot uiting zijn gebracht en veelal een bevredigend antwoord vinden.
Heeft de boven gesignaleerde variatie haar onmiskenbare voordelen; toch zijn er m.i. ook nadelen aan verbonden en ik vraag me af of bij meer positieve leiding het nuttig effect voor de theologie niet aanmerkelijk zou kunnen toenemen. Intussen wordt door deze periodieke publicatie aan eenieder, die in het theologisch leven en streven van het Nederlandse deel van Christus' Kerk enig belang stelt, een praktisch en wel onmisbaar middel geboden. Mogen velen daarvan profiteren.
P. Ploumen
| |
Marcel Reding, Handbuch der Moraltheologie, Bd 1: Philosophische Grundlegung der katholischen Moraltheologie. - Max Hueber-Verlag, München, 1953, 216 pp., ing. D.M. 7,80, geb. D.M. 10,80.
Het onderwerp van dit eerste deel van het groots opgezette handboek der katholieke moraal beantwoordt min of meer aan wat men gewoonlijk algemene moraal
| |
| |
noemt. De zienswijze is thomistisch en personalistisch. De ordening van de hoofdstukken wijkt enigszins af van de klassieke voorstelling. Na een inleidend hoofdstuk waarin enkele grondbegrippen in het licht worden gesteld, volgen twee onderdelen: een eerste over de zedelijkheid in het menselijk leven; het tweede over de grenzen van een menselijke ethiek. Het eerste onderdeel begint met een anthropologie, bepaalt dan verder het wezen van de zedelijkheid en beschouwt daarna de inplanting van de zedelijkheid in het concrete leven. Het tweede deel onderzoekt het eudaemonisme, daarna de kennis van de zedelijke norm door de prudentia en door het geweten, en besluit met een onderzoek naar de betrekkelijke autonomie van de ethiek.
Over heel het boek, dat met een merkwaardige helderheid is geschreven, wordt de platonisch-aristotelisch-thomistische zienswijze geconfronteerd met de meer moderne gedachte van Kant, Nicolai Hartmann en zelfs Heidegger en het Duitse protestantisme. Nova et vetera worden vermengd tot een lezenswaardig studieboek. Het is nochtans niet gegroeid tot een volledig uitgebouwde synthese en reikt niet tot het classieke niveau van zijn voorganger Steinbüchel. Ten slotte blijven fundamentele problemen als de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van onze menselijke daden, het geweten en de autonomie van de moraal nog te zeer in het vage.
A. Snoeck
| |
Friedrich Frhr. von Gagern, Mann und Frau. Einführung in das Geheimnis der Ehe. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1953, 48 pp., ing. D.M. 1,50.
Een kort, sober, hooggestemd voorlichtingsboekje over het huwelijk, levendig en met eerbied geschreven van uit een zeer menselijke en christelijke visie op het leven. Het schijnt eerder geschreven te zijn voor ouders als een soort handleiding van wat zij aan hun kinderen geleidelijk kunnen meedelen, en toch schijnt het bijna evenzeer voor de jonge mensen zelf bedoeld als een hulp in de liefde.
A. Snoeck
| |
J.N.J. Smulders en J.G.H. Holt, Periodieke Onthouding in het Huwelijk. - Dekker en van de Vegt, Nijmegen, 1950, 11e druk, 152 pp., f 2.90 en f 3.90.
‘Blijve de lezer steeds indachtig, dat alleen die periodieke onthouding goed is, welke door waarachtige en edele liefde wordt ingegeven en gedragen’. Dit op het eerste gezicht zo sympathiek aandoende slotwoord van dit werkje kan wel de goede intenties van de schrijver suggereren, doch zolang niet blijkt, dat de schrijver deze ‘waarachtige en edele liefde’ naar de juiste morele maatstaven meet, dient reserve geboden.
Een juiste wetenschappelijke inlichting op dit zo nauw met moraal verbonden terrein kan voor velen een handig middel tot misbruik worden, maar anderzijds is het voor ‘de mensen van goeden wille’ juist het middel tot kinderzegen en waar huwelijksgeluk. Hoe wetenschappelijk verantwoord echter ook verreweg het grootste deel van de inhoud moge zijn, de bewering, dat het ‘wetenschappelijk bewezen en practisch beproefd is, dat er in normale omstandigheden na de ovulatietermijn een volkomen onvruchtbare periode bestaat gedurende de laatste elf dagen vóór de volgende menstruatie’ staat volkomen in tegenstelling tot andere bronnen, die het voor proefondervindelijk bewezen achten, dat er ook voor normalen geen algemeen geldende onvruchtbare periode bestaat. Een dergelijke houding van Smulders in zulke fundamentele en fel omstreden punten vermindert dus reeds aanmerkelijk de wetenschappelijkheid der geboden inlichtingen.
Een ernstigere reden waarom wij zijn werk niet kunnen aanbevelen is, dat hij intieme gegevens en adviezen, die door de arts persoonlijk en individueel dienen te worden verschaft, voor een paar centen publiek te grabbel gooit. Het feit, dat hij dit in een sympathieke sfeer doet - getuige zijn slotwoord - kan echter niet het gevaar wegnemen, dat hieraan verbonden is. Dergelijke materie is zo subtiel, dat ze niet zonder groot gevaar kan worden gepresenteerd, als dit niet geschiedt met de nodige discretie en met de vereiste morele inlichtingen en adviezen.
Met Salsmans (in zijn Geeskundige Plichtenleer) kunnen wij dan ook zeggen. ‘Wij betreuren ten zeerste, dat vooral door het boek van Smulders onzalige ruchtbaarheid aan die handelwijze (nl. P.O. in het huwelijk) gegeven werd onder ons Nederlands sprekende volk’.
Voor een juiste voorlichting op dit terrein bestaan er beslist betere werken.
A. Schrijnemakers
| |
| |
| |
Dieter Henrich, Die Einheit der Wissenschaftslehre Max Webers. - J.C.B. Mohr (P. Siebeck), Tübingen, 1952, 135 pp., D.M. 14.80.
Max Weber (1864-1920) is een Duits denker, die zich verdienstelijk heeft gemaakt op het gebied van de kultuurphilosophie, de theorie van de geschiedenis, de godsdienstsociologie en de sociologie der economie. In het boek van D. Henrich worden de princiepen van zijn fundamentele methode (1e deel) en de grondslagen van zijn ethische begrippen (2e deel) synthetisch voorgesteld. Max Weber onderscheidde met Richart, Windelband e.a. de natuurwetenschappen en de geesteswetenschappen, waartoe de cultuurphilosophie en de sociologie behoren. Zij worden hierdoor gekarakteriseerd, dat zij onmiddellijk in verband staan met menselijke waarden die vreemd blijven aan de natuurwetenschappelijke methode. Cultuurphenomenen worden ook niet ‘verklaard’ langs massale wegen, maar ‘begrepen’, dank zij de mogelijkheid van het ‘beleven’ van de zin of de betekenis, die de andere mensen aan hun handelingen geven. Max Weber heeft ook het begrip ‘Idealtype’ ingevoerd, dat zijn algemene synthetische en exemplorische begrippen, die in de cultuurphilosophie en in de sociologie als categorieën fungeren, b.v. het ideaaltype: agrarische samenleving. In de ethiek, die de diepste waarden omvat, legt Max Weber de nadruk op de persoonlijkheid, die door een prophetisch geloof de hoogste waarden van het mensdom openbaart. Het boek van Henrich lijkt ons op duidelijke wijze het essentiële van Weber's cultuurphilosophie weer te geven. Hij erkent overigens het gebrek bij deze denker aan een diepere metaphysiek, zodat vele problemen nog niet tot hun volledige verheldering zijn gekomen.
F. De Raedemaeker
| |
Friedrich von Huegel, Andacht zur Wirklichkeit. Schriften in Auswahl. - Kösel-Verlag, München, 1952, 260 pp., D.M. 13,80.
De grote godsdienstpsycholoog die Fr. Von Hügel was, heeft zeker in katholieke milieux nog niet de waardering gevonden waarop hij recht heeft, en die b.v. de protestant R. Otto wel te beurt viel. Dit ligt waarschijnlijk aan het feit dat hij te zeer in de modernistische crisis betrokken, en daardoor een te omstreden figuur is geweest, dan dat voor zijn tijdgenoten een objectieve waardering van zijn werk zou mogelijk geweest zijn. Mevr. Schlüter-Hermkes, die sinds meer dan dertig jaar in trouwe verering voor de verspreiding van v. H.'s geschriften ijvert, heeft in deze nieuwe, korte bloemlezing (zij gaf vroeger reeds een grotere, driedelige uit) elke herinnering aan de vroegere polemieken willen vermijden en de lezer onmiddellijk in contact brengen met de zuivere echtheid van v. H.'s godsdienstig inzicht. Hoe fragmentair de kennis door een bloemlezing noodgedwongen blijft, zij is in dit geval toch volledig en suggestief genoeg, om hopelijk velen tot contact met het oorspronkelijk werk van von Hügel te brengen.
L. Monden
| |
Johann Georg Hamann, Sämtliche Werke, IV. Band, Kleine Schriften 1750-1788. - Thomas Morus-Presse, Verlag Herder, Wenen, 1952.
De historisch-critische uitgave van de werken van de Duitse philosoof uit de 18e eeuw werd, zoals hier reeds vroeger aangekondigd, door Josef Nadler kortgeleden begonnen en wordt nu voortgezet met het vierde deel, dat de kleine geschriften omvat. Hier is op 500 pagina's verzameld, wat tot nu zo goed als niet te bereiken was. Daarmee opent zich het nog grotendeels onbekende, en zover bekend nog lang niet voldoende onderzochte werk van deze belangrijke denker ook in de kleinere literaire, wijsgerige en theologische studies. Boeken-recensies, essays, filologische overpeinzingen met theologisch en geschiedphilosofisch perspectief, aanvallen op het rationalisme, beschouwingen over de philosophie van Shaftesbury etc. Juist deze onbekende essay's werpen een geheel nieuw licht op de philosoof, die aan de drempel van de Sturm und Drang, van het idealisme en de romantiek stond, al deze stromingen beïnvloedde, zonder zijn eigen positie te verliezen. De uitstekende wetenschappelijke editie is door Nadler wederom met de grootste zorgvuldigheid verzorgd. Men kan wel zeggen, dat een belangrijk gedeelte van een belangrijk wijsgerig werk daarmee voor de totale vergetelheid en misschien zelfs voor de ondergang is bewaard.
K.J. Hahn
| |
Literatuur
Lieven Rens, De weegschaal. - Erasmus-genootschap, Gent, 1953, 54 pp., Fr. 50.
Weinigen bezitten als de jonge dichter van deze bundel het vermogen om achter de periferie van dit bestaan te tasten
| |
| |
naar de grote realiteit. Dit werkje staat dan ook, qua inhoud, op een zeldzame hoogte. Jammer genoeg weegt de vorm niet even zwaar in De Weegschaal, zodat slechts zelden die harmonie tussen ‘innen’ en ‘aussen’ bereikt wordt, die het kenmerk is van grote poëzie. Men kan het de dichter moeilijk vergeven dat hij b.v. een machtig gedicht als ‘De Goddelijke Eenheid’ op een zo banale wijze begint. Bij de meeste verzen van R. ontkomt men niet aan de indruk dat dit alles wat te louter koel-verstandelijk is, niet genoeg dooraderd van leven. R. is nog te sterk gepantserd om een groot dichter te zijn: hij bloedt niet in zijn verzen. Minder sympathiek doet de ietwat hoogdravende reclame aan waarmee het boekje wordt aangeboden: Rens heeft dat niet nodig om erkend te worden, en het stemt de criticus eerder weerbarstig, a.h.w. gedicteerd te krijgen wat hij zeggen mag zonder de toorn der goden over zich af te roepen.
F.R.
| |
Bert Decorte, Louise Labé's gedichten. - Colibrant-Uitgaven, Lier, 1953, 93 pp., Fr. 75, luxe-editie Fr. 250.
Louise Labé's gedichten, verzen van een passie, met heel de charme, weemoed, en lichte preciositeit van het XVI-eeuwse Lyon, behoren zeker tot de moeilijkst te vertalen kleine meesterwerken van de Europese letterkunde. Bert Decorte slaagde er in, de stemming van de sonnetten in zijn vertaling zeer gevoelig en enkele malen voortreffelijk weer te geven; in de twee elegieën klinkt zijn Nederlands wel eens hard en onnatuurlijk, - ook in het oorspronkelijke zijn de elegieën overigens niet zo poëtisch gaaf als de sonnetten. De originele Franse tekst wordt telkens tegenover de vertaling gepubliceerd, wat de bekoring van deze mooie en verzorgde uitgave nog verhoogt.
A. Deblaere
| |
Classiques du XXe siècle dirigée par Pierre de Boisdeffre: 3: Feschotte, J., Albert Schweitzer; 4: Roussel, J., Charles Péguy. - Editions Universitaires, Parijs-Brussel, 1953, 130 en 122 pp., Fr. 36 per deel.
Hoewel handelend over twee zo uiteenlopende figuren als Charles Péguy en Albert Schweitzer, hebben deze beide boekjes toch veel gemeenschappelijks. Geschreven in een iets te lyrisch-bewonderende toon, vormen zij toch een uitstekende kennismaking met deze twee uitzonderlijke persoonlijkheden. In een aantal zeer gelukkig betitelde hoofdstukken geeft Jean Roussel de krachtlijnen van Péguy's streven aan; wel leert hij ons meer de denker dan de dichter kennen, hoezeer beide toch ook weer in het concrete oeuvre onafscheidbaar verbonden zijn. In het boek van Jaques Feschotte wordt, naast de philanthropische activiteit, ook Schweitzers betekenis als (protestants) theoloog belicht. Dieper doordringen of critisch bespreken lag vanzelfsprekend buiten het bestek van deze korte werkjes, die, zoals de hele collectie, vooral voor het ‘grote publiek’ bestemd zijn.
F.C.
| |
Victor de Pange, Graham Greene (Classiques du XXe siècle). - Edit. Universitaires, Parijs-Brussel, 1953, 132 pp., Fr. 36.
Jacques Robichon, François Mauriac (Classiques du XXe siècle). - Editions Universitaires, Parijs-Brussel, 1953, 150 pp.
Wie een eerste inzicht wil krijgen over Mauriac en Graham Greene, zal door deze fijn verzorgde vulgarisatieboekjes niet ontgoocheld worden. De jonge en reeds beroemde Franse criticus, Pierre de Boisdeffre, de bezieler van deze collectie, richt zich eerst en vooral tot de ontwikkelde jeugd, die nog onwennig bleef voor de ideeën en voor de stijl van de hedendaagse klassieken.
Een korte biographie, een vrij uitvoerige ontleding van de werken met overvloedige citaten, en ten slotte een bibliographie over de auteur, die men dankbaar kan gebruiken voor verdere studie, dit alles vormt de inhoud van ieder werkje.
Het essay over François Mauriac, prijzend en scherp tegelijk, gaat wellicht dieper dan dat over Graham Greene. Is het omdat het voor een Fransman gemakkelijker is een landgenoot te begrijpen dan een vreemdeling? In beide boekjes missen we een synthetische beoordeling, die de kennismaking met deze grote auteurs zou komen bekronen.
L.-E. Jansen
| |
Josef Weinheber, Sämtliche Werke. I. Band: Gedichte. Erster Teil. - Uitgegeven door Josef Nadler und Hedwig Weinheber. Verlag Otto Müller, Salzburg, 1952.
Met behulp van de weduwe van de dichter is Josef Nadler begonnen, de verzamelde werken van de bekende Oostenrijkse dichter in vier delen uit te geven. Het eerste deel is nu verschenen en voldoet geheel aan de verwachting, die men
| |
| |
aan Nadler, en wat de uiterlijke verzorging betreft, aan de uitgever stelde. Op meer dan 650 dundruk-pagina's in leer gebonden is nu eindelijk de gehele vroege Weinheber in zijn werk aanwezig. Na de biographie van Weinheber, die Nadler verleden jaar bij dezelfde uitgeverij deed verschijnen, werd men begrijpelijkerwijs benieuwd, de aangekondigde uitgave van de verzamelde werken te zien. Zoals reeds gezegd, men zal niet teleurgesteld zijn. Met grote moeite heeft Nadler de moeilijke opgave volbracht, daarbij in belangrijke mate door Hedwig Weinheber gesteund, het omvangrijke materiaal te schiften en in een logische orde te rangschikken. Dit was daarom bijzonder moeilijk, omdat Weinheber een zeer lange tijd van voorbereiding doorliep, waarin hij telkens vernietigde of veranderde, telkens nieuwe keuzen uit zijn werk deed. In een nawoord en nauwkeurige aantekening heeft Nadler verantwoording afgelegd over zijn textcritisch procédé. Het is niet moeilijk na te gaan dat het resultaat van Nadler's inspanning werkelijk bevredigend is. Want nu vindt men eindelijk alle gedichten uit Weinheber's vroege tijd verzameld, een groot oeuvre op zich zelf, voor het grootste gedeelte tot nu toe onbekend. Nu kan men Weinheber's ontwikkeling van dichtbij volgen, het moeilijke, traditionele en vrij ongeschoolde begin, dezelfde spanningen echter verradend, die zijn later werk kenmerken. In een interessante groei leidt ons het werk in dit eerste deel van de uitgave tot aan de drempel van Weinheber's grote tijd. Iedere kenner van Weinheber zal daarom in deze omvangrijke bundel waardevolle nieuwe ontdekkingen doen, die voor het begrip van de latere Weinheber onontbeerlijk zijn.
K.J. Hahn
| |
Adalbert Stifter, Erzählungen in der Urfassung. - Uitgegeven door Max Stefl. Benno Schwabe Verlag, Basel, 1950, 3 delen.
De eerste ontwerpen van Stifter's novellen waren tot nu toe verstrooid en bovendien moeilijk bereikbaar. De belangstelling voor de innerlijke groei van het werk van de Oostenrijkse dichter neemt echter nog altijd toe en sinds de publicaties van Kunisch en Hohoff blijkt ook, dat men in toenemende mate de ontwikkeling van Stifter's taal, stijl en motieven van dichtbij wil volgen. Juist hieruit ontstaat echter begrip voor de soms moeilijk te begrijpen stijl van de late Stifter. Voor deze beoordeling van Stifter is echter een nauwkeurige kennis van de eerste ontwerpen van de novellen onontbeerlijk. Max Stefl, die in tientallen jaren teksten van Stifter bestudeert en in zuivere vorm hersteld heeft, bezorgde nu een gehele uitgave van de ‘Urfassungen’ van Stifters novellen in drie delen, waardoor het werk van Adalbert Stifter nu in zijn gehele omvang toegankelijk wordt. De zeer goede uitgave is voorzien van waardevolle toelichtingen van M. Stefl.
K.J. Hahn
| |
A. D'Elia, S.J., Latinarum Litterarum Historia, 2 ed. - M. D'Auria, Napoli, 1952, 306 pp., L. 800.
Dit boek geeft in een 300 blz. een overzicht van de Latijnse litteratuur. Van de meer belangrijke schrijvers worden goed gekozen stukken geciteerd, terwijl over hen ook een waarderingsoordeel wordt uitgesproken. Opvallend is dat de christelijke schrijvers, inclusief St. Augustinus, in een Appendix worden behandeld.
L. Muskens
| |
Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. No. 1: C.G.N. de Vooys, Middelnederlandse stichtelijke exempelen; no. 2: Dr G.A. van Es, Poësy van J. Six van Chandelier; no. 3: Dr G.J. Steenbergen, De Bekeeringe Pauli; no. 4: G. Kamphuis, Aermout Drost. Schetsen en Verhalen; no. 5: Dr W.A.P. Smit en Dr W.G. Hellinga, Jan van der Noot. Epitalameon, oft Houwelycx Sanck voor Otto van Vicht en Cornelia van Balen. - Tjeenk Willink, Zwolle, 1953.
In een nieuw en aantrekkelijk gewaad is een nieuwe reeks der bekende Zwolse drukken verschenen. Een aantal exempelen uit verschillende bronnen verzameld door Dr de Vooys. Er komen inderdaad zeer mooie in deze bundel voor. Een degelijke inleiding laat prof. van Es aan zijn bloemlezing uit de werken van Six van Chandelier voorafgaan; hij wijst terecht er op dat de poëzie van Six wat al te zeer veronachtzaamd is. Mag deze zeventiende-eeuwer niet tot de groten gerekend worden; zijn werk verdient zeker onze aandacht. In het rederijkersstuk: de Bekeeringe Pauli hoort de lezer de echo ener veelbewogen tijd op godsdienstig gebied. Zoals de inleider terecht opmerkt, is het eerste deel van dit spel aanmerkelijk beter dan het laatste gedeelte, dat zeer mat is. Een voortreffelijk werkstuk lever- | |
| |
de G. Kamphuis met zijn uitvoerige en heldere inleiding op het werk van Drost, terwijl Dr W. Smit van der Noot's huwelijkszang zakelijk inleidde en Dr Wellinga enige interessante gegevens over de drukgeschiedenis van dit gedicht als sluitstuk leverde.
Litterair-wetenschappelijk zijn deze nieuwe uitgaven uitstekend verzorgd.
Joh. Heesterbeek
| |
Cultuurleven
Paul Coremans, L'Agneau Mystique au laboratoire. Examen et traitement (Les Primitifs Flamands, III: Contributions à l'étude des Primitifs Flamands, 2). - De Sikkel, Antwerpen, 1953, 130 pp., 71 pp geïllustr., waarvan 4 in kleur, 1 gekl. pl., ing. Fr. 320, geb. Fr. 360.
Na zijn ballingschap in de zoutmijn van Alt Aussee en een eerste kort verblijf te Brussel, waar een onderzoek naar zijn toestand plaats vond, werd het beroemde Gentse retabel tenslotte van October 1950 tot October 1951 in de Centrale Laboratoria van de Belgische Musea aan een grondige behandeling onderworpen. Niet zonder vrees denkt men hierbij aan ‘restauratie’, terwijl het in werkelijkheid, onder de hoge leiding van een internationale groep experts, om een poging tot conserveren en het zuiveren van talrijke overschilderingen ging. Een expositie na de behandeling gaf aan het publiek de gelegenheid te oordelen over de verrassende bereikte resultaten. Thans verschijnt de wetenschappelijke studie over het onderzoek en de behandeling: zij is terzelfdertijd verantwoording en document. Meer nog: zij geeft ons een duidelijk beeld van wat de verschillende wetenschappen in enge samenwerking tegenwoordig kunnen verrichten om het bestaan van een bedreigd meesterwerk te redden. Een concreter voorbeeld, dat zozeer bekend is en tevens zo vele en zo moeilijke problemen stelt, kon bezwaarlijk gevonden worden.
Om de toestand van het schilderij te kunnen beoordelen, is het nodig een zo volledig mogelijk inzicht in zijn geschiedenis te hebben, en ingelicht te zijn over vroegere behandelingen, bewaringscondities, herstellingen, of beschadigingen. De zeer bewogen historie van het Lam Gods wordt behandeld door A. De Schryver en R. Marijnissen. P. Coremans en J. Thissen onderzoeken de gebruikte materie en de picturale techniek van Van Eyck. De restaurateur A. Philippot geeft vervolgens een overzicht van de picturale, en samen met R. Sneyers, van de materiële toestand vóór de behandeling, waarbij zorgvuldig elk paneel onder de loupe wordt genomen; eveneens een algemene beschrijving van de behandeling. Na nog een korte synthese over Van Eyck's werkwijze door de restaurateur, besluiten P. Coremans, L. Loose en J. Thissen met de bespreking van enkele bijzondere problemen, - een buitengewoon interessante studie, waarbij menig vraagstuk, dat sinds lang de kunsthistorie bezighield, opgelost wordt, of althans door nieuwe elementen in een ander licht geplaatst. - De vele en goede platen maken de lezing van deze studie even boeiend als vruchtbaar, niet alleen voor de kunsthistoricus en -liefhebber, maar niet minder voor de ontwikkelde ‘leek’.
We begrijpen, dat er naar gestreefd werd, zowel voor het Corpus der Vlaamse Primitieven als voor de bijgaande studies, een zo internationaal mogelijk publiek te bereiken, en dat daartoe de uitgave in een wereldtaal, het Frans, geschiedde. Maar bij elk nieuw deel blijkt, dat de kennis van het Nederlands toch noodzakelijk is voor alwie enigszins ernstig op de studie van onze oude meesters wil ingaan, daar archiefstukken en documenten onveranderlijk Nederlands zijn. Dit wettigt de vraag of het probleem van de ‘wereldtaal’ dan niet wat artificieel werd gesteld?
A. Deblaere
| |
Valentin Denis, Tutta la pittura di Pieter Bruegel (Biblioteca d'arte Rizzoli, 5-6). - Rizzoli, Milaan, 1953, 52 pp., 160 pl., 1 gekl. pl.
Het was een verdienstelijk initiatief van de Italiaanse uitgeverij Rizzoli in haar Kunstbibliotheek een dubbel nummer te wijden aan P. Bruegel, de Vlaamse meester die zijn eigen aard tegenover de overwegende Italiaanse invloed wist te behouden en zelfs te affirmeren. Dit opvallend kenmerk wordt dan ook in de knappe inleiding van de Leuvense hoogleraar V. Denis onderlijnd. Deze inleiding vormt een goede synthese van de Bruegelstudie. De bewering dat Bruegel een speciale belangstelling had tot het opkomend protestantisme lijkt ons niet voldoende gestaafd door de naar voren gebrachte argumenten. Daarentegen wordt de verhouding van Bruegel tot de Italiaanse Renaissance genuanceerd uiteengezet.
Naast deze inleiding vindt men nog een
| |
| |
korte technische bespreking van de schilderijen, een critische bloemlezing en een korte bibliographie, waarin de behoefte aan een Nederlands werk in het genre van dit Italiaanse, duidelijk aan het licht komt. De geheel eigen verdienste van deze kunstmonographieën van Rizzoli ligt echter hierin dat zij het werk van de behandelde meester belichten met een overvloed van platen, vooral detailweergaven; en dit in een uitgave die het grote publiek zich kan aanschaffen. De meeste details van Bruegel's werk kon men reeds, in wetenschappelijke werken verspreid, aantreffen. Maar hier heeft men ze alle bij elkaar in een handig boekje.
A.B.
| |
Jean Bazaine, Notes sur la peinture d'aujourd'hui (Coll. Pierres Vives). - Editions du Seuil, Parijs, 1953, 110 pp. geïll.
Over dit schitterend boekje valt niet veel te zeggen omdat het zelf alles zegt! Een schilder van onze tijd schrijft hier met een zeldzaam inzicht en een zuivere verwoordingskracht over de schilderkunst van zijn tijd. Zo diep gaat dit inzicht dat de woorden die het vertolken een magistrale beschrijving zijn geworden van het kunstphenomeen zelf. Slechts zelden is het gegeven zulke bladzijden te lezen waarin zo'n subtiel verschijnsel op even heldere - daarom niet gemakkelijke - als genuanceerde wijze wordt omschreven. Meesterlijk is de stellingname en de verantwoording ervan tegenover het surrealisme, het cubisme, het sociaal-realisme.
Dit kleine boek heeft de helderheid van een edelsteen - pierre vive - als men het maar weet te doorlichten.
G. Bekaert
| |
Joseph Pichard, L'art Sacré moderne (Art et Paysages). - Arthaud, Parijs, 1953, 156 pp., 80 pp. d'héliograv., ing. Fr. Fr. 1230, geb. Fr. Fr. 1730.
Het boek van J. Pichard, stichter van het vooruitstrevend tijdschrift ‘L'Art Sacré’, zal aan vele verwachtingen voldoen, niet omdat het nu definitief het debat over de moderne gewijde kunst wil sluiten, zelfs niet door de degelijkheid van zijn informatie, die soms wel erg te kort schiet, maar omdat het op een bevattelijke en suggestieve wijze de huidige toestand van de religieuze kunst - hoofdzakelijk in Frankrijk - schetst. De auteur houdt zich meestal aan de feiten en geeft ons een breed overzicht van de ontwikkeling van de moderne religieuze kunst sedert 1900. Maar die historische schets groeit als van zelf uit tot een meer speculatief onderzoek naar de inhoud van de term ‘gewijde kunst’. Ook hier laat de auteur het bij enkele toelichtingen, die echter onmisbaar zijn voor een juist begrip van het probleem.
Na de theoretische, vaak polemische, werken die het laatste jaar verschenen, is dit boek zeer welkom om de rustige objectiviteit en ook om de goede illustratie.
G. Bekaert
| |
Jean Paulhan, Braque le patron. - Gallimard, Parijs, 1952, 146 pp., Fr. Fr. 330.
Het boek van Jean Paulhan behoort noch tot de kunstgeschiedenis, noch tot de kunstcritiek. De auteur is een persoonlijke vriend van Braque en spreekt over hem als de onbetwiste meester van de moderne schilderkunst. Waar de andere hedendaagse schilders al eens een veeg uit de pan krijgen daar bekent Paulhan nauwelijks dat Braque soms moeilijk is. Met deze sympathie en zijn literair talent is de auteur er in geslaagd Braque op een uitstekende manier voor te stellen, als de bescheiden schilder en de gewetensvolle werker. Geen systematische biographie is het maar een luchtig geschreven herinnering doorspekt met anecdotes en gezegden van de bewonderde meester.
G. Bekaert
| |
Ferdinando Forlati, Cesare Brandi, Yves Froidevaux, Sainte-Sophie d'Ochrida. Ia conservation et la restauration de l'édifice et de ses fresques. - Unesco, av. Kléber, 19, Parijs, 1953, 27 pp., 31 ill., Fr. Fr. 250.
In 1951 werd een missie van deskundigen door de Unesco aangesteld om, in medewerking met de Yoegoslavische regering, de bedreigde toestand en de mogelijkheden tot herstel en conservatie te onderzoeken van het beroemde Makedonische heiligdom te Ochrida, dat dagtekent uit de X-XIV eeuw. Voor wie belang stelt in de christelijke archaeologie betekent het objectieve en overvloedig geïllustreerde verslag van deze missie een interessant document.
A. Deblaere
| |
| |
| |
Bernard Schweitzer, Vom Sinn der Perspective. Die Gestalt. Abhandlungen zu einer allgemeinen Morphologie, Heft 24. - Max Niemeyer Verlag, Tübingen, 1953, 30 pp., 16 reprod., D.M. 5.60.
De enigszins vulgariserende toon van deze oorspronkelijk als rectorale rede bedoelde verhandeling, maakt haar zeer onderhoudend. Op fijnzinnige wijze ontleedt S. het wezen en de betekenis als kunstexpressie van de perspectiefvoorstelling en haar ontwikkeling in de Griekse en vandaar in de Westerse kunst.
A. Deblaere
| |
Dr Nic. Perquin, Voordrachtskunst. - L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch, (z.j.), 315 pp., f 13.50.
Menig Neerlandicus heeft bij zijn promotie in een stelling gepleit voor een betere beoefening van de voordrachtskunst bij het onderwijs. Ook in de vaktijdschriften is er vaak genoeg over geschreven en er zijn verschillende boekjes gepubliceerd, die met meer of minder succes de leraar willen helpen, die in dit opzicht eigenlijk amateur is. Want - voor zover mij bekend - wordt er bij de opleiding van leraren met dit onderdeel van het onderwijs in de moedertaal geen rekening gehouden. Het ‘declameren’ gaat dan ook maar zo'n beetje te goeder trouw, zonder een dieper inzicht in de zaak zelf.
Het degelijke boek van Dr Perquin wil de leraar dit dieper inzicht bijbrengen, en hem tevens oefenmateriaal verschaffen voor de practijk. Ondanks de vlotte stijl van de auteur werd dit boek geen vlotte lectuur. Het is een studieboek - geen handboek - dat de lezer telkens opnieuw gelegenheid geeft tot een critische overweging, want niet altijd zal hij het met de schrijver geheel eens zijn. Dit is tenslotte een voordeel, want uit de critiek van de lezer op de schrijver en die van de schrijver op de ideeën van de lezer groeit het eigen inzicht van de laatste.
De leraar krijgt hier een stevige grondslag voor zijn pogingen om de jeugd aesthetisch te vormen in theorie en practijk. Maar niet alleen leraren kunnen van dit werk profiteren. Ieder, die zich op een of andere wijze met de voordrachtskunst bezig houdt - ik denk ook aan regisseurs van toneelverenigingen - zal hier veel vinden, waarmee hij zijn voordeel kan doen.
Een groot aantal foto's verduidelijken de tekst.
Bern. van Meurs
| |
Amédée Ayfre, Dieu au cinéma. Problèmes esthétiques du film religieux (Coll. Nouvelle Recherche). - Presses Universitaires de France, Parijs, 1953, 210 pp., geïll., Fr. Fr. 570.
Over de filmkunst verschenen nog niet veel werken, die waardevol kunnen genoemd worden. Ook het boek van Ayffre is niet volmaakt. De schrijver doet soms erg gewichtig. Het woord ‘problème’ vloeit hem voortdurend uit de pen. Maar zijn besprekingen en analyses van de grote religieuze films zijn merkwaardig. De tien bladzijden die hij wijdde aan ‘Le Journal d'un Curé de Campagne’ van Robert Bresson behoren tot het beste, dat ooit in de filmcritiek werd geschreven, en verdient ongetwijfeld een plaats naast de bekende artikelen van André Bazin.
Wie zich ernstig interesseert voor de filmkunst, zal juist omwille van de scherpzinnige en gegronde critiek over de werken van Bresson, Delannoy, Ford, Rossellini en De Sica, dit boek naar waarde appreciëren.
L.-E. Jansen
| |
Paracelsus, Sozialethische und sozialpolitische Schriften. Herausg. von Kurt Goldammer. - J.C.B. Mohr, Tübingen, 1952, 331 pp.
J. Burckhardt heeft de overgangstijden der geschiedenis in het centrum der belangstelling geplaatst. Een zeer belangrijke figuur uit de overgang van Renaissance naar moderne tijd is Theophrast Bombast von Hohenheim, alias Paracelsus. Als geneesheer breekt hij enerzijds met de traditionele geneeskunde, gebaseerd op de ‘auctoritates’, maar blijft anderzijds in de ban van de ‘philosophia adepta, die von Naturforschung über Geheimwissenschaften und Alchemie bis zu sublimster Metaphysik und Lystik reichte’. Zulk een universele belangstelling bij Paracelsus maakt het mogelijk dat K. Goldammer ons een bloemlezing bezorgt waarin de sociale aspecten van Hohenheims inzichten zijn neergelegd. De inleiding (blz. 1-102) is voortreffelijk en stelt de teksten terug in het milieu waarin ze ontstonden. Ook de bloemlezing is uiterst interessant en wekken de wens dat de volledige uitgave van Paracelsus' werken, die K. Goldammer in 't vooruitzicht stelt, tot stand moge komen.
R. Hostie
| |
| |
| |
Geschiedenis
Historia Mundi. Ein Handbuch der Weltgeschichte in 10 Bänden, begründet von Fritz Kern. Bd. I: Frühe Menschheit. - Francke-Verlag, Bern, 1953, 560 pp. geïll., Zw. Fr. ing. 23,50, geb. 26,50 (inschrijving).
De Historia Mundi in tien delen is het eerste groot geschiedkundig werk na de tweede wereldoorlog, waarvoor men de medewerking van talrijke toonaangevende historici uit de hele wereld heeft kunnen verkrijgen. Zo werkten aan dit deel o.a. mee: von Eickstedt, Menghin, Kälin, Vallois, Breuil en zelfs W. Schmidt.
Dit eerste deel gaat over de vroege mensheid, die ongeveer leefde in het oude en het middensteentijdperk d.i. van ongeveer 600.000 tot 4.000 vóór Christus. Uiterst interessant is vóór elk onderdeel de principiële stellingname. Hier wordt uitdrukkelijk opgeruimd met het monistisch evolutionisme en met het marxistisch materialisme, om met open oog en ontvankelijke geest de feiten in hun juiste verhouding te zien. En nu is het opvallend, dat deze zuiver wetenschappelijke instelling de auteurs brengt tot een visie op de vroege mens welke voor de christelijke Weltanschauung alle ruimte openlaat.
Aangezien de sporen van deze voorhistorische mens zo schaars zijn en over de hele aardbodem verspreid liggen, zijn de auteurs te rade gegaan bij de op onze dagen nog levende primitieve volkeren om aldus uit de schaarse en dode archaeologische vondsten met een grote waarschijnlijkheid levende oerculturen te herscheppen.
Al stelt de lectuur op bepaalde plaatsen wel eens zware eisen aan de lezer, toch wensen wij aan deze groots opgevatte en degelijke wereldgeschiedenis een ruime verspreiding toe. Wij hopen tevens dat in de volgende delen de rassen en continenten buiten Europa even goed tot hun recht zullen komen als in dit werkelijk geslaagde eerste deel.
M. Dierickx
| |
Algemene geschiedenis der Nederlanden onder redactie van Prof. Dr J.A. Van Houtte e.a. Dl VI: De tachtigjarige oorlog 1609-1648. - De Haan, Utrecht; Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1953, XVIII-442 pp., 48 ill., 4 gekl. pl., Fr. 300.
Met bekwame spoed verschijnt deel na deel van de ‘Algemene Geschiedenis der Nederlanden’. Dit zesde deel gaat van het begin van het Twaalfjarig Bestand tot aan de Vrede van Münster, van de eerste schuchtere erkenning van een scheuring tussen Noord en Zuid, tot de definitieve bezegeling ervan.
Drs Schöffer en Dr Poelhekke schrijven met grote kennis van zaken over de politieke geschiedenis van het Noorden, terwijl de beste Belgische specialist voor de XVIIe eeuw, Dr Jos. Lefèvre, dit doet voor het Zuiden. De krijgsbedrijven na het aflopen van het bestand in 1621 werden door Dr Wijn van Noordnederlands standpunt uit beschreven. Prof. Collhaas en Dhr Menkman schreven respectievelijk een degelijk hoofdstuk over de Verenigde Oostindische en de Westindische Compagnie. Opvallend is dat aan Mr Fockema Andreae's uitvoerig hoofdstuk ‘Staats- en rechtleven onder de Republiek’, maar vooral aan Prof. Jansma's overzichtelijk hoofdstuk ‘De economische en sociale ontwikkeling van het Noorden’ geen dergelijke hoofdstukken voor het Zuiden beantwoorden, al geeft Dr Lefèvre in de twee hem toevertrouwde hoofdstukken daar wel iets over. Anderzijds treft het dat aan het hoofdstuk ‘Het katholiek herstel in de Zuidelijke Nederlanden’ van de ons te vroeg ontvallen Pater de Moreau, geen afzonderlijk hoofdstuk over de godsdienstige toestanden in het Noorden beantwoordt; wel biedt Schöffer's politiek hoofdstuk, dat tot 1625 reikt, al het nodige over de strijd tussen remonstranten en contra-remonstranten, maar over het katholieke leven in het Noorden in de eerste helft der zeventiende eeuw vernemen wij helaas nagenoeg niets. Zoals in het Ve deel hebben ook in dit deel Drs Andriessen en Prof. Presser het culturele leven in het Zuiden en in het Noorden behandeld, de eerste accuraat, volledig, de tweede minder systematisch, meer evocérend. Dr Poelhekke besluit het geheel met een beeldrijk geschreven en uitstekend gedocumenteerd hoofdstuk over de vrede van Münster, dat enige heilige huisjes omverwerpt.
Het 27 blz. lange würdigend overzicht van bronnen en literatuur, hoe ongelijk ook voor de onderscheiden hoofdstukken, biedt de historici een kostbare hulp. De doorsnee-lezer zal meer vreugde beleven aan de 48 goed gekozen illustraties. De vier gekleurde platen schijnen slechts in drie- en niet in vierkleurendruk te zijn, en voldoen in elk geval slechts matig.
In zijn geheel genomen heeft dit deel geen enkel zwak hoofdstuk, en, al zijn een paar aspecten bij de indeling der stof uitgevallen, toch verdient het als zeer geslaagd te worden beschouwd.
M. Dierickx
| |
Dr G. Renson, Beknopte geschiedenis van Maaseik. - Uitg. Van der Donck, Maaseik, 1953, 77 pp., 5 platen, ingen. Fr. 45.
Deze studie was eerst bedoeld als on- | |
| |
derdeel van een grote monografie over Maaseiks verleden, die uit een tiental bijdragen zou bestaan. Daarom behandelt de auteur niet de kloosters, het kunstleven, de beroemde mannen uit Maaseik, enz. Toch bezorgt de ervaren historicus ons een degelijke studie van de geschiedenis der gemeente en der parochie van Maaseik van de Romeinse periode tot nu. Het is niet zozeer een vlot geschreven synthetisch overzicht als wel een op oorspronkelijke bronnen steunend onderzoek met tal van nieuwe gegevens. Voor Maaseikenaars en voor historici die de stad Maaseik en het land van Loon bestuderen, is het een waardevol boekje.
M. Dierickx
| |
Drs M. van de Poel en Drs H. Sinnema, Hoe de volken samenwerken. De Verenigde Naties en de gespecialiseerde organisaties. - W. Versluys, Amsterdam-Djakarta, 1953 64 pp., ingen. f 1.40.
De twee auteurs bundelen in deze brochure tal van interessante gegevens over het ontstaan en de structuur der U.N.O., over de talrijke gespecialiseerde organisaties als I.L.O., F.A.O., U.N.E.S.C.O., I.C.A.O., W.H.O., enz., en tenslotte over het internationaal gerechtshof en de verklaring van de rechten van de mens. Waar het past, geven de auteurs de voorgeschiedenis van het organisme, en dan telkens de concrete organisatie, de opgave en de reeds bereikte resultaten. Werkelijk een handige en practische handleiding!
M. Dierickx
| |
Christopher Morris, Political Thought in England. Tyndale to Hooker. - Home University Library, Oxford University Press, London, 1953, 220 pp., 6 sh.
Deze studie is van belang voor ieder die zich interesseert voor de geschiedenis van het Engeland van Hendrik de Achtste, Maria en Elisabeth. Political thought klinkt misschien weinig uitnodigend; in feite is dit boekje een schets van de verschillende opvattingen die in de zestiende eeuw bestonden betreffende de verhouding tussen koning en onderdaan, en van de ontwikkeling die zij vertonen in de veel bewogen tijd van renaissance en reformatie. Schr. vermijdt technische terminologie en details zonder echter aan helderheid in te boeten.
W.P.
| |
Wetenschap
J.C. Alders, Opmars der electronen, techniek en natuurkunde van onze tijd. - Uitg. Born N.V., Assen, 284 pp., 23 fotoplaten, vele figuren in de tekst.
Dit boek is bestemd voor hen, die de middelbare school bezocht hebben of nog bezoeken, en die zich interesseren voor de natuurkundige zijde van de moderne electronische techniek. Na enkele inleidende hoofdstukken wordt een lange reeks toepassingen besproken: radiobuizen, televisie, radar, electronenmicroscoop, kathodestraalbuis, e.a. Het werk geeft een goed overzicht en ook vele belangwekkende bijzonderheden, de uiteenzettingen zijn dikwijls zeer duidelijk. Toch maakt het geheel een wat haastige indruk: vele hoofdstukken zijn verward opgezet, de natuurkundige gedachtengang is meermalen onvolledig of nonchalant, de taal is onverzorgd. In het eerste hoofdstuk geeft de schrijver duidelijk blijk van een materialistische levensopvatting.
W. Welten
| |
R. Massain, Physique et physiciens. 2e éd. - Magnard, Parijs, 1951, 400 pp., geïll.
Sinds enkele jaren heeft er een omwenteling plaats in onze handboeken over Natuurkunde voor het M.O. Alleen de resultaten van de huidige verworven kennis opdissen bevredigt niet meer. Die methode kan trouwens niet streven naar wetenschappelijkheid, omdat bij de toehoorders de daartoe onmisbare wiskundige kennis ontbreekt. Jammer genoeg gingen de menselijke en humanistische waarden aldus teloor. Men sprak nog wel van proeven en wetenschappelijk onderzoek, maar er viel niets meer te bespeuren van het zoeken en navorsen van de menselijke geest bij de natuurkundige.
S., een Frans Lyceumleraar, heeft een ‘oorspronkelijke’ aanvulling uitgedacht. Voor dit boek, dat overwegend uit uittreksels bestaat, heeft hij geput uit de authentieke documenten waarin de natuurkundigen zelf hun bevindingen hebben neergeschreven. Naast enkele meer algemene hoofdstukken, lezen wij hoe Pascal, Mariotte, Descartes en zoveel anderen, tot de Broglie en Curie toe, zelf de proeven of theorieën uiteenzetten, waaraan hun naam verbonden blijft. Slechts interessante anecdootjes? Veel meer. Zij tonen de groei van de weten- | |
| |
schap en verschaffen aldus een uitstekend inzicht in de methode der Natuurkunde en in haar juiste waarde.
Dat L. de Broglie er een inleiding voor schreef is reeds een aanbeveling. Iedere leraar en ook iedere leerling die dit vak liefheeft, zal met spanning dit vormend boek lezen.
E. De Strycker
| |
Arnold Muenster Riesenmoleküle (Naturwissenschaftliche Beiträge). - Herder, Freiburg, 1952, VII-166 pp., 55 afb., 4 Tafels, geb. D.M. 6.80.
Het boekje van de Duitse privaatdocent biedt een uitstekend gevulgariseerde synthese van de huidige stand der macromoleculaire chemie. Hoe bepaalt men de afmeting, de vorm en de cristallisatietoestand van de macromoleculen? Welke structuur hebben de kunststoffen, de natuurlijke hoogpolymeren en de eiwitstoffen? Op deze vragen kan een lezer, reeds enigszins vertrouwd met scheikundige formulen, een bevattelijk en toch degelijk gefundeerd antwoord krijgen.
F. Elliott
| |
Dr H.-J. Aufm Kampe, Das Wetter und seine Ursachen. - D. Steinkopff-Verlag, Darmstadt, 1951, VIII-164 pp., 129 afb., D.M. 20, geb. D.M. 22.
Het handboek over weerkunde van Kampe geeft op vrij volledige en tevens merkwaardig bondige wijze een overzicht van de verschillende aspecten dezer wetenschap. Na een inleidend hoofdstuk over de theoretische grondslagen der meteorologie, volgen een tiental hoofdstukken over de atmospherische circulatie, over cyclonen en anticyclonen, over de voornaamste weerkundige verschijnselen en over de voornaamste regels der weervoorspelling. Zo stelt dit werkje de lezer in staat een wetenschappelijk inzicht te krijgen in de esoterische weerkundige terminologie, waarin het proza, dat het dagelijkse radiojournaal vergezelt, gegoten wordt.
F. Elliott
| |
Prof. Dr H.C. van de Hulst en Prof. Dr C.A. van Peursen, Phaenomenologie en Natuurwetenschap, Bezinning op het wereldbeeld. - Uitg. Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1953, 164 pp., geb. f 5.90.
De problematiek van het mens-zijn wordt in dit boekje benaderd vanuit de natuurwetenschappelijke werkzaamheid van de mens. Betoogd wordt o.a. dat de natuurwetenschap geen ontmenselijking van het wereldbeeld beoogt, maar zelfs tot verdieping van de dagelijkse ervaringen voert. De hooggeleerde schrijvers ontkrachten de critiek van de phaenomenologie op de natuurwetenschap, en plaatsen de wetenschapsmens met zijn gerichtheden in het dagelijks wereldbeeld, zich hierbij bedienend van de phaenomenologische denkmethodiek. Een helder geschrift, dat grote belangstelling verdient.
J.J.C.M., arts
| |
Jozef M.A. Janssen, Hiërogliefen. Over Lezen en Schrijven in Oud-Egypte. - E.J. Brill, Leiden, 1952, VIII-127 pp. met 24 afb., f 9.75.
Het oud-Egyptisch schrift is voor de oningewijde een raadsel waar een fascinerende werking van uitgaat. Velen willen er graag meer van weten, maar verder dan tot een vage en dikwijls scheve voorstelling kunnen de meesten het niet brengen. In dit boek is een uitermate deskundige vakman aan het woord, die ons systematisch en geduldig deze geheimzinnige wereld binnenleidt. Met bewonderenswaardige stofbeheersing verdeelt hij zijn ongemeen rijk materiaal in zestien bevattelijke hoofdstukjes. Aanvankelijk zal men zich wat onwennig voelen, misschien zelfs duizelig, maar de vele interessante bijzonderheden zorgen er wel voor, dat men de schrijver tot het einde blijft volgen. Dan komen we pas tot de bevinding, dat ongemerkt een geheel nieuw totaalbeeld in onze geest is ontstaan, waardoor we georiënteerd zijn niet alleen in de hiërogliefen maar tegelijk ook in een groot en onvermoed stuk beschavingsgeschiedenis. Wie dit boekje eenmaal gelezen heeft, werkt het zeker nog een paar keer door, omdat de lezer steeds duidelijker voelt, dat hij hier inderdaad het antwoord krijgt op het grote vraagteken dat de Egyptische monumenten bij hem oproepen. Het zou me niet verwonderen, wanneer sommige jonge krachten door dit boekje hun roeping tot de egyptologie ontdekken. Het is te hopen.
H. Renckens
| |
Jean Lhomme e.a., Contributions à une théorie réaliste de la répartition. - A. Colin, Parijs, 1952, 254 pp.
Een der neteligste hoofdstukken van de economische wetenschap is en blijft de verdelingstheorie: het klassieke denken blijft hangen aan voorbije structuren, markt en individuele ondernemer; het marxistisch denken worstelt met een steriele arbeidswaardeleer. De merkwaardige
| |
| |
artikels, die hier gebundeld voor ons liggen, willen een ‘bijdrage’ vormen tot een ‘realistische’ verdelingsleer waarin economische analyse en sociologische observatie de werkelijkheid pogen te benaderen en in wetenschappelijke categorieën vatten.
Grondleggende critiek op het onwerkelijk klassieke en marxistische denken en richtinggevende elementen voor een werkelijkheidsgetrouwe theorie vinden we op magistrale wijze verenigd in de inleidende studie van J. Marchal. Het ligt voor de hand dat de meeste artikels handelen over het arbeidsloon en zijn economische en sociale problematiek. J. Lhomme ontleedt de ‘nationale’ loonpolitiek van de Labourregering in Engeland. P. Bauchet onderzoekt, hoofdzakelijk op Franse gegevens, het verband tussen het reëel loon en de economische structuur; R. Guihéneuf poogt het syndicaat en zijn bestrevingen als ‘groep’ te begrijpen. Buitengewoon instructief is de hele studie van J. Lecaillon over de structuur en het inkomen van het kaderpersoneel, en het tweede deel uit de bijdrage van H. Brochier over interest en schuldvolume. Het ingewikkelde probleem van het landbouwersinkomen in het algemeen economisch leven wordt behandeld door R. Gendarme. Als slot geeft J. Lhomme enkele, meer losse, beschouwingen over winst en sociale structuur.
Een algemene en exhaustieve verdelingstheorie wilden de auteurs niet brengen - het is immers de vraag of, bij de huidige stand van het economisch onderzoek, die algemene theorie reeds kan gegeven worden! Een vruchtbare poging tot een meer realistische benadering van het probleem is het zeker en de Franse economische wetenschap heeft er alle eer van. Het werk dringt zich op niet zozeer omwille van de nu haast algemeen aanvaarde critiek op de marginalistische verdelingsleer maar wel omwille van het fijn geobserveerde en uitermate raak geformuleerde verdelingsmechanisme in ons groepsgebonden economisch leven.
Speciaal willen we de aandacht vestigen op de accentverschuiving die in alle studies voorkomt: waar de zakelijk denkende klassieke theorie elk economisch element, ook de ondernemer (?), in een ‘objectstelling’ afgrendelde en het inkomen als prijs van een productiefactor behandelde, daar wil de menselijk denkende realistische theorie iedere economische factor in een ‘subjectstelling’ plaatsen en het inkomen als vergoeding van menselijke arbeid en als middel tot levensonderhoud waarderen.
Om zijn voorbeeldige ontledingen, zijn rake terminologie en niet het minst om zijn menselijke visie is het werk warm aanbevolen.
J. De Mey
| |
Psychologie
Victor White, O.P., God and the Unconscious. - The Harvill Press, Londen, 1952, XXV-277 pp., geb. sh. 21/-.
Father White, als persoonlijke vriend van C.G. Jung en als ervaren kenner van Sint Thomas, was de aangewezen persoon om een studie te publiceren over de contactpunten tussen de diepte-psychologie en de theologie.
Zulk een studie loopt natuurlijk het gevaar erg technisch te worden. F. White echter bleef in de verscheidene hoofdstukken - die eerst als radio-toespraken of voordrachten werden gehouden - zijn opzet trouw zich ook tot de niet-vakman te richten. Daarom zullen alle onderdelen en heel in 't bijzonder de hoofdstukken: ‘The frontiers of theology and psychology’, ‘Psychotherapy and ethics’, ‘The analyst and the confessor’ en ‘The dying God’ ieder priester interesseren en ieder psycholoog verrijken. Zelden immers verenigt een schrijver zulk een begrip voor de actuele probleemstellingen en zulk een degelijke kennis van de juiste draagwijdte der ‘klassieke’ theologie.
Het uitgebreide voorwoord van C.G. Jung en de slotbeschouwing van Gebh. Frei brengen aan allen, die de analytische psychologie bestudeerden, belangwekkende aanvullingen en nauwkeurige omschrijvingen van de hoofdthema's van dit leerrijke werk.
R. Hostie
| |
Dr G.J. Held, Magie, Hekserij en Toverij. - J.B. Wolters, Groningen, 1950, 203 pp., f 6.50.
In tegenstelling tot de meeste werken, die deze verschijnselen van mysterieuze, parapsychologische, dieptepsychologische of folkloristische zijde benaderen, wordt hier een sociologische studie ervan geboden. De schrijver probeert ‘Les règles de la méthode sociologique’, zoals die indertijd door Durkheim zijn opgesteld, op het gebied der magie toe te passen en te verifiëren. Toch aanvaardt hij deze ‘règles’ niet zonder meer en beschouwt hij Durkheim's regel ‘à un même effet correspond
| |
| |
toujours une même cause’ als te mechanistisch voor de sociologie. De voornaamste en essentiële wijziging echter, die Held terecht in Durkheim's orthodox systeem aanbrengt, is, dat hij het sociale verschijnsel niet als uitsluitend supra-individueel aanvaardt, maar ook de persoonlijke existentie een rol toekent in het tot stand komen er van. (Durkheim is trouwens zelf vaak in strijd met zijn eigen orthodoxie). Schrijver benadrukt zelfs het individuele karakter der magie. En hierin ziet hij het grote verschil, met de binding, die de beoefenaren van een godsdienst tot een gemeenschap verenigt. Hij komt dan tot de conclusie: ‘Il n'existe pas d'Eglise magique’. Ofschoon hiermee nog lang niet het laatste woord is gezegd, biedt dit boek toch veel interessante lectuur voor sociologen en psychologen.
A. Schrijnemakers
| |
Prof. Dr Margaret Mead, Man en Vrouw. Een studie over de sexen in een veranderende wereld, vert. door Drs R.H. Houwink. - Uitg. J. Bijleveld, Utrecht, 1953, 342 pp., geb. f 10.90.
Na een verantwoording te hebben gegeven van de (haar) ethnologische schrijftrant, bespreekt Mead de sexuele relaties bij verschillende volkeren op Samoa, Nieuw Guinea, Bali en de Admiraliteitseilanden. Deze hoofdstukken, in wezen een samenvatting van haar eigen onderzoekingen (1925-1940) in deze gebieden, betekenen een relativering van ettelijke ‘specifieke’ lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen, en een critische herwaardering van traditioneel zogenoemde ‘aangeboren’ gedragsvormen. Vervolgens gaat Schr. breedvoerig in op de betrekkingen tussen de sexen in het hedendaagse Amerika. Binnen dit kader komen o.a. ter sprake de rol van het succes in het maatschappelijke leven, de consequenties van de concurrentiezucht, de frigide façade van de ongetrouwde vrouw en het echtscheidingsvraagstuk. Mead's belangwekkende conclusies uit deze alleszins lezenswaardige goedgestelde beschouwingen, zijn, behalve een kostbare bijdrage tot beter begrip van de Amerikaanse sociaal-psychologische structuren, ethnologisch geijkt materiaal in het proces van de veranderende zelfbepaling der afzonderlijke sexen, met name voor de positiebepaling van de vrouw in het moderne leven en alle problemen die daarmede samenhangen. Verklarende noten, literatuur opgave en een index verhogen de bruikbaarheid van deze studie.
J.J.C.M., arts
| |
Psyche en allergische ziekten. Verslag van een symposion op 28 Maart 1953 te Utrecht, onder voorzitterschap van Prof. Dr A. Ten Bokkel Huinink, georganiseerd door de Nederlandse Vereniging voor Allergie. - Uitg. H.E. Stenfert Kroese, Leiden, 1953, 140 pp., ing. f 7.75.
De vraag of de allergische patiënt beschouwd moet worden als lijdende aan een psychische stoornis, dan wel aan een overgevoeligheid voor een of meer allergenen, werd achtereenvolgens beantwoord door een neuroloog, een paedagoog, een psychosomaticus, twee allergisten, een kinderarts, en een dermatoloog in samenwerking met een psychiater. Deze goed gedocumenteerde meningen van bekende specialisten blijken onderling zó sterk te verschillen dat op ettelijke plaatsen in dit symposion-verslag van een choc des opinions kan worden gesproken. Niettemin - of misschien juist daarom - is deze uitgave interessante lectuur, aan de hand waarvan men zich een vrij volledig beeld kan vormen van de op dit gebied bestaande opvattingen.
J.J.C.M., arts
| |
Dr S. Koster, Genezing van organische ziekten door gebed (Wondergenezingen). - F. van Rossen, Amsterdam, 1953, 12 pp., f 1.65.
Verslag van een lezing voor de Nederl. Ver. v. Psychiatrie en Neurologie te Amsterdam. Dr Koster geeft de resultaten weer van 'n poging om onbevooroordeeld dit onderwerp te bestuderen. Hij bezocht Lourdes, waar hij kennis nam van het werk verricht door het Bureau des Constatations Médicales. Enkele bekende genezingen worden beschreven. De auteur bespreekt ook een geval hem bekend uit zijn eigen praktijk. Als getuigenis van een niet-Katholiek medicus moet dit boekje, ondanks haast onvermijdelijke tekorten op theologisch gebied, zeer belangwekkend genoemd worden.
J. Kijm
| |
Margaret McCarthy, Generation in Revolt. - Heinemann, London, 1953, 276 pp., 15 sh.
Dit voortreffelijke en leerzame boek verdient een minstens even wijde lezerskring als Douglas Hyde's I Believe. Hier is het een heel arm fabrieksmeisje dat in opstand komt tegen de armoede, het gebrek en erbarmelijke arbeiderstoestanden, niet, zoals sommigen misschien geneigd
| |
| |
zijn te vermoeden, uit jaloersheid, maar gedreven door iets wat heel dicht naast ware naastenliefde ligt. Het communisme schijnt te geven wat zij zoekt totdat een diepere kennis van de Partij de eerste twijfels loswerkt en zij, niettegenstaande haar drie bezoeken aan Rusland en de training aldaar ontvangen, teleurgesteld de Partij verlaat. Behalve dat het boek fris en fors geschreven is, is het mede zo boeiend dat hier geen intellectueel het communisme kiest en aanhangt, maar een vrouw, die als vrouw juist in haar gevoelsleven er door wordt getrokken. Om deze reden is dit boek ook een zeer interessante aanvulling op The God that failed, waarin zes beroemde mannen vertellen hoe zij tot andere gedachten kwamen en het communisme de rug toe draaiden.
Schrijfster is niet katholiek, en uit het boek blijkt niet of zij gelovig christen is. Het is echter zeker een vrouw die hartstochtelijk verlangt deze wereld beter te maken; wat jammer is, is dat schr. zwijgt zodra ze met het communisme gebroken heeft, hetgeen nog voor de oorlog plaats vond. We hadden zo graag ook het verdere verloop van haar leven gehoord: niet uit nieuwsgierigheid, maar omdat we al lezende overtuigd werden dat ook haar werk voor de Labour party veel leerzaams voor ons bevat.
W. Peters
| |
Romans en verhalen
William E. Barret, Gods Linkerhand. - Het Thijmfonds, Den Haag, 1953, 282 pp.
Dit boek biedt het spannend geschreven verhaal van een Amerikaanse bendeleider in China, die, om te kunnen vluchten uit het machtsgebied van zijn militaire supérieur, geen ander middel ziet dan als priester op te treden en alles te doen wat des priesters is. Tijdens dit fungeren als priester vindt hij het geloof weer terug en weet te ontsnappen. Het verhaal, dat overigens geen litteraire kwaliteiten bezit, doet enigszins pijnlijk aan, hoewel het boeiend geschreven is.
J.v.H.
| |
R. Frison-Roche, Het verloren spoor, vert. door A.C. Niemeyer. - De Lanteern. Utrecht; 't Groeit, Antwerpen, 1953, 288 pp., geïll., Fr. 95.
Dit werk is, na Mensen tegen bergen (Premier de cordée) en De grote kloof (La grande crevasse), het derde van Frison-Roche dat ons in Nederlandse vertaling wordt aangeboden, als eerste deel van zijn grote roman over de Sahara: Bivouacs sous la lune.
De expeditie, onder leiding van luitenant Beaufort en de ontdekkingsreiziger Lignac, voert ons onweerstaanbaar mee, over het massief van de Hoggar, in het hart van de Sahara, door een onbekend en onherbergzaam gebied, tot aan de grenzen van de Soedan. En dit met een dubbel doel: Akoe, de moordenaar van de Franse marconist Moreau op te sporen, en de oase in de streek van de Tenere terug te vinden, waarheen men het spoor vergeten heeft, naarmate de Sahara droger werd.
Voor Beaufort achtervolgd door de tragische herinnering aan de dood van Dominique, zijn geliefde, tijdens een bergtocht in de Alpen, wordt het de grote kans; voor Lignac, de grote ontdekking. Franchi, eenmaal een flink officier, door drank, en de charme van Tamara, een jonge Toeareg-vrouw een slappeling geworden, herleeft.
Het wordt een dramatische tocht. Verraad, afval en de wraak van Tamara, zaaien verwarring en dood. Maar de trek gaat verder, onweerstaanbaar. De moeilijkheden worden groter, de dorst ondraaglijk. Akoe en Tamara worden neergeschoten, Franchi sterft van uitputting. Water en proviand ontbreken. Maar het onzichtbare spoor leidt verder, tot de laatste vier, Beaufort, Lignac en twee trouwe dienaren eindelijk de eerste overblijfselen vinden van het verloren spoor dat hen zal voeren naar de vergeten oase. En steeds gaat het verder: ‘Waarom...? Omdat het moet..., omdat ik een noodzaak voel.... van een andere orde’.
P. Van Roy
| |
Olov Hartman, Heilige Maskerade. Uit het Zweeds door E.H. Grolle. - De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen, 1953, 139 pp., f 4.90.
Dit boekje schijnt in Zweden nogal rumoer veroorzaakt te hebben. Het is een merkwaardige psychologische studie. Het is ongeveer het dagboek van een Domineesvrouw, die aan zware scepsis lijdt en een afkeer krijgt van haar man wegens zijn handig versmelten van Christendom en wereldzin. Zij ziet scherp en oordeelt juist in de meeste gevallen. Het is een démasqué dat vreemd eindigt met de dood der vrouw, die het kruis terug schijnt te vinden, en met de bevrijding van de do- | |
| |
minee, die nu met de onderwijzeres het leven in kan gaan en zijn eerste vrouw als schizofraan kan doodverven. Het boekje is scherp en diepzinnig, mysterieus en wat raadselachtig. Wegens zijn openhartigheid niet voor iedereen.
J.v.H.
| |
Minus van Looi, De molen der wraak. - Thijmfonds, den Haag, 1953, 216 pp., f 5.25 en f 2.50.
Een levendig verhaal dat de lezer met genoegen zal lezen. Het thema is een vete tussen twee dorpsfamilies en de uiteindelijke verzoening. Van Looi weet een gegeven goed uit te werken zodat een familieroman van goed gehalte is ontstaan. Een zwakke plek in het boek lijkt me de onderhandse aankoop door boer Ceusters van de schuldbekentenissen die ‘het Voske’ hem aanbiedt. Zelfs waar de haat zó sterk is, lijkt het mij onwaarschijnlijk dat een boer zó gemakkelijk met zijn geld omspringt. Voor ontspanning een zeer aanbevolen boek.
Joh. Heesterbeek
| |
Harry Vencken, De rode minaret. - Hofboekerij, Heemstede, 1953, 240 pp., f 6.50.
In de woestijnstad Ghardaïa speelt de inhoud van dit boek zich af. Het meest interessante van dit werk is de beschrijving der oeroude zeden en gewoonten die in deze mohammedaanse samenleving gelden, en vooral het leven der vrouw tot een ware slavernij maken. Een jeugdige mohammedaanse poogt uit deze ban te ontsnappen. Een zeer leesbaar boek.
Joh. Heesterbeek
| |
Theodor Kroeger, Storm over de Himalaya (Triomfreeks). J. van Tuyl, Antwerpen-Zaltbommel, 1953, 278 pp., Fr. 125.
Kröger is beroemd geworden met zijn Het vergeten Dorp, een autobiographisch verhaal, waarin 's schrijvers romantische verbeelding aan banden werd gehouden door de bittere nuchterheid van eigen ervaring. In deze toekomstroman - de wereld is pas verenigd onder één wereldregering met land- en continentpresidenten - lijkt hij ons zijn verscheidene eigenschappen niet goed meer te kunnen bedwingen. Zijn cosmopolitisme van internationale zakenman, zijn zin voor luxe en mondaniteit, en vooral zijn mysterieusvage phantasie maken van dit verhaal iets onbevredigends. Het is geen detectiveverhaal, geen politiek betoog, geen avonturenroman, geen symbolisch sprookje, al heeft het toch weer iets van dat alles. Moeilijk is het daarom het thema van de roman aan te geven. Het speelt in alle geval in de wereldhoofdstad, in Miami Beach, Palermo, Moskow, Stockholm en vooral in het geheimzinnige Tibet en op de Himalaya. De voornaamste eigenschap van het boek is zijn overtuigd humanisme, met een oprechte godsdienstzin, die jammer genoeg voor een deel verminderd wordt door het typisch religieus relativisme en subjectivisme van onze tijd.
P. Fransen
| |
Sven Stolpe, Spiel in den Kulissen. Roman aus dem Schwedischen. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1953, 376 pp., geb. D.M. 10.80.
Een uitzonderlijk sterk boek, dat de hele realiteit van het menselijk zieleleven, met zijn nood en zonde, zijn huichelarij en schijn, maar ook met zijn behoefte aan echtheid, op onverbiddelijke wijze beschrijft, en in diezelfde realiteit de onbegrijpelijke werking van genade en voorzienigheid voelbaar maakt. Het leven van Eerste-Minister Falk en zijn gezin, dat voor alle leden ogenschijnlijk op een failliet uitloopt, brengt hen in werkelijkheid tot hun ware bestemming in de aanvaarding van hun menselijke mislukking. Ook de dood van de enige zoon Georg, die als een der eerste valt in een opstootje, wanneer zijn vader telefonisch aan de troepen het bevel tot schieten geeft, blijkt op mysterieuze wijze in Gods plan betrokken en gebruikt. Hoewel enkele scènes en situaties het boek voor volwassenen doen voorbehouden, is Spiel in den Kulissen zonder twijfel de diepst religieuze roman, die de Zweedse literatuur ons sedert lang heeft geschonken.
A. Deblaere
| |
Frank G. Slaughter, Dokter.... spoedgeval (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen-Zaltbommel, 1953, 304 pp., geb. Fr. 65 (bij inschr. op de reeks).
Een groot ziekenhuis te New-York; Dr Martin Ash, die door zijn rijk huwelijk er de directeur en eigenaar van werd, maar ook nooit meer zichzelf kan zijn, omdat hij de rol moet spelen van het personage, dat zijn vrouw van hem heeft gemaakt; Andy Gray, de geniale chirurg, wiens toewijding aan zijn beroep het telkens haalt op zijn behoefte aan menselijke liefde en op de bekoring om alles te offeren voor een rijke carrière; Tony Korff, assistent en Duits immigrant, die het tot niets kan brengen omdat zijn taak voor hem geen roeping betekent, doch slechts
| |
| |
een middel om tot macht en rijkdom te komen, en die op het critische ogenblik niet voor een misdaad zal terugschrikken. Een radio-actieve smokkelzaak, een brand, en een onwaarschijnlijk happy end zorgen voor een sensationele Amerikaanse bijsmaak. De psychologie van de doktoren is echter meesterlijk getekend.
A. Deblaere
| |
Thomas B. Costain, Kind van Honderd Koningen (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, Zaltbommel, z.j., 541 pp., Fr. 125.
Een Engels jongetje komt alleen aan in een Canadese provinciestad: niemand kent zijn echte naam, en men gaat vermoeden, dat hij wellicht een Lord is. Voordat het probleem na jaren wordt opgelost - hij blijkt tot een heel gewone familie te behoren -, heeft de jongen, opgenomen in een werkmansfamilie, zich een eigen weg door het leven moeten slaan. Het leven van de kleine stad op het einde van de eeuw, van de voorname families met hun veten, tegenslagen en triomfen, van de eenvoudige mensen met hun leed en vreugde, is boeiend, raak, en met humor getypeerd. Als geen tweede kan Costain een periode uit het verleden in al haar menselijkheid doen herleven.
P. Van Roy
| |
Michel Duchemin, Une panne par jour. - Desclée de Brouwer, Brugge-Parijs, 1953, 200 pp., Fr. 48.
Dit originele reisverhaal is echt geestig. Meer wil het niet zijn. Men hoeft er geen ideeën in te zoeken, geen sociale of politieke satire, al zijn de typeringen raak. Er steekt net zoveel psychologie in als nodig is om de geestigheid vol te houden, en dat is al niet weinig.
R. Leys
| |
Thomas R. Henry, Het Witte Continent. - U.M. ‘West-Friesland’, Hoorn, 1950, X-264 pp., geb. f 6.90.
De auteur van dit vlot geschreven boek openbaart ons het bestaan van een continent dat buiten de grenzen valt van onze gewone voorstellingswereld. Hoe ongelooflijk ook sommige weerverschijnselen mogen lijken, hoe fantastisch ook de heel eigene fauna van Antarctica is, de schrijver houdt zich steeds aan het objectieve relaas van betrouwbare getuigen.
Door het rijk gevariëerde patroon heen dat de schrijver uittekent, loopt als een gouden draad de epische geschiedenis van de zuidpoolonderzoekers, wier vaak geciteerde bevindingen, omwille van hun menselijke resonantie, de aantrekkelijkheid van het verhaal nog verhogen.
H. Jans
| |
J.P. Leynse, Vrouwen zijn als bladeren, vert. door Clare Lennart. - ‘Kosmos’, Amsterdam-Antwerpen, 1953, 238 pp., geb. Fr. 95.
Even rustig als het Chinese leven van vóór de oorlog verloopt dit verhaal: het psychologische en affectieve conflict, zeer eenvoudig weergegeven, van een moderne vrouwenziel in een traditioneel Chinees familiekader. Beschrijving van folklore en godsdienstige gebruiken, evenals de aanwending van talrijke Chinese zegswijzen geven aan dit boek een Oosters cachet.
A. Deblaere
| |
Jon Cleary, Zwervers onder het Zuiderkruis, vert. G. Kouwenaar (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1953, 313 pp., geb. Fr. 125.
Een zwerversfamilie, vader Paddy, moeder Ida en hun zoon Sean, drijven, geholpen door een Engelse reus, Venneker, een kudde schapen van Bulinga, aan de Noordkust van Australië, naar Cawndilla, in het Zuiden. Samen met anderen gaan ze op de ver uiteenliggende farms de schapen scheren. Paddy neemt deel aan paardenrennen om de droom van zijn vrouw te verwezenlijken: een eigen boerderij te bezitten. Slachtoffer van oneerlijke praktijken, verspelen ze hun geld, en opnieuw ligt vóór hen de weg van de zwervers onder het zuiderkruis....
Een kloek verhaal, zonder al te diepe psychologie, maar met enkele boeiende episodes (de redding van de schapen uit een bosbrand, de wedstrijd tussen Paddy en Cooper in het schapenscheren, de races met de zwarte hengst). Goede vertaling.
P. Van Roy
| |
Tom Bouws en Henk Kuitenbrouwer, Tweede Groot Vertelboek voor het Katholiek Gezin. - De Fontein, Utrecht, Sheed and Ward, Antwerpen, 1953, 303 pp., f 7.90.
.... Een boek vol levensvreugde en levens-nieuwheid. Een boek dat boeit en verrijkt en ontroert door het steeds weer onverwachte, dat geboden wordt. Een boek, waarvan de grote mens misschien al even weinig ‘af’ kan blijven als de kleine, en waarin beiden elkaar ontmoeten.
Met voorbehoud van één enkel verhaal, dat in het kader van dit boek minder schijnt te passen (Ontvoerd), is de
| |
| |
keuze en variatie van de stof uitstekend, waarbij elke leeftijd, en zelfs de volwassene, een overvloed van frisse ontspanning en verrijkende kennis op kan doen.
Vertellen is een kunst.... dit boek is die kunst rijk! Een waardevol cadeau voor allen, die dit stuk van de opvoeding ter harte nemen en er de rijke mogelijkheden van begrijpen.
M. Josephina Auxiliatrice
| |
Varia
Herdrukken
Bij de uitgeverijen Foreholte en 't Groeit verscheen een nieuwe druk van het gunstig bekende werk van J. HELLINGS, S.J.: De geestelijke oefeningen van de H. Ignatius van Loyola, een volledig uitgewerkte dertigdaagse retraite naar het schema van de Geestelijke Oefeningen van Ignatius, dat trouw gevolgd en uitgelegd wordt.
De Reinaert-reeks publiceerde drie goedkope herdrukken van bekende werken, het eeuwig-populaire boek van L. WALLACE. Ben Hur, in een nieuwe, voor alle volwassenen geschikte, vertaling en adaptatie; het geestige, destijds bij Die Poorte verschenen, romannetje van Ilja ILF en E. PETROW: Twaalf stoelen, en een heruitgave van een der beste romans van E. van HEMELDONCK: Maria, mijn Kind, dat bij zijn verschijnen met de Gottmer-prijs bekroond werd.
De uitgeverij Lannoo bracht reeds de derde druk van het uitstekend paedagogisch vulgarisatiewerk van D. LORD S.J.: Contact met de jeugd (zie rec. in K.C.T. Streven, 1947-48, blz. 441).
| |
Kronijk of Aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkelde welken algemene belangstelling verdienen. Door Hendrik Godefridus van Moorsel, gemeente-secretaris van Heeze, Leende en Someren. Uitgegeven en toegelicht door P. Dominicus de Jong, O.C.R. - Achelse Kluis, 1953, 189 pp.
In de grilligste spelling (frulle, pous, aquelieten voor freule, paus, acolythen) heeft de ongehuwde secretaris van Moorsel († 1851), zoon van een vermaard patriot, een bonte collectie nieuwtjes uit zijn lectuur en belevenis bijeengeschreven over oudheidkundige en simpele baronnen, oogheelkundige dominees, tempeesten, overstromingen, levende en dode pastoors, inkwartieringen en kometen, kortom een ideale rubriek ‘Uit de Provincie’ voor een provinciaal blad, waaraan kenners van de streek (en genealogen) hun hart kunnen ophalen. De toelichtingen zijn overvloedig en getuigen van bewonderenswaardig monnikengeduld. Dat de voornamen van Italiaanse pausen volgens de Duitse schrijfwijze uit Schmidlin zijn overgenomen, is wat vreemd (blz. 49, 55). En de op de Godsdienstvriend teruggaande annotatie over de medeconsecratoren van Paredis (blz. 92) klopt niet met Albers, Gesch. v.h. Herstel der Hiërarchie I, 401, die zich beroept op het bisschopsarchief van Roermond. Het werk is rijkelijk geïllustreerd en keurig uitgegeven.
J. Tesser
| |
Prisma Serie
Balladen en Refereinen. Een Bundel samengebracht door C. Buddingh. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1953, 275 pp., f 1.25.
‘Een bundel zingende gedichten in het boertige, het amoureuze en het kortweg metaphysische, bijeenverzameld uit de bundels der erkende poëzie en de achterbuurten waar het straatlied bloeit, verslag gevende van zeven eeuwen dorst en minnepijn, van opzienbarende moorden en misgeboorten, van geluk en ongeluk. Ontroerend en genoeglijk om te lezen in een- en tweezaamheid, alsook in grote gezelschappen’. Aldus de omslag.
J.v.H.
| |
Dr G.F. Diercks en Dr J.C.F. Nuchelmans, Vox Ecclesiae Latinae, Latijns leesboek, 2 delen, uit de serie: Pauli Brandii Bibliotheca Latina. - Paul Brand, Bussum, 1953, 127-138 pp., f 3.90 en f 3.50.
Deze boekjes zijn bestemd voor diegenen, die zich vertrouwd willen maken met het kerklatijn. Een globale kennis van de grammatica wordt verondersteld. Men vindt er in een zeer ruime en gevariëerde keuze aan teksten uit de Vulgaat, de liturgie, de Navolging e.a. De zeer aantrekkelijke en practische wijze van uitgave (inleidingen, noten, woordenlijsten en een schema van de grammatica) maken de boekjes zeer bruikbaar, ook voor zelfstudie. Gaarne aanbevolen.
L. Muskens
|
|