Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[1953, nummer 1]Sint Bernard kennen
| |
[pagina 2]
| |
heilige een beeld te geven, zó nauwkeurig als onze tijd dit verlangt’Ga naar voetnoot2). Mabillon heeft gezegd, dat Sint Bernard de laatste van de Kerkvaders is geweest, maar dat hij volstrekt niet voor de eersten onderdoet: ultimus inter Patres, sed primis certe non imparGa naar voetnoot3). Die lofspraak kan ons misschien reeds enig idee geven van wat de vrucht zou kunnen zijn van een grondiger en intensiever bestudering van het leven en de werken van de heilige abt. Dat de meeste Kerkvaders voor ons moeilijk toegankelijk zijn geworden, valt niet te ontkennen. Steeds weer zijn wij genoodzaakt een klimaat te herscheppen, dat geheel anders is dan het onze, een andere atmosfeer dan die waar wij gewoon zijn te ademen; hun problemen zijn niet meer geheel de onze, zij bekommeren zich vaak om andere dingen dan wij. Het kan ons dan ook niet ál te zeer verbazen, een voortreffelijk kenner te horen verklaren, dat de voorstelling, die wij ons van de Kerkvaders hebben gemaakt, verandert, als wij hen grondiger bestuderen. Zij lijken dan kleiner en verder van ons af, maar tegelijkertijd groter en dichter bij ons. Kleiner, omdat zij slechts het begin zijn geweest van het christelijk denken en omdat zij veel, dat later als fundamenteel is erkend, slechts in embryonale staat hebben gekend. Verder van ons af, omdat de situaties, waarin zij zich geplaatst zagen, zozeer van de onze verschillen, dat hun gedachten niet onveranderd op onze tijd kunnen worden toegepast. Groter evenwel, omdat bij intensiever en nauwkeuriger onderzoek van hun geschriften hun werkelijke horizon duidelijker zichtbaar wordt: wij gaan beter begrijpen, hoe zij in werkelijkheid hebben gedacht en zien dan vaak met verbazing en bewondering, van welk een diep en schoon, bloeiend en overvloedig leven hun werken getuigen. Dichter bij ons tenslotte, omdat wij, ondanks de ingrijpende verschillen, die er tussen hen en ons bestaan, bij diepere beschouwing gaan inzien, dat het essentiële van de dingen waarmee zij zich bezighouden, toch aan onze eigen problemen raakt en dat onze strijd een vernieuwing is van de hunneGa naar voetnoot4). Hierbij denkt Pater von Balthasar uiteraard op de eerste plaats aan de Griekse Kerkvaders en in het bijzonder aan Maximus de Belijder. Maar dit kan ook worden toegepast op Sint Bernard. Ook hij kan soms bij nadere bestudering kleiner lijken; dat wil zeggen: niet in alles en niet altijd volmaakt. Maar waarom wil men, bijvoorbeeld, met alle geweld, | |
[pagina 3]
| |
dat Sint Bernard de Onbevlekte Ontvangenis zou hebben verdedigd? Wat hij heeft gedaan voor de Maria-verering - en de gloed waarmee hij dit heeft gedaan - is verdienstelijk genoeg op dit gebied, en het heeft hoegenaamd geen zin, pogingen te doen om hem ook nog dingen toe te schrijven, waarop hij geen aanspraak kan maken. Laten wij liever op hem toepassen, wat hij zelf over Maria heeft geschreven in zijn vermaarde brief aan de kanunniken van Lyon: ‘De koninklijke Maagd heeft geen eer nodig, welke haar niet toekomt; zij is (immers) overstelpt met rechtmatige eretitels en getooid met de tekenen van haar waardigheden. Virgo regia falso non eget honore, veris cumulata honorum titulis, infulis dignitatum’Ga naar voetnoot5). Het heeft evenmin zin, met alle geweld te willen vaststellen, dat bij het conflict tussen Sint Bernard en Abélard, laatstgenoemde in alle opzichten ongelijk hadGa naar voetnoot6). Vooral sinds de publicatie der werken over de logica van de geduchte dialecticus, geeft men zich beter rekenschap van de werkelijke strekking van zijn geschriften. Sint Bernard had zich ook niet uit eigen beweging in de strijd geworpen. Hij liet zich, enigszins met tegenzin, daartoe voornamelijk bewegen door het aandringen van zijn vriend Guillaume de Sint-Thierry; maar hij zorgde er voor de kwestie terstond op het terrein van de absolute geldigheid van het geloof te brengen en niet op dat van de theologische discussie, zoals Abélard had gewild toen hij op het bijeenroepen van het Concilie aandrong. Bij dit drama - want het is inderdaad een drama - zijn de twee tegenstanders er niet in geslaagd een terrein te vinden om tot overeenstemming te komen en zelfs niet om elkaar te lijf te gaan. ‘Ten aanzien van God die Zich openbaart’, zo heeft men zeer terecht geschreven, ‘is tweeërlei psychische houding (en dus tweeërlei methode) mogelijk: die van de geesten welke doordrongen zijn van en beheerst worden door de grootheid van het goddelijk mysterie en in die ban de beschroomde blik van de liefde behouden, of wel die van het intellect, dat, als het eenmaal door de genade van het geloof is gegrepen, geen schroom kent, maar zich in innig contact met de waarheid voelt en op dit bovennatuurlijk niveau - ten dienste van zijn geloof - de werkzame weetgierigheid van het redelijk verstand hervindt. Sint Bernard en Abélard zijn voorbeelden van die twee typen. Zij vertegenwoordigen niet de waarheid tegenover de dwaling, en evenmin het geloof tegenover de rede, maar | |
[pagina 4]
| |
twee verschillende psychische houdingen, die hun doen en laten beheersen. De onstuimigheid en de onvoorzichtigheid van Abélard, de leemten in zijn methode zelf, en de zwakheden in zijn karakter maken het voldoende begrijpelijk, dat zijn optreden Sint Bernard en anderen veel aanstoot moest geven, zonder dat daarmee iets is gezegd ten nadele van de beginselen en methoden van de theologische wetenschap en van de dialectiek, waarvan hij zich bedient. Evenzeer worden zulke godvruchtige zielen geschokt door een optreden dat een, misschien accidenteel, maar toch reëel gevaar oplevert voor de volstrekte geldigheid van het geloof’Ga naar voetnoot7). Maar, afgezien van geloofskwesties, als men het beeld van een heilige wil tekenen, waarom wil men dan met alle geweld, dat hij in het geheel geen gebreken zou hebben? Is het niet eerlijker te erkennen, dat zijn hartstochtelijk karakter, zijn heftigheid en vele andere natuurlijke eigenschappen hem verder deden gaan dan hij feitelijk wilde? Sint Bernard was een heilige, niet omdat hij geen gebreken had, maar omdat hij zich steeds heeft ingespannen, zijn gebreken te overwinnen. Neem, bijvoorbeeld, zijn brief aan Robert, de vermaarde ‘brief in de regen’. ‘Het is voldoende deze brief onbevooroordeeld te lezen om te beseffen, tot welk een heftigheid de gevoelens, die hem bezielen, hem kunnen brengen.... Die brief schreeuwt, zucht, maakt zich kwaad, en scheldt, met de accenten van een Hermione en een Phaedra; zachtmoedigheid en toorn, smeking en bittere ironie wisselen elkaar daarin af, met al het onlogische van een hartstochtelijk hart. In deze grote heilige leeft hier nog een heel complex van drift en trots, gemengd met een bezorgde tederheid.... Aan de avond van zijn leven zal de vergevensgezindheid het volkomen winnen van de heftigheid; maar op zijn negenentwintigste jaar is hij nog niet zo ver....’Ga naar voetnoot8). Sint Bernard kan dus bij nader inzicht kleiner lijken, voor zover dat woord in dit verband zin heeft; voor de historicus heeft het hier slechts een zeer betrekkelijke betekenis en het zegt hem alleen maar, dat Sint Bernard bij nader bestudering werkelijker wordt. Het is goed, hierbij te denken aan het woord van Cicero, dat Leo XIII heeft overgenomen in zijn Breve Saepenumero considerantes, van 18 Augustus 1883, over historische publicaties: ‘De eerste wet voor de geschiedschrijving is, dat zij niets onwaars durft te zeggen; de tweede is, dat zij alles durft te zeggen, wat waar is; en alles vermijdt, wat naar begunstiging of vijan- | |
[pagina 5]
| |
digheid zweemt. ‘Primam esse historiae legem ne quid falsi dicere audeat; deinde, ne quid veri non audeat, ne qua suspicio gratiae sit in scribendo, ne qua simultatisGa naar voetnoot9).
* * *
Sint Bernard kan ook verder van ons af lijken. De toestanden in de twaalfde eeuw verschillen immers zeer veel van de tegenwoordige. De voornaamste reden daarvan is wel, dat de eeuw van Sint Bernard tot de Middeleeuwen behoort en daarin zelfs een hoogtepunt vormt. Alles in die tijd steunt op het geloof, niet alleen in het particuliere leven, maar ook in het openbare: in de politiek, de sociale verhoudingen en de cultuur. Er kan dan werkelijk worden gesproken van een Christenheid’, wat natuurlijk niet wil zeggen, dat er in die tijd alleen maar heiligen hebben geleefd. Geweld, bijgeloof en onrecht bestonden ook toen, en vaak zelfs op grote schaal. Maar bij alles werd rekening gehouden met het godsdienstig element. Frederik Barbarossa - om slechts een voorbeeld te noemen - was een verbitterd tegenstander van de regerende pausen en heeft zelfs verscheiden tegen-pausen tegenover hen gesteld; maar, als overtuigd Christen, ondernam hij onmiddellijk na de verovering van Jerusalem door Saladin een Kruistocht. Welk een verschil met het Westen van de twintigste eeuw! De onverschilligheid op godsdienstig gebied neemt voortdurend toe, hand in hand met de vooruitgang op wetenschappelijk en technisch gebied, die op zichzelf natuurlijk moet worden toegejuicht. De zorg voor materieel welzijn en gemak dreigt alle ontvankelijkheid voor het geestelijke te verstikken. Het materialisme dringt overal door en probeert het thans met een soort positief programma: het wil veeleer anti-theïstisch dan atheïstisch zijn. Dat is ‘het drama met het godloos humanisme’. Een groter tegenstelling tot de Middeleeuwen is moeilijk denkbaar. Wanneer Sint Bernard in de twaalfde eeuw terecht wordt beschouwd als een van de beste getuigen voor de verhouding van zijn tijd tot God, als hij inderdaad ‘de verpersoonlijking is van alle aspecten waaronder het middeleeuwse Christendom zich heeft kunnen manifesteren’, als hij ‘op alle terreinen heeft gewerkt’, en ‘op ieder gebied met vrucht’, als er ‘tussen hem en het streven van zijn tijdgenoten zulk een overeenstemming heeft bestaan, dat zijn persoonlijkheid alleen reeds voldoende is om een beeld te geven van het gehele tijdperk, waarin hij leefde’Ga naar voetnoot10), dan spreekt het wel van zelf, dat wij verwonderd en onwennig tegenover hem staan en | |
[pagina 6]
| |
gedwongen worden ons in een geheel andere wereld te verplaatsen om hem te kunnen begrijpen. Men kan misschien menen, dat in de wereld van de Middeleeuwen die - bij alle onrust - zo krachtig werd bijeengehouden door het geloof, de activiteit van een monnik - monachus, Μοναχός - voor de hand lag. Maar wie dat denkt, loopt gevaar, een verkeerde voorstelling van de ware verhoudingen te geven. In elk geval heeft Sint Bernard er zelf zeer onder geleden, dat hij dermate werd versnipperd en telkens weer genoodzaakt werd zich met de wereld te bemoeien, al was die wereld dan de Christenheid. Bekend is zijn noodkreet, tot een bevriende prior gericht: ‘Mijn monsterachtig leven en mijn bezwaard geweten schreeuwen het u toe: Ik ben de chimaire van mijn tijd, want ik ben geen geestelijke en ook geen leek. Al draag ik nog steeds het monnikskleed, ik leef er volstrekt niet naar’Ga naar voetnoot11). Kunnen wij ons tegenwoordig nog een monnik, een abt van een klooster, voorstellen, die zo actief zou optreden als Sint Bernard? Hij moest trachten de Kerk en de wereldlijke macht met elkaar te verzoenen; hij moest een einde maken aan het schisma, dat tegenover de paus een tegen-paus had geplaatst; hij moest de ketterijen bestrijden, theologische disputen voeren, een Kruistocht prediken en nog veel meer. Onze tijd kent ook de buitengewone macht en invloed van enkelingen, van bepaalde staatshoofden en dictators; maar hoe groot is het verschil in doel en middelen! Wij kunnen inderdaad de indruk krijgen, dat Sint Bernard ver van ons afstaat! * * *
Ondanks die afstand verschijnt hij echter voor ons als een groot man. Zijn activiteit naar buiten is waarlijk verbluffend. Hoe meer wij zijn leven en werken bestuderen, des te meer worden wij getroffen door zijn grootheid. Het is waarlijk niet gering, een einde te maken aan een pontificaal schisma. Hoe catastrofaal een dergelijke verwarring kan zijn, weten wij sinds vijf eeuwen niet meer, want sinds de tegen-paus Felix V in 1449 afstand heeft gedaan van zijn aanspraken op de Heilige Stoel, kennen wij geen tegen-pausen meer. Welk een opluchting moet de beëindiging van dit schisma hebben gebracht! Het optreden van Sint Bernard tegen de ketterij is eveneens van de grootste betekenis. Hij trad niet alleen op tegen Abaelardus, maar ook | |
[pagina 7]
| |
tegen de wederopleving van het Manicheïsme in het Rijnland en vooral in het gebied van Languedoc. Hij heeft een Kruistocht gepredikt op last van Paus Eugenius III, die, liever dan het voorbeeld te volgen van zijn voorganger Urbanus II, de paus die persoonlijk de Eerste Kruistocht had gepredikt, de prediking van de Tweede Kruistocht overliet aan de hartstochtelijke en invloedrijke abt van Clairvaux. Het begon met zijn triomfantelijke prediking in Vezelay, waar het volk van alle kanten begon te roepen: ‘Kruisen, kruisen, geef ons kruisen!’ Daarop volgde de prediking in het Oosten en Noorden van Frankrijk; ook in Duitsland en Zwitserland trad hij op, en, behalve door preken, spoorde hij door middel van brieven aan tot de Kruistocht. De onderneming liep echter in 1148 op een débâcle uit en Sint Bernard heeft daaronder zeer geleden. Hij zag heel goed, dat de mislukking voor een groot deel een gevolg was van de onenigheid onder de vorsten, en van het gebrek aan organisatie en discipline. Hij meende zich echter te moeten verantwoorden in zijn verhandeling De Consideratione, welke hij besloot met de woorden: ‘Gaarne vang ik de slagen van kwaadsprekerij op en de giftige pijlen van de godslastering, opdat ze niet tot God kunnen komen. Ik weiger niet, met schande te worden overladen, opdat men niet aan Gods glorie rake’Ga naar voetnoot12). Sint Bernard staat voor ons als een groot man in zijn onvermoeide pogingen om niet slechts de Kerk, de Bruid van Christus, te zuiveren, maar de gehele Christenheid, het pausdom en de Romeinse Curie, zowel als de koningen en de vorsten; de bisschoppen, zowel als de religieuzen van alle orden; de geestelijken en de eenvoudigste Christenen. Overal vindt men zijn waakzame interventie, die deze of gene wel eens onwelkom was, maar die van hem werd geëist, als iets dat van zelf sprak. Toch was de man van wie al die inspannende activiteit werd verlangd, geenszins een athleet met een krachtig lichaam. Integendeel: zijn biograaf Guillaume de Saint-Thierry heeft gezegd, dat de chronische ziekte, waaraan Sint Bernard leed, en zijn zwak gestel in zekere zin een goddelijke aanwijzing waren, om te doen uitkomen, dat het de Heilige Geest was, die in zijn persoon werkte en de overwinning behaalde. Zijn activiteit als stichter van kloosters is vooral duidelijk aan het licht gebracht door de uiterst nauwgezette kaart, waarop de Cisterciënserkloosters zijn aangegeven, die sinds zijn benoeming tot abt van Clairvaux in 1115 tot aan zijn dood in 1153 door zijn toedoen zijn gesticht; dat zijn er 69, dus gemiddeld twee per jaarGa naar voetnoot13)! Geheel West- | |
[pagina 8]
| |
Europa staat in die tijd in het teken van Clairvaux: Frankrijk, de Nederlanden, Spanje, Italië, Duitsland, Engeland, Ierland en de Scandinavische landen. Als men aan de kloosters, die rechtstreeks dochterhuizen van Clairvaux zijn, de kloosters toevoegt, welke door die eerste dochterhuizen zijn gesticht, zoals de kaart van Dimier dat doet, krijgt men een tamelijk goed idee van de geweldige invloed, die van de heilige abt is uitgegaan. Hic est digitus Dei. Het kan nooit genoeg worden herhaald: de bron van alle grootheid bij Bernard is zijn heiligheid. Uit die heiligheid komt bij hem alles voort. Er zijn heiligen, die geen grote mannen zijn, en er zijn grote mannen, die geen heiligen zijn. De abt van Clairvaux is er in geslaagd zowel het één als het ander te zijn, en hij was groot, omdat hij heilig was. Dat is de altijd levende, indrukwekkende les van de ontzaglijke vruchtbaarheid van het innerlijk leven. Bernard als mysticus: dát verklaart alles; neen: God is de verklaring van alles, wat Sint Bernard tot stand heeft kunnen brengen, en zonder God, zonder de souvereine Meester, de almachtige Schepper zou de abt van Clairvaux niets zijn.
* * *
Bernard vertegenwoordigt een gehele wereld, waaraan men steeds weer nieuwe aspecten kan ontdekken. Hij is groot en staat, ondanks alles, toch zo dicht bij ons: hij is zo menselijk, zozeer een der onzen. Reeds tijdens zijn leven konden de mensen moeilijk zijn beminnelijkheid weerstaan. De abt Isaac de l'Etoile riep in een van zijn preken uit: ‘Wij hebben een mens gezien, die bovenmenselijke macht bezat: als men zich ergerde aan zijn manier van optreden of aan zijn verwijten, morde men tegen hem, wanneer hij er niet bij was; maar op zijn gelaat straalde zulk een beminnelijke en goddelijke majesteit en zulk een eerbiedwaardige liefde, met zulk een ontzagwekkende rust, en op zijn lippen lag zulk een lieflijkheid gespreid, dat hij slechts behoefde te verschijnen om vrede te brengen, zodat men zichzelf terstond verweet, hem iets te hebben verweten. Men beminde alles in hem, alles van hem moest men prijzen en verheerlijken’Ga naar voetnoot14). Na acht eeuwen zijn de geschriften, die hij heeft nagelaten, nog steeds bij machte een buitengewoon fascinerende indruk op ons te maken, en die wonderlijke aantrekkingskracht kon zich bij de meest onverwachte gelegenheden doen gelden. Zo is nog niet lang geleden | |
[pagina 9]
| |
een Pierre Dalloz tot Sint Bernard gekomen, toen hij in diens geschriften gegevens op het gebied van de architectuur zochtGa naar voetnoot15). Albert Béguin vertelt in de inleiding tot zijn nieuwe Franse vertaling van de mystieke werken van Sint Bernard, dat hij zijn werk onder steeds veranderende omstandigheden en in de meest uiteenlopende klimaten heeft volbracht: in een hotelkamer in New York, onder de paarsblauwe Californische hemel, op de hoogvlakten van Mexico, in de Londense mist, onder de Toscaanse zon, in het benarde Berlijn, aan de oevers van de Ganges, aan de kust van Malabar, te midden van de tempels der Dravida's in het Zuiden van Voor-Indië: ‘Onder zoveel verschillende luchten, in contact met zoveel verschillende, onrustbarende vormen van samenleving, bij werkzaamheden, zozeer verschillend van die welke men ooit in Clairvaux heeft gekend, is Sint Bernard voor mij toch nooit een vreemde geweest. Hij heeft mij geholpen onverdraaglijke samenlevingen te verdragen, en liefde te gevoelen voor die welke ik heb zien lijden en, zonder de moed te verliezen, de kwellende vragen onder de ogen zien, welke deze eeuw aan ieder van ons stelt’Ga naar voetnoot16). Wie Sint Bernard zo dicht bij zich wil voelen, zal er goed aan doen zijn werken aandachtig en herhaaldelijk te lezenGa naar voetnoot17). Onder die werken vormen de brieven ongetwijfeld een zeer interessant geheel, dat ons op weg kan helpen om de ziel van de heilige te leren kennen. Brieven aan | |
[pagina 10]
| |
de paus, aan bisschoppen, koningen en vorsten, aan abten, monniken en andere geestelijken, en nog veel meer; in een grote verscheidenheid van situaties. Die brieven doen ons een Bernard kennen die beurtelings energiek en teder is, heftig en toegeeflijk, diplomatiek en onverzoenlijk, verheven en gemoedelijk; en zelfs spotziek zoals in het zeer korte briefje, dat hij aan een beschermeling meegeeft voor de bisschop van Noyon: ‘De jongeman, die deze brief brengt, stuur ik u, opdat hij van uw brood moge eten; op die manier zal ik weten, of uw gierigheid dit zonder bezwaar toelaat. Maar huil niet, huil niet: hij heeft een kleine maag en is met weinig tevreden. Ik zal u overigens dankbaar zijn, als ge hem veeleer geleerd dan vet maakt’Ga naar voetnoot18). Maar in de grote werken van Sint Bernard zal men stellig de grootste schatten vinden. Het zijn alle gelegenheidsgeschriften; maar van welk een rijkdom getuigen zij, van welk een diepte, mildheid en vurigheid, van welk een liefde en nederigheid! Op enkele van de werken, die van bijzondere betekenis zijn uit geestelijk oogpunt - en dat is bij Sint Bernard altijd het essentiële - willen wij hier de aandacht vestigen. Van zijn verhandeling Over de Nederigheid, is het tweede gedeelte terecht beroemd gebleven om zijn ‘portrettengalerij’, maar het eerste deel is stellig belangrijker voor het geloofsleven, door zijn beschrijving van de opklimming langs de trappen der nederigheid over de wegen van de waarheid en de liefde tot Christus. De verhandeling Over de Genade en de Vrije Wil is moeilijker, maar zeer belangrijk om ons een begrip te geven van de opvattingen van Sint Bernard aangaande de verhouding van de mens tot God. Zijn verhandeling Over de Liefde tot GodGa naar voetnoot19) is buitengewoon weldadige lectuur; men kan overigens zeggen, dat de abt van Clairvaux in zijn geschriften en preken nooit een ander onderwerp heeft behandeld dan de liefde tot God. De verhandelingen Over de Bezinning, Over de levenswandel en de Verplichtingen der Bisschoppen, Over het Voorschrift en de Dispensatie, Over de Bekering en Over de Nieuwe Krijgsdienst richten zich rechtstreeks tot bepaalde personen of groepen; overal vindt men echter - en soms in overvloed - bladzijden waarvan iedereen zeer veel kan leren. In zijn preken, eveneens zeer talrijk in zijn werken vertegenwoordigd, vindt men ook een overvloed van onderwerpen die van het grootste belang zijn voor het geestelijk leven en die Sint Bernard aan zijn monniken ter overweging voorhield: zijn preken over het liturgische jaar, preken ter gelegenheid van feesten van heiligen en over andere onder- | |
[pagina 11]
| |
werpen, en vooral zijn zeer belangrijke reeks van zesentachtig preken over het Hooglied, vormen een onuitputtelijke schatkamer. Sint Bernard is mens gebleven, en hij is een mens van de twaalfde eeuw. Hij staat ver van ons af door alles waarin die eeuw van de onze verschilt. Maar, ondanks dit alles, vervult zijn grootheid, zijn waarachtige grootheid voor God en voor de mensen, ons met bewondering, temeer, omdat hij voor ons gevoel toch ook weer zo dicht bij ons staat, deze monnik, die zich bewust is van zijn nietswaardigheid, maar die, omdat God hem daartoe roept, wil opklimmen tot de toppen van de vereniging met de Bruidegom. Sint Bernard heeft ons een onvergankelijke les gegeven in liefde tot God en in het ijveren voor de zielen uit liefde tot God. En hij heeft gezegd: ‘De maat voor de liefde tot God is: Hem te beminnen zonder mate’. |
|