| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Bethanië: Bidden tot Jesus' Hart. - Lannoo, Tielt, 1953, 197 pp.
Na Bidden in Christus' Kerk dat oorspronkelijk geschreven werd voor niet-katholieken komt Bethanië met een tweede kerkboek dat zich richt tot katholieken. Men kan het als een vervolg beschouwen op het eerstgenoemde, maar helaas een niet zo geslaagd vervolg. Daarvoor is het te ‘gewoon’. De schrijfster zelf is zoveel aan het woord en zowel de uitwerking van de twaalf beloften, als die van de litanie voor de Junimaand, als de gebeden tot het H. Hart doen een weinig denken aan ‘oude kerkboekenstijl’. Meer waardering hebben wij voor de keuze der citaten en vooral voor de gefundeerde inleiding die voorafgaat, en waarin een schets wordt gegeven van grondslagen der H. Hartdevotie.
Jac. de Rooy
| |
Verbum Sanum, Een reeks geestelijke conferenties via de N.B.C. uitgesproken door prominente predikanten uit de Verenigde Staten in het Nederlands bewerkt door p. fr. Fidelis Jutte O.F.M. - N.V. Gooi en Sticht, Hilversum.
De titel van deze reeks dankt zijn ontstaan aan de aansporing v.d. H. Paulus, gericht aan Titus: ‘Toon uw eigen voorbeeld... gezonde, onberispelijke taal...’ (Tit. 2, 7-8). Deze gezonde taal wordt ons geboden in deze voortreffelijke boekjes. De stof werd verkregen uit de toespraken van ervaren en graag aanhoorde predikanten uit de Verenigde Staten. Die toespraken ontmoetten daar een enthousiast gehoor van millioenen toehoorders. De bewerker ziet ‘.... Verbum Sanum als een bron, waaruit de redenaar kan putten voor meditatie, preek, onderrichting, toespraak, kortom voor al die gelegenheden, waarin het woord het hart moet treffen en het verstand leiden’. De eerste reeks: Van de daken vonden een goed onthaal en zo zal het ook wel met deze nieuwe reeks gaan, waarvan thans drie deeltjes zijn verschenen, nl.:
| |
Nr 1. Prof. John. J. Dougherty, De advent: Een gedachtenisviering of een belofte?
Er staan diepe gedachten in dit boekje in zeer eenvoudige taal en telkens worden - uitgaande van een persoonlijk getuigenis voor Christus - ook moderne visies opgeroepen zonder die moraliserende, vaak overladen en dikwijls te pas en te onpas psycho-analytische digressies. En wat een direct sprekende ‘kopjes’ zoals ‘Christus en het volk: een beeld van deze tijd’ of ‘Nazareth: een oproep om te klimmen’.
| |
Nr 2. Mgr Dr Fulton J. Sheen, De zeven Kruiswoorden en de Zeven Deugden.
Inderdaad: een basis voor geheel nieuwe Lijdensoverwegingen en in de geest van Prof. Steur's nieuwe boek ‘Niet wij, maar Hij’. De uiteenzettingen van Sheen zijn zeer origineel en het verwondert ons niet dat ze insloegen: ze spreken onmiddellijk aan en blijven hangen.
| |
Nr 3. Mgr Dr Fulton J. Sheen, De Vrouwe.
Wellicht het minste boekje van de drie. Verheven gedachten, verheven (én eenvoudige) taal. Wij leven in een Mariaal tijdperk en meer dan ooit spreekt de Moeder Gods haar woorden in Oost en West. Er staan gedachten in die men zou willen vastleggen en telkens opnieuw weer zou willen overwegen. Een der mooiste boekjes over de liefde van de Moeder Gods tot haar kinderen en van ons voor Haar ‘Geleidster op alle wegen’.
Op de buitenkaft van deeltje 1 en 3 staat dat ‘Verbum Sanum uitsluitend bestemd is voor de eerw. geestelijkheid en niet aan leken wordt geleverd.... derhalve niet in de handel is en slechts bij rechtstreekse bestelling aan de uitgevers verkrijgbaar is’. Dat begrijpen wij niet. Ook de bewerker impliceert dat leken een niet geringe stoot hebben gegeven aan nieuwe opvattingen over de preekmethode (1 blz. 7). Of wil hij dit niet suggereren? Maar waarom zouden - ja zelfs met name - de leken deze boekjes niet kunnen betrekken? Het zijn juist de leken geweest in Amerika die er zo enthousiast over waren. Overigens: wij geloven natuurlijk niet dat de uitgevers ze niet gaarne aan leken zullen sturen!
Kort en goed: ons oordeel luidt: zowel voor priesters als leken, zowel voor mannen als vrouwen zijn deze deeltjes voor- | |
| |
treffelijke hulpmiddelen bij de uitbouw van het geestelijk leven. Gaarne aanbevolen door een leek.
W.Th.
| |
Otto Karrer, Heiliger, starker Gott. - Verlag Ars Sacra, München, 1953, 212 pp., 13 × 8 cm, geïll., geb. D.M. 5,40.
Oud-christelijk heiligengebed. Eerste deeltje van een triptiek, die ook het bidden van de Middeleeuwse en Moderne heiligen wil omramen. Bruikbaar gevat volgens de hoofdmomenten van het individueel en sacramenteel religieuze leven. Uiterst verzorgd in vertaling en uitgave.
Naast de methodische opzet, om authentieke gebeden in eigen tijdskarakter gevoelig om te zetten, wil K. toch in de eerste plaats een gebedenboek geven. Deze moeilijke opzet werd degelijk verantwoord in de inleiding en gelukkig gerealiseerd.
In dit deeltje treft het objectieve, dogmatische gehalte: het gebed staat op het mysterie gericht. De vele teksten uit het O. en N.T., verklaren het bijbelse karakter. Onze veelal verschaalde vroomheid kan hier veel leren.
Cl. Coppens
| |
Franz von Sales, Weg zu Gott, uitgeg. door Otto Karrer. - Verlag Ars Sacra, München, 1953, 128 pp., 3 pl., geb. D.M. 6,80.
Twee dingen getuigen hier vooraf: een naam en een feit. Otto Karrer, grootmeester in al wat het religieuze betreft, mocht dit werkje haast onveranderd in herhaalde druk geven. Vooraf geeft Karrer een korte levenschets van Frans van Sales. Enkele feitjes naar hun zin gevat, suggereren een mens die als van nature in de liefde wilde geloven.
Volgt dan een greep uit het oeuvre van de heilige, niet willekeurig, maar met sobere trefzekerheid voor de echte religieuze waarde gekozen. Hier spreekt een mens tot mensen in onze taal en uit onze ervaring, over het diepste en meest alledaagse waagstuk van ons leven: geloof in de levende Liefde van God.
Zeer aan te bevelen voor elkeen die van echtheid houdt juist in een waarde die veel kitch moet verdragen. Een kostbaar boek, niet het minst voor leken.
Cl. Coppens
| |
Jos. Verhelle, Jeugd voor het altaar. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1953, 74 pp.
Schr. wil de H. Mis als een voorstelling zien. Hoe aantrekkelijk dit aangename boekje ook is gesteld, toch vragen wij ons af of de schrandere aanpassing aan de jongensmentaliteit soms niet een diepere religiositeit hindert, waaraan de jeugd toch zo'n behoefte heeft. Dit soort van ‘modern’ spreken over heilige zaken blijkt niet altijd in staat de jongens naar hun hoogste mogelijkheden op te voeren. Is het voldoende rake verhaaltjes te vertellen over touristen en acrobaten? De sterke geloofssfeer die uit deze beschouwingen straalt zal de jongen goed doen, maar toch: dit werkje is enigszins te knap geschreven: het zal eerder verbluffen. Slaagt het erin ook naar iets ‘gewijds’ te doen verlangen, dan mogen we tevreden zijn.
L.C.
| |
André Rétif, S.J., Foi au Christ et mission, d'après les Actes des Apôtres (Foi Vivante). - Edit. du Cerf, Parijs, 1953, 185 pp.
Hoe werd het christendom voor het eerst aan de niet-christen verkondigd? Een studie van de Handelingen der Apostelen toont aan, welke weg God gevolgd heeft om zijn Heilswil in Christus bekend te maken en het antwoord van de mensen op te wekken. Dit boekje grijpt grotendeels terug op een missiologisch proefschrift. Enkele bladzijden over de nadere bepaling van woorden als kerygma, catechese, getuigenis en zending zullen vooral specialisten interesseren. Maar de hele gedachtengang en de talrijke geciteerde teksten zijn uiterst nuttig voor priesters en lekenapostelen. Zij brengen ons in contact met de jeugdige Kerk, toen de kern van de christelijke boodschap met de zichtbare kracht van de Heilige Geest - o.m. in de indrukwekkende bezieling van de eerste herauten - verkondigd werd. Het geloof in Christus is de eerste stellingname ten aanzien van de globale inhoud van die boodschap. Hieruit volgen belangrijke richtlijnen voor de geloofsverkondiging zowel in de heidense landen als in de ontkerstende streken van ons werelddeel. Uit deze heldere, kernachtige en bezielde hoofdstukjes blijkt tevens, hoe inspirerend een levendigere kennis van de Handelingen der Apostelen kan zijn voor een vruchtbare vernieuwing van de prediking van het christendom.
M. van Caster
| |
| |
| |
Ida Friederike Goerres, Das Grosse Spiel der Maria Ward. - Verlag Josef Knecht, Carolusdruckerei, Frankfurt am Main, 1953, 260 pp., D.M. 8,80.
Het is over het algemeen niet gemakkelijk om de roman van een heilige te schrijven. In vroegere tijden werd al de aandacht aan het heilige zelf besteed, aan het heroïsche, het zogenaamd stichtelijke, waarbij men dan enkel maar impliciet scheen aan te nemen dat de uitverkoren held of heldin ook wel degelijk mens was geweest. Thans gebeurt het niet zelden dat men vooral het menselijke en het psychologische, ja het al te menselijk aspect van een heilige figuur bij voorkeur gaat belichten en hierbij de eigenlijke heiligheidscontext schijnbaar alleen maar nodig heeft om de zaak pikanter te maken. Ida Görres slaagde erin beide procédés te overstijgen en schreef als uit één stuk het adembenemende leven van een heilig mens. Het grote waagspel van Mary Ward is zo'n heilige ernst dat de lezer moeilijk aan een roman kan denken, en het is tevens zo boeiend en bijna filmisch gesteld dat men moeilijk aan de conventionele benaming van heiligenleven denkt. Weliswaar beschikt Ida Görris over een schitterende stijl, niettemin was een dergelijk resultaat onmogelijk geweest indien de schrijfster zich niet zo intens in de fascinerende persoonlijkheid van een grote apostolische vrouw had ingeleefd.
A. Poncelet
| |
Werken van de Heilige Geertruid van Helfta, ingeleid en vertaald door M. Molenaar, M.S.C., 2 dln. - Paul Brand, Bussum, 1951-1952, 440 en 573 pp., f 11.90.
In de uitgave: Werken van Mystieken is nu ook een vertaling verschenen van Geertruids geschriften. We zijn Pater Molenaar daar dankbaar voor. Na zijn biographie over deze heilige welke gelden kan als voorbeeld van geslaagde hagiographie, zo fijn is de stijl, zo psychologisch de weergave en zo bovennatuurlijk de inslag, nu dit werk.
Het is een goede uitgave zonder meer en het is een aangenaam werk voor de recensent als hij daarom ook zonder meer prijzend kan zijn.
De geschriften zelf van Geertruid zijn mooi: haar Heraut van de goddelijke liefde die reeds lang een klassieke naam heeft in de geestelijke literatuur, en ook haar zeven geestelijke Oefeningen waarmee het tweede deel sluit. Maar eveneens is de vertaling voornaam en waardig als de geschriften zelf. Wat moet hier een zorg aan besteed zijn!
De inleiding die vooraf gaat, geeft een duidelijke verantwoording van deze uitgave, terwijl de levensschets ons Geertruid weer nader brengt.
Ook het kleed waarin deze boeken zijn gestoken past zich bij de inhoud aan, zodat wij naast Pater Molenaar ook Paul Brand danken voor dit werk dat aan ieder kan worden aanbevolen.
Jac. de Rooy
| |
Albert Kuyle, Grietje Schouten. Het levensbeeld van een Marker meisje. GGG n. 671, 1953, 46 pp., f 0.95.
In De Linie van 15 Juli 1949 schreef Albert Kuyle zijn schone verhaal: ‘Dat de eilanden juichen’, De wondere jaren van Grietje Schouten. Thans is dit verhaal als GGG-brochure verschenen, iets uitgebreider en klaarblijkelijk op enkele gegevens gecorrigeerd. Niemand leest dit wondere gebeuren zonder diep ontroerd te worden.
K.
| |
J. Cauwe S.J., Keuze van Geestelijke Lectuur voor Jongeren (16-18 jaar). - S.V.G.V. 27 Spastraat, Brussel, 1953, 36 pp., 16 Fr.
Welke boeken kiezen voor leerlingen, jongens en meisjes van 16 tot 18 jaar, als lectuur onder de retraite? Of gedurende het jaar? Deze keuze van 300 recentere boeken, waarvan elk kort besproken wordt, geeft het antwoord en heeft het beste bijeengebracht onder de volgende rubrieken: gebedenboeken, overwegingen, sacramenteel leven, geloofsbezinning, karaktervorming, roeping, Christus, Maria, levensbeschrijvingen, missies. Men staat verwonderd over deze geestelijke boekenweelde in eigen taal. Een kostbare cataloog voor alle jeugdzielzorgers in colleges, kostscholen, jeugdbeweging, enz.
| |
Theologie, philosophie, psychologie
G.C. Berkouwer, De Persoon van Christus (Dogmatische Studiën). - J.H. Kok, Kampen, 1952, geb. f 8.90.
In deze christologie is het Concilie van Chalcedon en het ‘vere Deus, vere homo’ het centrale punt. Allerlei protestantse richtingen worden besproken en getoetst aan de H. Schrift naar klassiek-gereformeerde exegese van mannen als Kuyper, Bavinck en bovenal Calvijn. Calvijn keerde zich tegen elke afzwakking der volledige realiteit van Christus' menselijke natuur, en, waar de calvinisten polemiseerden met monophysitische tenden- | |
| |
zen in de lutheraanse christologie, werden zij zelf vaak beschuldigd van nestoriaanse sympathiën. Prof. Berkouwer verdedigt én Calvijn én zijn volgelingen van elke fout in deze kwestie. Het lijkt ons, dat Calvijn en de zijnen in hun belijdenis het nestorianisme inderdaad afwijzen. Of zij evenwel in hun dogmatische doordenking van die belijdenis geheel slagen is een andere kwestie. Als de mensheid van Christus immers door de persoonlijke vereniging met een goddelijke Persoon niet innerlijk verheven, vervolmaakt is, is zij fundamenteel geheel gelijk aan elke andere menselijke natuur. En moet men dan geen menselijke persoon in Christus aanvaarden, als men tenminste aan de volledigheid van Christus' mensheid geen afbreuk wil doen? De mening van Vollenhoven en de wijze, waarop deze door Berkouwer beoordeeld wordt (272 vv), wijzen in dezelfde richting. Een zeer juiste opmerking lijkt het ons, als B. schrijft, dat er geen tegenstelling bestaat tussen ‘progressieve’ theologie, die de openbaringsgegevens verder wil doordenken en ‘regressieve’ theologie, die telkens wil terugkeren naar de openbaring (69 v). Het verschil tussen zijn opvatting en de katholieke ligt echter hierin, dat voor B. de regressie een teruggaan is tot de loutere H. Schrift, voor ons echter een teruggaan tot Schrift en mondelinge Prediking der apostelen, terwijl wij bovendien geloven, dat zowel de apostolische Schrift als de apostolische Traditie onfeilbaar bewaard blijven in en onfeilbaar
geïnterpreteerd worden door het Leergezag, dat Christus aan zijn Kerk schonk.
C. Sträter
| |
G.C. Berkouwer, Het Werk van Christus (Dogmatische studiën). - J.H. Kok, Kampen, 1953, 387 pp., f 9.75.
In dit boek vervolgt prof. B. zijn christologie. Hij behandelt het motief der incarnatie, de verschillende phasen van het leven van Christus en enkele van de voornaamste aspecten van het werk van Christus. Grote nadruk wordt gelegd op het feit, dat Christus wezenlijk Verlosser is en gekomen is om de zonden der wereld te delgen. Het feit, dat Hij gekomen is om ons deelname aan het goddelijk leven te schenken, komt evenwel geheel niet uit, zodat deze calvinistische theologie wel sterk geopponeerd is aan de oosterse richting. Een ons katholieken eigenaardig aandoende opvatting is die over de nederdaling ter helle, welke geïnterpreteerd wordt als geschied zijnde in het inwendig lijden van Christus op het kruis. Calvijn heeft inderdaad deze mening. Calvijn neemt echter ook aan, dat Christus na zijn dood aan de oud-testamentische vromen is verschenen. Doordat hij dit aanvaardt, verwijdert hij zich niet zozeer van de katholieke theologie als prof. B., die dit calvinistisch gegeven laat vallen, er althans geheel niet over spreekt. In de beschouwingen over het verzoeningswerk van Christus blijkt een voortdurende zorg niet in de dwaling van het theopaschitisme te vervallen. De katholiek zal het geheel met prof. B. eens zijn, dat in geen geval gezegd mag worden, dat een goddelijke Persoon naar zijn goddelijke natuur heeft geleden. Hij gelooft evenwel wél te moeten volhouden, dat het Woord naar zijn menselijke natuur heeft geleden. Dit affirmeren is naar katholieke overtuiging niets anders dan de eenheid van Persoon in Christus belijden.
C. Sträter
| |
G.C. Berkouwer, De voorzienigheid Gods. (Dogmatische studiën). - J.H. Kok, Kampen, 1950, 336 pp., geb. f 6.90.
Voor de bespreking van dit werk verwijzen wij naar K.C.T. Streven, December 1950, pp. 324 door C. Sträter.
| |
Etienne Gilson, Les métamorphoses de la Cité de Dieu (Chaire Cardinal Mercier, 1952) - Publications Universitaires de Louvain; Vrin, Parijs, 1952, X-294 pp., Fr. 110.
Dit geschiedkundig boek belicht een actueel en dringend probleem: dat van de universele gemeenschap der mensen. De notie van het universalisme is met het christendom ontstaan, en werd voor het eerst uitgebouwd tot een leer - een schitterende, diepzinnige, tot nog toe onovertroffene - in Augustinus' De Civitate Dei. Sindsdien werd ze telkens weer aangepast aan tijdsomstandigheden en wisselende idealen door een lange reeks christelijke of philosophische denkers: Rogier Bacon, Dante, Nicolaus van Cusa, Campanella, l'abbé de Saint-Pierre, Leibniz, Comte. Ze verloor daarbij gaandeweg de christelijke inslag van haar oorsprong. De opeenvolging van hare ‘gedaanteverwisselingen’ ontwikkelt tevens geheel hare problematiek.
Hieruit kan men het belang afleiden van de tien conferentie's waarin Prof. Et. Gilson ons verleden jaar in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven die gedaanten beschreef en besprak. Hij
| |
| |
boeide zijn toehoorders door zijn onuitputtelijke wetenschap, door zijn heldere concrete voorstelling, door de charme van zijn woord, van zijn stijl en humor. Met een wijs oordeel wist hij uit deze geschiedenis de lessen te trekken die ze bevat: dat n.l. de universele hereniging der mensen tot één gemeenschap onmogelijk is zolang de geestelijke inzichten ook niet dezelfde zijn, en dat ze dit niet zijn kunnen buiten een in de tijd gerealiseerd christendom. De gemeenschap der mensen is daarom niet noodzakelijk hetzelfde als het tijdelijke christendom, maar het moet er aan ondergeschikt blijven, gelijk de voorstad aan de stad.
Geen enkele der hoedanigheden van Gilson's conference's gaat verloren in dit boek, dat ze getrouw weergeeft met toevoeging in nota's van het bronnenmateriaal. Deze zo gemakkelijke en genietbare, en tevens zo leerrijke lectuur bevelen we onze lezers ten zeerste aan.
J. Defever
| |
Paulus-reeks
A.H. Maltha O.P., Als God bestaat
L. Bender O.P., Het heilig Bisschopsambt
A. Arntz O.P., Christelijke kuisheid Paulus-reeks (0566, 0567, 0570), Hilversum, Gooi & Sticht, 1953, 32 pp.
Drie nieuwe deeltjes, die de reeds bekend geworden Paulus-reeks eer aan doen. De Paulus-reeks is een verzamelnaam voor brochures over geloofs- en zedenleer, kerkgeschiedenis, hagiografie, heilige Schrift, kerkelijk recht, geloofsbeleving enz. Op eenvoudige maar kundige wijze wordt aldus gestreefd naar een betere verspreiding van kennis over geloof en godsdienst. Ook deze deeltjes mogen van harte aanbevolen worden.
K.
| |
Textes et Etudes Philosophiques: F.J.J. Buytendijk, Le Football; Th. Haecker, Métaphysique du sentiment; P. Prini, Gabriël Marcel et la méthodologie de l'invérifiable; Max Mueller, Crise de la métaphysique, Situation de philosophie au XXo siècle. - Desclée De Brouwer, Parijs-Brugge, 1953, 52-73-132-125 pp., Fr. 24-36-48-48.
De onlangs gestichte collectie T. et E. Phil. brengt ons alweer vier nieuwe handige boekjes. Van Prof. Buytendijk werd een psychologisch-phenomenologische studie vertaald over het voetballen. Wellicht zal menig lezer hier, verrast, ter kennis gebracht worden van een onvermoede menselijke betekenis zijner schouwende of, wie weet, meer actieve deelneming aan dit zo populaire spel. Uit het Duits werd een werkje van Th.H. vertaald over het menselijk gevoel. De auteur omschrijft op een zeer toegankelijke wijze het wezen en de waarde dezer bewustzijnsbeleving, welke hij als een nog onverdeelde en - in haar zuivere vorm - als een vreugdevolle en zalige ervaring der diepere subjectiviteit beschouwt. P. Prini stelt een synthetisch - eerder verklarend dan direct critisch - onderzoek in naar de fundamentele epistemologische en methodologische aspecten van de philosophie van Gabriël Marcel, alsmede naar de subjectieve gesteltenissen welke de Marcelliaanse zijnsbenadering impliceert. In een vriendelijke Lettre-Préface erkent de Franse existentialist deze studie als een der beste, die aan zijn werk gewijd werden. Tenslotte de vertaling van een zeer belangrijk werkje van de Freiburgse hoogleraar M.M., waarin deze op een uiterst secure wijze de grondidee van Heidegger's philosophie bepaalt. De auteur dissocieert nadrukkelijk de philosophie van Heidegger van de denkrichting van Sartre en Jaspers, waarvan hij de blijvende waarde betwijfelt; hij wijst op enkele fundamentele fouten, die vaak bij het interpreteren van Heidegger gemaakt worden, nuanceert dezes zogenaamd atheisme en confronteert de Heideggerse zijns-opvatting met die van de scholastiek. In dit boekje vindt men ook de vertaalde tekst van de lezing over Phenomenologie, ontologie en scholastiek, die de auteur, met veel succes op 17 April 1951 gehouden heeft in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven.
L. Vander Kerken
| |
S. Dresden, Montaigne, De spelende wijsgeer. - Universitaire Pers, Leiden, 1952, 132 pp., f 4.90.
De bedoeling is een inleiding te geven op de eigenaardige denkwijze van Montaigne. Deze wordt hier voorgesteld als pionier van het onsystematisch denken en de verschillende hoofdstukken maken ons dit steeds duidelijker. Aan het einde vinden we een ‘Overzicht van Montaigne's leven en werk’ en een bibliographie. De schrijver, hoogleraar te Leiden, is op voortreffelijke wijze in zijn opzet geslaagd. Alleen de vele citaten uit Montaigne zullen sommige minder deskundige lezers wat moeilijkheden bezorgen.
J.H. Nota
| |
| |
| |
J.C.A. Fetter, Inleiding tot het denken van Kierkegaard. Serie: Hoofdfiguren van het menselijk denken Nr 11. - Uitg. Born N.V., Assen, 1953, 48 pp., f 1.45.
Een korte eenvoudige introductie op Kierkegaard van protestantse zijde, geschreven met eerbied en niet zonder kritiek. In de literatuuropgave hadden we nog graag enige goede nieuwe werken opgenomen gezien.
J.H. Nota
| |
Josef Fuchs, S.J., Situation und Entscheidung. - Verlag J. Knecht, Frankfurt a/M., 1952, 160 pp., geb. D.M. 6.80.
Vooral in Duitsland, onder invloed van een nieuwe protestantse theologie, doch niet alleen daar, is er in de laatste jaren heel wat geredetwist en geschreven over de waarde van de algemene zedelijke normen van de menselijke daad in de concrete situatie. P. Fuchs heeft met een grote zekerheid van oordeel dit veelzijdig probleem belicht in een achttal hoofdstukjes van dit voortreffelijk werkje. Hij gaat zorgvuldig na wat er bij het beoordelen van een zedelijke daad de aandacht vraagt: de gegeven situatie, de eerbied voor de natuurwet en voor de positieve wet, de wil van God over ons leven, de scheppende liefde als grondslag van dit leven, het geweten, de deugd van voorzichtigheid en de beslissing. Deze wel doordachte bladzijden, die in al hun helderheid toch aandachtige studie vergen, bieden stof genoeg voor diepzinnige en nuttige overwegingen over de menselijke daad. Voor onderlegde lezers een degelijk stuk werk.
A. Snoeck
| |
Prof. Dr E.A.D.E. Carp, Problemen der groepspsychotherapie. Met medewerking van Dr B. Stokvis en J.J. de Groot, psychol. docts. - Uitg. De Tijdstroom, Lochem, 1953, 148 pp., geb. f 11.50.
Gezien de verschijning in de psychotherapeutische serie der Leidse Universiteitscliniek, verwacht men wellicht van een boek getiteld Problemen der groepstherapie een afgerond geheel, dat practisch en didactisch op een hoog peil staat. Deze bundeling van bijdragen lijkt echter betrekkelijk willekeurig. De afzonderlijke hoofdstukken bieden theoretische beschouwingen van de groep, groepsvorming, groepsselectie, groepsspanning en ontspanning, het toneelspel in verband met het groepstherapeutisch psychodrama, bovendien enige groepstherapeutische experimenten.
Belangwekkende lectuur, maar geen groepstherapeutisch handboek.
J.J.C.M., arts
| |
James H. Vander Veldt en Robert P. Odenwald, Psychiatry and Catholicism. - McGraw-Hill Book Co Inc., New York-Londen, 1952, X-433 pp., geb. sh. 40/-.
Een Franciscaan van Nederlandse afkomst en een medicus die eveneens van het oude continent is overgekomen, hebben in samenwerking aan de katholieke universiteit van Washington D.C., van uit een kerngezond christelijk standpunt en in weloverlegde hoofdstukken, een overzicht gegeven van de problemen van geestesgezondheid en geestesziekte. Het genre van het boek ligt ongeveer tussen een pastoraalpsychiatrie en een handboek voor sociale assistenten of personen die door hun beroep in contact komen met psychische gevallen. Men leest dit boek vast en zeker met geboeide aandacht en bewondert de christelijke eenvoud en de evenwichtige wijsheid ervan. Het is duidelijk vulgariserend van inhoud en bepaald vulgariserend voor een Amerikaanse lezerskring. Vandaar dan ook dat de meer theoretische gedeelten, vooral die met philosophische en theologische inslag, in hun helderheid soms een beetje simplistisch aandoen. Uitgaande van een studie van de persoonlijkheid, zoeken de schrijvers naar de betekenis van de geestesziekte en van de therapeutische methoden. Counseling en dieptetherapie worden uitvoeriger besproken. Het freudisme in zijn enge betekenis wordt natuurlijk verworpen, doch de psycho-analyse als methode - vooral wanneer ze uitgebouwd kan worden tot een psychagogie - wordt naar waarde geapprecieerd. De hoofdstukken over godsdienst en psychiatrie, over priester en geestesgezondheid, over de clinische psychologie in verband met de psychotherapie zijn lezenswaard. Verder krijgt men een duidelijk overzicht omtrent de essentialia van de psychiatrie. Daarna worden diverse problemen behandeld welke van groot belang zijn in de pastorale en de sociale praktijk: scrupulositeit, alcoholisme enz. Het hoofdstuk over homosexualiteit is misschien hier nog wel het beste. De uitgave is verrijkt met een keusbibliographie en een register.
A. Snoeck
| |
| |
| |
Dr Med. Friedrich E. Freiherr von Gagern, Die Zeit der geschlechtliche Reife. - Verlag Josef Knecht, Carolusdruckerei, Frankfurt a. Main, 1952, 200 pp., D.M. 5.20.
Dit is het vierde deeltje van een serie vulgariserende werkjes over geesteshygienische problemen. Een dokter, met een ruime kennis van de dieptepsychologie, belicht op eenvoudige wijze de moeilijkheden welke het kind doormaakt in de voorpuberteit en in de puberteit. Zeer systematisch en volledig gebeurt dat wel niet. Zijn beschouwingen groeien dan toch uit tot een genuanceerde en voldoend onderlegde uiteenzetting omtrent de zelfbevrediging bij de puber. Zin en betekenis ervan worden bepaald als een vlucht van de onrijpheid voor de liefde als grondrichting van de mens. Daarop berust dan ook de zedelijke afkeuring ervan. Een diep aanvoelen van de noden van de jonge mens samen met een enigszins te eenzijdig vertrouwen in de natuurlijke groei van de psyche zijn misschien de oorzaak dat de auteur te weinig achting heeft voor de orde der dingen op zich zelf, waarin Gods wil zich voor ons uitdrukt. Het eenzijdig beklemtonen van de intentie in de menselijke handeling brengt hem er toe al te gemakkelijk de subjecten te disculperen. Aldus kon men wel eens de uiterste inzet van de vrije persoonlijkheid verhinderen en minder goed doen dan men, en voorzeker de zo christelijk georiënteerde schrijver, door een rechtmatig bevrijdende houding bedoelde.
A. Snoeck
| |
Literatuur en cultuurleven
Hans Egon Holthusen, Labyrinthische Jahre. Neue Gedichten. - R. Piper-Verlag, München, 1952, 64 pp., geb. D.M. 5.50.
Van af het eerste ogenblik namen deze verzen ons in beslag. Door de gewaagde en toch geslaagde combinatie van realisme en dynamiek. Het zakelijke woord weet deze dichter expressief te herscheppen. Niet alleen het woord: ook het wrange, hedendaagse pessimisme wil hij uitpuren in de smeltkroes der genade. Toch blijft daarbij, t.t.z. vooral in de begin- en slotverzen van de bundel meer de ideologische dan de poëtische waarde treffen. Daarom verkiezen we eerder die strophische gedichten waarin het creatief vermogen ook de visie van de dichter bevrijdt uit het al te sceptisch ondervragen van deze moderne labyrintische jaren. Een rijke persoonlijkheid die zoekt.
K. Heireman
| |
Renaat De Vos, Interiora. - Colibrant, Lier, 1952, 58 pp., Fr. 40.
Als een ‘fluisteren in een wonderschone koele strophe’ zou men De Vos' poëzie met diens eigen woorden kunnen noemen. Alles hier is gebouwd op motieven van stilte. Hemelstormerij is er even vreemd aan als valse geforceerde pathetiek. Door de fluistertoon echter valt soms de spankracht van het gedicht in het laatste vers. Een enkele keer brengt een metathese onklaarheid in plaats van bezinning. Toch zijn dit maar schoonheidsvlekjes op de poëtische volmaaktheid van de bundel. Door zijn suggestieve soberheid laat deze dichter ons onmiddellijk doordringen tot het wezenlijke van beeld en ding. Elk ontvankelijk lezer zal hem daarvoor dankbaar zijn.
K. Heireman
| |
André Chastel, Léonard de Vinci par lui-même (Coll. Unesco d'Oeuvres Représentatives. Série italienne, 2). - Edit. Nagel, Parijs: Unesco, Parijs, 1952, 206 pp., Fr. Fr. 660.
Leonardo is zeker één van de meest universele genieën, niet alleen van Italië, maar van het hele Westen. De charme van zijn persoonlijkheid, van zijn voor alle problemen geïnteresseerde geest, heeft hem doorheen de eeuwen overleefd. Van deze charme was Leonardo zich niet alleen bewust, maar heel zijn leven schijnt hij het meer er op aangelegd te hebben, zijn tijdgenoten te betoveren door zijn innemend karakter en fascinerende frisheid van geest, dan een blijvend oeuvre te scheppen. Hij hield van proefnemingen, was altijd vervuld van nieuwe projecten, sprankelend van fantasie, tevens begaafd met een diep wetenschappelijk en menselijk inzicht, maar hij was te kinderlijk ongedurig om veel af te werken of tot een goed einde te brengen.
Toen men, nog geen eeuw geleden, overging tot het ontcijferen van zijn overgebleven manuscripten, meende men dat nagenoeg alle ontdekkingen van onze technische en wetenschappelijke eeuw avaient été conçus une fois pour toutes par cette intelligence hors de pair à l'aube de l'âge moderne. A. Chastel, die met grote bevoegdheid de hier geboden tek- | |
| |
sten gekozen, vertaald, ingeleid en toegelicht heeft, laat terecht opmerken, dat veel der lang aan Leonardo toegeschreven ‘vondsten’ en observaties door hem gecopieerd zijn uit middeleeuwse teksten. Hij toont meteen aan, dat Leonardo's streven enkel te begrijpen is in het kader van het specifiek Florentijns kunstmilieu van zijn eeuw, en de problemen waarmee het zich bezighield. Zo verschijnt de geniale meester niet meer als een soort absolute aanvang van de moderne tijd, maar in een juist historisch perspectief, in de continuïteit van de Italiaanse cultuur-revolutie, waardoor wij hem ook beter kunnen begrijpen.
De Unesco getuigt door deze uitgave van het hoge peil harer culturele doeleinden en activiteit.
A. Deblaere
| |
Hans W. Hegemann, Vom bergenden Raum. Die Zeitformen kirchlicher Baukunst. - Verlag J. Knecht, Frankfurt/M., 1953, 108 pp., 19 pl., geb. D.M. 7,80.
Behoort het cultusgebouw een eigen ruimte te scheppen, een sacrale ruimte bij uitstek? En welke zullen de kenmerken zijn van deze ruimte? Aan een diepere beschouwing over deze vragen en meteen aan de architectonische beginselen, die een dergelijke ruimte moeten verwezenlijken, is dit boek gewijd. Daarbij worden enkele van de meest geslaagde en merkwaardigste kerktypen van verschillende eeuwen en volkeren ontleed. Het zich ‘einfühlen’ in een bepaalde ruimte is van nature reeds subjectief getint, en het blijft, zeker voor enkele der besproken kerken, een open vraag, of de architect er wel altijd de atmosfeer heeft willen scheppen die de S. er in vindt. Als aanleiding echter tot bezinning op de grote vragen, die ook de moderne religieuze architectuur ons stelt en die al te vaak lichtzinnig worden beantwoord, betekent deze studie een waardevolle bijdrage.
A. Deblaere
| |
A. Van Hageland, Hendrik Conscience en het volksleven (Davidsfonds-keurreeks nr 50). - Davidsfonds, Leuven, 1953, 355 pp., ing. Fr. 60, geb. Fr. 88 (leden: Fr. 30 en Fr. 44).
Dr Gilbert Degroote en Jan De Schuyter, Hendrik Conscience en zijn uitgevers. Brieven met inleiding en toelichting. - Elsevier, Brussel-Amsterdam, z.j., 286 pp. geïll.
Het was verdienstelijk werk, systematisch en uitvoerig aan te tonen wat Conscience in zijn talloze werken wist te pas te brengen over volksgebruiken, volksliederen, taalkunde, mythologie, weerwolven, zwarte kunst enz. De romancier wilde er een stuk volksleven mee uitbeelden, vaak ook meteen het volk op voeden. Van Hageland heeft met dit doorwrochte boek een belangrijk, nog te weinig bekend aspect van onze grote volksschrijver aan het licht gebracht.
Hendrik Conscience en zijn uitgevers publiceert vooral de correspondentie tussen Conscience en zijn voornaamste uitgever, J.P. Van Dieren. Uit de vijftig blz. inleiding, die het belang van de correspondentie belichten, treedt een C. naar voren die wat lijdt aan megalomanie, en blijkt de romancier ook flink gehonoreerd te zijn geweest; de financiële kant van zijn talent interesseerde hem al te zeer, en zijn ‘volkse’ bedoeling en volkse trant blijkt bewust in verband te staan met ruime verspreiding en dus.... ruim honorarium. Een interessante bijdrage tot de kennis van het niet alledaags fenomeen Conscience.
J. Noë
| |
Prof. Dr Sj. Groenman, Methoden der Sociografie. - Van Gorcum, Assen, 2e dr., 199 pp., f 6.25 en f 7.50.
De belangstelling voor het sociografisch onderzoek is gedurende de laatste decennia ten gevolge van de groeiende behoefte aan ‘planning’ zowel bij de kerkelijke en wereldlijke overheid als in de kringen van het particuliere bedrijfsleven sterk gestegen. Van de andere kant dringt het besef, dat men ten aanzien van de uitkomsten dezer onderzoekingen voorzichtig dient te zijn, ook steeds verder door. Dat het boek van professor Groenman reeds zo spoedig een tweede druk behoefde is daarom een verheugend verschijnsel. Het wil een inleiding geven tot de practijk van het sociale onderzoek in Nederland en richt zich daarom hoofdzakelijk tot sociografen en sociologen. Het is echter ook onontbeerlijk voor iedereen, die zich van de resultaten van dit soort onderzoekingen op de hoogte wil of moet stellen. Moge dit boek daarom ook buiten de kring van sociografen en sociologen een ruime belangstelling ondervinden. Het vermijden van een wetenschappelijke vaktaal is hiervoor een gunstige omstandigheid, waardoor deze inleiding zeer prettig leesbaar is. Vele interessante voorbeelden dragen mede hiertoe bij.
J. Wernink
| |
| |
| |
Geschiedenis
P. Tacchi Venturi, S.J., Storia della Compagnia di Gesù in Italia. Vol. II. Deel I: Dalla nascità del Fondatore alla solenne approvazione dell' Ordine (1491-1540), 2e uitg., 1950, LXIII-413 pp.; Deel II: Dalla solenne approvazione dell' Ordine alla morte del Fondatore (1540-1556), 1951, XL-717 pp. - La Civiltà Cattolica, Rome, 3.000 en 5.000 lire.
De tweede uitgave van het eerste deel van dit merkwaardig werk wordt als ‘notevolmente migliorata’ aangekondigd. Na nauwkeurige vergelijking van de uitgave van 1950 met die van 1922 komen wij tot het besluit dat de taal en de stijl hier en daar zijn verbeterd, en de manier van citeren in de voetnoten is gemoderniseerd. De boekenlijst is met 15 nieuwe eenheden vergroot en aan de inhoud zijn slechts een paar onbeduidende veranderingen aangebracht. Zo heeft de auteur zijn tekst over het visioen van La Storta, na de grondige studie van dit visioen door H. Rahner in Zeitschrift für Aszese und Mystik in 1935, niet gewijzigd, en die studie niet eens geciteerd. Maar gelukkig is er ditmaal achteraan een Index, die in de eerste uitgave ontbrak.
Dertig jaar na het verschijnen van het eerste deel publiceert nu de stokoude P. Tacchi Venturi het tweede deel van deze geschiedenis der Sociëteit van Jesus in Italië. De knappe en belezen historicus heeft de gegevens over de organisatie en de activiteit der Orde van af de goedkeuring in 1540 tot aan de dood van de Stichter in 1556 systematisch geordend. Zo krijgen wij een afzonderlijk hoofdstuk over het noviciaat gedurende Ignatius' generalaat, over het opstellen der Constituties, over de nederige apostolaatsvormen van Ignatius te Rome, over het eerste college der Sociëteit, nl. te Padova, terwijl men tot nog toe dat van Sicilië als het eerste beschouwde, over de talrijke andere daaropvolgende colleges in Italië, over de activiteit der Jezuïeten op het Concilie van Trente gedurende de twee eerste perioden, enz. Voegen wij hier nog aan toe, dat de auteur als appendix 22 onuitgegeven documenten publiceert en een uitvoerig personen- en plaatsnamenregister heeft aangelegd. Met dit grootse werk heeft de geleerde auteur een grote dienst bewezen aan de geschiedschrijving, niet enkel om de eerste jaren van de nieuwe Jezuïetenorde te leren kennen, maar ook om een juister begrip te krijgen van de Kerk in Italië in deze critieke jaren.
M. Dierickx
| |
Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden. Dl VII, afl. 3-4. - M. Nijhoff, 's-Gravenhage; De Sikkel, Antwerpen, 1953, pp. 169-336, per Jrg. Fr. 285, f 19.
In het eerste artikel van dit nummer betoogt Dr Hugenholtz dat de veertiende-eeuwse geschiedschrijver Filips van Leyden in zijn De cura reipublicae.... niet zo te vertrouwen is als men gewoonlijk aanneemt. Aan de hand van copieën van originele brieven uit het Farnesiaans archief te Napels toont Prof. Van der Essen aan, dat de raadsheer d'Assonville in zijn onderhandelingen met de ‘rebellen’ in 1578 en 1579 streefde naar een ‘algemene’ vrede. Tenslotte tracht Dr Veenendaal te bewijzen dat men in de Zuidelijke Nederlanden na de slag bij Ramillies in 1706 van een ‘revolutie’ kon spreken, al is het niet in de geweldige betekenis van de Franse revolutie.
In de aantekeningen brengt Dr Camps critiek uit op het pas verschenen derde deel van het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht en Mr Immink op de zesde uitgave van de Blécourt's Kort begrip van het oud-vaderlands burgerlijk recht, terwijl Prof. Strubbe wijst op het belang van de ivoorhandel te Brugge in de 15e eeuw.
Hierop volgt de uiterst interessante Kroniek (p. 237-293) waarin na de personalia alles wordt vermeld en besproken wat over de geschiedenis der Nederlanden de laatste zes maanden werd gepubliceerd. De ‘Suid-Africaanse Kroniek’ bespreekt de publicaties over Zuid-Afrika in 1951. Een twintigtal degelijke besprekingen van wetenschappelijke boeken besluiten dit nummer.
Deze korte inhoudsopgave toont voldoende het hoge peil van het tijdschrift en zijn belang voor de geschiedenis der hele Nederlanden.
M. Dierickx
| |
Leo De Wachter, Repertorium van de Vlaamse Gouwen en Gemeenten. Dl 5: Heemkundige Dokumentatie 1940-1950. Algemeen gedeelte en gewesten. Gemeenten A-B. - De Sikkel, Antwerpen, 1953, XXXII-591 pp., ing. Fr. 560, geb. Fr. 600.
De bedoeling van dit repertorium is
| |
| |
alle boeken en artikelen op te geven die de geschiedenis en de heemkunde van Vlaanderen of Vlaams-België aangaan. Eerst komt een algemeen gedeelte over het hele gebied, dan komen de provinciën met hun verschillende streken en tenslotte alle Vlaamse gemeenten alfabetisch geordend. Tussen 1942 en 1948 werden de vier eerste delen gepubliceerd met 75.000 verwijzingen naar 13.000 boeken en 500 tijdschriften, die tussen 1800 en 1940 verschenen.
In dit vijfde aanvullende deel zijn de boeken en de artikels uit tijdschriften, weekbladen en zelfs dagbladen van de periode 1940-1950 opgenomen. De meer dan 15.000 referenties van dit deel volgen de rubricering van het corpus. Het algemeen gedeelte telt 5.700 titels, waaronder 1.100 over geschiedenis, de Vlaamse provincies krijgen elk 800 à 900 verwijzingen en tenslotte komen de gemeenten, die met A of B aanvangen. De andere gemeenten zullen in het zesde deel staan.
Wij vestigen er uitdrukkelijk de aandacht van de Noord-Nederlanders op, dat honderden referenties gaan over de grensgebieden. Zo zijn er over het Nederlands-Limburgse grensgebied 180 verwijzingen.
Met het procédé van de verkortingen kunnen wij niet accoord gaan, zoals wij bij de bespreking van de vier vorige delen destijds voldoende hebben aangetoond. Dit bezwaar is gedeeltelijk ondervangen door een lijst der verkortingen vooraan in het boek. Nog meer missen wij een uitvoerige inhoudsopgave achteraan in het boek, waarin de algemene en bijzondere indelingen, die nu in de loop van het werk voorkomen zouden zijn opgenomen.
Wij mogen de auteur dankbaar zijn voor dit uitgebreide, nagenoeg volledige repertorium en wij hopen dat het op de lessenaar van alle heemkundigen en geschiedschrijvers zal staan en in alle bibliotheken en leeszalen voorhanden zal zijn.
M. Dierickx
| |
H. Verbist, A l'Aube des Pays-Bas. St Willibrord. - Editions Universitaires, Brussel-Parijs, 1953, 218 pp.
Reeds in 1939 publiceerde de auteur zijn doctorsthesis over St Willibrord, door P. de Moreau genoemd: ‘une des meilleures biographies du Saint’. In dit nieuwe boek plaatst H. Verbist de grote apostel in het kader van Benelux, althans in zijn enigszins hoogdravend Woord Vooraf; vandaar de titel van het boek en de reclame-inslag met de woorden: ‘Benelux naquit en l'an 700’.
Afgezien van deze bijkomstigheden, biedt de schrijver ons een degelijke biografie, in een vlotte stijl en met poëtische titels voor de hoofdstukken. In de zeldzame oorspronkelijke bronnen, met hun soms contradictorische gegevens, zoekt hij een middenweg tussen te strenge en te milde critiek. Naast de zegenrijke activiteit van St Willibrord in Noord-Nederland en in de streek van Echternach, wil hij ook zijn apostolaat langs de Vlaamse kust, in Antwerpen en in de Kempen fixéren. Sinds de laatste onderzoekingen van Post en Philippen is dit laatste weinig waarschijnlijk.
In de bibliografie had niet de tweede maar de vierde uitgave van het Handboek der Kerkgeschiedenis van Kard. De Jong vermeld moeten staan, des te meer daar Mgr Post, de bekende Willibrord-kenner, deze uitgave bezorgde.
M. Dierickx
| |
Stephanus Axters, O.P., Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden. II Deel: De eeuw van Ruusbroec. - De Sikkel, Antwerpen, 1953, 600 pp., ing. Fr. 380, geb. Fr. 430.
Na in 1950 een eerste deel: De vroomheid tot rond het jaar 1300 te hebben gepubliceerd, vergast ons nu P. Axters op het tweede deel over de XIVe eeuw.
De auteur biedt ons een uiterst degelijke en accurate weergave van de huidige stand der wetenschap betreffende de Lagelandse vroomheid in die zo belangrijke XIVe eeuw. In dit tijdperk van de hoogste mystiek in de Nederlanden zien wij de bekende ascetische en mystieke schrijvers en de talrijke anonieme geschriften zich als het ware als voorlopers of leerlingen scharen rond Ruusbroec. Toch laat de auteur genoeg speling aan enigszins anders getinte stromingen: de Dominicaanse en Franciscaanse vroomheid, die hij vanaf het begin der XIIIe eeuw hier beschrijft, de lekenvroomheid, enz. Het is werkelijk een tijd van diep religieus leven en van een bloeiende mystiek.
Het lange hoofdstuk over Ruusbroec (p. 213-291) belicht deze grote figuur en zijn werken van verscheidene zijden en brengt heel wat minder of niet bekende gegevens; de 15 bladzijden gewijd aan Ruusbroecs theologie zijn wel wat karig toegemeten in een boek van 600 bladzijden dat als titel draagt: De eeuw van
| |
| |
Ruusbroec. Een onbegrijpelijke leemte is, dat de auteur de grondige en uitvoerige studie over de mystieke leer van Ruusbroec door A. Ampe, die in 1950-1952 verscheen, en trouwens ook in de bibliografie achteraan staat aangegeven, geen enkele maal in de uiteenzetting van Ruusbroecs theologie vermeldt.
De kracht van P. Axters ligt vooral in de eruditie en het critisch apparaat; dat de bibliografie en de registers een vijfde van het aantal bladzijden opeisen, is typerend. Toch zullen heel wat lezers de accuratesse van de auteur overdreven vinden, als hij, om slechts één voorbeeld aan te halen, in de voetnoten van blz. 133-137, 29 maal na elkaar uitvoerig een kleine bronnenpublicatie van P. Reypens citeert.
Deze enkele bezwaren nemen niets weg van onze bewondering en dank voor dit grootse werk. De auteur had de gelukkige idee in een slothoofdstukje nog eens de eeuw van Ruusbroec met forse lijnen te typeren en haar Drieëenheidsmystiek in de geschiedenis van de mystiek der hele Kerk te situeren.
M. Dierickx
| |
A. Simon, La politique religieuse de Leopold I. - Ad. Goemaere, Brussel, 1953, 183 pp., Fr. 100.
Na een degelijke schets van het politico-religieuse klimaat in België in 1830-1865, gaat de auteur de activiteit van de Koning na in de verschillende kwesties waarbij de godsdienst betrokken was. Door zijn persoonlijke invloed op de politici en door zijn taai vasthouden aan de vrijheid van godsdienst, die in de Belgische grondwet was vastgelegd, heeft Leopold I, deze Lutherse en constitutionele koning, de Katholieke Kerk niet weinig geholpen en beschermd. Men kan hem wel verwijten dat hij al te veel de conservatieven steunde en de sociale kwestie niet zuiver aanvoelde, of dat hij bij zijn religieuse politiek in de grond een politiek doel nastreefde. Toch blijkt dat hij in een tijd, toen de scheiding van Kerk en Staat in België door de wetten nog vorm en gestalte moest krijgen, de belangen van de katholieke godsdienst vaak daadkrachtig heeft verdedigd. Men begrijpt dan ook dat hij het vertrouwen van de bisschoppen en van Rome in tamelijk hoge mate genoot.
Dit boek wint nog zeer aan belang door de talrijke oorspronkelijke documenten die in de voetnoten worden geciteerd of in de ‘annexes’, die bijna de helft van het boek beslaan, volledig werden gepubliceerd.
M. Dierickx
| |
Antwerpen in de XVIIIde eeuw. Instellingen - Economie - Cultuur (Uitgaven van het Genootschap voor Antwerpse geschiedenis, III). - De Sikkel, Antwerpen, 1952, 417 pp., 23 × 30 cm, 16 platen, ing. Fr. 440, geb. Fr. 490.
Het Genootschap voor Antwerpse geschiedenis biedt ons hier een reeks studiën over het hele cultuurleven van Antwerpen in zijn ruimste zin in de XVIIIde eeuw. Zeventien leden van het genootschap, historici, archivarissen, bibliothecarissen, conservators van Musea en andere specialisten hebben elk een aspect van dit leven uitgebeeld. ‘Over die studies’, zo schrijft de voorzitter C. De Clercq in het ‘Ter Inleiding’, ‘is op onze zittingen gediscussieerd geworden, zij werden daarna in vele gevallen aangevuld en verbeterd’ (p. 6).
Kan. Fl. Prims, die zojuist klaar kwam met de geschiedenis van Antwerpen in een dertigtal delen, schetst het algemene politieke kader. Daarna komen bijdragen over het stadsbestuur en de stadsfinancien, over ambachtswezen en handel, over het kerkelijk leven, de weldadigheidsinstellingen en de sociale toestanden. Verscheidene studiën werden gewijd aan de bouw-, beeldhouw- en schilderkunst, aan de teken- en prentkunst, aan letterkunde, toneel en muziek. De conservator van het Plantijnmuseum, Dr Voet, schrijft over boeken en drukkers. Tenslotte, na de hoofdstukken over het onderwijs, de geestelijke stromingen, de wetenschappen en het volksleven, geeft de stadsarchivaris Prof. Dr Blockmans interessante statistieken over de Antwerpse bevolking in de achttiende eeuw.
Bij de lezing van deze mooie en degelijke bundel studiën troffen ons twee zaken: allereerst dat de meeste auteurs zich zijn gaan verdiepen in de Antwerpse archiefbronnen en aldus talrijke nieuwe gegevens aan het licht hebben gebracht, en vervolgens, dat deze veel gesmade achttiende eeuw, die men graag als ‘pruikentijd’ doodverfde, op velerlei gebied volstrekt niet zo'n laag cultuurniveau heeft vertoont, als men overal te lezen krijgt.
Daarom is deze op featherweight papier gedrukte en voornaam geïllustreerde uitgave een prachtboek, waarop de grote havenstad Antwerpen terecht fier mag gaan.
M. Dierickx
| |
| |
| |
Varia
Dr P.C. Visser, Mijn indrukken uit de Sovjet-Unie. - Van Holkema en Warendorf N.V., Amsterdam, 1953, 124 pp., f 6.50.
De schrijver, algemeen bekend geraakt door zijn boek over de Karakorum-expeditie, was vanaf 1948 tot 1950 Nederlands ambassadeur in Moskou. Hij vertelt hier hoe hij door een brief van Jan Greshoff - die hem vroeg iets te vertellen over zijn ervaringen in de Sovjet-Unie - en enkele vrienden er toe gekomen is dit boek te schrijven. Hij geeft eerlijk weer wat hij gezien heeft, zonder diep op problemen in te gaan en zegt uitdrukkelijk (p. 7) ‘.... op politiek gebied ben ik een vrij man, die niet bij een partij is aangesloten....; zomin als ik dogma's kan aanvaarden in de Godsdienst, zomin kan ik doctrines aanvaarden in de politiek’. Natuurlijk: er is veel meer dat ons werkelijk zou interesseren en dat helemaal niet ter sprake komt. Maar zo eenvoudig weg vertellend over zijn kennismaking met Moskou, over het Kremlin (dat hij uitstekend blijkt gezien te hebben), over de 1 Mei-viering, over zijn bezoeken aan bedrijven, culturele en medische instellingen vernemen wij toch allerlei dat van belang is. Nogmaals: diep is het boek vrijwel nergens. Dat lag ook niet in de bedoeling. Het kleine hoofdstuk (4 pp) over ‘de Godsdienst in de Sovjet-Unie’ is wel het minst tot klaarheid gekomen. Daar zou heel wat meer over te vertellen zijn. In ‘De Sovjet-Unie en haar verhouding tot het buitenland’ staan glasheldere en volkomen juiste opvattingen. Maar: dit boek is al weer een goed jaar uit. En is er thans een nieuwe opmars? Globaal is ook het ontstaan en de ontwikkeling van het Bolsjevisme geschetst. Zijn wij een nieuwe periode ingegaan inzake onze relatie met Moskou? Alles bij een genomen: een eenvoudig eerlijk boek met enkele goede en recente foto's.
W. Theunissen
| |
Prisma-boeken. Philips Willem, De Spaanse Prins van Oranje. Naar een oud Spaans Handschrift door Johan Brouwer. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1953, 9de druk, 287 pp., f 1.75.
Dat een ‘negende druk’ (zonder jaartal en uiterlijk niet vers van de pers) van dit werk in de ‘Prisma-Boeken’ kan verschijnen is meer dan deze uitgave verdient. De memoires, door de graaf van...... aan zijn zoon nagelaten en het Naschrift van de zoon van de graaf.... dat deze mémoires besluit, zijn niet zozeer een persoonlijke bijdrage van een werkelijke graaf als een mystificatie van de tijdens de Duitse bezetting van ons land omgekomen Johan Brouwer. Dit werk is een product van het speelse vernuft van de indertijd bekende hispanioloog en borduurt rondom deze Prins van Oranje een aantal spannende figuren, die de lezing van deze ‘roman’ wel boeiend maken, maar historisch niet voldoende verantwoord zijn.
K.J.D.
| |
Gustav Buescher, Het boek der wonderen. Nederl. van J.H.P. Jacobs. - P. Vink, Antwerpen, 1952, 400 pp., talr. ill., geb. Fr. 165.
Een bonte verzameling curiosa uit alle domeinen van natuur en bovennatuur, van de banaalste trucjes variërend over allerlei wetenschappelijke wetenswaardigheden tot aan de meest authentieke mirakels. Wat doet het er toe, dat de schrijver zijn gegevens niet steeds uit eerste hand heeft, dat zijn bronnen een niet steeds even onbetwist gezag hebben, dat hij in zijn conclusies wel eens verder gaat dan de beschikbare gegevens toelaten en hij niet steeds vrij blijft van enige lichtgelovigheid. Hij bedoelt immers niet zozeer aan strict wetenschappelijke vulgarisatie te doen, als wel een leerrijke ontspanning te bieden aan de speelse nieuwsgierigheid van zijn jongere en oudere tijdgenoten. En met het oog op deze bedoeling mag men zeggen dat zijn werk over het algemeen een voldoende peil van objectiviteit en betrouwbaarheid bereikt. Prettige familielectuur voor regenachtige vacantiedagen of voor lange winteravonden.
W.M.
| |
Prisma boeken. Ngaio Marsch, Moord in de lift - 255 pp. Amerikaanse verhalen - 195 pp. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1953, f 1.25.
De Prisma Serie werd verrijkt met 2 nieuwe aanwinsten. Het eerste is een detective story, waarin het aantal mogelijkheden en combinaties legio is, en de speurzin en tact het uiterste vergt van Scotland Yard. Een zeer aardig boek! Het tweede is een uitgelezen verzameling van de beste korte verhalen van 10 talentvolle Amerikaanse schrijvers, waaronder zelfs de Nobelprijswinnaar 1950, William Faulkner. Voor de Prisma Serie een grote aanwinst.
M.S.
|
|