| |
| |
| |
Waarom Kardinaal Wyszynski moest verdwijnen
door Teodor Kowalewski
NIETS heeft de Poolse Primaat, Kardinaal Wyszynski, gehater gemaakt bij de machthebbers in Warschau dan zijn geschriften: ‘Kan een katholiek communist zijn?’, ‘Hoe moet het communisme worden bestreden?’, ‘De intelligentia als voorhoede tegen het communisme’, ‘Pius XI in de strijd tegen het communisme’, en ‘De communistische cultuur en de Poolse intelligentia’.
Dat waren dan ook de ‘sprekende feiten’, die de ‘Trybuna Ludu’, het blad van de communistische partij in Polen, noemt als de redenen waarom de Kardinaal-Aartsbisschop moest verdwijnen. Overigens heeft hij nog een andere, onvergeeflijke misdaad begaan: in plaats van de Sowjet Unie als tweede - of liever: als eerste - vaderland van de Polen te beschouwen, heeft hij Rome het tweede, het geestelijke vaderland genoemd, terwijl toch ‘vaststaat’, dat het Vaticaan de ondergang van Polen beraamt. Bovendien hebben de Primaat en het episcopaat zich tegen de voortdurende schending van de modus vivendi van April 1950 verzet door te doen, wat hun nog was toegestaan: zij hebben in de kerken het woord gericht tot de gelovigen en schriftelijk geprotesteerd bij de ongelovigen, dat wil zeggen: bij de leiders van de Staat. In het gedenkwaardige protest van de Poolse bisschoppen van 8 Mei 1953 werden de bezwaren opgesomd, die Mgr Wyszynski daarna op Sacramentsdag in zijn preek voor honderdduizend gelovigen heeft herhaald. Het zijn bezwaren tegen het listig of honend verloochenen van de beloften betreffende opvoeding en onderwijs, tegen het vernietigen van de katholieke pers, tegen het kunstmatig teweegbrengen van een beweging van priesters en intellectuele leken, die, onder het mom van patriotisme en progressieve democratie, moet aansturen op een schisma, en tenslotte tegen de ergste schending van de modus vivendi: het decreet van 9 Februari 1953, dat ten doel heeft, de gehele clerus volledig onder de macht van de communistische overheid te brengen.
Wat, om te beginnen, het onderwijs betreft, hadden de bisschoppen alle reden om zich te beklagen. Volgens de modus vivendi van 1950 zouden op de staatsscholen alle kinderen verplicht godsdienstonderwijs ontvangen, tenzij de ouders daartegen nadrukkelijk bezwaar maakten. Bovendien zou een aantal katholieke onderwijsinstellingen, en in het
| |
| |
bijzonder de Katholieke Universiteit te Lublin, blijven bestaan. Het godsdienstonderwijs, dat twee uur in de week werd gegeven door catechisten, die niet met de andere leerkrachten waren gelijkgesteld, verloor echter nagenoeg alle betekenis door het feit, dat in andere lessen de materialistische wereldbeschouwing bij de leerlingen als onomstotelijke, wetenschappelijk bewezen waarheid werd ingetrechterd. In de communistische jeugdorganisaties, waarvan de gehele jeugd lid moest zijn, werd al het mogelijke gedaan om de godsdienst als belachelijk bijgeloof voor te stellen en de leden tot afval van de Kerk te bewegen. Toen echter bleek, dat dit, als gevolg van de diepgewortelde christelijke tradities in de gezinnen, niet het gewenste resultaat opleverde, namen de machthebbers hun toevlucht tot een eigenaardige methode om het door hen toegezegde godsdienstonderricht af te schaffen. Onder auspiciën van de communistische partij werd een vereniging opgericht - en van ruime geldmiddelen voorzien - tot stichting van bijzondere scholen, die de staatsscholen moesten beconcurreren. Aan die particuliere scholen werd in het geheel geen godsdienstonderwijs gegeven; alle leden van de partij en alle niet-leden, die iets wilden bereiken, moesten hun kinderen naar die atheïstische particuliere scholen sturen in plaats van naar de openbare. Tegelijkertijd werden de katholieke onderwijsinstellingen in discrediet gebracht door het verspreiden van lasterlijke geruchten over zogenaamde onzedelijkheid van de geestelijken, die er onderwijs gaven, en toen ook daarmee niet het gewenste succes kon worden bereikt, werd het merendeel van deze scholen onder allerlei voorwendsels gesloten. De katholieke scholen, die nog bleven bestaan, werden gedwongen leerboeken te gebruiken waarin het ergste materialisme werd verheerlijkt, vooral op het gebied van de wijsbegeerte, geschiedenis, literatuur en natuurwetenschappen. Met al deze pogingen van het communistische regiem om het
opgroeiende geslacht voor zich te winnen, konden echter slechts uiterlijke en zeer onzekere resultaten worden bereikt, zoals telkens weer bleek. Zo slaagden bijvoorbeeld verleden jaar in Posen dertig mannelijke en vrouwelijke leerlingen voor het eindexamen. Het waren allemaal ijverige leden van de communistische jeugdorganisatie, maar negenentwintig van de dertig geslaagden maakten na het examen een bedevaart naar Czestochowa om daar de Moeder Gods te danken voor haar bijstand!
Het is dus geen wonder dat de communisten alles doen wat zij kunnen, om de twee vijandige elementen, de Kerk en het ouderlijk huis, uit te schakelen, voor zover zij er niet in slagen deze gelijk te schakelen.
Op dezelfde wijze als het katholieke onderwijs werden de katholieke pers en de katholieke uitgeverijen verdrongen. Een van de twee voor- | |
| |
treffelijke tijdschriften, die onder bisschoppelijk toezicht in Warschau en Krakau verschenen, de ‘Tygodnik Warzawski’, werd verboden en de hoofdredacteur, Mgr Kaczynski, oud-minister in de Poolse regering tijdens de Londense ballingschap en oud-directeur van het katholieke persbureau, werd eerst gearresteerd en, na zijn vrijlating, volkomen uitgeschakeld en onder strenge bewaking gehouden. Daarna was het andere tijdschrift, de ‘Tygodnik Powszechny’, aan de beurt. De uitgever, de priester Piwowarczyk, en de hoofdredacteur, Turowicz, twee beproefde democraten en verzetsstrijders, werden, na allerlei chicanes en aanvallen, tenslotte in Maart 1953 afgezet. Het blad werd eerst verboden en daarna mocht het weer verschijnen onder redactie van Jan Dobraczynski, een schrijver van betekenis, die als oprecht Christen en patriot kan worden beschouwd. Dit neemt echter niet weg, dat de redactie thans gedwongen is allerlei bijdragen op te nemen waarin het communistische regiem en de Sowjet-cultuur worden verheerlijkt, en haar onafhankelijkheid geheel prijs te geven, om althans nog de mogelijkheid te hebben nu en dan over godsdienstige aangelegenheden en andere problemen van zuiver katholiek standpunt uit te schrijven. In elk geval onderscheidt deze redactie zich nog gunstig van de groep enthousiaste collaborateurs, die in het weekblad ‘Dzis i Jutro’ én in het dagblad ‘Slowo Powszechne’ aan het woord komt en die thans ook belast is met de leiding van ‘Pax’, de enige Poolse uitgeverij van betekenis, die nog een katholiek etiket draagt. Deze uitgeverij publiceert godsdienstige lectuur, bijbelvertalingen en theologische werken, maar ook romans en novellen van katholieke schrijvers, die echter voornamelijk in verhalende trant tijdproblemen in de geest van de
‘nieuwe werkelijkheid’ behandelen.
Het optreden van deze priesters en leken, die door de communisten als ‘progressief, democratisch en vaderlandslievend’ worden geprezen, vormt wel de voornaamste steen des aanstoots in de verhouding tussen Kerk en Staat in Polen. Uit de kringen van deze zonderlinge verdedigers van het katholicisme, die beweren, dat zij door hun actie voor de toekomst het voortbestaan van het geloof verzekeren in een wereld die, volgens hen, onherroepelijk communistisch zal worden, zijn de heftigste aanvallen op Kardinaal Wyszynski en het episcopaat voortgekomen. Deze collaborateurs hebben vier vertegenwoordigers in het Poolse parlement, waar zij op ieder regeringsvoorstel ijverig ja en amen zeggen. Zij doen mee met het Nationale Front, waarin de communisten alles te zeggen hebben, en nemen deel aan alle congressen. Eerst hebben zij braaf geprotesteerd tegen de ‘bacillenoorlog’ van de Amerikanen in Korea, zoals zij het nu doen tegen de ‘agressieplannen’ van
| |
| |
Adenauer en Kardinaal Frings, en tegen de politiek van het Vaticaan; straks zullen zij nog tegen zichzelf protesteren en: ‘Weg met ons!’ roepen. Zij verheerlijken de grote Sowjet Unie, walgen van ‘het verrotte Westen’ en zijn verrukt, omdat zij in Polen zulk een grote, heerlijke tijd mogen beleven.
Het wonderlijkste is nog, dat velen van dit nieuwste slag model-katholieken van aristocratische of oud-adellijke afkomst zijn. Deze cidevants wekken dan ook de indruk dat hun enthousiasme voor het communistische regiem niet bijster oprecht is en dat een deel van hen daardoor persoonlijk nog een enigszins dragelijk bestaan hoopt te behouden, terwijl anderen menen de Kerk te dienen, niet door een verzoening tussen communisme en katholicisme, waar zij de mond van vol hebben, maar door nog erger vormen van kerkvervolging zolang mogelijk te voorkomen, in de hoop op een verandering van de algemene situatie, waardoor de gevaren, die de Kerk in Polen thans bedreigen, zouden worden bezworen.
Die tweede onderstelling zouden wij voorlopig ook willen aannemen ten gunste van de enkele hoge kerkelijke waardigheidsbekleders en de vrij talrijke leden van de lagere clerus, die, voornamelijk onder dwang, eerst hebben meegedaan aan de communistische betogingen voor de vrede en die thans ook deelnemen aan de demonstraties tegen ‘vooraanstaande, reactionnaire leden van het episcopaat’. Als wij dit niet aannemen, zou de houding van verdienstelijke en op geestelijk gebied vooraanstaande mannen als de deken van de theologische faculteit van Warschau, Czuj, de voortreffelijke theoloog en bijbelvertaler prof. Debrowski, en de tegenwoordige vicaris-generaal van het bisdom Krakau, Mgr Huet, volkomen onbegrijpelijk zijn.
Bij politici als de afstammeling van grootgrondbezitters uit het thans door Sowjet-Rusland geannexeerde Poolse gebied, Dominik Horodynski, de vroegere rechts-radicaal Boleslaw Piasecki en de priester Radosz, redacteur van de ‘Slowo Powszechne’, die door zijn rede op een protestvergadering tegen het episcopaat van zijn kant het sein gaf tot de grote aanval op Kardinaal Wyszynski, valt moeilijk iets anders te ontdekken dan een tomeloze eerzucht, die op een schisma aanstuurt.
Een andere verklaring moet waarschijnlijk worden gezocht voor de houding van afstammelingen uit eertijds vermaarde magnaten-geslachten, zoals graaf Lubienski en graaf Krasinski, die door hun overdreven socialisme schijnen te willen bewijzen, dat zij, als appels die ver van de vermolmde stam zijn gevallen, nog altijd genietbaar zijn. Wojciech Ketrzynski, wiens vader onder Pilsudski Pools gezant in Den Haag is geweest - zijn grootvader was een vermaard historicus uit een adellijk
| |
| |
geslacht, dat een tijd lang ‘verduitst’ is geweest - is allengs zozeer door zijn collaboratie gecompromitteerd, dat hij niet meer terug kan, en hetzelfde moet worden gezegd van Aleksander Bochenski, de broer van de fel anti-communistische Pater Bochenski O.P., hoogleraar in de wijsbegeerte aan de universiteit van Freiburg in Zwitserland.
De bisschoppen moesten dus hun gezag en de kerktucht, de verbondenheid met de Heilige Stoel en de zuiverheid van de katholieke leer, die ernstig wordt bedreigd door de compromissen met de zogenaamd onafwijsbare eisen van de tijd, verdedigen tegen drie ziektehaarden, die - uit eigen beweging of onder dwang - op een schisma aanstuurden, namelijk de groep, die aanvankelijk werd gevormd door de gelijkgeschakelde Caritas-bond van de priester Lemparty, de groep van schrijvers, journalisten en politici, die in het weekblad ‘Dzis i Jutro’ en in het dagblad ‘Slowo Powszechne’ aan het woord is, en het ‘Comité van geestelijke strijders voor vrede en democratie’.
Het streven van deze frondeurs binnen de Kerk was des te gevaarlijker, omdat de Staat, die aan de ene kant prat ging op zijn zuiver wereldlijk en zelfs atheïstisch karakter, zich aan de andere kant steeds meer met de godsdienstige aangelegenheden van het katholicisme ging bemoeien en de zeggingschap over alle kerkelijke benoemingen en prebenden aan zich wilde trekken, in de geest van het Gallicanisme en het Josephinisme.
Als echte materialisten, meenden de communistische machthebbers, dat zij Kerk en clerus geheel naar hun hand zouden kunnen zetten, als de Kerk maar eenmaal door confiscatie van de kerkelijke goederen en door de beschikking van de wereldlijke overheid over alle prebenden, in economisch opzicht afhankelijk was gemaakt van de Staat. Eerst werden daarom - in strijd met de gedane toezeggingen - de kerkelijke goederen verbeurd verklaard en vervolgens annexeerde de Staat de katholieke liefdadigheidsinstellingen met behulp van de gelijkgeschakelde Caritas-bond. De tendentieuze processen tegen de naaste medewerkers van de bisschoppen en tegen andere priesters hadden mede ten doel, verborgen deviezen en goudreserves op te sporen.
Toen het zover was gekomen, volgde het beruchte decreet van 9 Februari 1953. Met een beroep op de staatsgevaarlijke gezindheid, die bij de processen tegen geestelijken, en in het bijzonder tegen pastoor Lelito en verscheidene naaste medewerkers van de Bisschop van Krakau, zou zijn gebleken, werd door een dictatoriaal besluit van het regeringspresidium bepaald, dat voortaan voor de benoeming of overplaatsing van alle geestelijken, van kapelaan tot bisschop, vooraf toestemming van de wereldlijke autoriteiten - in sommige gevallen van de centrale
| |
| |
regering, in andere van het gewestelijk bestuur - nodig was. Alle geestelijken moesten een eed van trouw op de Volksrepubliek Polen en op de Grondwet van 22 Juli 1952 afleggen. Schending van die eed en iedere daad van een geestelijke, die door de Staat als ontoelaatbaar zou worden beschouwd, zou ontzetting uit het ambt door de wereldlijke overheid ten gevolge hebben.
Het is onbegrijpelijk, hoe dit blijk van het ergste Caesaro-papisme van een atheïstische, antigodsdienstige Staat door de leiders van de zich katholiek noemende collaborateurs en hun pers kon worden toegejuicht.
Voor Kardinaal Wyszynski en het Poolse episcopaat was dit decreet de druppel vergift, die de emmer deed overlopen. Iedere vredelievende samenwerking was van nu af onmogelijk. Na de preek van de Kardinaal op Sacramentsdag, heeft het conflict zich dan ook op dramatische wijze toegespitst, met het bekende gevolg. In de communistische pers en in de bladen van de ‘progressieve katholieken’ regende het bedreigingen en waarschuwingen aan het adres van de Primaat. Op 18 Juni 1953 vond een grote demonstratie van ‘democratische’ priesters en leken plaats. In de zaal hing een groot kruis en een portret van Bierut. Geestelijke en wereldlijke sprekers betoogden, dat ‘de hooggeplaatste kerkelijke waardigheidsbekleders, die zich verzetten tegen de eisen van de tijd’, het Poolse staatsbelang niet uit het oog mochten verliezen. Maar Kardinaal Wyszynski liet zich niet van de wijs brengen. Hij was bereid zijn kruis op te nemen. Hij bleef trouw aan zijn verheven beginsel - dat de Kerk in Polen vroeger, tot haar schade, herhaaldelijk had prijs gegeven -, en week niet af van het standpunt, dat de Kerk zich met geen enkel regiem mag identificeren en ook geen enkele regeringsvorm principieel mag verwerpen, maar dat zij tegen ieder stelsel de eeuwige christelijke waarheden moet verdedigen.
De geestelijken onder de collaborateurs vergaven het de Primaat niet, dat hij had gesproken van verpolitiekte priesters, die het Poolse volk niet wenste. De wereldlijke machthebbers waren woedend over het protest-memorandum van het episcopaat van 8 Mei 1953, waarvoor zij op de eerste plaats de Primaat verantwoordelijk stelden, en behalve zijn preek op Sacramentsdag, verweten zij hem ook zijn toespraak tot de katholieke studenten, waarin Kardinaal Wyszynski het recht op christelijk onderwijs had verdedigd.
Als voorspel van de grote aanval op de Kardinaal werd een sensatie-proces (het eerste Poolse proces tegen een bisschop) gevoerd tegen Mgr Kaczmarek, de Bisschop van Kielce. Intussen bleef de Primaat zich onverstoorbaar aan zijn ambtsplichten wijden. Op 23 Augustus
| |
| |
wijdde hij in de kathedraal van Warschau vijfendertig nieuwe priesters. Enkele weken later begon de comedie, waarbij een bisschop als de aartsschurk van een melodrama in het middelpunt werd geplaatst.
Van 12 tot 22 September duurden de gerechtszittingen. De ene getuige na de andere kwam de nagedachtenis van de Kardinalen Hlond en Sapieha met de vuilste laster besmeuren en de beklaagde, Mgr Kaczmareck, werd in de zwartste kleuren afgeschilderd door deze getuigen à charge, die, als zij zelf gevangenen waren, ook zichzelf van het ergste verraad beschuldigden. Tijdens dit proces werd de hoogstaande prelaat volkomen gebroken. Evenals zijn lotgenoten in Hongarije, bekende hij schuld en verklaarde berouw te hebben en zijn dwalingen te willen goedmaken. De beschuldigingen waren dezelfde als in alle andere processen van die aard: het onderhouden van betrekkingen met de Angelsaksische diplomatie en met de uitgeweken reactionnairen van eigen nationaliteit, dus: hoogverraad; voorts ontduiking van de deviezenvoorschriften, samenwerking met de nieuwe illegaliteit en schending van beloften, in het bijzonder van de modus vivendi van 1950. Bovendien werd Mgr Kaczmarek beschuldigd van samenwerking met de vijand tijdens de Duitse bezetting. Het vonnis kan, naar de maatstaven die achter het IJzeren Gordijn gelden, betrekkelijk licht worden genoemd: twaalf jaar gevangenisstraf, waarvan mettertijd waarschijnlijk wel een deel zal worden kwijtgescholden. Bewezen werden alleen feiten die, zo ze al formeel in strijd kunnen worden geacht met de dictatoriale voorschriften van de nieuwe Staat, uit moreel oogpunt geenszins kunnen worden veroordeeld, zoals het schenden van afgeperste toezeggingen. Volkomen onbewezen bleef de (enige ernstige) beschuldiging van landverraad. Maar het kwam er ook eigenlijk niet veel op aan, want dit proces moest op de eerste plaats dienen als inleiding voor de grote, snelle aanval op de Primaat.
Dat het plan voor die aanval reeds lang, en in elk geval al sinds het begin van 1953 bestond, is duidelijk gebleken. Reeds in Januari van dit jaar wist Mgr Wyszynski, dat de communistische machthebbers hem uit zijn ambt wilden ontzetten. Daarom is hij destijds niet naar Rome gegaan om daar de kardinaalshoed te ontvangen, want het was hem bekend, dat men hem wel zou laten vertrekken, maar bij zijn terugkeer niet meer in Polen zou toelaten. Alleen hebben de heersers lang geaarzeld hoe zij de zaak zouden aanpakken.
Eerst werden nog andere bisschoppen gevangengezet, of van hun ambt ontheven en verplicht in een, hun door de regering aangewezen verblijf hun intrek te nemen, zoals Mgr Baziak, de Aartsbisschop van Lemberg, die na de dood van Kardinaal Sapieha vicaris-generaal is
| |
| |
geweest van het aartsbisdom Warschau en als diens opvolger was aangewezen; Mgr Rospond, Wijbisschop van Krakau; Mgr Adamski, de achtenzeventigjarige Bisschop van Kattowitz, die, volgens zijn beschuldigers, tijdens de bezetting met de Duitsers zou hebben samengewerkt, alsook Mgr Bednorz, de Co-adjutor, en Mgr Bieniek, de Wijbisschop van dit bisdom. Ook de twee Wijbisschoppen van Gnesen, Mgr Baraniak, destijds de vertrouwde secretaris van Kardinaal Hlond, en Mgr Bernacki, stonden al een tijd lang op de zwarte lijst; zij zijn kort na Kardinaal Wyszynski ook inderdaad gearresteerd. Mgr Choromanski, de secretaris van het episcopaat en de rechterhand van de Primaat, die al jarenlang door de gelijkgeschakelde pers verwoed wordt aangevallen, is als door een wonder, of misschien omdat men gehoopt had hem nog als onderhandelaar te kunnen gebruiken, tot nu toe op vrije voeten gebleven.
Intussen was voor Kardinaal Wyszynski het uur geslagen. Op 24 September hield hij in de Universiteitskerk te Warschau zijn laatste preek, waarin hij de gelovigen dringend aanspoorde om vol te houden en de heiligste goederen te verdedigen. De volgende dag werd besloten tot zijn arrestatie over te gaan. Des nachts drong de staatspolitie de residentie van de Kardinaal binnen; het gehele gebouw werd doorzocht en in de ochtendschemering werd de Primaat onder sterk geleide overgebracht naar een klooster, dat voor internering wordt gebruikt. Tevoren had de regering hem doen weten, dat hij van zijn ambt was ontheven op grond van het decreet van 9 Februari, waartegen de Primaat in verzet was gekomen.
In een fel artikel in de ‘Trybuna Ludu’ van 26 September hekelde de communistische leider Ochab de Kardinaal en de overige bisschoppen als de schuldigen, die normale betrekkingen tussen Kerk en Staat onmogelijk trachten te maken. Intussen werd er bijna een week lang ijverig onderhandeld tussen het episcopaat en de regering. Er werd de grootst mogelijke druk op de bisschoppen uitgeoefend en tenslotte hebben zij onder dwang een verklaring ondertekend, die hun werd voorgelegd.
De voornaamste passages van deze verklaring, die geheel in communistisch jargon is gesteld, luiden:
‘Uit bezorgdheid voor het welzijn van de Kerk en van het volk, en in het belang van de eenheid en saamhorigheid van ons volk, is het Poolse episcopaat voornemens, voortaan geen vervalsing meer toe te laten van de bedoelingen en de inhoud van de overeenkomst van April 1950 en gunstige voorwaarden te scheppen voor normale betrekkingen tussen Staat en Kerk.... Het episcopaat zal zich verzetten tegen het
| |
| |
verbinden van de godsdienst en de Kerk met zelfzuchtige politieke doeleinden van buitenlandse kringen, die vijandig staan tegenover Polen en die godsdienstige gevoelens voor hun politieke bedoelingen zouden willen misbruiken. In een tijd waarin revisionistische Duitse kringen zich meer dan ooit inspannen om onze onaantastbare grenzen aan de Oder en de Neisse gewijzigd te krijgen en waarin de vijanden van Polen er steeds meer op uit zijn, verdeeldheid onder ons volk te zaaien.... zal het episcopaat zich met de grootste beslistheid keren tegen de politieke houding en de actie van een deel van de kerkelijke overheid en van een groot deel van de Duitse geestelijkheid, die, met andere factoren, de drijfveren vormen van de anti-Poolse en revisionistische activiteit.... Het episcopaat acht het, evenals de regering, gewettigd, voorwaarden te scheppen waardoor, in het belang van de Staat en van de Kerk, de belemmeringen worden opgeheven, die in de weg staan aan een volledige verwezenlijking van de modus vivendi, om aldus te komen tot een versterking van de eenheid en saamhorigheid van de natie’.
Kardinaal Wyszynski had steeds geweigerd een dergelijke verklaring te ondertekenen. Maar op 28 September tekenden tweeëntwintig bisschoppen, co-adjutors, vicarissen-generaal en wijbisschoppen, die onder allerlei beloften en bedreigingen bij elkaar waren gebracht.
In deze verklaring staat bijna alles, wat altijd weer in de bladen van de katholieke collaborateurs of in de communistische pers te vinden is: een indirecte schuldbekentenis van het episcopaat, een verbloemde afwijzing van de zogenaamde anti-Poolse politiek van het Vaticaan en vooral een rechtstreekse aanval op het Duitse episcopaat.
Zeer ten onrechte heeft men in het buitenland de formele echtheid van het document en van de handtekeningen van de Poolse bisschoppen in twijfel getrokken. Het Poolse episcopaat heeft onder dwang gehandeld, om althans de vrijheid van godsdienst voorlopig weer te redden en vooral ook, zoals iedere ingewijde weet, om te voorkomen, dat de leiding van alle bisdommen terstond van staatswege zou worden toevertrouwd aan geestelijken, die met de communisten samenwerken. De reden waarom de bisschoppen geen veranderingen in de stijl van het merkwaardige document hebben voorgesteld, is waarschijnlijk hun hoop, dat de goede verstaander uit het communistische jargon, waarin het is gesteld, zal begrijpen, dat het een afgeperste verklaring is en geen spontane uiting van het episcopaat zelf.
Voor ingewijden is het ook van grote betekenis dat de bisschoppen, nadat zij hadden kennis genomen van het ‘ontslag’ van Kardinaal Wyszynski, zonder daaraan formeel hun goedkeuring te hechten (volgens het canonieke recht kan hier alleen sprake zijn van een impeditio,
| |
| |
een verhindering om het ambt uit te oefenen), tot ‘voorzitter’ van het episcopaat de Bisschop van Lodz, Michal Klepacz, hebben gekozen, die destijds met de Primaat in Rome heeft vertoefd en die Mgr Wyszynski zelf als zijn opvolger had bestemd, voor het geval dat hem de uitoefening van zijn ambt onmogelijk zou worden gemaakt.
Het is dus zaak, in de koersverandering van de Kerk in Polen niets anders te zien dan wat deze in werkelijkheid is: een schijnbaar volgzaam ontwijken van ruw geweld, waarbij het essentiële - dogma en godsdienstvrijheid - altijd nog intact blijft en waardoor de kudde in elk geval niet wordt overgeleverd aan de valse herders die er op loeren.
Onder dit aspect dienen ook de gebeurtenissen na de internering van de Primaat te worden beschouwd: de ontvangst van een delegatie van bisschoppen door Bierut op 29 September (men herinnert zich, dat die ‘eer’ twee jaar geleden ook aan Mgr Wyszynski, voor zijn vertrek naar Rome, te beurt is gevallen), het bekladden van de Kardinaal door communisten en collaborateurs, de min of meer verplichte meetings van katholieke priesters en intellectuele leken, waar de nieuwe koers van de Kerk in Polen werd toegejuicht en waar werd gefulmineerd tegen de ‘revanche-plannen’ van het Duitse episcopaat, in samenwerking met Adenauer ‘en andere neo-nazi's’, terwijl de Poolse volksdemocratie als de burcht van de ware vrijheid werd geroemd.
Het zou ons allerminst verwonderen, wanneer - zoals dat in Hongarije is gebeurd met Mgr Grösz, de Aartsbisschop, die de modus vivendi van Augustus 1950 heeft ondertekend en die al zeer spoedig Kardinaal Mindszenty op de beklaagdenbank en in de gevangenis is gevolgd - na enige tijd op hun beurt Mgr Klepacz en de vlotte secretaris van het episcopaat, Mgr Choromanski, als schenders van de modus vivendi aangevallen en wellicht gearresteerd zullen worden, en dan andere prelaten, die, onder nog nijpender dwang, nog onderdaniger verklaringen afleggen, hen zullen opvolgen. Maar ondanks dat alles, mag worden verwacht, dat al die bisschoppen, priesters en leken in hun hart trouw zullen blijven aan God, aan hun Kerk en aan hun vaderland. Het Poolse volk heeft zich twee eeuwen lang geoefend in de kunst om in schijn voor zijn onderdrukkers te zwichten en de smaad van geveinsde gehoorzaamheid op zich te nemen, totdat het, onder gunstiger omstandigheden, in een heldhaftige strijd tegen de dwingelandij zijn ware gevoelens weer vol trots kon doen blijken. Zo hebben de Polen gedaan in de strijd voor hun nationale onafhankelijkheid, en zo doen zij thans ook, nu de hoogste belangen, het geloof en de godsdienst, op het spel staan.
|
|