| |
Boekbespreking
Godsdienst
De Geestelijke Oefeningen van Sint Ignatius van Loyola. Nieuwe vertaling uit de Spaanse grondtekst door Dr J. Tesser, S.J. - L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1953, 160 pp., f 2.10 en f 3.10.
Met grote zorg en kennis van zaken heeft Pater Tesser de Geestelijke Oefeningen van de H. Ignatius opnieuw vertaald aan de hand van de z.g. autograaf. Vanaf 1920 bezaten wij reeds de vertaling van de Vlaamse filoloog Pater Geerebaert, die grote diensten heeft bewezen, maar deze nieuwe vertaling is accurater en beter gesteld. Bovendien kon Pater Tesser rekening houden met nieuwe gezichtspunten, die ondertussen geopend waren; tevens nam hij de practische en algemeen aanvaarde nummering van de Marietti-uitgave over. Aan alle priesters, religieuzen en leken, die de Geestelijke Oefeningen willen doen, bewees hij daarmee een kostbare dienst.
K.
| |
P. Dumontier, Saint Bernard et la Bible (Bibliothèque de Spiritualité Médiévale). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1953, 188 pp., Fr. 160.
Uitgaande vooral van St Bernardus, maar tevens van Willem van St Thierry en van andere XII-de-eeuwse Cisterciënsers, wil deze monographie doordringen tot de houding van die oude auteurs tegenover de Bijbel.
Bewust volontaristisch (‘affectus locutus est, non intellectus’: 105), en praktisch, verwerpt deze houding de intellectuele motieven, en laat ze zich leiden door een ‘liefdevolle intuïtie’ (98), een sapientiale van Christus verkregen ‘smaak’. Deze smaak verstaat de Schrift, door binnen te dringen (‘intus-legere’) (91; 93; 143), en tussen de ‘steriele letter’ (99) lezend, een gevoeld contact te bekomen met de Bijbel, als ‘levenswoord’ en als ‘liefdewet’ (58), waaronder Gods en Christus' aanwezigheid schuil gaat.
Dit alles is zeer loffelijk voor de individuele devotie, en werpt een welkom licht op de soms onthutsende vrijheden tegenover de geïnspireerde teksten. Doch deze methode van ‘verrijking der Schrift’ (97) biedt grote nadelen. Naast de extravaganties der allegorie, en de ‘virtuositeit’ (113) der woordassociaties, die overal ‘mysteries’ ontdekt, verschijnt hier de miskenning van het eigen karakter der gewijde teksten. Subjectieve ervaringen, die wel door sommige Schriftuurplaatsen en meer nog door de ‘unitas Scripturae’ (116) opgeroepen worden, dringt men op aan allerlei teksten, die met deze ervaringen, op grond van de inspiratie, niets te maken hebben. Elke
| |
| |
aanvaarding, van een ‘polyvalente’ Schriftuurzin vergeet dat Gods Geest spreekt door en in en langs het tijdsgebonden zeer concrete woord van een begenadigd menselijk auteur. Wat men daarbij voegt, met hoeveel ‘poëzie’ en ‘kunst’ ook, valt buiten Gods inspiratieve bedoelingen. Wil men zich toch houden aan ‘gezegende onjuistheden’ (126), dan kan men dat natuurlijk doen, maar men moet zich dan bewust blijven dat men niet samenvalt met Gods plan, waardoor Hij zich gewaardigd heeft bepaalde teksten op een bepaalde wijze te inspireren.
J. De Fraine
| |
Hugo Rahner, S.J., De Spiritualiteit van Sint Ignatius van Loyola in haar ontstaan en ontwikkelng. Uit het Duits vertaald door P. van Gestel S.J., Assistent van de Generaal der Sociëteit van Jesus. - L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1953, 152 pp., f 2.75 en f 3.50.
Tegelijk met de nieuwe vertaling van de Geestelijke Oefeningen verscheen bij Malmberg in Nederlandse vertaling het prachtige boekje van de Duitse theoloog Hugo Rahner. Op originele wijze bestudeert Rahner de geschiedenis van het ideaal van volmaaktheid, zoals het in de Geestelijke Oefeningen en in de Sociëteit van Jesus behoort te worden geleefd. Het eerste hfdst. bespreekt de invloed van het milieu op het geestelijk leven van Ignatius; het tweede de ontmoeting van Ignatius met de traditie der christelijke vroomheid; het derde tenslotte de mystieke omvorming van Ignatius tot ‘Man der Kerk’. Het is geen lichte maar wel zeer licht-gevende lectuur, vooral in de rijke beschouwingen van het derde hfdst. Op verrassende, soms enigszins gezochte, wijze weet de schrijver uit allerlei gegevens interessante conclusies en verhelderende visies te voorschijn te brengen. Het boekje, als essay geschreven, is wetenschappelijk goed gedocumenteerd. De Nederlandse vertaling is voortreffelijk. Aan allen, die de Geestelijke Oefeningen willen kennen door ze te doen, zij deze studie van harte aanbevolen.
K.
| |
P. Aloysius Verhoeven, Gedachten van een Monnik. - N.V. De Forel, Rotterdam, 1952, 255 pp., geb. f 6.90.
Pater Aloysius Verhoeven is de retraite-pater der Cisterciënserabdij te Zundert. Het boek, dat hij onder de titel Gedachten van een Monnik aan de openbaarheid prijs geeft, is gegroeid uit de talloze retraite-gesprekken, die hij hield met zijn retraitanten. Het is de wijsheid en de ondervinding van jaren die hij hiermede zijn lezers aanbiedt. Het boek bevat een kleine encyclopedie van theologische en ascetisch-mystieke wijsheid. De Vaders en leraren der Kerk, zowel als de grote geestelijke schrijvers, hebben tot het ontstaan van het werk bijgedragen en leveren bouwstenen tot de opbouw van het geheel. Het boek leent zich uitstekend tot geestelijke lezing, tot overweging en bezinning. Het biedt veel meer dan de bescheiden titel doet vermoeden en vormt een enigszins afgerond geheel, een inleiding en voorbereiding tot de innigste vereniging met God. Van een Cisterciënser monnik verwacht men niet anders dan dat hij zich gevoed heeft aan de zeer substantiële bronnen der H. Schrift en der oude grote leermeesters. En zo is het inderdaad. Sint Thomas, Sint Bernardus, Sint Augustinus en anderen wijzen hier de weg en bepalen de te volgen koers. Wie ernstig vraagt om niet al te licht geestelijk voedsel, vindt hier zijn gading.
J.v.H.
| |
H. Dal Gal, O.F.M. Conv., Pius X. - Paulusverlag, Freiburg i.d. Schweiz, 1952, XVI-510 pp.
Bij gelegenheid van de zaligverklaring van Paus Pius X in 1951 verscheen deze Italiaanse levensbeschrijving, die thans in het Duits vertaald werd en op fraaie wijze uitgegeven door de Paulusverlag. Het is een zorgvuldig werk, dat een volledig beeld geeft van deze grote en beminde Paus. Het is beslist geen heiligenleven naar oude trant, al bereikt het lang niet de hoogte van de hagiographieën die door een Brodrick werden geschreven. De schr. is historisch goed op de hoogte, maar wordt door zijn vroomheid gehinderd in het beschrijven van milieux en achtergronden, die niet in volle werkelijkheid vóór ons komen te staan. Alles te zamen een mooi boek, dat gerust met warmte aanbevolen mag worden.
v. K.
| |
Lancelot C. Sheppard, Barbe Acarie. Wife and mystic. - Burns Oates. London, 1953, 210 pp., 16 sh.
Barbe Acarie stierf in 1618, twee en vijftig jaren oud. Na haar huwelijksleven dat een en dertig jaar duurde, bracht ze de laatste vier jaren van haar leven door als carmelietes. In 1791 werd zij zalig verklaard. Het is een curieus leven, van deze moeder van zes kinderen, wier levenswerk, naast haar gezin, schijnt gele- | |
| |
gen te hebben in het oprichten van kloosters voor carmelitessen en de vernieuwing van de kloosterlijke geest, dit soms, maar niet altijd, in samenwerking met de Bérulle.
Deze hagiographie bewijst zoals menig ander hoe moeilijk het is een bevredigend heiligen-leven te schrijven. Schr. distancieert zich van wat hij zelf noemt de negentiende-eeuwse methode, maar hij slaagt er o.i. niet in hiervoor iets beter in de plaats te stellen. Het chronologisch verloop is historisch wel verantwoord, maar geen leven is primair een aaneenschakeling van gedateerde gebeurtenissen. Mede doordat dit leven onvoldoende geplaatst wordt in de geest van de tijd, is het resultaat dat de persoon van deze mystieke moeder ongrijpbaar, vaak ook onbegrijpbaar blijft. Wanneer de schr. zijn ideeën geeft over huwelijk en religieus leven, over mystiek gebed en dergelijke onderwerpen treedt een serieuze oppervlakkigheid aan de dag. Waar er bovendien zo op gehamerd wordt dat het hier over een gehuwde vrouw en moeder gaat die door haar huwelijk geheiligd werd, wordt de indruk gewekt dat dergelijke herhaling een gebrek aan eigen overtuigd-zijn verraadt. We kunnen het geheel niet savoureren.
W.P.
| |
Het priesterlijk Celibaat. Verslagboek van de Studiedagen van ‘Ons Geestelijk Leven’ voor de priesters te Stein (L.). Augustus 1952. - Uitgave Ons Geestelijk Leven, Missiehuis Stein L. (1953), 149 pp., f 4.50.
Deze bundel bevat de tekst van de volgende inleidingen, vaak gevolgd door uitvoerige gedachtenwisselingen: Historische ontwikkeling van het priesterlijk Celibaat, door Dr Jac. Nouwens, M.S.C.; Motieven van het Celibaat, door Dr L.H. Cornelissen, O.P.; De opvoeding voor het Celibaat, door Dr N. Perquin, S.J.; Het oordeel van de Biechtvader over de beproefdheid van deugd in de Priester-candidaat, door H. Van Mierlo, M.S.C.; Het psychiatrisch rapport in verband met de priesterroeping, door H. Bless, pr.; De zalige Pius X en de zielzorg, door Mgr K. Cruysberghs.
In de meer practische inleidingen en discussies wordt vaak op gelukkige wijze oude en nieuwe ervaringswijsheid verenigd. In de theoretische behandeling der motieven overheerst de lofwaardige zorg om subjectieve interpretaties te vermijden. Toch lijkt een ruimer uitwerking van de maagdelijkheid als uitdrukking van de eenheid met Christus en anticipatie van de eindtoestand het priestercelibaat niet alleen meer pakkend maar wellicht ook dieper theologisch te benaderen.
P. Schoonenberg
| |
H.G. Wannemakers, S.J., Tutmonda Laudo Katolika Pregaro. - Ed. Esperanto Film-Grupo, Bergen op Zoom, 1952, 277 pp.
Er bestaan niet veel katholieke gebedenboeken in het Esperanto en wat bestaat is zeer beknopt. Wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat alle esperantisten zeer blij zullen zijn met dit nieuwe, rijke en in een zuivere taal geschreven gebedenboek. Het bevat niet alleen een ruime keuze van dagelijkse gebeden, maar ook Misgebeden, litanieën, gebeden bij Biecht en Communie, voor het H. Sacrament en tot de H. Maagd. Een bijzondere aantrekkelijkheid wordt gevormd door de mooie selectie gebeden uit de verschillende ritussen en een elftal gezangen met bijbehorende melodie. Moge het ruime verspreiding vinden.
L. Rood
| |
E. Pellegrino, Een Paus voor Mao. Vert. door A.D. - Pro Apostolis, Leuven, 1953, 127 pp., Fr. 35.
Van de bloedige vervolging, het lijden en de sterkte van de Katholieken in China geeft dit boek een objectief relaas dat steunt op de gegevens van het Fides Agentschap. De meeste missionarissen zijn verbannen, velen lijden onder physische en psychische folteringen in de gevangenis, inlandse bisschoppen en priesters zijn gedood, ook de leken worden hevig vervolgd om hun geloof. Tevens zien de communisten de oprichting van de onafhankelijke Chinese Kerk mislukken, want de Katholieken verkiezen de dood boven de ontrouw aan de Paus van Rome.
Het boek is een heerlijk getuigenis van deze Missiestrijd en het zet ons tevens aan voor deze vervolgde Katholieken te bidden.
J. Snyders
| |
Lutgart-Gedichten, gebundeld door Jan Bernaerts. - ‘De Spieghel’, Nederboelare; St Lutgart-Gilde, Tongeren, 1953, 84 pp., Fr. 20.
Een ‘bloem’-lezing kan men dit bundeltje, waarin amper een vijftal goede en een dozijn behoorlijke gedichten voorkomen, bezwaarlijk noemen. Maar dit werd ook niet bedoeld, en wie van de lieve Vlaamse heilige houdt zal aan dit boekje, dat trouwens spotgoedkoop is, allerminst bekocht zijn.
F.R.
| |
| |
| |
Wijsbegeerte en wetenschap
Mr Josine W.L. Meijer, Inleiding tot het denken van Friedrich Nietzsche, Serie ‘Hoofdfiguren van het menselijk denken’ No. 12. - Uitg. Born N.V., Assen, 1953, 46 pp., f 1.45.
S. wil in de zo sterk variërende gedachtengang van Nietzsche de nadruk leggen op een blijvende eenheid, nl. zijn tweegesprek met zichzelf. Daarom spreekt zij uitvoerig over zijn leven, in verband met zijn leer, om deze tenslotte kort samen te vatten. Een meer critische houding zou haar nog meer inzicht geschonken hebben in Nietzsches gecompliceerde figuur en deze inleiding nog beter hebben gemaakt.
J.H. Nota
| |
Jef Last, Inleiding tot het denken van Confucius, Serie ‘Hoofdfiguren van het menselijk denken’ No. 13. - Uitg. Born N.V., Assen, 1953, 39 pp., f 1.45.
Na een levensbeschrijving geeft J.L. in enkele kleine en kleingedrukte hoofdstukken een bewonderende en verdedigende uiteenzetting van Confucius' leer. Aan het einde, zoals steeds bij deze serie, enige literatuur.
J.H. Nota
| |
Dr J. Ponsioen, S.C.J., De menselijke samenleving. Wijsgerige grondslagen. - P. Brand, Bussum, 1953, 213 pp., f 6.90 en f 8.40.
Terecht heeft Dr Ponsioen gemeend dat een filosofie van de samenleving ruim gebruik moet maken van de gegevens der empirische wetenschap. Dit boek geeft daarom de lezer gelegenheid, royaal kennis te nemen met de resultaten der moderne sociologie. Op verschillende plaatsen zal hij ook oorspronkelijke visies ontmoeten waar Ponsioen blijk geeft als socioloog iets in zijn mars te hebben. (De behandeling van de moraliteit der groepen, de passages over de oppositie- en conflictverhoudingen).
Hij zal echter vergeefs zoeken naar de structuur die de veelvormige samenlevingsverschijnselen tot eenheid brengt, waardoor juist het begrip verhelderd moet worden. De onderscheiden metaphysische, ethische en psychologische behandelingen worden niet gesynthetiseerd tot de éne idee, de zijns-eenheid die het verschijnsel in de realiteit vormt. De talloze indelingen worden niet gestructureerd vanuit de éne sociale mensennatuur, en blijven daarom arbitrair. Indelingsprincipen worden gehanteerd zonder enige dialectiek, waardoor zij de lezer met de vraag laten: wat moet ik daar nu allemaal mee? (Men zie de opsomming van groepsindelingen p. 125 en v.v.).
Als filosoof schiet Ponsioen tekort. De wijze waarop hij in de ‘ontologische’ beschouwing meent te kunnen abstraheren van de vrije geest, leidt tot merkwaardige consequenties: vriendschap, echtelijke liefde meent hij te kunnen omschrijven, zonder in de definitie de vrijheid op te nemen. Dit moest verwarring geven, omdat S., in weerwil van zijn filosofie, toch telkens z'n gezonde verstand laat spreken.
Wij kunnen dit boek daarom als wijsgerige studie niet geslaagd noemen; het is meer geworden een werk waar men over alle mogelijke sociale verhoudingen korte en bondige verhandelingen kan vinden.
H. Hoefnagels
| |
Ir Paul Lindemans, Geschiedenis van de landbouw in België. Tweede Deel. - De Sikkel, Antwerpen, 1952, 541 pp., ing. Fr. 280, geb. Fr. 320.
Het eerste deel van dit degelijke werk had hoofdzakelijk de condities van het landelijk bedrijf tot voorwerp; in het voorliggende tweede worden de teelten als zodanig behandeld. Zo komen achtereenvolgens ter sprake de broodgranen en andere graangewassen, - eigenaardig en te betreuren is het dat Schr. hierbij de maïs niet heeft besproken - de wijnbouw, de hop, de tuinbouw, de aardappel, het fruit, de textielplanten, de verfplanten en oliehoudende gewassen, de tabak; verder de veesoorten: paard en andere trekdieren, melkvee, schaap, varken, pluimvee, en zelfs bijenteelt, om te eindigen met een overzicht van de veeziekten en van de middelen om ze te bestrijden, welk overzicht echter beperkt is tot de zeventiende en achttiende eeuw. Gaarne hadden wij bij die gelegenheid iets vernomen over opkomst en verspreiding van de huidige epizoötieën (mond- en klauwzeer b.v.). Over het algemeen overigens is de tijdsgrens van het betoog nogal onvast. Bij gebrek aan enige vermelding daarvan vanwege Schr. zelf, zou men geneigd zijn te verwachten dat het betoog tot op de huidige dag zou worden doorgetrokken. Dat is inderdaad in sommige hoofdstukken het geval, in andere echter helemaal niet. Zo blijft het boek in vele gevallen het antwoord schuldig over de oorsprong en de groei van actuele verschijnselen. N.a.v. de aardappelteelt, b.v., komt een paragraaf voor over ‘rampspoedige ziekten’, maar de jongste daarvan zou blijken
| |
| |
de plaag van 1845 e.v. te zijn: geen woord dus over de Coloradokever, die toch ook tot een agrarisch, en agrarisch-historisch, probleem van formaat is geworden. In dit tweede deel, zoals in het eerste (zie K.C.T. Streven, VI1, 1952-53, p. 588), is Schr. niet steeds vrij te pleiten van verouderde opvattingen en misvattingen, die een betere kennis van de (historische) vakliteratuur hem had bespaard. Verre van ons de raad dat de schoenmaker bij zijn leest dient te blijven: integendeel, wij zijn ervan overtuigd dat niemand de geschiedenis van de Belgische landbouw beter kon schrijven dan de uitstekende landbouwkundige Ir L. maar het is o.i. onjuist dat hij niet meer zijn licht bij vakhistorici is gaan opsteken; wij zijn er van overtuigd dat hij hen niet tevergeefs om hulp en raad zou hebben gevraagd. In een wereld van specialisatie als de onze is het boven de krachten van één man twee wetenschappen ten volle te bemeesteren; daarin moet, voor een werk als dit, de medewerking van, of samenwerking tussen meesters in de verscheidene vakken voorzien. Nog een gemis dat de historicus pijnlijk aanvoelt, ondanks Schr.'s voorbericht (I, blz. 6), is dat aan elke chronologische samenvatting. Een overzicht, zelfs summier, van de toestand en de aanwinsten van onze landbouw in de loop der tijden, had best als besluit kunnen dienen voor het hele werk, waarin nu elk besluit achterwege blijft, en dat op een zuiver analytisch plan is opgetrokken. - Eindelijk zijn de registers (II, blz. 487-529) niet zonder leemten.
Deze kritiek betekent echter niet dat ons eindoordeel negatief is. Daarom wensen wij, tot slot, nogmaals met nadruk te wijzen op de verdienste van Ir L. Een volmaakt werk heeft hij ons niet geschonken; wel heeft zijn boek, voor het eerst, een ongelooflijke schat van materiaal bijeengegaard, die het tot een summa maakt voor de historici van het agrarische verleden van ons land. Dezen zullen er zelfs het antwoord vinden, zoniet op alle, dan toch op de meeste problemen; dit juist stemt ons zo veeleisend, en geeft ons kritiek in op wat nog ontbreekt. Voor wat hij heeft gedaan, mogen alle historici van de landelijke economie en cultuur Ir L. van harte dankbaar zijn.
Prof. Dr J.A. van Houtte
| |
L. Bender, O.P., Euthanasie in zedeleer en strafrecht., Uitg. n. 675 van het Geert Groote Genootschap. - ‘Mariënburg’, 's Hertogenbosch, 1953, 33 pp.
Pater Bender heeft er slag van om morele onderwerpen op prettige en duidelijke wijze te behandelen. Ook deze brochure over de euthanasie is goed geslaagd, al had een en ander breder en dieper uitgewerkt kunnen worden. De kwestie van de euthanasie staat bij velen in de belangstelling; dit boekje zal hen helpen om hun begrippen scherp te stellen.
v. K.
| |
Erwin Schroedinger, What is Life? The physical Aspect of the living Cell. - Cambridge University Press, 1951, 92 pp., sh. 8/6.
Een levende cel stelt de physicus voor een lastig probleem: als ieder ander stoffelijk stelsel is zij onderworpen aan al de wetten der natuurkunde, en toch komt het hem voor dat in het organisme omrekeningen plaats grijpen die aan zijn wetenschappelijke analyse ontsnappen.
In dit zeer origineel essai, tevens met buitengewone helderheid en bevattelijkheid geschreven, geeft Erwin Schroedinger de opvatting van de theoretische natuurkunde over de levensverschijnselen. Als grondlegger der golf-mechanica heeft hij naast Planck, Dirac en de Broglie een plaats verworven tussen de grootmeesters der moderne natuurkunde, en is hij hierdoor uitzonderlijk bevoegd dit probleem aan te pakken. Zijn manier de vraag te stellen en er een antwoord op te suggereren, zal ongetwijfeld de ontwikkelde lezer, die enige elementaire noties van wetenschap bezit, zeer interesseren.
De talrijke uitgaven getuigen voor de uitzonderlijke kwaliteit en blijvende actualiteit van deze zeer hoog staande vulgarisatie.
Dr F. Elliott
| |
L.H. Newman en W.J.C. Murray, Nature's Way. Questions ans Answers on animal Behaviour. - Country Life Ltd., Londen, 1952, 246 pp., 50 ill., geb. sh. 25.
De studie van de gedragingen der dieren heeft voor de mens een bijzondere aantrekkelijkheid. Het stemt ons tot bewondering in de natuur orde te ontdekken; levenskracht te vinden heeft iets exalterends; doch niets is zo verrassend als ‘speelsheid’, ‘gezelschapszin’, ‘affectiviteit’ of andere ‘menselijke’ gedragingen bij dieren te ontmoeten. Dit toont, meer dan theoretische studie, hoezeer de mens met de natuur verwant is, of liever hoe dicht de natuur bij hem staat.
In het werk van Newman en Murray werd getracht alles wat over de dierlijke
| |
| |
gedragingen bekend is samen te brengen, en dat niet in een droge systematische uiteenzetting, doch onder de vorm van afzonderlijke hoofdstukken, waarin gepoogd wordt zo goed mogelijk een antwoord te geven op de tientallen vragen, welke een mens zich stellen kan, die dieren met enige aandacht gade sloeg. Het vraag-en-antwoord systeem, door de auteurs gevolgd, laat niet toe grondige inzichten te bieden, doch is wel geschikt om zeer vlug de informatie mee te delen welke een niet-specialist graag verneemt, en kan als zodanig ook een practisch hulpmiddel zijn bij het onderwijs in de biologie. Talrijke mooie photo's illustreren dit met zorg uitgegeven werk.
Dr F. Elliott
| |
Alan Dale, Patterns of Life. 2d ed. - W. Heinemann Ltd, Londen, 1951, XXVI-342 pp., geïll., geb. sh. 12,6.
Een groeiende belangstelling voor de levende natuur is een van de kentekenen van het moderne humanisme en tevens een onontbeerlijk tegenwicht om te voorkomen dat de natuurwetenschappen te eenzijdig abstract worden of zich binnen de muren van het laboratorium opsluiten. Dale's inleiding tot de natuurhistorie tracht een leidraad te verschaffen die de leek in staat stelt de natuur die hij bemint ook te begrijpen, en hierdoor nog meer te waarderen. Daarom worden ons hier korte studies aangeboden over typische planten- en diergroepen, waarbij vrijwel geen enkel gebied der levende natuur werd vergeten en ieder iets naar zijn gading kan vinden. Voor elke nieuw beschreven plant- of diersoort die hij beschrijft legt de auteur uit hoe men een verzameling kan aanleggen of het voortkweken moet verzorgen en leert wat ieder met gewone middelen zelf kan waarnemen en ontdekken. Bij het verzamelen is niet de collectie van 't eerste belang, maar de contactname met de natuur, die men leert bewonderen en begrijpen.
Tegelijk met het vormen van een juiste zin voor het natuurverschijnsel, de observatie en het ‘fieldwork’, weet de auteur de kennis te verrijken met de recente bevindingen op morphologisch, physiologisch en ecologisch gebied. Het werk is met een klare sobere stijl geschreven en vrij van nutteloze lyrische ontboezemingen, die eerder bij de litteratuur thuis horen. Het helpt de natuur te ontdekken, wat een veel doeltreffender weg is om enthousiasme ervoor te wekken. Om al die redenen is het zeer geschikt om de theoretische lessen in biologie bij het middelbaar onderwijs wat op te fleuren.
Dr F. Elliott
| |
R.C. McLean en W.R. Ivimey-Cook, Textbook of practical Botany. - Longmans, Green and Co, Londen, 1952, XXIV-476 pp., 127 ill., sh. 36/-.
Het werk van McLean en Ivimey-Cook beoogt als leidraad te dienen voor de botanische laboratorium-techniek bij gevorderd landbouwkundig of beginnend universitair onderwijs. De beide auteurs, die reeds bekendheid verwierven door een handig werkje over ‘planten-ecologie’, hebben hier een handboek samengesteld, dat practisch en degelijk is, en tevens aan een werkelijke behoefte beantwoordt.
Dit boekje behandelt hoofdzakelijk morphologische en physiologische technieken. Na een inleidend hoofdstuk over microscopische methoden, beschrijft het de observatie van cytologie, weefselleer, en voortplanting, en geeft ook een inleiding op de systematiek der bedektzadige. Een van de verdiensten van de opzet is dat voor de studie der weefselleer het conventionele morphologische schema vervangen werd door een phylogenetisch plan, hetgeen een interessante poging betekent tot een ‘vergelijkende anatomie’ der planten.
De planten-physiologie, - die in dergelijke handboeken meestal erg stiefmoederlijk wordt behandeld -, beslaat hier bijna de helft van het boek, en werd met bijzondere zorg en paedagogische zin uitgewerkt. De talrijke beschreven proeven blijven steeds binnen het bereik van een didactisch laboratorium, worden zeer klaar uitgelegd en met overvloedige photographische illustraties verduidelijkt.
Een appendix met formulen voor reagentia en cultuurbodems, evenals de nodige tabellen en indextafels verhogen nog de bruikbaarheid en de waarde van dit practisch en zorgvuldig uitgegeven handboek.
Dr F. Elliott
| |
Psychologie en paedagogie
Prof. Dr A.M.J. Chorus, Grondslagen der sociale psychologie. - Uitg. H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1953, 604 pp., geb. f 22.50.
Dit veelomvattende werk van de Leidse Hoogleraar is zonder twijfel een belangrijke uitbreiding van de sociaal psychologische literatuur in Nederland, wel- | |
| |
ke tot voor kort slechts twee boeken van enig formaat telde: Inleiding tot de sociale psychologie van Dr S. Zwanenberg (1928) en Sociale psychologie van Prof. Dr C.A. Mennicke (1935). Was het boek van Mennicke gekenmerkt door een uitermate persoonlijke betoogtrant, het persoonlijk cachet van Chorus' boek moet gezocht worden in de eigenheid van de selectie en de accentuering der afzonderlijk geciteerde meningen. Schr. neemt opzettelijk een systematisch standpunt in en laat de genetische zienswijze ongemoeid. Van de vele onderwerpen, die hier op aangename wijze worden behandeld of aangestipt, veelal geïllustreerd met empirisch verkregen materiaal, zullen speciaal de groeps- en gezinsbetrekkingen, de communicatiemiddelen, het gerucht als sociaal-psychologisch verschijnsel, het opinieonderzoek en het sociaal prestige ook de niet-vakman aanspreken.
Het gebruik van deze publicatie als naslagwerk wordt vergemakkelijkt door toegevoegde personen- en zakenregisters.
J.J.C.M., arts
| |
Het moeilijke gezin. Opstellen van Dr H.H.M. Fortmann enz. - Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1953, 76 pp., f 1.90.
Op de Studiedagen van het Centrum voor katholieke Medisch-Opvoedkundige Bureaux op 21 en 22 Nov. 1952 werden een vijftal voordrachten gehouden, die thans onder de titel Het ‘moeilijke’ gezin werden gebundeld. De gehele problematiek van het moeilijke gezin wordt natuurlijk niet besproken, maar de kwesties, die ter sprake komen, zijn van belang voor allen, die langs het M.O.B. of anderzins met moeilijke gezinnen in aanraking komen.
K.
| |
P. Tournier, De sterken en de zwakken, vert. door Frans den Tex. - Uitg. W. ten Have N.V., Amsterdam, 1953, 232 pp., f 6.90 en f 7.90.
Het lezen van de werken van de Zwitserse zenuwarts Paul Tournier is altijd een vreugde voor de geest. Tournier is een diep-gelovig Calvinist, volgeling van de Oxford-richting, een man met brede ervaring en grote levenswijsheid. Na Radicale therapie en Techniek en Geloof beschrijft dit werk het spel van de zwakke en sterke reacties, die in ieder mens aanwezig zijn maar die toch (door het overheersen van het een of het ander) de mensen verdelen in ‘zwakken’ en ‘sterken’. Op alle terreinen van het leven gaat hij dit spel van psychische krachten na; en de talloze voorbeelden, die ongedwongen door het verhaal heenlopen, doen de vruchtbaarheid van deze visie voor ieder duidelijk worden. Als voorstander van de ‘médicine de la personne’ zoekt hij de oplossing van al deze problemen en conflicten voornamelijk vanuit het geloof in Christus, naar wiens inspiratie men moet leren luisteren door het houden van stille tijd. Tournier verwaarloost de psychotherapie niet, maar door zo sterk de nadruk te leggen op de bovennatuurlijke kracht van het geloof, waarin alleen het psychische spel van de zwakke en sterke krachten tenslotte overwonnen kan worden, begaat hij een weg, die volgens sommigen tot overdrijving zal leiden maar die toch een weldoend tegenwicht biedt tegen overdrijving naar de andere zijde. Aan ontwikkelde lezers zij dit werk van harte aanbevolen: de protestantse inslag zullen zij gemakkelijk onderkennen en gemakkelijk door een katholieke visie vervangen.
A. van Kol
| |
Br. Pius Smeelen, Practische vorming van de persoonlijkheid, Opvoedkundige brochurenreeks no. 168. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1953, f 3.25.
Br. Pius Smeelen heeft een inspirerend boekje geschreven, zonder wetenschappelijke pretentie, uit de levende practijk gegrepen. Elke onderwijzer of leraar kan er ter bezinning, ja tot gewetensonderzoek zijn voordeel mee doen. - Eén kleine opmerking: ‘Dux’ is sinds jaar en dag een uitgave van de Katholieke Jeugdraad, niet van het R.K. Centraal Bureau.
Dr N. Perquin
| |
Leo Lunders, O.P., Introduction aux problèmes du Cinéma et de la jeunesse. - Edit. Universitaires, Parijs-Brussel, 1953, 223 pp., Fr. 75.
Geen enkele opvoeder zal nog de aanzienlijke invloed van de film op de jeugd negeren. Maar in plaats van over te gaan tot de daad, blijft het al te dikwijls bij deze algemene vaststelling.
De fijn-genuanceerde studie van P. Lunders O.P. over de verschillende problemen die gesteld worden in verband met film en jeugd, is zo rijk aan wijze suggesties, dat ieder die met filmopvoeding belast is of althans het belang van de film in de opvoeding heeft ingezien, niet mag nalaten dit goed gedocumenteerd boek te lezen. Op het einde vindt men tevens een uitgebreide bibliografie.
| |
| |
De enkele bladzijden die P. Lunders wijdt aan de angst die het kind gevoelt voor sommige beelden, en aan het probleem van de misdadige jeugd, behoren tot de beste uit dit nuttige boek. We hopen weldra dit belangrijke werk in het Nederlands vertaald te zien.
L.-E. Jansen
| |
Literatuur en cultuur
Jacques Schreurs, De Ballade van het Huis en de zeven kleine Matrozen. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1953, 56 pp., f 2.90.
Pater Schreurs heeft in de hedendaagse trant - losse, vrije verzen, veel assonantie of geen rijm, directe, sprekende beelden meer uit de onmiddellijk beleefde dan uit een ‘poëtische’ wereld, het geheel wat duister en raadselachtig, methode: het Uur U van Nijhoff - een ballade (meer: een romance, meent Engelman) geschreven, die alle vrienden van de ouder wordende dichter welkom zijn zal. Pater Schreurs is nu eenmaal meer dichter dan prozaïst en romanschrijver, een dichter met een zeer zuiver en echt talent. Deze ballade bewijst het weer. Op elke bladzijde haast bloeit iets open van die frisse inventie en levendige verbeelding, die Pater Schreurs' eigenste gave is. Ook al heeft de lezer te tasten naar de redelijke gang van het geheel, het is een lust deze huppelende strofen in hun rijkdom en beelding te volgen. Pater Schreurs' Muze is niet ouder geworden; integendeel! zij heeft een verjongingskuur ondergaan.
J.v.H.
| |
H.W.J.M. Keuls, Regionen. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1953, 86 pp., f 4.90.
Gevoegelijk kan de dichter Keuls gerekend worden tot de dichters van de romantische droom en het onvervulde verlangen van de generatie van 1910. Ook deze bundel is een vlucht van de geest naar de gebieden van schoonheid, door geen wereld van buiten te verstoren.
‘Wie kan een droom, wie kan een lied herhalen?’ zong eens de dichter, en drukte hiermede uit hoe zijn lied steeds is geweest een zuiver beeld van zijn innerlijk én dat de dichter geen stilstand kent. Niet zonder reden heeft de dichter verscheidene gedichten van Jules Supervielle vertaald (en in deze bundel opgenomen). Er is, naar zijn eigen getuigenis, een diepe en innige verwantschap tussen deze moderne Franse auteur en hemzelf. ‘De verbinding en de vermenging van het reële met het irreële: een droom die zich oplost in hetgeen waarneembaar is of omgekeerd een waarneembare wereld die zich verliest in de droom’. Keuls' eigen poëtisch werk is hiermede gekarakteriseerd.
In een eenvoudige, doch uiterst-zuivere en harmonische dichtvorm, levendig, waarlijk dichterlijk, soms in gedempte, vaker in een triomfante toon, zingt, mediteert de dichter zijn innerlijkste beleving; zijn stijgen naar het licht, naar een hoger, hemels gebied. Keuls' poëzie is van een diepe ingekeerdheid, een meditatieve schoonheid, in een buitengemeen verzorgde taal geuit.
Joh. Heesterbeek
| |
Joz. De Voght, Wenkende Verten. - Altiora, Averbode, z.j., 60 pp., Fr. 30.
Schr. bundelde een veertigtal missie-gedichten. Het is beslist geen bijdrage tot de eeuwige poëzie. Toch ligt er in de liefde waarmee hij schrijft een aroom van menselijke schoonheid.
K. Heireman
| |
Zr Lutgardis, Onmacht en zege. - Stationstraat, 103, Asse, 1952, 38 pp.
Een debuut met melodieuze, gestyleerde gedichten. De melodie wint het zelfs op teken en betekenis. Als wóórdkunst immers is het nog te weinig creatief, te rijk aan klatergoud. In de kortere gedichten daarentegen vinden we meer gevatheid in de idee en meer eenvoud in de middelen. Zonder daarom een openbaring te zijn: een hoopvol begin. Keurig uitgegeven.
K. Heireman
| |
Prisma-boeken
Guido Gezelle, Gedichten. Gekozen en ingeleid door E.J.M. Laudy-Arnolds.
Nederlandse Nonsens op Rijm. Gekozen en ingeleid door D. de Lange. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Twee bloemlezingen van het Spectrum, die niemands beurs te sterk aanspreken. Mevrouw Laudy-Arnolds heeft een goede en ruime keuze gemaakt uit Gezelle's poëzie en D. de Lange heeft allerlei nonsens-gedichten bijeengebracht. De Schoolmeester blijft nog steeds alle volgelingen in dit genre overtreffen. Cornelis Paradijs spot helaas! zeer geestig met religieuze gevoelens, die geen spot verdienen.
J.v.H.
| |
| |
| |
Arthur van Schendel, Herinneringen van een domme jongen. 3e dr. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1953, 328 pp., f 6.90 en f 8.90.
‘Er was eens een domme jongen die alles geloofde en niet eens wist waarom’. De 51 verhalen van deze domme jongen zijn door van Schendel opgetekend en tot een bundel speelse sprookjes gemaakt, vol van tintelende humor. De nieuwe druk van dit werk bewijst dat er vraag is naar deze mooie verzameling; een der mooiste boeken van van Schendel waarvoor het onnodig is een aanbeveling te schrijven.
Joh. Heesterbeek
| |
Raymond Brulez, De verschijning te Kallista. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1953, 133 pp., f 3.60 en f 4.90.
De speelse geest van Brulez heeft in het bovenvermelde boek ons een verrassend-schoon litterair werk gegeven, waarin humor en tragiek op een fijnzinnige wijze verstrengeld liggen.
Er speelt een duidelijk uitgesproken scepticisme aangaande de ernstige dingen des levens in dit boek, nooit wrang noch bitter, doch licht en luchtig. Wat de schrijver boeit, is de mens in zijn ernst, in zijn twijfel, in zijn bijgeloof, in zijn minne; en dit alles gegeven in een taal, zo klaar, zo doorzichtig en zuiver dat alleen reeds hierom het lezen van dit boek een waar genoegen is. Een zuiver klassieke sfeer bezit het boek echter niet, ondanks de zgn. klassieke inhoud. Volwassenen.
Joh. Heesterbeek
| |
Georges Bernanos, De laatste op het schavot, vert. door Maurice Roelants. - Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1953, 139 pp.
Naar de beroemde novelle Die Letzte am Schaffott van Gertrud von Le Fort wordt Dialogues des Carmelites van Georges Bernanos in vertaling aangeboden. Oorspronkelijk bedoeld voor een film, laat dit werk in dialoogvorm aan de auteur wat vrijheid in de behandeling van het historische onderwerp. In dit gegeven, de uitdrijving en marteldood der Carmelitessen van Compiègne tijdens de troebele dagen in Frankrijk van 1790, worden twee centrale themata verwerkt. Enerzijds het probleem van de angst tegenover de sterkte, anderzijds de marteldood als vrijwillig offer of als aanvaarding van Gods voorbeschikking.
We kunnen dit werk juister beoordelen in vergelijking met de novelle van Gertrud von Le Fort. Het treft onmiddellijk dat Bernanos scherpe lijnen trekt, in de karakters, in de geest van de Carmel en in heel het gebeuren. Gertrud von Le Fort daarentegen laat de personen en de dingen in rust en evenwicht, zodat het tragische verloop geïntegreerd wordt in de wijding en de contemplatie van het kloosterleven. Terwijl Bernanos de themata rationeel heeft geënsceneerd, wijzen de contrasten bij Gertrud von Le Fort zichzelf aan. Dit merkt men dadelijk in de voorstelling van de angst, van de gemoedsbewegingen, van het religieuze leven en van het offer, die bij Bernanos eerder uit elkaar vallen als momenten, doch in de Duitse novelle een gezamenlijk beeld vormen van één doorleefde realiteit.
De Nederlandse vertaling is afgewerkt en gestyleerd, met gepaste omzettingen in het Nederlandse taaleigen.
J. Snyders
| |
Klassieke Vertalingen: 11: Tacitus, Leven van Agricola, Nederl. van H. Verbruggen; 18: C. Sallustius Crispus, De samenzwering van Catilina, vert. door Dr G. Timmermans. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1953, 64-72 pp., Fr. 22 en 16.
Deze Tacitus-vertaling beantwoordt aart de schooluitgave van P. Geerebaert. Aan een min of meer letterlijke vertaling van zulk auteur viel zeker niet te denken, maar toch heeft H. Verbruggen een vlotte vertaling bezorgd, die dicht bij de tekst blijft en meteen voor schoolgebruik zeer welkom zal zijn.
De vertaling van de Catilina beleeft reeds de vierde druk, een reclame op zichzelf; toch kan dit werkje o.i. nog wat winnen door het vermijden van enkele al te ongewone constructies en woorden. Overigens zeer bruikbaar.
J. Noë
| |
N. Wijngaards, Kunst, Kunstenaars en Kunstwaardering, 3de deel: De Kunstenaars. - L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1953, 168 pp., f 3.25.
Het derde deeltje van Kunst, Kunstenaars en Kunstwaardering bespreekt een dertigtal kunstenaars die in de loop der eeuwen in de kunstgeschiedenis naam hebben gemaakt. Zo'n keuze is steeds wat willekeurig, maar de schrijver zal goede redenen hebben gehad om deze figuren te kiezen.
De illustraties in dit deeltje zijn heel goed. Als schoolboekje is het zeer bruikbaar. Wij hopen van harte, dat het op vele scholen wordt ingevoerd.
C. de Groot
| |
| |
| |
Sallustius, De Oorlog met Jugurtha, Nederl. van R. De Pauw (Klassieke Vertalingen). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1953, 132 pp., Fr. 36.
De vertaler hield zich aan de tekstuitgave van P. Geerebaert. Leraren en leerlingen zullen dit boekje met voldoening ter hand nemen. We willen er slechts één enkele opmerking bij maken: het is nl. jammer dat de tekst niet geheel zuiver Nederlands is; links en rechts ontmoet men wat Vlaamse uitdrukkingen. Overigens uitstekend werk.
J. Noë
| |
E.H. Korevaar-Hesseling, Inleiding tot de schilderkunst. - Born N.V., Assen, 1952, 176 pp., geïll., f 3.90.
De grote verdienste van dit boekje bestaat hierin, dat het niet alleen een aantal namen en jaartallen noemt, maar vooral de belangstellende leek ook een goed inzicht geeft in de diverse kunstrichtingen. Een-en-dertig bijgevoegde illustraties begeleiden voortreffelijk de tekst. De index vergemakkelijkt ongetwijfeld het gebruik van dit werkje.
C. de Groot
| |
Joseph Natanson, Early Christian Ivories. - Alec Tiranti Ltd., London 1953, 34 pp., 51 plates, 7 s. 6 d.
Het boekje maakt deel uit van de serie Chapters in Art. Een beknopte geschiedenis van christelijk ivoorwerk van de vierde tot zesde eeuw wordt gevolgd door een beschrijving van de verschillende kunstwerkjes. Het prachtige plaatwerk kan hierdoor juister gewaardeerd worden. Het beperkte onderwerp zal uiteraard vooral de student van vroeg-christelijke kunst bijzonder aanspreken, ofschoon iedere kunstminnaar het met interesse zal doornemen.
W.P.
| |
Harold Barlow and Sam Morgenstern, A Dictionary of Musical Themes. - Williams and Norgate Ltd, London, 4e druk, 1952, XIV-656 pp., geb. sh. 42/-.
Vrucht van jarenlange onderzoekingen en studies van twee Amerikaanse musici, is deze sinds 1949 uitgegeven Dictionary een kostbare informatiebron voor allen die zich voor muziekliteratuur interesseren, specialisten zowel als eenvoudige radioluisteraars.
De twee gedeelten beantwoorden aan een dubbele opzet: enerzijds, refereren naar de muziekthema's waarvan alleen de bron bekend is, anderzijds, verwijzen naar de bron wanneer men enkel het thema in het hoofd heeft. Het eerste gedeelte bevat aldus, gerangschikt volgens de componisten, een rijke verzameling van meer dan 10.000 thema's uit de instrumentale muziek. (Een analoge uitgave voor de vocale muziek is in voorbereiding). De thema's of ‘melodische lijnen’ zijn ontleend aan alle belangrijke muzikale composities: symfonieën, concerto's, kamermuziek, piano- en orgelwerken vanaf Corelli en Loeillet tot Britten en Sjostakovitsj. Zo krijgt Mozart 584 thema's toebedeeld, Beethoven 537, J.S. Bach 372, Sibelius 166. Als men weet dat alleen de thema's van de grote Cantor een heel boekdeel van het Bachgesellschaft beslaan, dan is het duidelijk dat hier geen volledigheid kon bereikt worden. Maar is er één spicialist die ook maar het piano-repertorium geheel zou kunnen overzien? Dat er echter naast oudere landgenoten als Grétry, Gossec, Lekeu, Vieuxtemps, Th. Ysaye en de modernere Jos. Jongen geen enkele Vlaamse of Nederlandse naam te vinden is, voelen we toch als een leemte aan.
De belangrijkste en oorspronkelijkste verdienste van deze uitgave ligt nochtans in het tweede gedeelte dat als naam draagt Indication-Index of thema-vinder. Dank zij een eenvoudige methode - het transponeren nl. van een thema in C (of op de witte piano-toetsen) en het weergeven van de noten door de in de Germaanse landen gebruikelijke letters - heeft men elke melodie (zonder haar rhythme natuurlijk) alfabetisch weten te rangschikken. Veronderstel b.v. dat wij een melodie willen identificeren die, wanneer men hem transponeert in C, begint met G C A G A F...., dan verwijst ons de Index naar H 599 waar we de gezochte melodie in haar oorspronkelijke toonaard aantreffen als ‘Inleiding op de Surprise-Symphony’ van Haydn! Er is ook nog een tweede Index die uitgaat van de titels die bepaalde werken dragen als b.v. Appassionata-sonate, Stiënka Razin, Peter en de Wolf, Rhapsody in Blue.
Dit eerste-klas referentieboek is daarbij stevig uitgegeven en keurig verzorgd: om het licht en handig te houden werd een kleine maar zeer duidelijke muziekdruk gebruikt en bleven alle dynamische en agogische aanduidingen achterwege. We wensen dan ook dat deze Dictionary weldra in het bereik mog komen van alle muzieklievenden en zijn plaats vinden in elke particuliere en openbare muziekbibliotheek.
G. Windey
| |
| |
| |
Daan van der Vat, Britten, Beesten en Buitenlanders. - Het Spectrum, Utrecht, 1953, 269 pp., f 6.90.
Een boek van speelse fantasie en rijk aan humor.
‘Dat er met betrekking tot de Engelse volksaard sprake is van een mysterie, wordt door niemand meer ontkend’, zegt de schrijver, die na jarenlang verblijf in Engeland en omgang met Engelsen, verklaart dit mysterie niet te kunnen oplossen. De auteur analyseert met zijn scherpe observatiegeest in de Engelsman de vele bizarre aberraties die een onuitputtelijke bron vormen van lachende inspiratie.
Een geestig boek, waard gelezen te worden.
Joh. Heesterbeek
| |
Gaston Jos Wallaert, Eeuwig Italië. - Heideland, Hasselt, 1953, 190 pp., ing. Fr. 85, geb. Fr. 100.
Een schilder, die als schilder naar Italië trok, schrijft in dit reisverhaal zijn kleurige indrukken en soms originele herinneringen neer. Het boekje is geïllustreerd met schetsen van de auteur.
A.D.
| |
Geschiedenis
H.J.J. Wachters, Wereldspiegel der 20ste Eeuw. Deel I - Zuid-Hollandsche Uitgevers-Mij, den Haag, 1953, 731 pp., f 25.
Zoals de ondertitel: ‘Historisch Politiek en Economisch Overzicht van het Wereldgebeuren van 1900-1950’ verduidelijkt, weerkaatst deze spiegel - het kan niet anders - slechts de eerste helft van de 20ste eeuw. Dit eerste deel van ruim 700 bladzijden is de voorganger van nog drie in snel tempo te volgen delen. Het nieuwe van deze uitgave is, dat zij het wereldgebeuren niet in onderling verband, maar encyclopedistisch volgens de landen in alfabetische volgorde behandelt. In dit deel zijn de landen Abessinië tot en met Finland aan de beurt. Met deze onderneming heeft de heer Wachters een uiterst zware taak op zijn schouders genomen, waarbij hij, althans wat het reeds verschenen deel betreft, uitnemend is geslaagd. Het is geen geringe opdracht om de uiteenlopende gegevens omtrent een land zodanig te verwerken en te verbinden dat zij een vlot leesbaar verhaal vormen. Nog minder is het het werk van één dag deze te verzamelen en te schiften. We kunnen dan ook de verzuchting begrijpen van de schrijver, dat hij ‘menigmaal zijn hoofd heeft vastgehouden om de kwestie op te lossen, hoe ik dat “allegaartje” zou opdienen op een wijze, die de lezer niet verveelt’. Dit laatste is dan ook nooit het geval. Wel worden we soms verrast op uitwijdingen waar we ze niet zouden verwacht hebben. Dit is een onvermijdelijke noodzaak bij de samenstelling van een werk, welks inhoud meermalen onder verschillende hoofden kan worden ondergebracht. Inderdaad vindt men hier alle ter zake doende gegevens bijeen, gedocumenteerd en verwerkt in een pakkende stijl en daarenboven veel uitvoeriger dan welk ander totdusver verschenen naslagwerk vermag te geven. Het is verklaarbaar, dat dit werk, reeds in 1939 begonnen, voor de tijd na 1950 niet meer up to date is, maar de titel belooft ook niet meer. Minder begrijpelijk is, dat de schrijver aan de oude spelling heeft vastgehouden, waaraan we langzamerhand ontgroeid zijn. Een keur van
illustraties verhogen de belangrijkheid van dit standaardwerk, even onmisbaar als een encyclopedie voor wetenschappelijke werkers.
K.J.D.
| |
Eeuwfeest van het Herstel der Bisschoppelijke Hiërarchie in Nederland. Toespraken bij de nationale viering in Utrecht en Nijmegen gehouden benevens enkele pauselijke en bisschoppelijke brieven. - Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1953, 88 pp., f 1.90.
Voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland is deze bundel van bijzonder belang. Het Spectrum zorgde voor een fraaie uitgave.
K.
| |
L. Jadin, Relations des Pays-Bas, de Liège et de Franche-Comté avec le Saint-Siège d'après les ‘Lettere di Vescovi’ conservées aux Archives Vaticanes (1566-1779) (Bibl. Inst. hist. belge de Rome, fasc. IV). - Algemeen Rijksarchief, Brussel; Academia Belgica, Rome, 1952, 639 pp.
De om zijn nasporingen te Rome reeds gunstig bekende auteur vergast ons hier op een bronnenpublicatie van hoog belang voor onze nationale geschiedenis. In de 385 bundels Lettere di Vescovi van het Geheim Vaticaans Archief, heeft hij 831 brieven van of aan de bisschoppen der Zuidelijke Nederlanden achterhaald en ze hier beknopt geresumeerd. Aangezien dit boekdeel reeds zo omvangrijk was, heeft hij bepaalde groepen brieven
| |
| |
voor een latere publicatie voorbehouden. Van deze 831 brieven zijn er slechts 18 over de 16e eeuw, 374 over de 17e eeuw en 439 over de 18e eeuw. Veruit de meeste handelen over de Zuidelijke Nederlanden, maar 150 brieven werden uit Luik naar Rome geschreven, 82 uit Franche-Comté, 14 uit Trier en een tiental uit Holland.
In deze brieven gaat het herhaaldelijk over het toekennen van beneficies, het verminderen der annalen of pauselijke heffingen bij de benoemingen van bisschoppen en abten, over de rechten der bisschoppen en over de immuniteiten. Ons interesseren het meest de talrijke brieven die kostbare gegevens verschaffen over de verspreiding en de bestrijding van het Jansenisme vooral in de Zuidelijke, maar ook in de Noordelijke Nederlanden, en over de prachtige rol die Humbert-Guillaume de Precipiano, aartsbisschop van Mechelen (1690-1711) voor het herstel der orthodoxie in ons land heeft gespeeld.
Deze summiere aanwijzingen laten toch enigszins de rijke inhoud van deze bronnenuitgave vermoeden, zodat wij tevens met verlangen uitzien naar het in het vooruitzicht gestelde tweede deel.
M. Dierickx
| |
Dr M.P. van Buijtenen, De grondslag van de Friese vrijheid (proefschrift). - van Gorcum en Comp., Assen, 1953, XII-238 pp., 6 pltn.
De gehechtheid van de Friezen aan hun oude vrijheid is algemeen bekend, en het afwijzen van de geschiedkundige betrouwbaarheid der oude bronnen waarop die vrijheid zou steunen, door de historici is even algemeen. Maar niemand heeft tot nog toe aangetoond welke wel de oorsprong moge zijn van die legendarische vrijheid.
Dr M.P. van Buijtenen, als Rotterdammer vrij van Fries chauvinisme en als rijksarchivaris te Leeuwarden volledig op de hoogte van de Friese bronnen, heeft zich voor die taak aangegord en ze tot een goed einde gebracht. De levendige taal en stijl, een paar werkelijk mooie vondsten en het progressief ontbolsteren en blootleggen van de echte geschiedkundige kern maken het lezen van deze doctorsthesis tot een waar genoegen.
Aan de oorsprong staat de roemrijke strijd van de Friese kolonie te Rome tegen de Saracenen in 846, het verkrijgen van bepaalde vrijheden van de paus voor de Friezenkerk St. Michiels te Rome, het overbrengen van een arm van St. Magnus naar de kerk van Harlingen in Friesland en het protectoraat sinds de XIe eeuw door de paus verleend aan verscheidene volkeren, waardoor deze de Romana libertas kregen. Op deze voortaan vaststaande gegevens heeft dan een falsaris, zoals in de XIe eeuw meer gebeurde, een valse oorkonde van Karel de Grote ontworpen, waarbij de Friezen van alle onderdanigheid aan hogere heren werden ontheven. Aldus was de baan voor een sterkgekleurde Friese geschiedschrijving ruim geopend.
Aan deze merkwaardige studie heeft de auteur een bijdrage over het oudfriese seendrecht toegevoegd, met nog zeven bijlagen en een fotocopie van enige belangrijke stukken.
M. Dierickx
| |
Dr A.C.F. Koch en Dr J.F. Verbruggen, De Annales Aldenburgenses. Over de gebeurtenissen in Vlaanderen tussen 11 Juli 1302 en 25 April 1303. Tekstuitgave met commentaar. - Lannoo, Tielt, 1953, 59 pp., 2 pl., Fr. 25.
In Augustus 1952 ontdekte Dr Koch, stadsarchivaris te Deventer, dat het schutblad van een handschrift der stedelijke bibliotheek een blad was uit de annalen van de abdij van Oudenburg bij Brugge, met nieuwe gegevens over de periode na de Guldensporenslag. Samen met Dr Verbruggen, die een uitstekende technische studie maakte van die beroemde veldslag, publiceert hij hier de Latijnse tekst met het facsimilé en de vertaling van die twee bladzijden. Daarop volgt een uitvoerige commentaar van de gebeurtenissen na Groeninge, rond de nieuwe gegevens van het handschrift.
M. Dierickx
| |
Daniel-Rops, L'Eglise de la Cathédrale et de la Croisade. - Arth. Fayard, Parijs, 1952, 830 pp.
Na de Kerk van de apostelen en van de martelaren, en de Kerk ten tijde der barbaren, behandelt Daniel-Rops in dit derde deel van zijn Histoire de l'Eglise du Christ de Kerk in haar volle bloei van 1050 tot 1350. Hij kon werkelijk geen betere titel kiezen dan L'Eglise de la Cathédrale et de la Croisade.
Het is een groot genoegen de uitstekend gedocumenteerde historicus met de rijke kunstenaarsgaven op zijn tocht door die driehonderd jaar geschiedenis van de Kerk te volgen. Terecht schrijft hij dat het christelijke geloof aan Europa toen een diepe eenheid gaf. Deze Europese geest kwam tot uiting in de internationale
| |
| |
reizen en bedevaarten, in het kiezen van pausen en orde-oversten, in de geestesstromingen en aan de universiteiten, en misschien nog het meest in de kruistochten. Het hoofdstuk over St Bernardus is, zoals dat over St Augustinus in het begin van het tweede deel, zeer geslaagd. De auteur heeft een bijzonder talent om de markante persoonlijkheden sprankelend van leven uit te beelden, een Gregorius VII en Innocentius VII, een St Dominicus, een St Franciscus en een Lodewijk de Heilige. Maar hoe plastisch weet hij ook niet de middeleeuwse pelgrimages, de ridderslag en heel het concrete leven van de middeleeuwer weer te geven. Afgezien van de mooie en genuanceerde beschrijving over de kruistochten heeft de auteur, o.i. althans, het best de middeleeuwse mentaliteit kunnen vatten en weergeven in zijn grandioos hoofdstuk over de kathedraal.
Men heeft beweerd dat Daniel-Rops in dit deel de Middeleeuwen heeft geïdealiseerd. Wie dit beweert, heeft zeker het hele boek niet gelezen, want de auteur geeft een juist beeld van de ruwe zeden en van het verval van de clerus en de religieuzen op bepaalde tijden. Maar wel menen wij, dat Daniel-Rops beter dan wie ook er in geslaagd is, de echte geest misschien nog beter de atmosfeer van de Middeleeuwen, vorm en gestalte te geven.
M. Dierickx
| |
Romans en verhalen
Walter Breedveld, Hexspoor. - De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen, 1&953, 320 pp.
Met deze roman bereikt Walter Breedveld een hoogte die tot nu door hem nog niet bereikt was. De hoofdfiguur, die de roman zijn naam geeft, staat ten voeten uit, krachtig en levend, warm van menselijkheid getekend en het verloop zijner zwakheid is met overtuigende deelname beschreven. Ook het proces, waarin hij gemengd raakt, is uitstekend beschreven, al is dit er wat kunstmatig bijgehaald. De Haenens, de familie zijner vrouw, zijn minder gelukkig geslaagd; zowel zijn vrouw als zijn zoon zijn min of meer caricaturen en overtuigen niet. Het is een zeer zuivere katholieke roman, zoals er niet zo heel veel geschreven worden en waren alle bijfiguren even goed uit de grondverf geraakt als Hexspoor zelf, dan hadden we een modelroman voor ons liggen. Daarvoor echter is ook de houding van Juffrouw Twenkel te onwaarschijnlijk. Alles bij elkaar een voortreffelijk boek.
J.v.H.
| |
Erik West, Portret van een moordenaar. - Thijmfonds, den Haag, 1953, 220 pp., f 5.25 en f2.50.
Een man die zich laat overhalen voor een grote som gelds een moord te begaan. Bang dat zijn opdrachtgevers hem zullen verraden, vlucht hij naar zijn lang-verwaarloosd gezin. De angst voor ontdekking gunt hem er geen rust; in de hoop de grens te kunnen bereiken, verlaat hij zijn huis, doch, herkend, valt hij, na een wanhopige schietpartij, stervensgewond in de handen der politie.
Dit gegeven heeft Erik West tot een levendig en spannend verhaal weten te verwerken. De angsttoestand van de achtervolgde, zijn wanhoop en wroeging, de bezorgdheid van zijn vrouw die hem ondanks alles nog lief heeft, zijn weergegeven op een wijze die de lezer zal boeien.
Joh. Heesterbeek
| |
Hendrik Prijs, Het hart der Crèvecoeurs. - Heideland, Hasselt, 1953, 146 pp., ing. Fr. 90, geb. Fr. 120.
Evarist Pateen geraakt verliefd op Adèle Crèvecoeur, dochter van een lijkkistenmaker, en zo belandt de gevoelige, levendige Evarist in een handelszaak die hem afstoot, bij een schoonvader die veel zakelijker een lijk kan kisten dan de schoonzoon.... Maar Everist leert het vak uitstekend, hij leeft mee met al die gevallen die hij te ‘kisten’ krijgt, vanaf de dappere huismoeder tot de publieke vrouw.
Adèle en Evarist hebben drie kinderen, Jo de uitbundige, Jan de geslotene - een Crèvecoeur! - en Angèle. Hier volgt het beste deel van het boek: het wondere spel van die familieverhoudingen, vooral van de verhouding Jan-Angèle: hoe de jonge zus haar stuurse broer weet te ontbolsteren, ja te ontdekken. Angèle sterft en Jan huwt met haar vriendin, die een tweede Angèle is.
Het verhaal vliegt vooruit, levendig en gezond zonder één enkele abnormale situatie. De psychologie is ruw geborsteld en blijft, ook op haar beste momenten, te fragmentair, ook in de taalkundige uitdrukking. Een boek zonder grote allure, maar eerlijk en fris. Slechts zeer licht zedelijk voorbehoud.
J. Noë
|
|