| |
Boekbespreking
Godsdienst
Prof. Dr Jos Keulers, Bijbelse Geschiedenis. - om en bijgewerkt ooor Mgr Dr Jan Olav Smit. - Afl I - in 20 afl. J.J. Romen en Zn., Roermond, 1953, 32 pp., per afl. f 1.90.
In een geheel nieuwe bewerking van Mgr Dr Jan Olav Smit verscheen de 6de druk van de Bijbelse Geschiedenis van Prof. Dr Jos Keulers met 50 grote platen en talrijke initialen van Frans Lammers. Deze nieuwe uitgave wijkt wat inhoud betreft belangrijk af van de vorige drukken. De schrijvers hebben zich in hun verklaring van de Bijbelse boeken aan de zijde van de moderne bijbelverklaarders geschaard, die overeenkomstig de richtlijnen van de Pauselijke Bijbel-Commissie, een duidelijke verklaring geven van de moeilijke en tot nu toe onopgeloste problemen. Daardoor is deze Bijbelse Geschiedenis geheel up-to-date, en een vanwege de frisheid en originaliteit, baanbrekend werk.
X.
| |
J. Goubert en L. Cristiani, Op zeven plaatsen verscheen Zij.... - Lannoo, Tielt, 1953, 231 pp.
Peter Lippert, S.J., Voor de oorsprong aller dingen, vert. door Zuster Maria Magdalena van het H. Graf (Berggidsen-reeks, 5). - ‘Hoogland’, Antwerpen, 1953, 72 pp. geïll., Fr. 30.
Dr C. Van Gestel, O.P., De rozenkrans aan de haard. - Apostolaat van de Rozenkrans, Antwerpen, 1953, 80 pp., Fr. 25.
E. Neubert, S.M., Marie et notre sacerdoce. - Edit. Spes, Parijs, 1952, 287 pp., Fr. Fr. 390.
Mgr K. Cruysberghs, Sub tuum praesidium. Mariale vroomheid. - N.V. De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1953, 320 pp., Fr. 80.
De Meimaand bracht weer een overvloedige oogst aan goede Maria-literatuur.
Daar is vooreerst, in vertaling, het verhaal van de grote Maria-verschijningen der laatste eeuw. Een boek dat door zijn sereniteit en nuchtere objectiviteit gunstig afsteekt bij veel soortgelijke literatuur. Een critische studie is het niet, en de critisch aangelegde lezer zal zelfs hier en
| |
| |
daar geneigd zijn naar meer overtuigend bewijsmateriaal te vragen. Maar de feiten worden nergens opgeschroefd; er wordt ook niet gespeculeerd op sensatiezucht of op de hang der apocalyptiek die onze tijd kenmerkt; er wordt integendeel steeds teruggegrepen naar de zuiver bovennatuurlijke en religieuze criteria van echtheid. Hier en daar staan er wat al te veel storende zetfouten (b.v. blz. 144-6). Ook schijnt het de vertaler ontgaan te zijn, dat Barthas en de Fonseca twee verschillende schrijvers zijn (blz. 167 e.a.).
Vervolgens twee brochures. Een uitstekende, innig en fris geïllustreerde, vertaling van Lippert's ‘Vom Anfang, seit dem Weltbeginn’, een werkje dat wat moeilijk van wal steekt, maar in het tweede deel volop de inspiratie van de echte Lippert vertoont. En een bundeltje met de drie reeksen radio-causeries die de alombekende P. Van Gestel hield over de rozenkrans aan de haard.
Voor de priesters, een nieuw werkje van P. Neubert. Het ligt geheel in de lijn van de andere werken van de bekende Marioloog. Bondig en zakelijk, een tikje te rationeel en te zeer schematiserend soms, maar steeds stevig dogmatisch gefundeerd en mannelijk vroom.
En, last not least, een nieuwe reeks lezingen over Maria, van de onuitputtelijke pen van Mgr Cruysberghs. Even vroom en eenvoudig, even degelijk en innig, even rustig en hartelijk als zijn vorige reeks. Ideale volkslectuur voor de Maria-oefeningen van Mei- of Rozenkransmaand.
L. Monden
| |
J. Van Renswoude, Katholieke levensstijl (Logos-reeks, 10). - Sheed & Ward, Antwerpen, 1953, 48 pp., Fr. 25.
Als tiende deel van de Logosreeks verscheen Katholieke Levensstijl dat een rake uiteenzetting geeft over de geest die het Katholicisme in deze tijd moet bezielen. De christen is stijlloos geworden: ‘Is het inderdaad niet stijlloos, wanneer onze gedragingen geen getuigenis afleggen van ons verloste wezen’? Daarom moeten wij terugkeren naar de oorspronkelijke bezieling: ‘het getuigenis van een levende eenheid met de levende God’. Het is een zinrijke brochure van christelijke spiritualiteit.
J. Snyders
| |
Roger Aubert, Problèmes de l'unité chrétienne (Coll. Irenikon, N.S. 6). - Editions de Chevetogne, 1952, 126 pp., Fr. 30.
Prof. Aubert geeft hier een uitstekend overzicht van de toestand en het leven van de huidige christenheid, zoals zich dit uit binnen de verschillende confessies en in de oecumenische beweging die ze naar elkaar toebrengt. De substantie van dit werkje is vroeger verschenen in La semaine de prières pour l'unité chrétienne (Nederlandse vertaling: Naar de eenheid der Christenen). Het Aanhangsel van C.J. Dumont O.P. over de 3e wereldconferentie van ‘Faith and Order’ te Lund draagt bij tot de actualiteit van deze initiatie-brochure.
E. Vandenbussche
| |
François Dantec, Foyers rayonnants. Guide spirituel des chrétiens mariés. II: Fervents. - Direction des Oeuvres, Quimper, 1953, 342 pp., Fr. Fr. 425.
Het eerste deel van dit werk wordt door velen beschouwd als zijnde van het allerbeste wat er in Frankrijk in de laatste jaren verschenen is op t' gebied van christelijke lezing voor gehuwden. Dit vervolg is eveneens bedoeld voor principieel christelijke echtgenoten. Het vormt een soort handleiding voor het geestelijk leven speciaal voor hen geschreven. De inhoud is degelijk: de klassieke grondgedachten van het geestelijk leven, terwijl het accent gelegd wordt op de aspecten die bijzonder voor gehuwden van belang zijn. Het wezen van de volmaaktheid wordt ook voor hen bepaald als de vervulling van Gods wil in hun leven. Daarna wordt er op de moeilijkheden gewezen. Het uitvoerigste deel van het werk beschrijft de weg naar de volmaaktheid en de middelen die christelijke echtgenoten tot hun beschikking hebben. Deze vruchtbare lectuur voor hooggestemde christenen zal ook priesters interesseren die leiding geven aan christelijke echtparen.
A. Snoeck
| |
A. Frank-Duquesne, Seul le chrétien pardonne. - Nouvelles éditions Latines, Parijs, 1953, 268 pp.
Naast een vulkanische, niet altijd zekere eruditie, naast verrassende religieuze inzichten (b.v. over de totale vergiffenis, of over het gebed: 139), naast beeldendrake formuleringen (‘God aan het andere eind van de telefoonlijn’: 54), vertoont deze studie over de christelijke vergiffenis de reeds uit zijn vroegere werken bekende kenmerken van de auteur: een opvallend gemis aan soberheid, maat, of goede smaak, en een stilistisch-ongebreidelde, soms vulgaire, slagvaardigheid, die de uiteenzetting soms doet ontaarden in personenkwesties of in ressentiment (81).
| |
| |
De polemistische stemming die over heel het boek ligt (de auteur schijnt overal vijanden te zien, en hekelt zonder voldoende begrijpende ‘vergevingsgezindheid’, allerlei mistoestanden) verleidt hem tot ongegronde overdrijvingen, die ongetwijfeld schaden aan een juist besef van zijn diep-beleefde christelijke overtuiging.
J. De Fraine
| |
Theodore von Lippman, Gespräche mit Kranken. - Verlag J. Knecht, Frankfurt/M., 1953, 94 pp., geb. D.M. 4,80.
In een gezellig, ongedwongen ‘praatje’ met de zieke dringt de schrijver onopvallend door tot de verzwegen vragen en angsten van diens ziekenbestaan, en helpt hem om van uit zijn innerlijkste levenskern zichzelf te heroveren en te herbouwen. Want ziekte is immers slechts ‘leven onder veranderde voorwaarden’; leven, dus groei, verovering en weelde. Een rustig en fijn boekje, dat vele zieken opbeuring zal brengen. De uitgave is keurig, en het vignet op de kaft is een juweeltje.
L. Monden
| |
Theologie en philosophie
Jan Rohof, S.C.J., La sainteté substantielle du Christ dans la théologie. Histoire du problème (Studia Friburgensia, N.S. 5). - Edit. S. Paul, Fribourg (Zwits.), 1952, XVI-130 pp., Zw. Fr. 11.
De mensheid van Christus is verenigd met en bestaat door de tweede Persoon van de H. Drievuldigheid. Dit geeft aanleiding, vooral na het Concilie van Trente, tot de theologische vraag of die mensheid, anders dan de onze, ook in haar substantie geheiligd wordt door die verenigingsgenade. De meeste theologen geven daar thans een positief antwoord op; doch er zijn verschillende verklaringen. Dit is het probleem, waarvan R. het ontstaan en de ontwikkeling onderzoekt in de scholastieke theologie. Daar hij een goed gestelde vraag nauwkeurig, bondig en overzichtelijk onderzoekt, levert zijn werk een bescheidene, doch waardevolle bijdrage tot de geschiedenis van de theologie.
E. Vandenbussche
| |
Dr G.Ch. Aalders, Het Hooglied; serie: Korte Verklaring der Heilige Schrift. - J.H. Kok, Kampen, 1953, 145 pp., f 4.25.
Het Hooglied werd het vorig jaar door dezelfde schrijver vertaald en becommentarieerd in de serie: ‘Commentaar op het Oude Testament’. Dit nieuwe deeltje in de Korte Verklaring is er een bewerking van. De vertaling is dezelfde, de inleiding en verklaringen zijn in overeenstemming gebracht met het meer populaire doel van deze uitgave. Zonder veel wetenschappelijk apparaat vindt men hier een gedocumenteerde en duidelijke uiteenzetting van schrijvers inzichten met betrekking tot het Hooglied. Wij verwijzen verder naar de bespreking in dit tijdschrift van het genoemde eerder verschenen werk.
H. Suasso
| |
Geoffrey Parrinder, Religion in an African City. - Oxford University Press, London, 1953, 211 pp., 15/.
De stad Ibadan in Nigeria wordt door de schrijver, die docent is aan de Universiteit aldaar, tot studie-object genomen om de godsdienstige evolutie na te gaan, die er in de loop der tijden onder de heidense bevolking van Afrika plaats had. Behandeld worden de primitieve godsdienstige denkbeelden en de verbreiding van het Christendom en de Islam in deze stad. Het boek is verlucht en verlevendigd door de beschrijving van gebouwen en praktijken en door zeer veel interessant materiaal, dat kostbaar is voor de vergelijkende godsdienstwetenschappen. Tevens wijst het op noodzakelijke herorientering van de missionaire werkzaamheden wil men het hoofd kunnen bieden aan de steeds verder doordringende Islam-activiteit in Afrika.
J.J. Houben
| |
Marcel Reding, Der Aufbau der christlichen Existenz (Handbuch der Moraltheologie. Einleitungsband). - M. Hueber-Verlag, München, 1952, 234 pp., ing. D.M. 7.80, geb. D.M. 10.80.
De schrijver van dit boek is een leerling van Theodor Steinbüchel en is nu professor der moraaltheologie in Graz. Hij heeft dit werk bedoeld als inleidingsband op een groots opgezet handboek van de moraaltheologie, waarvan hij de uitgave op zich heeft genomen. Het zal 14 delen omvatten en, gezien de naam van de medewerkers, wettigt het een grote verwachting.
Deze inleiding stelt ons de christelijke levensvisie voor op een moderne, vulgariserende en nochtans bepaald theologisch-schriftuurlijke wijze: God die ingrijpt in de geschiedenis en de mens roept tot geloof, hoop en liefde in Christus. De grondgedachte biedt aan de schrijver de
| |
| |
gelegenheid om, op een rustige maar doordachte wijze, inzichten mede te delen over bijbeltheologie, over hedendaagse strekkingen in de protestantse theologie, over het Godsverlangen van de mens, over het geloof, over de deugd van voorzichtigheid in verband met het geweten, over de existentialistische levenshouding, over de rechtvaardigingsleer ten tijde van het concilie van Trente, over de sociologie van het mystiek lichaam van Christus enz. Men kan met recht opmerken dat die verschillende punten niet alle op evenwichtige wijze zijn ingebouwd in het geheel. Nochtans zal de helderheid van het exposé ook niet specialisten in de theologie met gretigheid doen grijpen naar dit hoogstaande vulgarisatiewerk, dat meer een achtergrond biedt dan wel een armatuur.
A. Snoeck
| |
P. Tiberghien, Médecine et morale. - Desclée & Cie, Parijs-Doornik, 1952, 366 pp., Fr. 95.
De schrijver van dit boek is een ervaren theoloog die 30 jaren lang lessen gaf in de deontologie aan de studenten in de geneeskunde te Rijsel. Humanistische inslag, eerbied voor de persoonlijkheid, zin voor het ‘heilige’ van het menselijk leven, ruimte van denken zijn de eigenschappen van dit voortreffelijk werk. De bedoeling van de auteur is het medische werk te zien in het kader van de gemeenschap, die op haar beurt personalistisch wordt gevat. Het medisch beroep is een dienstbaarheid aan die gemeenschap.
Het boek bevat drie, vrijwel gelijke delen: algemene plichten van de dokter, de geneeskundige behandelingen, de dokter tegenover het godsdienstig leven van zijn patiënt. Men vindt hier, doch op een levendige wijze, de gewone problematiek terug van andere deontologieën. De uiteenzetting over het beroepsgeheim wordt in een nieuw daglicht gesteld. De bemerkingen omtrent de psycho-analyse zijn vrij oppervlakkig. Het derde deel zal aan de dokters een ruimer inzicht geven in het christelijk leven. Detailcritiek is hier niet op haar plaats. Als geheel heeft het werk nog iets onafs, doordat de onderscheiden paragrafen niet altijd met dezelfde grondigheid zijn bestudeerd. Doch dit belet geenszins dat wij hier te doen hebben met een uitstekend boek dat met veel nut door medici zal gelezen worden. Zij zullen het ook met belangstelling lezen en met de schrijver nadenken over de velerlei aspecten van hun zo menselijke en tevens zo verheven taak.
A. Snoeck
| |
Dr W. Luijpen, O.E.S.A., Existentie-ervaring en theologie. - Lannoo, Tielt, 1952, 103 pp., Fr. 45.
Een confrontatie tussen twee domeinen van het wetenschappelijk denken is altijd een gewaagde onderneming; gewoonlijk kan men slechts op één van beiden werkelijk specialist zijn, terwijl men van het andere slechts een algemene, minder diepgaande kennis heeft. Ook het boekje van P. Luypen ontsnapt o.i. niet aan dit euvel. De hedendaagse existentie-philosophie, waarmee de schrijver - zoals uit voortdurende toespelingen en impliciete referenties blijkt - zeer goed vertrouwd is, wordt niet met het hedendaags theologisch denken vergeleken, maar met de theologie van klassieke, lichtelijk verouderde handboeken. Met de huidige beweging in het theologisch denken, zowel op het gebied van inzicht en methode (Chenu, Draguet, Charlier, Mersch, Malmberg e.a.) als op het gebied van dogma en moraal (de Lubac, Mouroux, Rahner, Casel, Guardini, Tilmann enz.) wordt geen rekening gehouden. Zelfs van modernere handboeken als b.v. Schmaus, schijnt de schrijver het bestaan niet te vermoeden. Had hij met heel deze literatuur rekening gehouden, dan zou het hem waarschijnlijk gebleken zijn hoe het inbouwen van het existentieel denken in de theologie nog heel wat ruimer en omvattender mogelijkheden biedt, dan in zijn boekje voorgesteld worden. Opvallend is b.v. hoe over de historiciteit, als eigen kenmerk, zowel van de openbaring als van de christelijke situatie, geen woord gerept wordt, hoewel dit o.i. een kernprobleem is van een existentieel gerichte theologie.
Voor de zielzorger echter, die zo makkelijk zich tevreden stelt met de uit een of ander handboek meegekregen theologie, zal dit boekje een heilzame vermaning zijn, om naar de stem van zijn tijd te luisteren en het eeuwige Woord Gods in een voor zijn toehoorders verstaanbare taal te blijven spreken. En daarop zal P. Luypen zijn betoog wel voornamelijk afgestemd hebben.
L. Monden
| |
Charles E. Raven, Natural Religion and Christian Theology. - Science and Religion. - The Gifford Lectures 1951. First series. Cambridge, At the University Press, 1953, 224 pp., 21 S.
De eerste helft van dit boek behandelt de verhouding van de godsdienst tot de natuur in de Bijbel, in de oude Kerk en in
| |
| |
de Middeleeuwen; in de tweede helft wordt de verhouding van de wetenschap (in Engelse zin van natuurwetenschap) en de wetenschappers tot de godsdienst uiteengezet. De bedoeling van het geheel is te bewijzen, dat de beïnvloeding wederzijds moet zijn; dat ook godsdienst en Kerk haar leer en praktijk moeten aanpassen aan de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek.
Het werk is zeer goed en objectief geschreven. Het beste deel, waar de schrijver blijkbaar het meest op het gebied is van zijn eigen speciale kennisterrein, is de geschiedenis der moderne natuurwetenschap van de Renaissance tot Darwin en later. Hij bestrijdt de gewone eenzijdigheid, die alleen met de wetenschap der onbezielde natuur, de mechanisch-mathematische vondsten met haar industriële resultaten rekening houdt en het werk verwaarloost van plant- en dierkundigen en artsen, die mede onze moderne wetenschap en ons modern leven gevormd hebben.
De godsdienstige beschouwingen zijn voor de katholiek niet aanvaardbaar, aangezien ze van liberaal-protestantse huize zijn.
P.d.B.
| |
F. Sassen, Van Kant tot Bergson, Geschiedenis der wijsbegeerte der negentiende eeuw. - Philosophische Bibliotheek, Uitg. Mij. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1952, 232 pp., ing. Fr. 135, geb. Fr. 165.
De vijf delen van de geschiedenis der wijsbegeerte, welke Prof. Sassen samenstelde, vormen voor een Nederlander die zich met wijsbegeerte bezighoudt een kostbaar en onmisbaar bezit. Deze onmisbaarheid geldt de laatste jaren des te meer, omdat een ander instrument voor zijn wetenschappelijk werken, Ueberweg, slechts in oude drukken verschijnt en we bij Sassen steeds van echte vernieuwing mogen spreken.
Bijzonder dit deel: Van Kant tot Bergson, moeten wij hierom aanbevelen. Niet slechts werd de titel veranderd en meer in overeenstemming gebracht met de inhoud, ook de inhoud zelf onderging belangrijke wijzigingen sinds 1934. Als grote aanwinst constateerden wij vooral, dat Newman, die vroeger geen plaats ontving, nu terecht zeer uitvoerig wordt behandeld. Als teken van belangstelling zouden we nog volgende wensen voor de derde druk naar voren willen brengen: In het algemeen een nog meer aangepaste literatuuropgave. Het is uiteraard onmogelijk een keus te maken die ieder bevalt, maar soms ontbreken werken die voor een hedendaagse heroriëntatie van bepaalde wijsgeren absoluut noodzakelijk zijn. Wij denken b.v. aan Franse literatuur over Hegel en verwijzen verder gemakshalve naar het Katholiek Archief met zijn Capita Selecta: V (1950) 893-911; VI (1951) 1019-1028; VII (1952) 389-398. In het bijzonder zagen wij Kant liever in drie perioden ingedeeld in verband met de tegenwoordige belangstelling voor het ‘Opus posthumum’ en ontdekten, dat op blz. 18 een verschrijving uit de vorige druk bleef staan, nl. i.pl.v. ‘transzendentale Analytik’ moet bedoeld zijn ‘tr. Dialektik’ waaronder de ‘Vernunft’ ressorteert. Bij Hegel verdient de ‘ervaring’ een uitvoeriger behandeling en Marx en Engels komen er in vergelijking met hun enorme invloed op zovelen wel erg mager af. In Nietzsche zou wellicht nog meer het complexe van zijn figuur en denken gereleveerd kunnen worden. Zo b.v. aan het einde in verband met de eeuwige terugkeer zijn ‘amor fati’. Maar hiermee zijn wij al bij de eigen persoonlijke voorkeur aangeland. Zij mogen echter gelden als blijk van waardering voor de herhaalde diensten van de S. aan de wijsbegeerte in het Nederlands taalgebied bewezen.
J.H. Nota
| |
Johannes B. Lotz, S.J., Zwischen Seligkeit und Verdammnis. Ein Beitrag zu dem Thema: Nietzsche und das Christentum. - Verlag J. Knecht, Frankfurt am Main, 1953, 76 pp., geb. D.M. 3,80.
Nietzsche is meer een geweldig dan wel een groot philosoof geweest. Niettemin was zijn invloed op het denken der laatste tijden niet gering en ook heden ten dage laat hij zich nog in ruime mate gelden. Zeer actueel is derhalve dit goeddoordacht en tevens bevattelijk boekje, waarin de auteur de verhouding van N. tot het christendom heeft geschetst. Eerst is hij nagegaan, hoe N. zelf het christendom heeft gezien, hoe hij niet losgeraakt is van verscheiden christelijke grondideeën, maar hoe hij deze nochtans fundamenteel geïnverteerd heeft. Vervolgens wordt verklaard, hoe men N. vanuit het christendom beoordelen moet. Op een diepgaande wijze heeft de auteur hier aangetoond, dat de anti-christelijke dionysische roes, waarin N. de zaligheid van de mens wil leggen, een onuitwijkbare tegenspraak
| |
| |
in zich draagt en uitmondt in een zinloze verworpenheid, dat N.'s übermenschliche levensintensiteit uitgehold wordt door een grondig nihilisme en dat tenslotte niet in een niets-ontziende streving naar macht, maar wel in de verruimende openheid van een God-gerichte overgave, de mens zijn diepe levenszin in vervulling ziet gaan. Zowel om zijn keurige betoogtrant als om zijn heldere gedachte en voorstelling wordt dit werkje graag aanbevolen.
L. Vander Kerken
| |
Psychologie en paedagogie
Dr E. Ringel en Dr W. van Lun, Die Tiefenpsychologie hilft dem Seelsorger. - Seelsorger-Verlag im Verlag, Herder, Wien, 1953, 145 pp., 18 S., D.M. 3.50.
Deze pastoraal-psychiatrische studie begint met enkele beknopte beschouwingen over de theorieën van Freud, Adler en Jung, waarbij het accent enigszins valt op de Individualpsychologie. Menige kwestie blijft in deze beschouwingen verborgen achter tamelijk categorische uitspraken. Beknoptheid bij dit onderwerp zal wel steeds onbevredigd laten. De waarde van dit boekje ligt echter vooral in de zorgvuldige beschrijving van de wijze, waarop psychiater en zielzorger kunnen samenwerken, alsmede in de behandeling van enkele ziektegeschiedenissen, waardoor de aard van het neurotisch gestoord zijn en de visie van de dieptepsychologie op deze storing goed worden toegelicht. Priesters zullen door deze studie, zeker wanneer zij reeds enigszins bekend zijn met de dieptepsychologie, geholpen kunnen worden tot beter begrip van de mensen, die zij moeten leiden.
J.M. Kijm
| |
Prof. Dr Revesz, Talent en Genie, Grondslagen van een psychologie der begaafdheid. - Uitg. E.J. Brill, Leiden, 1952, 251 pp., geb. f 11.
Naar de inhoudsopgave oordelend is dit werk een heruitgave van het in 1946 verschenen deeltje in de Servire-reeks ‘Creatieve begaafdheid’, waaraan een hoofdstuk, handelend over het Probleem der Genialiteit is toegevoegd. Bij nader inzien blijkt dat de oorspronkelijk stof in zijn geheel is aangevuld en gereviseerd, en dat het voor ons liggende boek een samenschrijving bevat van alle studies en onderzoekingen welke Schr. tijdens zijn wetenschappelijke carrière heeft gedaan om het probleem van de creatieve begaafdheid psychologisch te benaderen. In het eerste deel worden de Vormen der Begaafdheid behandeld, in het tweede deel de Creatieve Arbeid, vervolgens de geniale persoonlijkheid en het geniale werk, in het vierde en laatste deel de biologische en ontwikkelingspsychologische Begaafdheidsproblemen. In dit laatste deel ontwikkelt Schr. enige zeer lezenswaardige gedachten over de sociale en politieke positie der vrouw in verband met haar capaciteiten en dagelijkse bezigheden. Schrijvend over Genialiteit en Psychose c.q. Neurose, verklaart Prof. Révész zich oneens met Lombroso, Kretschmer en allen die een causaal verband bepleiten tussen geestesstoring en geniale scheppingen. Men krijgt de indruk, dat Schr. in het vuur van zijn betoog mét de zwaardere geestesziekten ook de neurotische spanningen van geniaal begaafden wegredeneert, waardoor hij de psychologie van de geniale mens al te veel simplificeert.
De begaafdheidspsychologie van Révész is ook voor niet-psychologen gemakkelijk toegankelijk. Jammer dat dit fraaie boek ontsierd wordt door talrijke drukfouten.
J.J.C.M., arts
| |
Gesprek der opvoeders. Een liber amicorum vor R. Casimir 29-9-1952, onder redactie van Prof. Dr G.A. van Poelje. - Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1952, 148 pp., Fr. 145.
Een zestiental bekende schrijvers leverden bijdragen voor dit Liber Amicorum dat getuigen wil van de veelzijdige invloed van R. Casimir, aan wie het boek is opgedragen. Naast onderwerpen van meer fundamentele aard, vindt men er opstellen over de didactiek van het lezen, en andere over problemen samenhangend met wetenschap, wetgeving, bestuur, opvoeding, en ten slotte met het gezin. Sommige boeien door nieuwe inzichten, andere minder.
Dr W. Smet
| |
Dr F. Grewel, Dr V.W.D. Schenk en Dra W.J. Bladergroen, Leeszwakke kinderen. Inleiding tot de problemen der lees- en schrijfmoeilijkheden. - J. Muusses, Purmerend, (1952), 64 pp., gecart. f 2.75.
Deze brochure bevat drie voordrachten van specialisten op het gebied der lees- en spelmoeilijkheden bij kinderen. Twee ervan zijn kinderpsychiaters en één psy- | |
| |
chologe. De eerste bijdrage is gekenmerkt door een sterke linguistische en neurologische inslag; de laatste is een merkwaardige samenvatting van de huidige stand van zaken. Alle drie beklemtonen zij het feit dat lees- en spelmoeilijkheden niet tot één vorm of oorzaak te herleiden zijn, en dat bijgevolg niet éénzelfde behandelingsmethode kan voorgeschreven worden. Merkwaardig is het dat deze drie auteurs nog aan een sterk structuralistisch standpunt gebonden schijnen, terwijl de laatste jaren toch de psycho-dynamische studie van het probleem het meest op de voorgrond kwam. Over de therapie kon misschien nog meer concreets worden vermeld, vooral sinds de sterke uitbreiding van de reading clinics in de V.S.. Leraren en onderwijzers dienden zich meer op de hoogte te stellen van dit gebied.
Dr W. Smet
| |
Dr G. Lawton, Naar een gelukkige ouderdom, bewerkt door J.G. Sleeswijk. - N.V. Kosmos, Amsterdam-Antwerpen, 1951, 254 pp.
Dr Lawton is psychologisch adviseur bij Amerikaanse instanties die de zorg op zich nemen voor ouden van dagen. Dit boek, in anecdotische stijl geschreven, geeft allerhandegoede raad aan mensen die zich oud voelen worden. Het ware verkeerd er diepgaande philosophie in te zoeken. Alles schijnt hier op neer te komen dat men op gevorderde leeftijd een doel, een plan en een zekere zelfstandigheid in het leven moet blijven bewaren. Hier en daar is de oppervlakkige en bijna heidense voorstelling van de problemen storend voor christenen die toch wel een ander houvast hebben dan dat wat in dit overigens lezenswaardig boek wordt aangeboden.
A.S.
| |
Verlengde leerplicht. Vierde graad en aanverwante problemen (Opvoedkundige brochurenreeks van het C.O.V., nr 47). - Christelijk Onderwijzersverbond, Antwerpen, 1953, 164 pp., Fr. 30.
Deze brochure is bedoeld om het standpunt van het Belgisch Christelijk Onderwijzers Verbond inzake verlenging van de leerplicht aan het grote publiek bekend te maken. Deze stelling komt hoofdzakelijk hierop neer. De onderwijsvorm, die door de verlenging zal moeten gekozen worden, moet een basisonderricht zijn, aansluitend bij de reeds bestaande Vierde Graad van het lager onderwijs. Terecht klaagt de brochure het politiek karakter van andere projecten aan. Veel is er ten voordele van het C.O.V. plan te zeggen. O.m. zou het heel wat bijdragen om een geleidelijke selectie van de meer begaafden naar moeilijkere onderwijsvormen mogelijk te maken, zonder de jammerlijke krachtsverspilling waarvan wij nu getuige zijn. Wij wensen de brochure een ruime verspreiding toe. Misschien ware dit laatste meer verzekerd geworden door een bondiger, minder omslachtig betoog.
Dr W. Smet
| |
Michèle Aumont, Femmes en usine. Les ouvrières de la métallurgie parisienne. - Edit. Spes, Parijs, 1953, 158 pp., Fr. Fr. 260.
Het is een feit dat, wanneer men heden nadruk legt op het speciaal harde lot van de loonarbeider, men zo gauw, ook in katholieke kringen, het verwijt hoort van ‘ouvrierisme’. Het gezegde ‘de werkman heeft het tegenwoordig goed’ komt meer en meer in de mode.
Aan allen, die zo oordelen, raden wij dit werkje aan, niet slechts ter lezing maar voor een zeer aandachtige en ernstige overweging. Het gaat weliswaar over vrouwen, maar deze werksters zijn dan ook honderdduizenden in aantal. Indien hun lot al bijzonder tragisch is, zo veel beter is dat van de mannen niet.
Twee voorafgaande vragen kunnen bij het lezen van dit boek gesteld worden: is de schrijfster bevoegd? is ze eerlijk? De uitgever van het boek antwoordt hierop in de inleiding. Wij menen dat het document des te schrijnender is omdat het zo passieloos toestanden en feiten weergeeft. Het besluit is haast te ideaal-schoon om verwezenlijkt te kunnen worden.
Als motto zou men de zin van blz. 153 kunnen nemen: ‘Le monde ouvrier en a gros sur le coeur. Ne serait-il pas juste de le laisser dire? Et de lui donner raison loyalement en tout ce qui le mérite?’
J. Cleymans
| |
Cultuurleven
Prof. Dr Edgar de Bruyne, Geschiedenis van de Aesthetica. De Romeinse Oudheid (Philosophische Bibliotheek). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1953, 338 pp., ing. Fr. 150, geb. Fr. 180.
De verscheiden delen van het grote werk, dat Prof. De Bruyne zich voorge- | |
| |
nomen heeft te schrijven over de aesthetische en artistieke opvattingen vanaf het begin der Griekse philosophie tot aan de moderne tijd, volgen elkaar in snel tempo op. Ziehier reeds het derde klaargekomen deel, dat handelt over de Romeinse oudheid, d.i. over de vijf eeuwen, welke samenvallen met de enorme uitbreiding en het verval van het Romeinse Rijk. Aan bronnen en teksten over deze periode heeft het niet ontbroken en de synthetische ordening van dit ontzaglijk materiaal zal dan ook door talrijke lezers, die zich voor dit onderwerp interesseren, ten zeerste gewaardeerd worden. Al mag de aesthetiek der Romeinen de frisse oorspronkelijkheid missen der Griekse, toch is zij, als overgang tussen de Griekse en de middeleeuwse en derhalve als onmiddellijke achtergrond van onze westerse cultuur, niet minder belangrijk en belangwekkend. Op levendige wijze heeft de auteur het doordringen der Griekse cultuur in Rome, met haar dubbele strekking van atticisme en asianisme, geschetst, hierbij drie grote perioden onderscheidend: het einde der republiek en de eeuw van Augustus (met de aesthetiek van Cicero, Horatius, Vitruvius, Plinius, Quintilianus, Tacitus en Dionysius van Halicarnassus), de Griekse renaissance van de 2e en 3e eeuw (glorietijd van de grammatica en de rhetorica, maar ook de tijd van Plotinus) en tenslotte de vervalperiode met de commentatorenliteratuur en de rhetorische handboeken. Om reden van de behandelde periode zal ook dit deel niet minder de classici dan de aesthetici interesseren.
L. Vander Kerken
| |
Gastmaal der Eeuwen: Taferelen uit de Cultuurgeschiedenis van Europa. - Van Loghum Slaterus N.V., Arnhem, 1953. Per deel f 2.90. Abonnementsprijs op de gehele serie, per nummer f 2.60. Nr 21. Dr G.H. Blanken, Glorie der Griekse Middeleeuwen: Anna Comnena (1083-1148) - 70 pp.
De Byzantijnse keizer Alexius Comnenus heeft, sinds 1081, de macht voor meer dan een eeuw aan zijn huis verbonden en heeft in zijn dochter Anna zijn levensbeschrijver gevonden in het werk Alexias. In dit uitstekende boekje wordt de figuur van Anna belicht en wel voornamelijk in de drie factoren die zo bij uitstek de Byzantijnse cultuur karakteriseren: de Griekse geest, de Romeinse staatsidee en het Christelijk geloof. Uit het gehele boekje blijkt met welk een grote liefde Dr Blanken zich in die merkwaardige en boeiende tijd heeft ingeleefd. De ‘in het purper gewonnen en getogen prinses’ Anna is een geëmancipeerde vrouw geweest met veel kwaliteiten en ook veel tekortkomingen. Zeer interessant is de karakteristiek die zij van de kruisvaarders geeft: eenvoudigen hebben gehunkerd naar het graf van de Verlosser, sluweren hadden een Shylock-geest en begeerden Constantinopel in bezit te krijgen. Haar typering van de Helleen en ‘de Westerling’ heeft zelfs moderne aspecten. Anna Comnena is vaak verkeerd beoordeeld, ook wel overschat in haar Alexias. Het is een zeer grote verdienste dat Dr Blanken - wiens liefde voor het Byzantijnse cultuurgoed ingewijden wel bekend is - zo'n helder licht werpt op het beeld van een uitermate belangrijk tijdperk. Wat ligt er nog veel in de Byzantijnse wereld dat een dergelijke behandeling, als in dit boekje, ten volle verdient!
Dr W. Theunissen
| |
Nr 22. Dr E. Rebling, Gepassionneerde Menselijkheid: Johan Sebastiaan Bach en de overwinning van de barok in de muziek. - 64 pp.
Nog altijd tracht men - zeer eenzijdig - de kunstenaar uit zijn werk te verklaren. Gelukkig ziet men geleidelijk aan wat breder en raakt het overdreven ‘psychologisme’ zijn vaart wat kwijt. Dit heeft ook zijn goede kanten maar men ziet nu ook naar andere facetten, naar spontane reacties en dgl. Een mooi voorbeeld van ‘modern inleven’ in een groot kunstenaar geeft bovenstaand boekje. Men ziet Bach thans niet meer als mysticus maar als realist, die - binnen de omlijsting van het religieuze denken van zijn tijd - met de door hem verder ontwikkelde vormen van de barok een bijzonder typerend algemeen menselijke sfeer tot uitdrukking heeft gebracht. Wij behoeven er ons waarlijk niet over te verwonderen dat een figuur als Albert Schweitzer zo diep kon doordringen in het wezen van Bachs muziek.... en karakteristiek voor Schweitzer's zakelijkheid Bachs muziek weergeeft zoals zij geschreven is, zonder enige opheldering in de tekst. Dit boekje doet ons én de mens én de kunstenaar en het geniale-oeuvre uitstekend kennen.
W.Th.
| |
Nr 23. Dr T. Eekman, Tussen twee oevers: Alexander Herzen. - 77 pp.
Dit boekje bevat de levensloop van Alex. Herzen (1812-1870), van die merkwaardige Russische revolutionnair en die
| |
| |
tegelijkertijd zo scherp denkende critische persoonlijkheid. De titel is prachtig gekozen en duidt op Alexander's gehechtheid aan Rusland en zijn oriëntatie op de Westerse beschaving. Want beide oevers hebben hem zeer sterk gelokt. In 1847 verlaat hij Rusland, neemt persoonlijk deel aan de revolutie in Parijs en Rome en wordt wanhopig bij het mislukken van de revolutie in 1848. In 1857 vestigt hij zich te Londen, richt er een ‘Vrije Russ. Uitgeverij’ op, en geniet als publicist grote bekendheid. Zijn tijdschrift Kolokol (De Klok) schalt over geheel Europa en met name bij de Russ. intellectuelen. In 1869 vestigt hij zich te Parijs en sterft daar in 1870. ‘Wat de mensen nodig hebben is een ernstige prediking die zich tot allen (dus geen dictatoriale politieke triomf van één bepaalde klasse!) richt’. Dr Eekman heeft een boeiende studie - die zich bepaald zeer prettig laat lezen - geschreven en een uitstekende bijdrage geleverd voor ‘moderne visies’ (personalistisch socialisme!) op grote Russ. denkers. Terecht zegt Eekman: ‘Ook thans heeft deze ideeënzaaier ons nog wat te zeggen’. Gaarne aanbevolen.
W. Theunissen
| |
Humanitas-Boekjes: 1 Léon Bloy, Schotschrift en gebed, vert. van P. van der Meer de Walcheren; 2 Dr D.A. Stracke, S.J., Ziele Christi heilig mij; 3 Giovanni Papini, Zonderlinge taferelen; 4 W. Solovjev, De laatste Paus en de Antichrist; 5 Francesco D'Assisi, Zonnelied; 6 P. Van Exem, Uit het land van de kleine slangen. Sprookjes uit Chota Nagpoer. - Lannoo, Tielt, 1953, 62 pp., Fr. 25 (per deel).
Als iemand de eerste deeltjes van de Humanistasreeks afzonderlijk bekijkt om in ieder boekje iets bijzonders te zoeken, dan zou dat wel een ontgoocheling kunnen worden. Men moet het geheel beschouwen en hiernaar de eigen waarde van elk deeltje meten. Dan brengen ook deze bladzijden een nieuwe gedachte of althans een herinnering die weer wordt opgefrist.
Drie schrijvers vormen enigszins een eenheid door hun gelijke apocalyptische levensvisie en hun niets ontziende ideeën. Solovjew, de eschatologische denker, schetst de ondergang en opstanding van het christendom in de 20-ste eeuw. Omdat dit boekje een op zichzelf afgewerkte gedachte meedeelt is het wellicht het best geslaagde uit de reeks. Papini en Léon Bloy hekelen de Europese bourgeoisie en de christelijke middelmaat. Misschien mogen we in de Humanitasreeks een meer opbouwend inzicht verwachten voor deze tijd?
De boekjes over het gebed Ziele Christi heilig mij en over het zonnelied van Franciscus van Assisi, sober en eenvoudig van opzet, doen toch wat schraal aan. Tenslotte nog een bundeltje verhalen van Chota Nagpur, die werkelijk aangenaam zijn om te lezen. De uitgeverij Lannoo zorgde voor een zeer keurige en afgewerkte uitgave van deze nieuwe reeks.
J. Snyders
| |
Dr K.H.E. de Jong, Antieke wijsheid (Uit de serie Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen). - Nederl. Uitg. mij. N.V., Leiden, 1952, p. deeltje f 2.25. Per reeks van 6 titels f 2.-.
In dit bandje staan aanhalingen van dichters en philosofen uit de Griekse en Romeinse wereld naar tijdsvolgorde gerangschikt vanaf Homerus tot en met de Neoplatonici. Het zijn veelal korte ‘wijze formuleringen’, een richtlijn bevattend voor het practische en religieuze leven. Ze zijn in populaire trant vertaald, geven ook niet de juiste plaats aan bij de dichters en wijsgeren. Met veel genoegen leest men de uitspraken, te meer omdat men ziet hoe de weg bereid werd naar ‘de volheid der tijden’.
W.Th.
|
|