Streven. Jaargang 6
(1952-1953)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[1953, nummer 8]Bij het eeuwfeest van het Herstel der Hiërarchie in Nederland
| |
[pagina 98]
| |
willen doordringen in de geheimenissen van Gods leiding. En toch mogen we niet als antwoord op die vraag de verklaring zoeken in het woord van St Paulus: ‘Fidem servavi’ - ik heb het geloof bewaard. Is dat niet het aandeel dat de grote onbekende massa van het eenvoudige gelovige volk heeft bijgedragen voor het herstel der Hiërarchie. Meer dan twee eeuwen lang vervolgd en achteruitgezet, beschouwd en behandeld als minderwaardige burgers, uitgesloten van alle openbare functies, beroofd van hun kerkgebouwen, scholen, hospitalen, stichtingen van liefdadigheid, teruggedrongen naar zolder- en schuilkerkjes, bestookt door allerlei hatelijke plakkaten, overgeleverd aan de willekeur der overheid, verarmd, meermalen - vooral in sommige streken - verstoken van sacramenten en priesterlijke bijstand, waren de Katholieken - hoe kon het anders - langzamerhand in aantal sterk achteruitgegaan. Maar bij de aanvang van de 19e eeuw was toch nog een derde van de bevolking van ons land Katholiek. Een derde van ons volk had tot aan het einde de goede strijd gestreden en het geloof bewaard. En het was geen dood geloof! Er lagen in die lang verdrukte Katholieke massa geweldige geloofskrachten opgestapeld. Dat bleek in de emancipatietijd, die soms doet denken aan een explosie van geloofsleven zich een weg banend in alle richtingen. Het begon al direct na de Franse tijd toen aan de Katholieken een zekere vrijheid werd geschonken: dat geloofsleven ontwikkelde zich onweerstaanbaar door de gave Gods, het herstel der Hiërarchie. * * *
Hoe was het in ons land met de Katholieken gesteld in 1820? In Brabant en Limburg waren zij nog over 't algemeen in het bezit gebleven van hun oude kerken, maar boven de rivieren woonde O.L. Heer op zolder of in schuilkerkjes achter de huizen verborgen. Van parochieindeling, van een geregeld parochieleven was geen sprake. Het eens zo bloeiende kloosterleven was in de provincies boven Maas en Waal door de reformatie in enige tientallen jaren volkomen weggevaagd. Alle hospitalen en andere instellingen van Christelijke naastenliefde met hun landerijen en bezittingen waren geconfisqueerd. Maar ook in Brabant en Limburg leidde het kloosterleven sedert de hervorming bijna overal een kwijnend bestaan. Voor deze streken is de komst der Fransen in 1794 noodlottig geweest. De daar nog bestaande kloosters werden bijna alle opgeheven, de communauteiten verstrooid en van hun bezittingen beroofd. In Maastricht bijvoorbeeld, bestonden in 1794 nog een twintigtal kloosters. Al deze communauteiten werden door de Fransen ontbonden. Ook het ziekenhuis ‘Calvarieberg’ moest de verplegende Zusters wegzenden. De gebouwen en bezittingen van al die kloosterinstellingen | |
[pagina 99]
| |
werden in beslag genomen. De Fransen vormden er uit het kapitaal voor het door hen opgerichte Burgerlijk Armbestuur, dat ook belast werd met de exploitatie van ‘Calvarieberg’. In grote lijnen kan men zeggen, dat er op het hele territoir van het tegenwoordige Nederland in 1820 ongeveer niets bestond van het katholiek charitatief sociaal werk, zoals wij dat tegenwoordig kennen: geen enkel katholiek ziekenhuis, geen sanatorium, geen krankzinnigengesticht door Zusters of Broeders bediend, geen enkel instituut voor blinden, doofstommen of andere gebrekkigen, geen gesticht of pension voor ouden van dagen, geen wijkverpleging, bijna geen enkel katholiek weeshuis, geen katholieke scholen voor lager of voorbereidend hoger onderwijs behalve enkele seminariën: er bestond hoegenaamd niets van al die stichtingen en liefdewerken waaraan de woorden Zusters en Broeders ons onmiddellijk doen denken. In 1820 werd er in ons land zelfs geen enkele verplegende congregatie van Zusters aangetroffen. Als we naar kloosters voor vrouwelijke religieusen zoeken, vinden we boven Maas en Moerdijk letterlijk niets. En in Brabant en Limburg? Daar bestaan nog, alles bij elkaar geteld, een tiental kloostertjes, gedoemd, op één enkele uitzondering na, om uit te sterven krachtens het verbod door de Fransen reeds uitgevaardigd en door Willem I gehandhaafd, van novicen aan te nemen. Het gehele aantal Zusters in ons land zal toen wel niet meer dan honderd vijftig hebben bedragen. Zelfs de idee der roeping van meisjes tot het actieve religieuse leven scheen ook in de zuidelijke provincies haast uitgestorven. Toen men kort na 1820 een eerste stichting van gasthuiszusters in Breda wilde beginnen, moesten de eerste postulanten in België worden gezocht. De oude orden van mannelijke religieusen waren nog wel aanwezig: zij bezetten een aantal staties in het Noorden en er waren ook enige kloosters in het Zuiden: maar het getal der Paters was zeer gering. Congregaties van Broeders bestonden nog niet. Er bestonden geen missiehuizen, aan uitzending van missionarissen naar vreemde gebieden kon niet worden gedacht: Nederland was zelf nog missiegebied, zonder eigen bisschoppen en Hiërarchie.
* * *
Stel daartegenover de situatie van het Katholicisme, nu, een eeuw na het herstel der Hiërarchie. Van Noord tot Zuid over heel het land staan de talrijke kerken, in de laatste honderd jaar gebouwd. Een bloeiend parochieleven, uitstekend georganiseerd, voorbeeld voor alle landen. Prachtige diocesane seminariën met talrijke seminaristen: tientallen opleidings-instituten voor orden en congregaties. Een krachtig | |
[pagina 100]
| |
ontwikkeld kloosterleven: Ongeveer 120 orden en congregaties voor vrouwelijke religieusen, wier aantal we mogen schatten op minstens 25.000. Zeer bloeiende provincies van mannelijke religieusen, van oude orden en nieuwe congregaties, met talrijke roepingen en honderden kloosters en vormingshuizen. Een uitstekend verzorgde sociaal charitatieve organisatie. De Vereniging van Katholieke ziekenhuizen telt als leden meer dan honderd inrichtingen, waaronder zeer grote en - ook met het buitenland vergeleken - uitmuntende. 9 Sanatoria voor t.b.c.-patiënten; 8 psychiatrische inrichtingen; 8 herstellingsoorden voor zwakke kinderen; 6 gestichten met internationale befaamdheid voor blinden, doofstommen en andere gebrekkigen; 5 internaten voor achterlijke en zwakzinnige kinderen; 25 weeshuizen; 32 gestichten voor voogdij-, regerings- of verlaten kinderen; ongeveer 230 gestichten voor ouden van dagen en 190 pensions door religieusen bediend; overal een goed verzorgde wijkverpleging onder leiding van het Wit-Gele Kruis en Limburgse Groene Kruis, enz. En welk een ontzaglijke ontwikkeling heeft het Katholiek Onderwijs doorgemaakt, dat in 1820 nog niet bestond en een eeuw later bekroond werd in 1920 door de ‘Pacificatie’ en in 1923 door de oprichting van de Katholieke Universiteit te Nijmegen. Wie telt de Katholieke bewaar- en kleuterscholen, de scholen voor lager en uitgebreid lager onderwijs, hoeveel Katholieke scholen zijn er voor Middelbaar onderwijs, gymnasia, lycea, vakscholen, pensionaten voor jongens en meisjes. We moeten ons verder wel tot een - onvolledige - opsomming bepalen: twaalf retraitehuizen; de zich steeds meer uitbouwende arbeidersorganisaties; standsorganisaties; verenigingen van werkgevers, onderwijzers, leraren, geneesheren, enz.; onze katholieke pers, dagbladen, weekbladen, tijdschriften; onze katholieke politieke organisaties en onze invloed in 's lands bestuur; de vele centrale bureaux. Hoeveel is er onder dat alles, dat door het buitenland als voorbeeld wordt beschouwd en dat alle andere landen ons benijden. Nog één zaak mag niet vergeten worden: onze missie-actie, de vooraanstaande plaats die katholiek Nederland op missiegebied inneemt, de vele missiescholen met haar duizenden leerlingen, onze duizenden Nederlandse missionarissen, Paters, Broeders, Zusters, over de hele wereld werkzaam, de missie-actie van leken, en als bekroning onze ongeveer 50 Missie-Bisschoppen. Vergelijken we deze opsomming met de toestand in 1820, nu ruim honderd jaar geleden, toen zo goed als niets van dat alles bestond, dan moeten we met dankbaarheid jegens God besluiten: er is in de verlopen eeuw iets ontzaglijk groots gebeurd.
* * * | |
[pagina 101]
| |
Hoe is dat alles tot stand gekomen? Door het eenvoudige maar diepe geloof en het opofferingsgezinde geloofsleven van het katholieke volksdeel, dat zich ontplooien kon toen de vrijheid kwam en dat door Gods Voorzienigheid op het juiste moment opgevangen werd, gebundeld, bestuurd, geleid en gestuwd door de herstelde Kerkelijke Hiërarchie. In 't begin van de 19de eeuw was er toch eindelijk een zekere vrijheid, althans in theorie, aan de Katholieken gegeven. Een feit van grote betekenis hiervoor was de vereniging met België in 1815. Het aantal Katholieken in het Koninkrijk der Nederlanden bedroeg nu vier millioen. De verhoudingen waren dus wel sterk gewijzigd en als gevolg daarvan begonnen zich ook in Noord Nederland, voornamelijk in Brabant en Limburg, de eerste tekenen te tonen van een naderende nieuwe lente van katholiek leven. Le Sage ten Broek stichtte in 1818 zijn maandblad ‘de Godsdienstvriend’ en waagde het reeds in 1822 de oprichting van eigen katholieke scholen te bepleiten. Niettegenstaande alle tegenkanting en moeilijkheden (het verbod aan kloosters van novicen aan te nemen bleef bestaan tot onder Willem II) sloten zich hier en daar in alle stilte kleine groepjes van jonge vrouwen aaneen, die geheel plaatselijk een of meer werken van Christelijke naastenliefde, onderwijs of verpleging ter hand namen. Dat was het uiterst bescheiden begin van de meeste nieuwe religieuse Congregaties. Enkele stichtings-jaartallen mogen enig idee geven van de merkwaardige ontwikkeling, die zich begon te voltrekken: 1820, Dochters van Maria en Jozef (Choorstraat, 's-Hertogenbosch); 1822, Zusters van J.M.J. (Amersfoort, 's-Hertogenbosch); 1826, Gasthuiszusters (Breda); 1831, St Willibrords-College te Katwijk aan de Rijn, opgericht door Mgr van Wijckerslooth; 1832, Zusters van Liefde (Tilburg); 1834, Charitas (Roosendaal); 1835, Franciscanessen (Heythuysen); 1836, Zusters van Liefde (Schijndel); 1837, Liefdezusters van de H. Carolus Borromeus (Onder de Bogen, Maastricht); 1838, Ursulinen uit België betrekken ‘Jerusalem’ in Venraay; 1839 Gasthuiszusters (Bergen op Zoom); 1840, Dominicanessen (Voorschoten); 1840, Broeders van Maastricht; 1840, Broeders van Oudenbosch; 1844, Franciscanessen (Veghel); 1845, Fraters van TilburgGa naar voetnoot2). Al deze stichtingen, die na het herstel der Hiërarchie nog door vele andere zullen gevolgd worden, waren gewijd aan onderwijs, aan verpleging, of aan beide. Maar we moeten dat woord stichtingen vooral niet te groots opvatten. Wij denken daarbij zo licht aan grote, moderne | |
[pagina 102]
| |
en goed geoutilleerde gebouwen, die met plechtigheden en redevoeringen worden ingewijd en in gebruik genomen. Zo is 't toen niet gegaan. 't Was allemaal uiterst simpel, onaanzienlijk en gebrekkig. Het doet meer denken aan het eenvoudig gebaar van de tuinman, die een zaadje in de grond legt. Een enkel voorbeeld: in 1826 werd aan de Haagdijk te Breda het eerste katholieke hospitaaltje gevestigd. Het was bestemd voor de verzorging van oude mannen en vrouwen en voor de verpleging van enkele zieken. Het was een heel klein huisje en er waren vier bedden beschikbaar. Maar uit dit zeer bescheiden begin heeft zich in latere jaren het grote St Ignatius-ziekenhuis ontwikkeld. En zo is het ongeveer overal gegaan. Een pastoor weet enige juffrouwen te vinden om aan de kinderen van het dorp wat naaien en breien, lezen en schrijven te leren. Het moet gebeuren in alle stilte en verborgen - want het is niet geoorloofd een Katholieke school op te richten -, en in grote armoede - want er is geen geld. En daaruit groeit heel langzaam een nieuwe religieuse Congregatie. Of enige leken, mannen of vrouwen, nemen het initiatief voor de oprichting van een hospitaaltje voor zieken, gebrekkigen of ouden van dagen. Er wordt een huisje gekocht en van het allernoodzakelijkste voorzien. Er komen enkele Zusters die het werk beginnen, meestal in de armzaligste omstandigheden: die in alle gebrek zich weten te schikken en te redden, omdat zij zichzelf totaal wegcijferen; die haast alle zorgen en lasten dragen door heel de ontwikkelingsperiode heen, periode van langzame groei, van aankoop van belendende percelen, van aan- en uitbouwsels, van uitbreiding en vernieuwingen, die bijna alleen maar mogelijk zijn door de opofferingen der Zusters, tot eindelijk, na vele jaren de toestand onhoudbaar wordt en men gaat uitzien naar een geschikt terrein voor de bouw van een grote, moderne inrichting. Om een juist begrip te vormen van die ontwikkeling leze men de gedenkboeken die uitgegeven werden naar aanleiding van het 75 of 100 jarig bestaan van religieuse congregaties, ziekenhuizen en andere stichtingen. Daar kan men zien hoeveel er in stilte gewerkt is en met welk een onweerstaanbare kracht het geloofsleven van het eenvoudige Roomse volk naar buiten begon te dringen, zoals in het voorjaar de natuur zich haast onmerkbaar voorbereidt om uit te breken in de komende lentedagen. Die gedenkboeken leren ons ook dat die stille maar onweerstaanbare kracht van het gelovige volk niet de minst belangrijke factor is geweest voor het herstel der kerkelijke Hiërarchie. Welk een indruk dat herstel heeft gemaakt op katholiek Nederland blijkt uit een brief die Dr Cramer in Maart 1853 schreef aan zijn vriend C.F. Lurasco in Rome: ‘Van het gevoel, dat ons allen hier vervult, | |
[pagina 103]
| |
kunt gij U nauwelijks een denkbeeld maken. De priesters, welke ik dezer dagen gezien heb, zouden mij haast willen omhelzen van vreugde: blijdschap en dankbaarheid tintelen op het gelaat van alle Katholieken en menige traan van erkentelijkheid wordt gestort om het heil dat ons te beurt valt’. Dit herstel deed voor het katholieke réveil de lente voorgoed doorbreken. De Bisschoppen vonden een diepgelovig volk, dat zijn dankbaarheid voor de gave Gods betoonde door liefde voor het kerkelijk gezag, door trouwe volgzaamheid en offervaardigheid. Het katholieke volk van Nederland was nu een hiërarchische eenheid geworden met eigen kerkelijk bestuur. Wat reeds ontstaan was in de voorafgaande periode zou nu door de eigen Bisschoppen gesteund worden, geleid en harmonisch ontwikkeld. De parochies werden nader omschreven en konden daardoor komen tot grotere bloei. Nieuwe stichtingen van godsdienstige of charitatieve aard werden meer stelselmatig voorbereid. De herstelde Hiërarchie is van heel bijzonder belang geweest voor het katholiek bijzonder onderwijs. Hoewel de Grondwet van 1848 de mogelijkheid had geschapen om, behoudens toestemming der overheid, bijzondere scholen te stichten, moest er nog een zware strijd gestreden worden en het zou nog meer dan 70 jaren duren eer aan de Katholieken het hun toekomende recht ten volle zou worden verzekerd, althans wat het lager onderwijs betreft. In die strijd stonden de bisschoppen vooraan. Hun mandement van 1868 is van ontzaglijke betekenis geweest. En de gelovigen hebben hun Bisschoppen in de schoolstrijd trouw terzijde gestaan. Zij schrokken niet terug voor het brengen van grote offers. In 1888 bestonden er reeds 496 katholieke scholen, geheel door het Roomse volk bekostigd. In de schoolstrijd traden ook de leiders naar voren die het katholieke volksdeel tot politieke eenheid wisten te brengen. Daaraan is het te danken dat in 1889 aan de confessionele scholen een eerste subsidie werd toegekend. Dat was het begin van de laatste phase van de schoolstrijd, die eindelijk na een uiterste krachtsinspanning zou leiden tot een volkomen zegepraal in het jaar 1920, toen de volledige financiële gelijkstelling werd verkregen voor alle lagere scholen, openbare en bijzondere. Ook voor het bijzonder voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs werden zeer gunstige regelingen getroffen. Daardoor kwamen grote kapitalen die jaarlijks door de Katholieken voor hun volksschool moesten opgebracht worden, vrij voor andere godsdienstige en caritatieve doeleinden. En Nederland kreeg een wetgeving - met volle recht ‘De Pacificatie’ genoemd - die waarlijk enig is. De heilzame gevolgen van de Pacificatie voor het bijzonder onderwijs mogen blijken uit enkele cijfers: het aantal katholieke lagere scholen | |
[pagina 104]
| |
steeg van 1922 tot 1947 van 1425 tot 2973, het aantal leerlingen van 272.500 tot 576.000, d.i. 45% van alle schoolgaande kinderen. Na het herstel der Hiërarchie begon ook de grote kerkenbouw. In de noordelijke provincies waren overal nieuwe kerken nodig, maar ook in het zuiden, waar de bestaande oude kerkjes veelal te klein waren geworden. Wie berekent de kapitalen die het Roomse volk daarvoor heeft geofferd; en ook voor de bouw van allerlei gestichten, ziekenhuizen, seminariën en kloosters. Het Episcopaat gaf bij dat alles zijn steun en leiding: ook aan de opkomende politieke-, sociale en jeugdorganisaties. Zo is in honderd jaar, onder Gods voortdurende zegen, voor het Katholicisme in Nederland de bijzonder gunstige toestand geschapen, waarin wij thans leven en die wij boven in grote lijnen hebben geschetst.
* * *
Uit het voorgaande is wel gebleken dat de Katholieken van de emancipatietijd in de vorige eeuw, zovele priesters en religieusen, zovele leken, mannen en vrouwen, wier namen ons niet meer bekend zijn, onder leiding hunner bisschoppen in alle eenvoud iets geweldigs, iets wonderbaars hebben tot stand gebracht. Zij waren niet het kapitaalkrachtigste deel van de natie, maar welke sommen wisten zij bijeen te brengen voor hun geloof, voor hun kerken en stichtingen. Zij gaven hun zonen en dochters aan O.L. Heer, aan de seminariën, aan de opkomende religieuse congregaties, aan de missiën. Zij gaven zich zelf, hun tijd en hun krachten. En nu mogen wij, hun nakomelingen van 1953, wellicht een weinig glimlachen om sommige vormen en gebruiken van hun vroomheid, we weten toch dat vormen en gebruiken iets relatiefs zijn, afhankelijk van plaats en tijd. Maar wij dienen zeker te erkennen dat hun vroomheid en offerzin echt waren, ongecompliceerd en degelijk. Zij redeneerden er niet veel over, zij theoretiseerden nog niet over allerlei spiritualiteiten, zij lazen en schreven niet veel, maar zij beleefden de vroomheid van het Evangelie, zij wisten de wijsheid van De Navolging van Christus te waarderen en kerstenden hun dagtaak door hun geloofsgeest en de eenvoud van hun hart. Natuurlijk hadden zij hun fouten en gebreken, want ook zij waren beperkte mensen. Maar als men o.a. de gedenkboeken der stichtingen leest moet men wel tot de conclusie komen dat er vele zeer deugdzame en heilige mensen verborgen hebben geleefd in de grote massa van het katholieke volk der 19de eeuw, en dat er veel mystiek leven moet hebben gebloeid in alle stilte. De vastenbrieven der bisschoppen en de preken der volksmissionarissen vonden een aandachtig gehoor. Het zaad van het Woord Gods werd niet vertreden op de weg of verstikt tussen de doornen van critiek en | |
[pagina 105]
| |
wereldsgezindheid, maar het daalde in hun hart als de graankorrels in een vruchtbare akker en bracht veelvoudige vruchten voort. Zij waren niet geleerd, maar zij hebben gewerkt, gestreden, geofferd en daardoor iets groots volbracht: de katholieke emancipatie, waarvan wij profiteren. En zij hebben het Geloof bewaard en als het kostbaarste erfdeel aan ons overgeleverd. Daarvoor moeten wij hun zeer dankbaar zijn.
* * *
En nu vieren wij het eeuwfeest van het herstel der hiërarchie. Het moet het feest zijn van heel het katholieke volk, dat voor honderd jaren die gave Gods ontving. Maar geeft ons volk in zijn brede lagen er zich wel voldoende rekenschap van, wat wij aan die gave te danken hebben en wat onze vaderen van de 19de eeuw ons hebben nagelaten? Het feest moet gevierd worden in alle kerken van onze steden en dorpen, in alle parochies: het moet een feest zijn van grote dankbaarheid. Want dankbaarheid betekent erkenning en daarom is dankbaarheid de beste stemming om nieuwe gaven van God te ontvangen. En nieuwe genaden hebben wij zeer nodig om hetgeen wij ontvingen ongeschonden te bewaren voor volgende geslachten. Dankbaarheid is ook de noodzakelijke voorwaarde voor een juiste bezinning die past bij elk herdenkingsfeest. Wij schetsten in enkele trekken de naderende lente en de prachtige uitbloei van het katholieke leven in de vorige eeuw. Wij Katholieken van de 20ste eeuw hebben nu al vele jaren, en vooral sinds 1920 genoten van de volle zomerrijkdom. Wij plukken nog volop de vruchten van wat het voorgeslacht zaaide en verzorgde. Waar staan wij nu in de opvolging der jaargetijden? Zal de zomer nog lang voortduren of nadert reeds de herfsttijd? Er bestaat geen reden voor een vaag pessimisme, maar evenmin voor een overdreven optimisme. Hier vooral moeten wij realist zijn en trachten de dingen te zien zoals zij in werkelijkheid zijn. Elke voorspoed draagt een gevaar in zich, ook de voorspoed van een godsdienst die het kruis als ereteken draagt en al haar kracht moet putten enkel uit het kruis van Christus. Wij zijn sterk vooruit gegaan, wij zijn geleerd geworden en nemen steeds meer deel aan het cultuurleven van ons volk. Dat is goed. Maar het eigenlijke waar het op aan komt is toch de vraag: is het geloofsleven van ons katholieke volk nog even gaaf en gezond als in de vorige eeuw. Omtrent die vraag moeten wij ons bezinnen op dit feest, gedreven door dankbaarheid. Dat zal ons stemmen om in een dringend gebed God te vragen dat ook wij op onze beurt het Geloof ongeschonden en ongeschokt mogen bewaren en beleven, voor ons zelf en voor de komende generaties van Nederland. |
|