| |
Boekbespreking
Godsdienst
Mgr Guerry, Dans le Christ total. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1952, 450 pp., Fr. 90, geb. Fr. 120.
Bezinning op de volheid van het Christus-mysterie, als ons heils-mysterie en dus als christen-kerkelijke vorm van ons leven. Bedoeld als aanloop op persoonlijk overwegen, voor al diegenen die hun leven inzetten voor dat heilsgebeuren.
Gaaf en solied van leer, mist het originaliteit van zegging en beeld. Aan een haast volledige omraming van facetten in de breedte, valt de innerlijke diepte van het mysterie ten offer. Te veel uiteenzetting, te weinig ontdekking.
C. Coppens
| |
Em. Janssen, S.J., God grijpt ons aan. Essay over de Heilig Hart-devotie. - Lannoo, Tielt, 1952, 136 pp., ing. Fr. 38, geb. Fr. 62.
Deze warm-subjectieve en artistieke voorstelling van de H. Hart-devotie in de vorm van een ‘essay’ voor onze tijd, heeft wel kans om a.h.w. bij verrassing het gepantserde hart van de moderne mens op de zwakke plek te treffen. Merkwaardig mag de wijze heten waarop de H. Hart-devotie van uit de algemene theologische betekenis van Christus' Godmenselijke persoonlijkheid progressief wordt ingeleid als de bijzondere wijze waarop de Heer wordt gekruisigd en vereerd in déze tijd. Niet minder suggestief is de synthese Jesus-en-Maria, welke door het vijfde hoofdstuk in een diepzinnig en bijna muzikaal verweven van beide moderne devoties, tot het H. Hart van Jesus en tot het Onbevlekt Hart van Maria, wordt verwezenlijkt.
A. Poncelet
| |
Columba Marmion, De H. Drieëenheid in ons geestelijk leven. Nederl. van J. Boosman. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, XII-332 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 115.
Zelden werd een geestelijk boek zo voortreffelijk vertaald. Het werk is opgevat als een commentaar op de ‘Akte van toewijding aan de H. Drieëenheid’, waarin Dom Columba Marmion op Kerstmis 1908 de leidende gedachte van zijn mystiek-gerichte leven neerschreef. Het merkwaardige echter van dat commentaar bestaat hierin dat het samengesteld werd uit de heerlijkste bladzijden, die in de verschillende schriften, brieven en nota's van de grote Benedictijn te vinden zijn. Aldus wordt ons hier een geconcentreerde, diepbeleefde en rijk-voedende synthese aangeboden van de hoogste christelijke werkelijkheid.
A. Poncelet
| |
M.V. Bernadot, Van de H. Eucharistie tot de H. Drieëenheid. Vertaald door Dom P. Verberne. - Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1952. Achtste druk, 182 pp., f 2.75.
De achtste druk. Dit zegt genoeg. En laten we hopen dat er nog vele nakomen. Dit werkje met haar wonderlijke uitwer- | |
| |
king van de grondtrekken van ons christendom, waar beschouwing opwekt tot beleving, kan niet genoeg gelezen, of liever uitgebeden en bemediteerd worden. Jammer dat de vertaling minder fraai is: beginning, gezinning, berispelozen en bijaldien (bloemlezing uit één bladzijde, 26) doen gezocht en ouderwets aan, zoals vele zinsconstructies. Misschien kan de 9e druk dit veranderen. Het boekje verdient het.
Jac. de Rooy
| |
Dr K. Schilder, Christus in zijn lijden. Overwegingen van het lijdensevangelie. Dl III: Christus bij de uitgang van zijn lijden. - J.H. Kok, Kampen, 1952, 2e druk, 494 pp., f 13.75.
Zo graag zou ik veel goeds zeggen over dit boek. Niet alleen uit piëteit jegens de schrijver, die stierf voor hij deze tweede druk kon herzien, maar ook omdat er werkelijk zoveel mooie stukken te vinden zijn tussen vele zwaar te verwerken passages. Maar wat wij schreven bij de bespreking van het tweede deel blijkt ook hier waar: ‘de verrassende en originele gedachten die van grote belezenheid en diep-theologisch inzicht getuigen stoten zo vaak af door gezochte toepassingen, langdradige uitwerking en onnatuurlijke woordvorming’. Deze gecompliceerde weergave staat zo ver af van de simpelheid der Schrift. Alles is zo gewrongen en wordt soms weer zó populair gezegd dat de harmonie in stijl en vorm zoek is. En waarom krijgt Rome toch steeds een trap, die nog maar zelden raak is, en steeds onverdiend. Christus' lijden is zoveel schoner weer te geven en even ‘geleerd’.
Jac. de Rooy
| |
Anscar Vonier, O.S.B., Ons toekomstig leven. - Lannoo, Tielt, 1952, 208 pp., ing. Fr. 76, geb. Fr. 104.
Dit boek wil ‘stichting bieden aan de vromen’. Maar zonder verveling. 't Geeft op zijn Engels - met humor soms, maar vooral met verbeelding en realisme - de katholieke leer over ‘de opstanding van onze lichamen, voor ons de scherpe toetssteen van onze rechtgelovigheid’. Alleszins origineel, soms zelfs verrassend, neemt het wel eens een minder gelukkig philosophisch aanloopje. Toch blijft het de neerslag van een kinderlijk-sterk geloof, dat met naïeve zekerheid, zelfs een minder vitale philosophie valoriseert, dank zij een levendige verbeelding en een diep aanvoelen. De waarde van het boek zit hem dan ook in de suggestie. De keurige uitgave met haar rustig lettertype bevordert opvallend lectuur en begrip.
C. Coppens
| |
B.G. Sandhurst, We saw her. With an introduction bij C.C. Martindale, S.J. - Longmans, Green and Co., London, 1953, 226 pp., 12s. 6d.
In dit boek vindt men de getuigenissen van direct of indirect bij de verschijningen te Lourdes betrokken personen geordend en vertaald. We voegen er bij: en waar nodig is, van sober en verantwoord commentaar voorzien. Het resultaat is een strikt zakelijke weergave van wat als historisch vaststaand moet worden beschouwd. Dat herhalingen onvermijdelijk zijn is gegeven met de opzet van dit boek; getuigenissen aangaande dezelfde gebeurtenissen dekken elkander steeds wat betreft de kern der feiten. Mede door de vele topografische gegevens zal dit boek de Lourdespelgrim bizonder aanspreken.
W.P.
| |
Het Romeins Martelaarsboek. - L.J. Geeris-Roxs, Helmond, 1952, 3de uitgave, 415 pp.
Deze derde druk van het Romeins Martelaarsboek, door Paus Benedictus XV goedgekeurd en aangevuld met nieuwe vermeldingen van de H. Congregatie der Riten, bewijst wel dat deze vertaling in een behoefte voorziet. De uitgave is keurig verzorgd.
X.
| |
Sigrid Undset, Catharina van Siëna. Vert. door J. Theeuwes, Pr. - De Fontein, Utrecht, 1953, 311 pp., f 8.90.
Catharina van Siëna, de voldersdochter, de wonderlijke door God geroepene en begunstigde, die zulk een invloed had op de laatste paus van Avignon vóór het grote schisma, heeft een bijzondere bekoring voor schrijvers-bekeerlingen. Joh. Jörgensen schreef haar leven een twintig jaar geleden en thans komt er een vertaling van Sigrid Undsets biografie van Catharina van de pers. Jörgensens boek is dichterlijker, fantasievoller, rijker aan kleur en sprekend détail. Sigrid Undset heeft zich meer gehouden aan de oudste biografen, Raimond van Capua en andere ‘Catharinati’, die in haar gevolg verkeerden. Zij heeft druk gebruik gemaakt van Catharina's brieven en beschrijft vrij uitvoerig en nauwkeurig de historische situatie, waarin de Heilige optrad. Catharina is een van de wonderbaarste Heiligen in Gods Kerk, een vrouw van onge- | |
| |
wone wilskracht en begaving, daarbij van jongs af overstelpt, om zo te zeggen, door mystieke begenadiging. Alles in haar is van ongewone, heldhaftige afmeting, haar ootmoed, haar lijdenszin, haar liefde, haar toewijding aan Paus en Kerk. Zij is geheel wil, geheel vuur en vlam voor Christus en voor Christus' bruid. Hoewel bijna zes eeuwen ons van haar scheiden, voelen wij dit grote, vlammende hart kloppen en branden in Sigrid Undsets prachtige boek.
J. van Heugten
| |
Theologie
Albert Hartmann, S.J. Bindung und Freiheit des katholischen Denkens. - Verlag J. Knecht, Frankfurt a/M., 1952, 254 pp., geb. D.M. 10.80.
Onlangs verklaarde een bekend Protestants geleerde: ‘Het is een illusie te menen dat een katholiek geleerde een modern of een vrij man kan zijn’. Om deze uitspraak te weerleggen, hebben enkele professoren aan de Theologische Hogeschool van Frankfurt a. Main deze acht bijdragen over de encycliek ‘Humani Generis’ geschreven. Zowel op philosophisch, als op exegetisch en theologisch gebied, verschijnt de ware vrijheid als de uitsluitende gebondenheid door de innerlijke wet van de Goddelijke en menselijke waarheid (18).
Uiterst belangwekkend zijn de uiteenzettingen over de christelijke wijsbegeerte, over het existentialisme (Kierkegaard, Jaspers, Heidegger, Sartre en Marcel), en over de wetenschappelijke evolutieleer. De behandeling van het polygenisme doet enigszins verward aan: de lezer weet b.v. niet hoe het monogenisme zich verhoudt tot de geloofsschat (211). De verklaring van de Schriftteksten over het ontstaan van de mens lijken wat te star. De uiteenzettingen over de ‘vollere zin’ van de Bijbelteksten komen aan de recensent als bijna contradictorisch voor.
J. De Fraine
| |
Hans Urs von Balthasar, Schleifung der Bastionen von der Kirche in dieser Zeit (Christ Heute, Neuhe Reihe n. 9). - Johannes-Verlag, Einsiedeln, 1952, 84 pp.
De ene vestinggordel na de andere wordt in deze overgangstijd rond de Kerk gesloopt. De Kerk van Augustinus, Thomas, de Kerk van de Barok voelde zich nog steeds uitwendig en inwendig in zekere mate van de wereld van heidenen, muzelmannen en ketters gescheiden. De moderne omwentelingen hebben haar echter voor de totale Evangelische werkelijkheid geplaatst, dat Zij, als Christus, haar Bruidegom, midden in deze wereld leeft, vernederd, zwak, en daarom juist goddelijk sterk. Bij dit dieper beseffen van deze essentiële christelijke waarheid hebben de leken een onvervangbare grootse opdracht ontvangen: verspreid in de wereld te leven, en toch niet meer van deze wereld, het Licht van Christus rond te dragen vanuit dat nieuw opgekomen besef van een totale solidariteit van elke mens met alle anderen. Hieruit ontstaan spanningen tussen trouw aan de Kerk en aan het mensdom, tussen wetenschap en geloof, tussen zin voor de Kerk en begrijpen van de mensen. Het is een zware opdracht, maar de moeite waard geleefd te worden in deze tijd. Urs von Balthasar is een profeet. Zijn taal is zwaar, zijn gedachte duister als van een ziener. Om hem juist naar waarde te kunnen schatten moet de lezer zich voorzeker inspannen, en trouwens een voldoende graad van religieuze en philosophische ontwikkeling bezitten. Dan zal echter zijn moeite ruimschoots worden beloond.
P. Fransen
| |
Dr J. Ridderbos, De Profeet Jesaja. Eerste deel: hfdst. 1-39 in de serie: Korte Verklaring der H. Schrift. - J.H. Kok, Kampen, 1952, 4de druk, 300 pp., f 6.95.
In een korte inleiding behandelt prof. Ridderbos de figuur van Isaias, zijn werkzaamheid tegen de achtergrond van zijn tijd en de aard en inhoud van het Boek Isaias. Op de kwestie van de eenheid van auteur belooft hij uitvoeriger terug te komen in de inleiding op het tweede deel. Hoewel hij principieel de mogelijkheid van meerdere geïnspireerde auteurs niet ontkent, geeft hij toch te kennen dat hij dit Bijbelboek als geheel aan Isaias toeschrijft met uitzondering van enkele kleinere passage's.
De vertaling is waardig, vaak wat te plechtstatig zelfs naar ons voorkomt. Wij zouden graag wat meer de directe en bezielde taal van de Profeet horen doorklinken.
De vrij uitgebreide commentaar verbindt op harmonische wijze de noodzakelijke wetenschappelijke gegevens met uitleg omtrent de religieuse zin van de tekst. Kostbaar zijn de zeer talrijke verwijzingen naar andere Schriftplaatsen welke licht
| |
| |
werpen op Isaias' Profetieën. Zo is deze gereformeerde serie weer een welverzorgd deeltje rijker.
H. Suasso
| |
Mgr L.J. Suenens, Theologie van het apostolaat van het Maria-legioen. - Sheed & Ward, Antwerpen, 1952, 224 pp., ing. Fr. 95, geb. Fr. 125.
In dit boek - de Nederlandse vertaling van Théologie de l'apostolat, dat reeds in 1951 verscheen - leidt schrijver ons in op de eigen spiritualiteit van het Maria-Legioen, en biedt hij ons een religieuze bezinning op de betekenis en de gevolgen van de Belofte, waardoor ieder lid van het Legioen zich aan Zijn Moeder toewijdt. Het geeft tevens de principes van alle apostolische actie, die het werk is van Gods Geest. Daardoor beantwoordt dit boek aan het verlangen van elk levenskrachtig Christendom, dat de juiste verhouding kent tussen geestelijk leven en veroverende daad. Zo wordt Maria die door de kracht van de Heilige Geest Christus mocht ‘ontvangen’ om Hem als Verlosser aan de wereld te ‘geven’, het type van elke apostel, wiens leven een ‘aanvaarden’ is van Gods werking en tevens een ‘uitleven’ van die genade. Allen die bezield zijn met ware apostolaatsijver zullen in dit mooie boek met zijn degelijke inhoud een rijke bron vinden voor overweging en tevens het getuigenis van een vurig priesterhart.
J. Beyer
| |
Ds G. Toornvliet en Dr H.J. Westerink, Gereformeerden wat nu? - Uitg. J.H. Kok N.V., Kampen, 1952, 167 pp., f 5.90.
Dit boek is een reactie op twee onlangs verschenen boeken: Gereformeerden, waarheen? door Mr A. Bouman en Thijs Booy, en Gereformeerden, waarom? door prof. Zuidema c.s. De problemen in ‘Waarheen’ aan de orde gesteld, acht men door het forse antwoord van ‘Waarom’ niet opgelost. Het welzijn van de kerken en bovenal de eer van God dwingen hen te getuigen. En door dit getuigenis wil men de weg banen voor onderling overleg. Met handhaving van het gereformeerd beginsel wil men zich bezinnen op de koers van het gereformeerde leven.
Na een historisch overzicht en een analyse van ‘Waarheen’ en ‘Waarom’ wordt het gereformeerd standpunt positief uiteengezet. Dit opbouwend gedeelte is wel het beste van het gehele werk. Het is een vurig pleidooi voor een zaak, die de schrijvers niet weinig ter harte gaat.
Toch voelt zich de lezer, die dit helder betoog doorneemt, soms in zijn vaart geremd of gestuit bij de spontaan opkomende gedachte, dat genoemd geschil - ook tussen de Gereformeerden alleen - niet bevredigend is op te lossen zonder een bevoegd gezag, dat overigens in elke vereniging van mensen natuurnoodzakelijk is. En heeft Christus zelf, Wie ook de Gereformeerden een zo grote eerbied toedragen, daarvoor dan niet tijdig gezorgd? Hoe komt het toch, vraagt men zich af, dat zij, die de Schrift zo hoog waarderen, teksten als: Joh. 1, 42; Mt. 16, 13-20; Joh. 21, 15-17; Lc. 22, 32 en Joh. 17, 6-19; 20, 21-23; Mt. 28, 18-20 voorbijzien of onnatuurlijk interpreteren? Speelt hun hier de gewoonte als tweede natuur enigszins parten?
Eventueel zal de katholieke lezer met een glimlach een tiental zetjes aan ‘rooms adres’ incasseren en aan de Gereformeerden vrede en juister inzicht toewensen.
P. Ploumen
| |
In de reeks ‘Ecclesia Docens, pauselijke documenten voor onze tijd’ verscheen: Christus Dominus. Apostolische Constitutie van Paus Pius XII van 6 Jan. 1953 over het nuchter-blijven vóór de Eucharistie; met de daarbij behorende instructie van het H. Officie. - Gooi & Sticht, Hilversum, 1953, 31 pp.
Dit document verdient gelezen te worden, niet alleen om een overzicht te krijgen van de nieuwe bepalingen, maar ook en vooral om de twee motieven die de paus tot deze nieuwe wetgeving hebben gebracht, nl. enerzijds de eerbied voor de H. Eucharistie en anderzijds de zorg dat zoveel mogelijk gelovigen tot dit sacrament mogen naderen. Wij hopen dat bij het spreken en schrijven over dit onderwerp steeds deze achtergronden zichtbaar worden gemaakt.
P. Sch.
| |
Q.S. Flor. Tertullianus, Opera, pars 1: Opera Catholica. Adversus Marcionem (Corpus Christianorum, Series Latina, I, 1). - Brepols, Turnhout, 1953, XXVI-75 pp., 5 tabellen, Fr. 80.
De schone belofte van de Clavis Patrum Latinorum (Cfr. Streven, December 1951) treedt met deze eerste aflevering van het Corpus Christianorum in vervulling en wordt er niet door beschaamd. Het bevat, van de hand van Dom E. Dekkers, de mooie parenese Ad Martyras nu voor het eerst critisch uitgegeven, en van de hand van Prof. Dr J.G.Ph. Bor- | |
| |
leffs de twee boeken van de apologie Ad Nationes, reeds door hem uitgegeven in 1929 maar nu opnieuw critisch bewerkt na een nieuw onderzoek van het enig bestaande handschrift door middel van ultra-violette stralen. Vooraf gaat een bondig gehouden algemene inleiding op Tertullianus vooral met het oog op de tekstoverlevering; daarna volgt een werkelijk ‘uitgelezen’ bibliographie; op de derde plaats komen overzichtelijke tabellen van de getuigenissen over Tertullianus' geschriften bij de andere patristische schrijvers als ook van de codices en de voornaamste uitgaven, tenslotte de beide teksten met uitvoerig en verzorgd kritisch apparaat. Door de nauwkeurige notatie's bij Ad Nationes kunnen we ons ook een idee vormen van de paginering en indeling van het enig handschrift.
We hebben hier niet alleen een goede uitgave van twee Tertullianusteksten, maar een nieuwe, van de hand van gequalificeerde scholars. Wij hopen van harte dat de delen dezer collectie, die ook afzonderlijk verkrijgbaar zijn, hun weg zullen vinden niet alleen naar wetenschappelijke instellingen maar ook naar menige particuliere bibliotheek van priester, historicus, philoloog.
R. Leys
| |
Literatuur en cultuurleven
Lily Hohenstein, Adalbert Stifter. Lebensgeschichte eines Ueber-Winders. - Athenaeum-Verlag, Bonn, 1952, 319 pp., geb. D.M. 14,80.
Stifter, éénmaal hooggeprezen om zijn natuurbeschrijvingen, geraakte juist door de eenzijdigheid, waarmede men zijn werk had leren beschouwen, in de vergetelheid, totdat onze generatie een echte ‘Stifter-renaissance’ kende, die nog op verre na niet is uitgebloeid, al heeft zij hem reeds zijn ereplaats in de Duitse letterkunde weergegeven. In de kalme, ingehouden strenge vorm van zijn werk heeft men thans de verborgen geestelijke diepte leren zien. Dank zij een grondige studie van de bronnen, vanaf de brieven tot het ‘waarom’ der verbeteringen in de verschillende uitgaven van zijn werken, geeft deze biografie ons een nieuw inzicht in de ziel en het gemoed van deze schijnbaar burgerlijke, rustig levende man. Boeiend als een roman, is dit werk toch allesbehalve ‘geromanceerde’ biografie, doch wetenschappelijk verantwoord. S. schrikt niet terug voor de peilingen van de dieptepsychologie: de verloren ideale jeugdliefde, de mislukking van zijn huwelijk, die hij toch nooit klaar tot zijn bewustzijn wil laten doordringen, een onbeleden schuldbewustzijn tegenover de vrouw, die hem vreemd blijft, maar wie hij het ontbreken van zijn liefde wil vergelden met goedheid en wilskracht, tenslotte het uitwerken in zijn oeuvre van al de dromen die hij in zijn leven niet kon verwezenlijken. De angstaanvallen der laatste jaren worden ons na deze studie begrijpelijker, niet alleen als bijverschijnsel van zijn ziekte, maar als het uitbreken van de latente tragiek, die hem zijn hele leven had doen lijden, doch die hij tenslotte niet meer kan beheersen.
A. Deblaere
| |
A.L.I. Sivirsky, privaat-docent in de Hongaarse taal- en letterkunde, De Tragedie van de Mens van Imre Madách (1823-1864). Openbare les. - J.B. Wolters, Groningen, Djakarta, 1953, 20 pp., f 1.50.
De kunstwaarde van dit Hongaarse dichtwerk - te vergelijken met Goethes Faust - is door de Utrechtse privaatdocent vaak scherpzinnig belicht zowel in zijn universele betekenis als wat betreft de Hongaarse kleur.
J. van der Eng
| |
Charles Moeller, Au seuil du christianisme. Platon - S. Augustin - Pascal - Newman - Blondel (Cahiers de Lumen Vitae, 4). - Edit. Universitaires, Parijs-Brussel, 1952, 170 pp., Fr. 75.
In het getuigenis der grote meesters van het geestesleven, ontdekken wij telkens opnieuw de drang die hen drijft naar diegene die het Christendom als de Heer der ziel erkent. Dit boek maakt ons vertrouwd met het beeld van vijf getuigen: Platoon, die met schroom het oneindige benadert; Augustinus in wie de geest van Plotinos herleeft, gedragen door een geweldig geloof; Pascal die het christelijk denken in zijn beleving verpersoonlijkte, terwijl Newman de concrete houding der ziel aangeeft in haar opgang naar God, ontwikkelt Blondel op meesterlijke wijze de noodzakelijkheid van die opgang door de uitbouw der christelijke philosophie. Zij hebben allen hetzelfde thema beleefd: de gerichtheid van de mens naar God en de ontvankelijkheid van de menselijke natuur voor de openbaring. Het is goed zulk een werk te ontdekken al was het maar ter herinnering dat Christus leeft op de drempel van elke ziel.
J. Snyders
| |
| |
| |
Stefan Andres, Der Reporter Gottes. - Verlag J. Knecht, Frankfurt a/M., 1952, 228 pp., geb. D.M. 7.80.
Onder de verschillende werken van Stefan Andres neemt Reporter Gottes wel een bijzondere plaats in, omdat dit boek ons uit de sombere atmosfeer van zijn gewone themata leidt tot een meer positief, opbouwend levensinzicht. Onder de vorm van een reportage confronteert Andres Christus' zending en leer met de wereld: de materialistische, de onverschillige, de christelijke wereld, de wereld van iedere mens. De reporter spreekt de mensen aan, laat de mensen spreken, dwingt hen te spreken over Christus als de beminde ofwel ongekende Gezant van de Vader. In aansluiting met de andere werken van Stefan Andres ontdekken we hier weer de zoekende mens, die botst met de werkelijkheid, haar wil ontstijgen om de Mysterievolle Persoon van Christus te ontmoeten. Behalve door de begeesterende stijl treft het boek ook door de sterke bouw en de suggestieve voorstelling en de gespannen eenheid.
J. Snijders
| |
Het Letterkundig werk van Alfons Walschap. - De Sikkel, Antwerpen, 1952, 140 pp.
Prof. V. Celen, die het nagelaten werk van A.W. uitgeeft en inleidt, verdient dank. Het werk van Pater W. - een gedicht, fragmenten van een negerroman, Congolese rouwklachten - is wel te gering van omvang om er een verantwoord oordeel over uit te spreken, maar oorspronkelijk genoeg van kwaliteit om te doen begrijpen welk verlies ook onze literatuur trof toen deze missionaris op 35-jarige leeftijd overleed. Verwant aan dat van zijn broer Gerard, getuigt het talent van Alfons W. van een zelfde ‘trage, diepe, warme kracht’ en zakelijke directheid, met die onmiskenbare ondertoon van goede menselijkheid. Gerard W. wijdt hier trouwens een prachtig memento aan zijn broer, waarvoor ook hij onze dank verdient.
Paul van Meer
| |
Prisma-boeken: G.K. Chesterton, Charles Dickens. Vert. door P.J.M. Boezeman-Droog. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952, 232 pp., f 1.25.
In verband met de nieuwe vertaling van Dickens' werken, die Het Spectrum voor een zeer, zeer matige prijs lanceert, gaf dezelfde uitgeverij de vertaling uit van Chestertons essay over die schrijver. Dickens is een man naar Chestertons hart, een auteur, die opkomt voor de gevoelens en denkwijze van de man in the street, die de gezonde en zuivere volkszin voorstaat en verdedigt, die een hoge en gezonde moraal predikt en zijn lezers op boeiende wijze bezig houdt. Dickens moge in vele opzichten niet voldoen aan de eisen, die hedendaagse litteratoren en aesthetici aan een schrijver stellen, voor Chesterton is hij een schrijver bij Gods genade. Chestertons boek is geen biografie, meer een essay, een geestige en flitsende beschouwing over Dickens, vol verrassingen en paradoxen zoals men die bij Chesterton verwacht. Wie zich zet aan de lezing van Dickens' werken, zal met vrucht dit boekje lezen, dat getuigt van grote kennis der Engelse literatuur niet alleen, maar van bijzondere vertrouwdheid mét en diep inzicht in Dickens' innerlijke en uiterlijke wereld.
J. van Heugten
| |
D. Snijders, O.S.C., Herman Linnebank 1875-1927, zijn werk als criticus en Vlamingenvriend (K.V.H.U., Verh. 425). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, 80 pp., Fr. 25.
Vooral om wille van zijn warme vriendschap voor de Vlamingen heeft de Hollandse Kruisheer P. Linnebank (1875-1927) het ruim verdiend, dat de K.V.H.U. hem met deze brochure herdenkt. Zijn literaire beschouwingen hebben hem zelf niet overleefd; zijn invloed ging van zijn persoon zelf uit. Hij was een graag gezien conferencier, de man die de tachtigers kon waarderen toen de katholieken daar nog amper aan toe waren, de man die Gezelle vurig bewonderde, toen Nederland hem nog niet ontdekt had....
D. Snijders heeft zich uitstekend van zijn taak gekweten.
J. Noë
| |
Adriaan De Roover, Victor Roelens, de Vlaamse Lavigerie. - ‘Nieuw Afrika’, Antwerpen, 1952, 288 pp., ing. Fr. 60.
Met vreugde merken we op dat de oud-redacteur van Golfslag, de vrij bekende dichter en essayist, nu ook de biographie heeft voltooid van een onzer allergrootste missionarissen. Van Monseigneur Roelens namelijk, die in 1947 overleed; nadat hij meer dan vijftig jaar in Belgisch Kongo had gearbeid, en gedurende bijna vijftig jaar, als Apostolisch Vicaris, de meest bloeiende en vooruitstrevende missie van dat uitgestreke gebied had bestuurd. Het bewogen leven van de pionier, het sterk en strijdend bestaan van de stichter, het
| |
| |
wijze werk van de bestuurder: het was een buitengewoon leven; maar een complete, goed gefundeerde en zorgvuldig afgewogen biographie betekent dan ook een reusachtige onderneming.
Te uitsluitend heeft Adriaan de Roover op de brieven gewerkt, op het dagboek, op de missielectuur van 1890 tot 1910. Naast elkaar zette hij kleurrijke schetsen, altijd treffend; maar toen hij de vijftig jaar van Monseigneur bereikte, was zijn handschrift reeds te omvangrijk en moest hij het overige kort samenvatten. Zo mist zijn werk, als geheel gezien, evenwicht en structuur, soberheid en diepte.
Doch laat het de aanloop geweest zijn van een ware Roelens-biographie, na een veelvuldige grondige voorstudie volgens plan opgezet en met zelfbeheersing voltooid. Dan zal het eerste boek het tweede altijd illustreren; en altijd zal het tweede de diepe achtergrond bloot leggen waarop veel bonte dingen geschieden.
Intussen warm aanbevolen.
Em. Janssen
| |
Denijs Peeters, Frans Van Immerseel, grafieker. - Artistenfonds, Antwerpen, 1952, 73 pp. waarvan 56 platen, Fr. 100.
Een objectieve, interessante inleiding op het werk van F.V.I., die ons groei, inspiratie, techniek en evolutie van zijn kunst beter leert kennen. Kon de veelzijdigheid van deze kunstenaar verontrusten, vreesde men in het veelvuldig varieren van zijn technieken een gevaar voor te grote gemakkelijkheid, in zijn voortdurend experimenteren een gebrek aan diepte te zien binnensluipen, of een te veel aan historische geleerdheid onder invloed van zijn studies, de overvloedige illustratie, die ons hier zijn evolutie laat volgen, toont ons dat dit alles geen gevaar betekende voor zijn artistieke persoonlijkheid, doch een uitdrukking was van rijke innerlijke ontwikkeling: de schoonheid, kracht en rijpheid van zijn werken der laatste jaren bewijzen het.
A.D.
| |
F. van der Meer, Geschiedenis ener kathedraal. - Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1952, 3de druk, 88 pp., 122 afb., f 8.90.
Een aantal jaren geleden heeft Professor v.d. Meer ons aangenaam verrast met zijn boeiend, sprankelend werk: Geschiedenis ener kathedraal. De originele evocatie van het verleden, zijn levendige stijl en groot meesterschap over het woord openden nieuwe mogelijkheden voor de Nederlandse kunstbeschrijving, die onder invloed van de Germaanse wetenschap niet alleen de Duitse degelijkheid bezat, maar vaak ook dorheid en duisterheid. Sterk geïnspireerd door de Franse cultuur heeft Professor v.d. Meer bewezen dat hij ook de Franse kunst verstond om een degelijk onderwerp interessant en boeiend te behandelen. Dit boek getuigde trouwens in vele opzichten voor de bewondering van de schrijver voor de Franse kunst.
Onlangs is een nieuwe uitgave van dit werk verschenen, en ook deze is weer een schone verrassing. De schrijver heeft er namelijk een rijke verzameling afbeeldingen aan toegevoegd, zodat nu de tekst overvloediger belicht wordt. Dit boek is aldus nog meer toegankelijk geworden voor de niet-vakman, die zijn liefde voor de kunst ruimschoots kan bevredigen met dit boeiende en prachtig-uitgegeven boek.
C. de Groot
| |
C. Doelman, Kleine geschiedenis van de Europese kunst. - Uitgeverij Born, Assen, 1952, 76 pp., 31 afb., f 2.90.
De schrijver trekt in dit boekje de grote lijnen van de kunstgeschiedenis. Bij zo'n doelstelling kan men niet op details ingaan; uit de aard der zaak zullen de formuleringen vaak ook wat algemeen blijven. De auteur heeft blijkbaar vooral bedoeld de belangstellende leek een eerste kennismaking te bezorgen met de kunst. Hij is hierin goed geslaagd, waardoor dit werkje aan zijn doel beantwoordt.
C. de Groot
| |
Dr A. van der Boom, Acht Vlaamse en Nederlandse houtgraveurs. - Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam-Antwerpen, 1952, 36 pp., 104 ill.
Met liefde heeft Dr v.d. Boom zich al vele jaren verdiept in de studie van de Nederlandse prentkunst, en van tijd tot tijd verschijnen er boeken van zijn hand, die zijn kennis van dit onderdeel uit de beeldende kunst overtuigend bewijzen. In dit boek stelt de schrijver ons acht uitstekende houtgraveurs voor: drie Vlaamse en vijf Nederlandse kunstenaars. Het zijn voor ingewijden zeer bekende namen: Nelly Degouy, Désiré Acket, Luc de Jaegher vertegenwoordigen België, uit Nederland treden voor ons aan P.G. Rueter, Thijs Mauve, Dirk van Gelder, Nico Bulder en S.L. Hartz.
Dit boek van Dr v.d. Boom bewijst dat de Nederlandse en Vlaamse houtgra- | |
| |
veurs niet behoeven onder te doen voor hun Engelse en Franse collega's. Hun kunst bezit de distinctie die de Engelse houtgravure kenmerkt en de vlotheid en edele gedurfdheid die zo vaak aangenaam verrast in de Franse meesterwerkjes. Wij hopen dat Dr v.d. Boom ons nog dikwijls verblijdt met zijn interessante publicaties over de prentkunst, en dat hij steeds, evenals nu in de Wereldbibliotheek, een toegewijde uitgever moge vinden.
C. de Groot
| |
Over het Exlibris. - Wereldbibliotheek-Vereniging, Amsterdam-Antwerpen, 1953, 108 pp., vele illustr.
De Exlibris-kring van de W.B.-Vereniging heeft een alleraardigst boekje uitgegeven Over het Exlibris, dat op de eerste plaats bedoeld is voor haar leden. Vele afbeeldingen van Franse exlibris uit de laatste eeuwen sieren dit werkje op aantrekkelijke wijze.
C. de Groot
| |
Richard Williamson Ellis, Book Illustration. A Survey of its History and Development. - Kingsport Press, Kingsport, 1952, (18)-76 pp., 76 ill.
De grote belangstelling van de Amerikanen voor het schone geïllustreerde boek spreekt zeer treffend uit dit prachtig uitgegeven werk, dat een overzicht wil bieden van de historie van de boek-illustratie. Meer dan zeventig kunstenaars uit verschillende landen en diverse tijdperken worden op een charmante wijze aan ons voorgesteld. Wij krijgen een beknopt overzicht van hun leven en werk en iedere biographische schets wordt vervolledigd door een boekillustratie van de kunstenaar, die doorgaans zeer typerend is voor de geest en het werk van de artist.
Ofschoon de keuze zeer ruim is, mist men toch wel de een of ander, die om de kwaliteiten van zijn kunst zeker recht had om opgenomen te worden. Zo wordt er b.v. geen enkele Nederlandse boekillustrator genoemd, terwijl wij toch ongetwijfeld enige belangrijke boekillustrators bezitten. Men kan toch moeilijk de Hollandse Amerikaan Hendrik Willem van Loon, die wel optreedt, de vertegenwoordiger van Nederland noemen. 't Is overigens een buitengewoon interessant werk, waarvoor wij de vrijgevige en kunstzinnige uitgever van harte dankbaar zijn.
C. de Groot
| |
Ottilie Mosshamer, Werkbuch der katholischen Mädchenbildung. Dl 2: Wege der Frau. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1952, XII-380 pp., ing. D.M. 12.80, geb. D.M. 15.60.
Nog meer dan het eerste deel van dit werk, dat wij verleden jaar (Jan. blz. 369) bespraken, zouden wij dit tweede deel aan alle priesters, opvoeders en leidsters van vrouwelijk jeugdwerk willen aanbevelen, als wellicht het allerbeste wat hun op het ogenblik bij de geestelijke opleiding van de rijpende vrouwelijke jeugd ter beschikking staat. Wege der Frau heet het, en het behandelt alles wat het meisje helpen kan bij het ontdekken en volgen van haar eigen taak en roeping. In de eerste hoofdstukken worden de grondslagen van elke levenstaak beschouwd. Het beschikbare materiaal vooreerst: erfelijke aanleg, krachten van de ziel en gaven der genade. En daarin de factor van persoonlijke medewerking: persoonlijkheidscultuur, ideaalbestreving en luisterende ontvankelijkheid. De volgende hoofdstukken schetsen de eigen roeping van de vrouw, de ontdekking ervan door het jonge meisje en de drie grote vormen welke deze roeping aannemen kan: ‘der Schleier, der Kranz, der Ring’. Tot slot wordt dit alles geprojecteerd op het beeld van de eeuwige Vrouw, de Lieve Vrouwe en Moedermaagd.
Al deze levensvragen worden met ruime blik, met fijnzinnige tact, rustige oprectheid en diep religieuze schroom behandeld. En telkens weer is de uiteenzetting ingebouwd in een context van schriftpericopen, gedichten, verhalen, liederen en spreuken, zodat het nooit bij een dorre dissertatie blijft, maar alle harmonieken van de meisjesziel mee aan het trillen worden gebracht. Een ware goudmijn wordt ons hier door een uitzonderlijk begaafde en fijnbesnaarde opvoedster ter beschikking gesteld. Laten velen er overvloedig uit putten.
L. Monden
| |
Geschiedenis
Prof. Dr L.J. Rogier, Eenheid en scheiding (Geschiedenis der Nederlanden onder red. van Prof. Dr L.G.J. Verberne, Dl 2). - De Koepel, Nijmegen, 1952, VIII-296 pp., 47 afb.
Na het Ie deel voor Dr P.C. Boeren en het IIIe door Prof. Dr Verberne, ver- | |
| |
schijnt nu ook het IIe Deel van de ‘Geschiedenis der Nederlanden’. Prof. Dr Rogier had wel een dankbare opdracht de meest interessante periode van onze nationale geschiedenis, van 1477 tot aan de Franse Revolutie, te behandelen. Niet alleen weet hij ons in gedrongen hoofdstukken drie eeuwen complexe politieke geschiedenis duidelijk te maken, maar hij heeft interessante hoofdstukken over het cultuurleven en de economische ontwikkeling, over de sociale wantoestanden en het godsdienstig leven. Niet dat de auteur vele nieuwe feiten aanbrengt, maar voortdurend probeert hij een nieuw inzicht te schenken: zijn uiteenzetting van het ‘verraad’ van Rennenberg b.v. is overtuigend, en zijn poging tot rehabilitatie van de rederijkers en de ‘Patriotten’ gefundeerd.
De auteur heeft zijn opvatting over de eerste regeringsjaren van Filips II, vooral over diens godsdienstige politiek, gelukkig enigszins gewijzigd. Op verscheidene punten kunnen wij echter volstrekt niet accoord gaan. Granvelle is een ‘model-Machiavellist’ (p. 70), ‘Alva had met zijn koninklijke meester de principiële gewetenloosheid gemeen’ (p. 88); het gaat over ‘wilde practijken’ der pauselijke en bisschoppelijke inquisitie (p. 60), enz. Tot onze verbazing houdt de auteur nog steeds staande dat de Spaanse Koning zich bij het aanduiden der nieuwe bisschoppen hoofdzakelijk door politieke motieven liet leiden. Als bewijs citeert hij enkel ‘de sluwe cynicus Granvelle, de vadsige egoïst Schenck van Toutenburg en de dronkaard Nicolaas van Niewland’ (p. 83) en rept met geen woord van de talrijke goede en verschillende uitstekende bisschoppen in die tijd.
Niettegenstaande een uitgesproken sympathie voor de Zuidelijke Nederlanden - lees b.v. op blz. 194 en 205 het aandeel der Zuid-Nederlanders in de economische en culturele bloei van het Noorden in de zeventiende eeuw - blijkt even duidelijk Rogier's tekort aan kennis van de geschiedenis van het Zuiden. Tot ons genoegen wordt een Vierde Deel aangekondigd: ‘Het Zuiden sinds 1648’ door Drs J. Scheerder. Deze Zuidnederlandse historicus zou er echter goed aan doen minstens in 1585 te beginnen. Dat Prof. Rogier naast een Rubens en Van Dyck, niet ook Teniers, Jordaens en anderen noemt, is onvergeeflijk, zoals het doodzwijgen van de eerste-rangs activiteiten der Bollandisten.
Deze enkele opmerkingen nemen niet weg dat Prof. Rogier, dank zij een veelzijdige belezenheid, een plastisch uitbeeldingsvermogen en een snedige taalvaardigheid, ons een boeiend en degelijk boek heeft geschonken.
M. Dierickx
| |
Jan Romein, Machten van deze Tijd. Vierde Druk vermeerderd met Gegist Bestek. Ingeleid en bezorgd door Dr J. Presser. - Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1950, 703 pp., 48 afbeeldingen.
Dit boek bestaat uit vier delen: 1. Machten van deze tijd. 1919-1932 (pp. 15-288), een herdruk van een in 1932 verschenen en in 1933 bijgewerkt boek; 2. Eerste vervolgdeel op dit boek. 1933-1935 (pp. 289-387), verschenen in October 1935; 3. Tweede vervolgdeel. 1936-1937 (pp. 389-496) verschenen in Januari 1938; 4. Gegist Bestek, een groep van 27 politieke maandoverzichten van elk ongeveer zes bladzijden, verschenen in Groot Nederland tussen Mei 1936 en Augustus 1939. Achteraan komen nog een boekenlijst, een jaartallenlijst 1918-1939 en een bladwijzer, terwijl Dr Presser voor een ‘Ten Geleide’ en een naschrift zorgde.
In het eerste gedeelte behandelt Prof. Romein in systematische orde de toestand van de voornaamste grootmachten in de veertien jaren na de eerste wereldoorlog, en hij biedt heel wat interessants te lezen. In de twee supplementen reikt zijn gezichtseinder niet verder dan twee jaar, maar ook hier gaat hij meestal systematisch en niet chronologisch te werk, terwijl hij in de politieke maandoverzichten een journalistieke beschouwing over de afgelopen maand biedt. Dat men het eerste deel herdrukt, heeft zin; voor de vervolgdelen lijkt een herdruk niet voldoende gemotiveerd, gezien het tekort aan tijdsafstand in onze snel evoluerende tijd; en in elk geval is een nieuwe uitgave van die journalistieke artikelen totaal overbodig.
Romein vermijdt alle bewuste of onbewuste subjectiviteit, maar erkent volmondig, de feiten te zien en te beschrijven van uit zijn eigen standpunt (Aldus in zijn Woord Vooraf, pp. 11-14). Hij is erg tegen het imperialisme en het kapitalisme: de crisis van 1929 is ‘dé crisis, nl. van het kapitalistisch stelsel zelf’ (p. 65 en 298). Nog een diepere grondtoon beluisteren wij, wanneer de auteur uitvaart tegen het fascisme. Positief echter is de marxistische grondslag van Romein's levensopvatting, wat dan veel sympathie voor Rusland meebrengt. ‘Rusland is
| |
| |
geen probleem, Rusland is een oplossing’ (p. 211), ofschoon de beruchte processen van Moskou in 1937 hem een pijnlijk ‘wij begrijpen niet’ ontlokken (pp. 523-528). In de Kerk ziet Romein enkel een machts-instituut, dat reactionnair is en samengaat met het fascisme in zijn strijd tegen het bolsjewisme (pp. 450-460 en passim).
M. Dierickx
| |
Chester Wilmot, De strijd om Europa. Geautoriseerde bewerking en vertaling door John Kooy. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1952, 750 pp., rijk geïll.
Dit degelijk en boeiend geschreven boek over de tweede Wereldoorlog vangt aan op het ogenblik dat Duitsland meester is van het Westen, en Engeland zich begint voor te bereiden om ‘de weg terug’ aan te vangen. Doorheen de politieke en militaire gebeurtenissen tussen Duinkerken en de slag van Normandië, toont de schrijver ons zowel de groeiende kracht van de Gealliëerden als de sterkte en tenslotte de overmoed van het Duitse opperbevel in de persoon van Hitler. Daarna volgt hij van dag tot dag de voorbereiding van ‘Overlord’, de landing zelf en, de zegevierende tocht door Normandië, om tenslotte, na de operaties rond Arnhem en de tegenaanval in de Belgische Ardennen, de zegevierende ‘weg naar Berlijn’ op te gaan.
Interessanter dan de militaire gebeurtenissen lijkt ons het politieke spel dat de auteur van dichtbij volgt. Op dit plan is Stalin de grote overwinnaar van deze Wereldoorlog, omdat hij in Teheran verkreeg dat de Anglo-Amerikaanse strijd tot het Westen beperkt zou blijven, terwijl het Oosten vrij bleef voor Rusland's politieke ambities. Het Duitse offensief in de Ardennen bedoelde uiteindelijk de Westelijke Geallieerden tot een compromisvrede te brengen, en Rusland buiten Duitsland te houden. En de Duitse weerstand tot het bittere einde schrijft de auteur terecht toe aan Roosevelt's eis tot onvoorwaardelijke overgave.
De reden waarom Wilmot's boek in Engeland zo'n opluchting verwekte, ligt hierin, dat hij, naast alle sympathie voor de Amerikaanse diplomatie en militaire prestaties, tracht aan te tonen, en wellicht werkelijk aantoont, dat het Engels beleid zowel militair als diplomatiek sterker en meer vooruitziend was, en dat de Amerikanen te veel overlieten aan improvisatie en geestdrift.
Voegen wij hier nog aan toe dat Wilmot zijn documentatie putte uit zijn eigen ervaringen als oorlogscorrespondent voor de B.B.C., uit de dagboeken van verscheidene generaals, en tevens uit het Neurembergse proces en uit tal van verslagen zo van geallieerde als van Duitse zijde.
R. Loyens
| |
Waker Duranty, Stalin en Co: Het Politburo. De mannen, die Rusland regeren. Nederl. vertaling (uit het Engels) van Jan van Dijk. - U.M. ‘West-Friesland’, Hoorn, 1951, 294 pp., f 5.90.
Duranty, de nestor van de buitenlandse correspondenten in Rusland, is correspondent van de ‘New York Times’. Men kan bij de vele boeken die handelen over de moderne geschiedenis van Rusland, met name waar zij de strategische opmars van het programmatisch Russisch Communisme beschrijven, verschillende vormen van geschiedbeschrijving toetsen. Er zijn schrijvers die te weinig aandacht besteden aan het individu en vooral de nadruk leggen op de totaliteit van de ontwikkeling der communistische wereld- en levensbeschouwing en er zijn ook publicisten die te veel aandacht besteden aan het individu. Wat in dit boek van Duranty zeer boeit is de methode van biografische geschiedschrijving. Op zeer concrete en objectieve wijze neemt de schrijver als het ware bezit van de historische werkelijkheid door de individualiteit te reconstrueren. Deze methode zoekt die werkelijkheid niet in schema's en catalogen; zij is natuurlijk allerminst onkundig van classificaties maar weet, in plaats van skeletten, personen te scheppen. En zo hebben wij dan in bovengenoemd boek een boeiend relaas van de dertien leiders die het Politburo vormen van de Russische Communistische Partij.... en dit Politburo is Rusland en het Communisme is Rusland. Zonder een moreel oordeel over de leiders uit te spreken wil het trachten door te dringen in de Bolshevistische geest en ons, Westerlingen, begrip bijbrengen van de achtergrond van de politiek der U.S.S.R. De hoofdstukken over ‘Stalin de man’ (IV), ‘Stalin het symbool’ (V) en ‘Stalinisme’ (VII) horen o.i. tot de best geschrevene. Hoewel het boek in 1949 verscheen en er in de dertien leiders een kleine wijziging is gekomen, is de opmars beslist dezelfde gebleven al brengt de dynamiek mee dat bij tijd en wijle die opmars ogenschijnlijk zijpaden opgaat. Maar dat is een bekend devies; de zig-zag lijn is volgens Lenin de
| |
| |
kortste afstand tussen twee punten.
Hoewel het meer tussen de regels staat dan er in valt uit het boek uitstekend op te maken dat de leiders in Rusland door een collectieve waanzin ten opzichte van het Westen zijn gegrepen en het ziet er nog niet naar uit dat deze waanzin het pad der genezing op gaat. Voor hen die zich interesseren voor ‘het raadsel Rusland’ is dit boek zeer interessant. Het geeft een zeer aannemelijke verklaring van vele actuele kwesties, belicht uitstekend het streven van de leiders, tekent hun onverbiddelijke energie en laat ons de koude hardheid zien waarmee men langs de lijnen van het Marxisme, het Leninisme, het Bolshevisme, Stalinisme en Communisme als maar verder opereert.
W.Th.
| |
Wetenschap
Karl Kaindl, Quantenbiologie (Sammlung Biologie, Bd. 11). - Verlag Br. Hollinek, Wenen, 1951, 80 pp., 11 Tafels, Zw. Fr. 6,50.
Met deze titel bedoelt de auteur van dit essai de studie van de biologische verschijnselen op het plan der elementaire partikels, waar de schijnbare continuiteit der energiewisseling opgelost wordt in de eenheid van het ‘aktie-quantum’. Na een korte inleiding over structuur der materie, is het grootste deel van het werkje besteed aan de stralingsbiologie, of invloed der actieve straling op de biologische stelsels, in het bijzonder hoe zij op virussen en genen mutaties kan verwekken, die het ontstaan van nieuwe erfelijke eigenschappen verklaart. Incidenteel raakt de auteur het probleem aan van de mogelijke erfelijke belasting ener bevolking, die blootstond aan de radioactieve straling voortkomend uit de ontploffing van een atoombom. Met enige kennis van genetica en van hogere wiskunde, is het werkje gemakkelijk te verstaan en geeft een goed idee van de toekomstmogelijkheden van deze nog zeer embryonale tak der biologie.
J. Elliott
| |
Prof. J.B.S. Haldane, Erfelijkheid en maatschappij, vert. I.E. Prins-Willekes Mac Donald. - N.V. Wereldbibliotheek, Antwerpen-Amsterdam, 1950, 176 pp., geb. Fr. 67,50.
Prof. J.B.S. Haldane, een vooraanstaand specialist in de erfelijkheidsleer, schetste in een boekje Heredity and politics het essentiële van wat de genetica kan bijdragen voor het welzijn der menselijke maatschappij. Dit bevattelijk en interessant werkje, waarvan de ‘Wereldbibliotheek’ een vertaling bezorgde, zet de grondnoties uiteen der genetica, belicht door talrijke voorbeelden vooral ontleend aan de menselijke erfelijkheid, en trekt tenslotte de besluiten voor een eventuele regeling der menselijke voortplanting.
Haldane is weinig aanmoedigend voor rassencultuur. Zakelijk en niet zonder zin voor humor weerlegt hij één voor één de eugenetische gemeenplaatsen en sophismen welke zekere totalitaire staatsregiemen of Maltusiaanse conferenciers in democratische landen het goedgelovige publiek voorhouden. Het is wel interessant te zien, hoe een man van internationale competentie op 't gebied der genetica, die zijn sympathie voor het communisme niet verheelt, de z.g. wetenschappelijke basis van de eugenetica grondig becritiseert en tot haar elementaire en aanvaardbare proporties herleidt. Wat tenslotte neerkomt op een genuanceerde maar ernstige aanmaning tot voorzichtigheid in geval van huwelijk tussen aanverwanten en erfelijk belasten. Buiten het aanbevelen van anticonceptionele middelen, is er niets in het werk dat een katholiek niet goedkeuren kan. Dit leerrijk boekje, dat zich eerlijk binnen de grenzen der wetenschappelijke bevoegdheid houdt, is ook weldoend omdat het zo volmenselijk is.
J. Elliott
| |
J.B. Hoffmann, Lateinische Umgangssprache. 3. Aufl. (Indogermanische Bibliothek, hersg. von Hans Krahe). - Winter, Heidelberg, 1951, XVI-211 pp., ing. D.M. 7.10, geb. D.M. 8.70.
Deze reeds vaak opgemerkte taalkundig-stylistische studie over de Latijnse omgangstaal beleeft haar 3e uitgave. Het is er de Schr. niet om te doen met alle finesses van het vak de eigenaardige klank- en vormleer der Lat. spreektaal te beschrijven (naar zijn eigen oordeel ontbreken in deze nog de nodige criteria); wel bepaalt Hofmann met geduld, scherpzinnigheid en beproefd taalgevoel het aandeel van juist het gevoel in de structuur van de Lat. Umgangssprache. Hij maakt hierbij jammer genoeg geen gewag van de nochtans merkwaardige studies, die ten onzent door Jac. van Ginneken werden gewijd aan de vraag naar het aandeel van het gevoel in de uitbouw van de taal (o.a. in de Leuvense Bijdragen,
| |
| |
1911 en 1912). Ook vernam de lezer graag wat over het aandeel van het christelijk Lat. bij de uitgroei der Lat. omgangstaal: een aandeel dat na de studies van Chr. Mohrmann e.a. niet zo onbelangrijk blijkt te zijn.
Een boek alles samen waaruit ook leraren van het M.O. een leerzame documentatie zullen vinden bij het opfrissen van het wel eens verdorrende taalonderricht der z.g. dode talen. Vergelijkingen met parallelle taalverschijnselen uit het Duits en het Frans maken de lectuur van dit nochtans technische werk levendig en boeiend.
J.V.B.
| |
Qua Die? Omrekening van de romeinse kalender. Ill. door N. Degouy. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, 30 pp., Fr. 15.
Een handige omzetting van de Romeinse kalender in onze huidige tijdsrekening, verlucht met sierlijke houtsneden van N. Degouy. Alle latinisten zullen dit boekje met nut hanteren.
J.D.B.
| |
Dr M. Bruna, De evolutie-theorie. - G.G. Genootschap, nr 669, Den Bosch, 1952, 63 pp.
Dezelfde moed, die een theoloog moet hebben om een catechismus te ontwerpen, heeft de bioloog die een korte samenvatting van het evolutievraagstuk schrijft. Dr Bruna zij met deze moed gelukgewenst. Natuurlijk stelt hij zich daardoor aan critiek bloot. De critische houding in dit vraagstuk neemt sterk toe, sinds wij geleidelijk de evolutie-roes te boven komen en de nuchterheid terugkeert.
Indien de auteur deze evolutie geheel had meegemaakt, zou hij veel meer ruimte gelaten hebben tussen de bindende gegevens der openbaring en de verantwoorde conclusies der wetenschap.
H. van Waesberghe
| |
Dr W.A. Pannenborg, Satirische schrijvers, Karakter en Temperament. Van Gorcum & Comp, Assen, 1953, 86 pp., f 3.90.
Naast een studie van de psychologie der humoristen (Dr C. Hazewinkel, 1922) ontbrak tot nu toe een typologie van de satirische schrijvers. Dr Pannenborg voorzag in deze leemte. Hij bewerkte een grote hoeveelheid biografische gegevens van 27 satireschrijvers (o.a. Byron, Erasmus, Gogol, Heine, Ibsen, Montesquieu, Rabelais, Voltaire) en vulde deze aan, resp. vergeleek deze met gegevens uit de herediteits-enquête van Heymans en Wiersma. Hij vond op deze wijze twee typen: het schizothyme en het sanguinische, en kwam tot de conclusie, dat dit resultaat Kretschmer's uitspraak in twijfel trekt, waar deze zegt dat satirici en ironici typische vertegenwoordigers zijn der schizothymen. Hoewel deze publicatie zeer droog en zakelijk is uitgevallen, zal zij niet nalaten belangstelling te wekken bij psychologen en litteratoren, en bewijst zij de bruikbaarheid van de empirische psychologische typologie, zoals deze werd gefundeerd door de Groningse school.
J.J.C.M., arts
| |
Economie en sociologie
Economische wetenschap en economische politiek. Een bundel opstellen aangeboden door de Tilburgse Academische Economische Kring aan de Academische Senaat ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de Katholieke Economische Hogeschool. - H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1952, 443 pp., gen. f 11.50, geb. f 14.-.
Een niet ongebruikelijk, maar daarom niet minder passend geschenk van de afgestudeerden aan hun vroegere leermeesters. Een blijk van vreugde en dankbaarheid tevens. Binnen het bestek van deze recensie is het niet mogelijk de negentien bijdragen afzonderlijk te bespreken. Wij zijn gedwongen genoegen te nemen met een kort overzicht.
Inzake de theorie van de economische politiek, schreef Groeneveld over de samenhang tussen orde, wettelijkheid en politiek, behandelde Schouten enkele planhuishoudkundige aspecten, en gaf Ponsioen een eerste aanzet tot een sociologie van het economisch-politieke denken. Smulders en Mulder namen loon- en prijspolitiek en collectieve loonvorming onder de loupe, terwijl Veldkamp zich in de sociale politiek verdiepte. Van Berkum trok een principiële vergelijking tussen Katholicisme en Socialisme.
Schings en Mutsaers oriënteerden zich op het buitenlands economisch beleid met artikelen over betalingsbalanspolitiek en monetair evenwicht, en op ditzelfde stuk zette Schmelzer het venster op de toekomst open. Problemen in en rond de onderneming hadden de aandacht van Verster met ‘De ondernemer in de bran- | |
| |
ding’, van Van Keep met ‘Ondernemingsfinanciering’, van Schrijvers met ‘Enige notities over het klein- en middenbedrijf’. Braun schreef over de Nederlandse middenstandspolitiek.
De betrekkingen naspeurend tussen industrie en handel, leidde Geertman naar de opstellen van Van Casteren en Walter, die handelden over de coördinatie van het binnenlandse goederenverkeer en de transito-verkeerspolitiek. De landbouwpolitiek vond een scribent in Kriellaars, en tenslotte werden door De Mast, schrijvend over financieel centralisme, de gemeentefinanciën niet vergeten.
In deze bundel werd de strakke samenhang geofferd aan de diversiteit der onderwerpen. Ook is het niet wel mogelijk achter de verschillende opstellen dezelfde wetenschappelijke bron, de Tilburgse Alma Mater, te ontdekken. Maar de vraag mag gesteld, of dit niet eerder een voordeel is. Te vaak immers werd in het verleden aan deze hogeschool ten onrechte een strak doctrinisme verweten: het voor ons liggende werk der afgestudeerden bewijst de onredelijkheid van dit verwijt.
Door de actualiteit van de onderwerpen en de deskundige behandeling, is deze bundel van groot belang. Lezing zal vruchtbaar zijn voor allen die zich ex professo met het economisch-sociale leven bezig houden, of zich daarop voorbereiden.
A. Kuylaars
| |
Mr Dr Th. Keulemans, O. Carm., De mens in het maatschappelijk verkeer. - Uitg. Urbi et Orbi, Amsterdam, z.j., XIV-322 pp., geb. f 8.50.
In Pauselijke encyclieken, brieven en toespraken bezitten wij kostbare richtlijnen voor de ordening van het maatschappelijk leven. Door uit deze schat een 180 uitvoerige citaten te lichten, systematisch te rangschikken en te voorzien van een verbindende tekst, heeft Pater Keulemans een maatschappijleer samengesteld. In hoofdstuk I, ‘De opbouw der samenleving’, wordt achtereenvolgens behandeld: de sociale natuur van de mens, de deelgroepen, de verhouding individu-groep, de staat en de internationale samenleving. Hoofdstuk II handelt wel zeer uitvoerig over ‘De juridische organisatie onzer nationale samenleving’; vanzelfsprekend konden hier Pauselijke teksten alleen in de meer algemene paragrafen gebruikt worden. Hoofdstuk III geeft aan ‘Hoe het doel der samenleving bereikt wordt’, waarbij de auteur zich hoofdzakelijk tot het economische beperkt, en spreekt over: eigendom, productie, omloop (ruil en ruilmiddel), verdeling en verbruik.
Voldoet dit boek aan de eisen die wij thans aan een maatschappijleer mogen stellen? In het voorwoord wordt gezegd: ‘Wie niet bevreesd is de leiding dezer (Pauselijke) uitspraken te aanvaarden, heeft de zekerheid, dat hij er uit komt’, uit de doolhof nl. ‘waarin onze maatschappij tastend en zoekend ronddwaalt’. Die ‘zekerheid’ is echter maar een zeer betrekkelijke, want als de Paus algemene richtlijnen geeft, en suggesties voor oplossingen, zijn wij er nog geenszins van ontslagen deze richtlijnen verder door te denken, te beargumenteren en voor onze maatschappij tot concrete oplossingen te verbijzonderen. In dit opzicht stelt Pater Keulemans o.i. de lezer teleur. Zijn wijsgerige sociologie komt niet verder dan de ‘hulpbehoevendheid’ en de tweeslachtige individu - gemeenschapsverhouding van Angelinus; noodzakelijke en vrije groepsvormen worden onderscheiden als afzonderlijke realiteiten, en niet gezien als verschillend gedoseerde aspecten van iedere duurzame menselijke groep; als het wezen van de P.B.O. wordt gesteld het overbruggen van de sociale tegenstellingen i.p.v. de ordening van het economische leven, wat primair is; volgens de sociale aanleg van de mens zou één wereldstaat mogelijk zijn; enz. Waar het aankomt op concretisering, laat de auteur weliswaar zo goed als geen kwestie onaangeroerd, maar veelal missen wij toch een diepere en houvast gevende behandeling. Zo t.a.v. het recht op arbeid, de medezeggenschap in de onderneming, belastingbetaling en -ontduiking, het sociale karakter van de eigendom, de verdeling als economisch probleem, de techniek als maatschappelijk vraagstuk; enz. Als wij in de maatschappij van vandaag ‘tastend en zoekend’ ronddwalen - en wie zal dat tot op zekere hoogte willen ontkennen? - dan mogen wij het toch betwijfelen of dit boek, juist dáár waar wij de weg kwijt zijn, ons een veilige gids kan
zijn.
A. Kuylaars
| |
C. Van Gestel, O.P., Sociale leer van de Kerk. - 'T Groeit, Antwerpen; Nelissen, Bilthoven, 1952, 340 pp., ing Fr. 140, geb. Fr. 170.
Deze geheel nieuwe bewerking van het bekende handboek dat E.P. Rutten O.P. ons destijds bezorgde, is waarlijk te begroeten: de sociale vormen hebben zich sinds 1932 sterk ontwikkeld zodat nieuwe
| |
| |
punten in de sociale leer van de Kerk moesten opgenomen worden.
Na een inleidend principieel hoofdstuk over de sociale leer van de Kerk in het algemeen wordt de ontwikkeling van die leer in de verschillende landen beknopt en toch niet te schematisch, overzichtelijk en toch niet te houterig geschetst. In het kernstuk van het boek worden de centrale gedachten van de katholieke sociale leer behandeld: rechtvaardigheid en liefde, als haar grondpijlers; eigendomsrecht en eigendomsplicht; arbeid en kapitaal; stands- en bedrijfsorganisatie; staat en maatschappelijke ordening. Deze hoofdstukken munten uit door klare begripsbepaling, genuanceerd oordeel, paedagogische vaardigheid en typografische schikking. Kort, misschien wel te kort, worden liberalisme, marxisme en communisme tegenover de katholieke sociale leer gesteld. Het boek eindigt met een meer apostolisch hoofdstuk: de nieuwe kruistocht.
Dit boek beantwoordt volledig aan het gestelde doel: leken en priesters een degelijke, betrouwbare kennis van de katholieke sociale leer aan de hand te doen. Wie wetenschappelijke specialisatie zoekt vindt na ieder hoofdstuk een korte bibliographie tot verdere studie. Warm aanbevolen!
J. De Mey
| |
Progrès économique et progrès social (Cycle d'études patronales. 4e session Bruxelles févr. 1952 - Uniapac). - Société Epee, Parijs; Fed. der Kath. Werkgevers van België, Brussel, 1952, 172 pp., Fr. 85.
Met het onderwerp ‘de economische en sociale vooruitgang’ heeft de Uniapac haar studiecyclus afgesloten. De referaten in dit verslagboek opgenomen, worden, evenals de voorgaande, gekenmerkt door degelijkheid en apostolische ijver. Het peil van de eerste studieweek in Tilburg ‘over de private onderneming’ werd echter niet meer bereikt, noch in Parijs, noch in Oxford, noch in Brussel.
Als inleiding komt een zakelijke schets over sporen van het kapitalisme in onze samenleving (Sassen). Speciaal kunnen we aanbevelen de oorspronkelijke analyse van het proletariaat (Zamanski) en de referaten over de techniek, theoretisch door Prever en Höffner, meer practisch door Henry. Een interessant licht op het hoofdthema wordt geworpen door de studie over de verdeling van het nationaal inkomen in Engeland tussen 1938-1950 (Lever). Mochten ten slotte alle ondernemers de treffende woorden van L. Bekaert over ‘christelijke geest en economische humanisme’ waarachtig ter harte nemen!
Twee belangrijke aanspraken van Paus Pius XII (3-6-'50 en 31-1-'52) vormen een passend besluit voor dit verslagboek.
J. De Mey
| |
Robert Toubeau, Responsabilités actuelles des chefs d'entreprise. - Ed. Universitaires, Parijs-Brussel, 1951, 114 pp., Fr. 42.
Door velerlei factoren: syndicaat, wetgeving en publieke opinie, hebben de ondernemers aan invloed ingeboet. Om daaraan te verhelpen wil dit vlotte, pretentieloze maar toch zeer openhartige boekje de ondernemers tonen hoe ze door constructieve sociale politiek en handelwijze in de onderneming zelf hun arbeiders en employés voor hun taak kunnen interesseren. Is het vooral practisch voor eigenaars en leidend personeel van middelmatige ondernemingen, ook syndicale afgevaardigden en leden van de ondernemingsraad zullen deze rake, nuchtere en uit de praktijk gegroeide bladzijden met veel nut lezen.
J. De Mey
| |
Dr Frans Van Mechelen, De studie der Publieke Opinie (K.V.H.U., Verh. 424). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, 70 pp., Fr. 25.
Het publieke opinie-onderzoek is een belangrijk maar geen gemakkelijk werk. Zowel het ene als het ander zal wel blijken uit deze korte verhandeling. Het zou een onderzoek op zich zelf waard zijn om te weten hoe de doorsnee-lezer van de verhandelingen der K.V.H.U. op de onderhavige studie reageert. Misschien wel met hoofdschuddend niet goed begrijpen. Wij raden de lezing ervan ten zeerste aan voor al degenen die, zonder in deze problemen thuis te zijn, menen dat al dat gedoe van onderzoeken en interviews maar liefhebberij en moed is.
Positief is het werkje in zijn beknoptheid van grote waarde door zijn klaarheid en volledigheid, gemeten natuurlijk aan het aantal bladzijden waarover de auteur mocht beschikken.
J. Cleijmans
| |
W.B.D. Brown en W. Raphaël, Modern Personeelsbeleid. Vert. Drs G. Bos. - De Koepel, Nijmegen, Sheed and Ward, Antwerpen, 1952, 224 pp.
Het is een goede gedachte geweest van de uitgeversmaatschappij ‘De Koepel’
| |
| |
om dit frisse boek van de Engelse auteurs Brown en Raphaël voor ruimer Nederlandse lezerskring toegankelijk te maken. In eenvoudige, klare taal worden een aantal onderwerpen behandeld uit het grote gebied van personeelsleiding, waarmede iedereen die leiding geeft aan mensen in een organisatie (ook buiten de industrie) zijn voordeel kan doen.
Nuchter en zakelijk wijzen de auteurs op tekortkomingen in leiding en organisatie, die een belemmering vormen voor het welzijn en de voldoening in de arbeid van chefs en werkers, maar ook voor de arbeids-productiviteit. Wat zij schrijven over het aandeel van de werknemers in de leiding en de opzet van een ‘gemeenschappelijk overleg’ is bijzonder actueel, nu ook in ons brave vaderland de mening gaat post vatten, dat dit vraagstuk met de instelling van de wettelijk verplichte ondernemingsraden is opgelost. Veel te weinig wordt beseft, dat de werking van de ondernemingsraden - wanneer men tenminste als één van de belangrijkste doelstellingen van deze organen de bevordering van de samenwerking tussen de gehele leiding (van hoog tot laag) en de geleiden ziet - een fraaie slag in de lucht blijft, indien deze niet geschraagd wordt door functionele voorlichting, uitleg en overleg.
Het nut van deze en al dergelijke geschriften is vooral, dat zij een zekere verontrusting teweeg kunnen brengen bij allen, die menen, dat het vraagstuk van de menselijke kant van de bedrijfsvoering kan worden opgelost met maatregelen op het gebied van de arbeids- en loonvoorwaarden.
Het boek doet vooral weldadig aan, omdat het de geest van de praktijk ademt en geen schrijftafel-geleerdheid étaleert, die een goed deel van de wassende stroom publicaties over deze onderwerpen zo steriel maakt.
J.G. Schreuder
| |
Romans en verhalen
A. Buckinx-Luykx, De bevrijdende sprong. - Heideland, Hasselt, 1952, 206 pp., ing. Fr. 90, geb. Fr. 120.
De bevrijdende sprong is, onder dagboekvorm, de roman van een roepingscrisis. Wanneer Wieza naar het klooster gaat en zuster Teresia wordt, denkt zij oprecht dat zij aan de wereld vaarwel zegt om zich geheel aan God te geven. Onbewust echter zegt zij vooral vaarwel aan de vijandige wereld van haar harteloze stiefmoeder, om terug te vluchten naar het geïdealiseerde beeld van haar lang gestorven moeder. Zij kiest niet tussen goddelijke en menselijke liefde, maar tussen Gods liefde en de liefdeloze wereld van haar vereenzaamde jeugd. Slechts zeer geleidelijk zal het leven haar voor de echte roepingskeuze stellen. Eerst achttien jaren later breekt de crisis uit, wanneer zij, in de gestalte van een zieke jongen, de menselijke liefde in ontstellende echtheid ontmoet. Aanvankelijk realiseert zij niet eens dat zij voor een nieuwe en definitieve keuze staat; zij probeert goddelijk en menselijk beminnen samen, in één ondeelbare overgave, te beleven. Slechts wanneer ze door haar ontreddering zover is meegevoerd, dat zij haar maagdelijke godgewijdheid heeft prijsgegeven en het klooster ontvlucht is, ontdekt zij dat zij volstrekt kiezen moet; of liever, zij ontdekt dat zij in feite reeds gekozen heeft, dat door alle onbewuste misvormingen en vergissingen heen, God haar werkelijk heeft geroepen, en door achttien jaren trouw haar onherroepelijk aan zijn allesvragende liefde heeft gebonden. Dat nieuw verworven bewustzijn geeft haar de kracht alle banden te breken; een paar jaar later zal zij sterven in het nieuwe klooster, waar zij haar tweede intrede heeft gedaan en haar uiteindelijke roeping gevonden.
‘Misschien moest deze bittere ervaring er wel zijn, zegt Wieza zelf, om mij totaal los te rukken van iets, waar ik uiteindelijk toch geen vrede mee kon nemen, omdat ik er niet met heel mijn wezen in vast zat’ (blz. 163). De zondige sprong in de liefde werd voor haar tenslotte de bevrijdende sprong in de Liefde. Want voor wie God bemint, keert alles zich ten goede, de vrij gewilde zonde evenzeer als de ongewilde en onbewuste dwang van het verleden.
Dit zo delicate thema wordt met diep inzicht in de meisjesziel en een vaak schrijnende psychologische waarachtigheid behandeld, tenminste wat de hoofdfiguur betreft. De nevenfiguren - vooral de mannelijke - zijn te schematisch en te hoekig getekend. Treffend is vooral, hoe de schrijfster er in geslaagd is, de verhouding van schuldige zwakheid en schuldeloze ontreddering, beide in schijn onontwarbaar met elkaar verstrengeld, zo zuiver in evenwicht te houden, dat zij in een onmerkbare, als vanzelfsprekende curve overgaan in het even zuiver, even
| |
| |
onontwarbaar verstrengeld evenwicht van berouwvolle terugkeer en bevrijdende ontdekking.
Een groot roman kunnen we nochtans dit boek niet noemen. Daarvoor ontbreekt nog te zeer de artistieke vormkracht; de fictie van het dagboekgenre wordt niet steeds consequent genoeg volgehouden, de bouw van het verhaal verraadt nog soms een gebrek aan métier en de stilistische verwoording kan vaak geen gelijke tred houden met het psychologisch begrijpen. Maar een belangrijk boek is De bevrijdende sprong zeker, dat de aandacht verdient van ieder die met roepingsproblemen te maken heeft, en zelfs van ieder die eenvoudig met heel zijn zoekende tijd mee wil peilen naar de zuiverheid van het religieus beleven.
L. Monden
| |
Bamboe-Reeks: F. Garrold, Paddy; F. Dalle, Jonge Hendrik, kapitein; T. Lindekruis, Renne; Jos. Van Laer, De match gaat verder. - N.V. Vanmelle, Gent, 1952, 144-108-150 en 177 pp., ing. Fr. 100, geb. Fr. 150 (afzond. Fr. 30 en 45).
Een reeks van vier jeugdboeken voor dertien- tot vijftienjarigen. Naast een welkome herdruk van Garrold's sympathieke Paddy staan drie oorspronkelijke Vlaamse verhalen, alle drie van geroutineerde jeugdschrijvers. We vinden er de virtuose psychologie in terug en de gespannen bewogenheid van Van Laer, het milde, warm begrijpende priesterhart van Lindekruis, en de suggestieve, nog wat jonge maar aristocratisch-schroomvolle verhaaltrant van Dalle. Weldoende en opvoedende jeugdlectuur van meer dan gewone waarde, keurig uitgegeven en zeer goedkoop: de Bamboereeks zal haar weg wel vinden naar geest en hart van de jeugd.
L.M.
| |
Hans Berghuis, Pleidooi voor een zondaar. - A.W. Sijthoff, Leiden, 1952, 192 pp., f 5.90.
Pleidooi voor een Zondaar is een typische eersteling van een jong schrijver, die ongetwijfeld talent, zelfs een groot talent bezit. Maar de grote fout, die heel de roman, zo niet bederft, dan toch ernstig schade doet, is de geforceerdheid. Alles is te geforceerd, zodat leven en natuur er uit geweken zijn. De haat jegens God van de hoofdfiguur, de gebeurtenissen en lotgevallen, zelfs de liefde van de held jegens zijn bruid, alles is van een onwaarschijnlijke gejaagdheid en opgedrevenheid, waardoor het interesse van de lezer in het gedrang komt. Vooral de gebeurtenissen in Madrid zijn te onwezenlijk om serieus genomen te worden. De schrijver weet nog geen maat te houden, noch in het religieuze, noch in het erotische. In het laatste is hij zo openhartig dat het boek voor jonge mensen ongeschikt is. Hij schrijft brillant en vernuftig, bijna te vernuftig, iets te cerebraal om sterk te ontroeren. Weet hij zich te matigen en zich een natuurlijker verhaaltrant aan te leggen, dan is hij ongetwijfeld tot goede dingen in staat.
J.v.H.
| |
Raymond Brulez, De Haven. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1952, 185 pp.
Dit is het derde deel van Brulez' vierledige geromanceerde mémoires. Werkelijkheid en fictie vernuftig combinerend, vertelt Schr. met een ‘behoedzame pen tot calligraphische tucht’ gedwongen, over zijn verloving en huwelijk, over zijn aanvankelijke werkzaamheden als reiziger voor een kolenzaak, later secretaris bij een bekende uitgeverij te Brugge, over het weervinden van de Triumviren van het Pakt (aan de onderneming van een van hen ontneemt het boek zijn titel), over de avonturen van de vele merkwaardige figuren die ons bekend zijn uit de vorige delen of waarmee Schr. nu in contact komt, over zijn romandebuut, over het leven vooral van Claven, zijn nieuwe woonplaats, tussen de twee oorlogen.
Wanneer het vierde deel zal verschenen zijn, kunnen we op het werk van Brulez wellicht uitvoeriger ingaan. Het lokt daartoe. Door zijn verfijnd en fraai intellect, door zijn speelse fantasie, door zijn aristocratische badinage heeft het ongetwijfeld zijn heel eigen plaats in de Vlaamse en Nederlandse letteren. Maar verfijning van intellect, speelsheid van fantasie en aristocratie van een salonbabbelkunst houden gevaren in. En daar aan ontkomt Brulez niet. En daarom kunnen wij in Mijn Woningen geen meesterwerk zien.
Brulez weet te goed dat hij fraai schrijft. Aan de voldoening die hij heeft, dat hij zijn ervaringen ‘op een haast bevredigende wijze’ weet te formuleren, offert hij het gevoel op, de diepte, de toewijding, het leven naar de Waarheid. Van het leven heeft hij ‘blijkbaar vooral het vergankelijke bestanddeel bemind’. En tot dit vergankelijk bestanddeel hoort helaas ook zijn geloof: ‘Ik ben gelukkig dat ik, als kind, heb geloofd, en niet
| |
| |
rampzalig dat ik dat geloof heb verloren’, en hij wenst niet uit te maken ‘welke van beide: religie of rationalisme de sterkste lichtbron uitmaakte of mij de subtielste ontroeringen bezorgde’. En in een luchtig maar voos scepticisme, dat toch maar vooral geen dupe wil zijn en misschien alleen een kleine belachelijkheidsvrees is, zoekt hij heul voor een wellicht diepere kwetsbaarheid.
Brulez doet er goed aan, slechts om het jaar een deel van zijn ‘tetralogie’ te laten verschijnen. We vrezen dat bij een continuë lezing van de vier boeken het precieuze narcissisme van de auteur wel wat zou afdoen van de bekoring die ontegensprekelijk uitgaat van de afzonderlijke delen.
Fr. Van Bladel
| |
Yvonne Pauwels, De Barmhartige (Triomfreeks). - Jan van Tuyl, Antwerpen-Zaltbommel, 1952, 220 pp., Fr. 125.
Simon Heylen kent de krachten der kruiden, en heeft de roeping die aan te wenden om de lichamelijke nood te lenigen van al de mensen die, aangetrokken door de groeiende faam van de Wonderdokter, naar hem toekomen. Zijn vrouw, die in deze practijk alleen een bron van verrijking en weelde zag, is dood. Zijn gehuwde kinderen, die in deze practijk alleen een compromitterende hebbelijkheid zien, zijn geëmancipeerd en van hem weggegroeid. Het gerecht, dat in deze practijk alleen een strafbare kwakzalverij ziet, grijpt in. Alleen Grete, de jonge hulp in huis, door haar intuïtief geloof in de barmhartige mensenliefde van Simon en door haar zuiver gevoelige genegenheid voor de alleen strijdende Samaritaan geleid, groeit langzaam naar hem toe, weet hem niet alleen door alle moeilijkheden heen te helpen, maar laat ook haar meisjesgenegenheid openbloeien tot een schone vrouwenliefde, die het hart van deze eenzaam-goede troosten en warmen en zoenen zal in de avond van zijn leven.
Het is een mooi verhaal geworden. Goed opgezet, boeiend en warm. Warm vooral. Yvonne Pauwels schrijft vanuit haar gevoel. Het is waar dat zij niet altijd het gevaar ontloopt van de lichtelijk tranerige gevoelerigheid. Het is waar dat haar vertel- en beschrijvingsstijl niet schittert van oorspronkelijkheid. Het is vooral waar dat zij, schrijvend vanuit haar gevoel, er niet heel goed in slaagt (hier toch al beter dan in haar vorige roman) het verleden in het heden te laten doorleven. Maar het waarachtig menselijk en zuiver vrouwelijk gevoel, waaruit ze vooral de figuur van Grete heeft geschapen, is schoon genoeg om er de tekortkomingen bij te vergeten.
Fr. Van Bladel
| |
Maurice D'Haese, De heilige gramschap. - De Sikkel, Antwerpen, 1952, 207 pp., ing. Fr. 80, geb. Fr. 96.
‘Niets had een doel.... alles kwam altijd te laat’ (76). Stijl, sfeer en verhaal van deze verzetsroman willen ons een uitzichtloos nihilisme opdringen. Woorden- en gedachtenherhalingen suggereren de nutteloze herhaalbaarheid van alle menselijk doen en denken, momentsvervloeiingen en gevoelsanalysen betrekken het half-animale en onderbewuste mee in de bewuste gedragingen, en in een sfeer van vale existentialistische nausée vertelt het verhaal traag en ten slotte vrij pover het doelloos en vergeefs en bijna stom verzet van Peter en zijn vrienden tegen de vijand en de levensontwijding. Het slot luidt: ‘Er was niets’.
Het beste van dit boek zijn stijl en sfeer, zeker opmerkelijk en merkwaardig volgehouden. Maar daarmee alleen schrijft men nog geen aanvaardbare roman.
Paul van Meer
| |
Jan Boschmans, De vinger in de champagne. - Boekengilde De Clauwaert, Leuven, 1952, 233 pp., geb. Fr. 135 (leden Fr. 80).
Na De zeven flessen van de Kanunnik offreert B. ons dit nieuw ontspanningsverhaal, als champagne fonkelend, spiritueel en amusant. Alles is hier van betrekkelijke maar voortreffelijke kwaliteit: de taal, wel eens wat gekunsteld maar prettig en keurig: het verhaal, boeiend en verrassend: de humor in de verbeelding, de dialogen, de situaties, de bonte figuratie. B. moet ons nog maar eens vergasten op ‘een goed glas’. We zullen er graag bij zijn.
Paul van Meer
| |
Cor Ria Leeman, Er werd een kind gedood (Reinaert-Reeks, 23). - Arbeiderspers, Brussel, 1952, 253 pp., Fr. 30.
Nordi wordt in de oorlog blind geslagen. Het laatste wat hij zag was de dood van een vrouw die 'n kindje moest baren: ‘de wereld werd in haar tabernakel geschonden’, hijzelf in zijn levensgeloof. Van zijn opstand tegen het ontheiligde leven en tegen God zullen de dood van
| |
| |
zijn zoontje en het offer van zijn vrouw hem genezen.
De ik-vorm betrekt de lezer zelf in het angstige, achterdochtige, vaak onbewuste en op associaties rondtollende getob van de vertellende Nordi. Maar aangrijpend door zijn tragiek, wordt het verhaal door pijnlijk nauwkeurige gevoels- en gedachtenanalyses wel eens wat overspannen. Iemand met Leeman's taal en stijl en levensinzicht zal, na versobering en verdieping, nog wel tot iets beters in staat zijn.
Paul van Meer
| |
John D. Sheridan, De Kerel. Uit het Engels vertaald door Frans van Oldenburg-Ermke. - Thijmfonds, den Haag, 1953, 270 pp., f 5.75.
Sheridans roman speelt in Ierland, hoofdzakelijk in Dublin. De ‘kerel’ is een zeer dubieuze ‘held’, die in eigen ogen een ‘kerel’ is én zolang hij rondjes geeft ook in de ogen der vrienden, doch die voor zijn gezin een waar kruis is.
Ondanks de bluf en de eeuwige dorst van deze miserabele ‘kerel’, schuilt er toch iets in hem dat een zekere sympathie kan verwekken.
Een door-en-door Iers gezin; katholiek in merg en been, optimistisch en tegelijk nuchter en gevoelig.
Een boek dat zich aangenaam laat lezen, niet het minste om de echte humor - Ierse, wel te verstaan - waaraan het boek zeer rijk is.
Joh. Heesterbeek
| |
Dignate Robbertz, Geertrui, de heks van Veere (Boekenclub Felix Timmermans). - P. Vink, Antwerpen; Winants, Heerlen, 1951, 450 pp. geill., geb. Fr. 400 (reeksprijs).
Een rustig verhaal uit oude tijden. Geen grote literatuur maar een vlot geschreven verhaal, waarvan het tempo misschien iets te traag is. Blijkbaar ontleende de schr. haar pseudoniem aan een tijd- en lotgenote van haar heldin. In 1565 werd te Veere als heks onthoofd en verbrand Digna Robert en in hetzelfde jaar Geertruid Willems, die door foltering tot bekentenis was gebracht. Deze Geertruid is de hoofdpersoon van onze roman.
Op een historische onjuistheid dient gewezen. In de roman komt, naast de nobele kanunnik Anselmus, de figuur voor van de ketterjager Del Rio. Dit is een historische figuur, een Jezuïet (al wordt hij in het boek niet met die naam aangeduid), die een belangrijke rol speelde met betrekking tot de heksenprocessen. Hij leefde van 1551 tot 1608 en kan dus niet in 1564 de heks van Veere op de brandstapel gebracht hebben. Niet zo erg. Maar zijn karakter is mistekend. Hij werd hier een type als Van Lenneps monnik Eugenio. De schr. laat hem zeggen: ‘Beter is het dat honderd onschuldigen sterven, dan dat één tovenaar blijft leven tot schade van Gods volk’ (blz. 433). In zijn boek Disquisitiones Magicae lezen we echter: ‘Praestare centum sagas nocentes absolvi, quam ut per talem probationem (de waterproef) innocens una mulier condemnetur et periclitetur’. (‘Het is beter dat honderd schuldige heksen worden vrijgesproken dan dat door een dergelijke proef één onschuldige vrouw wordt veroordeeld en in levensgevaar komt’. Edit. 1612, p. 654).
Dit is dus precies het tegenovergestelde van wat de schr. hem in de mond legt. Deze onjuistheid diende rechtgezet te worden. Overigens heeft de schr. er met zorg voor gewaakt iets te zeggen, dat enigszins kwetsend zou kunnen zijn voor katholieken, hetgeen in deze materie niet gemakkelijk is. De figuur van Del Rio is de enige caricatuur in het verhaal en valt uit de toon. Ze is een artistieke vergissing. Ook zonder hem zou de intrige voldoende verantwoord kunnen worden.
Bern. van Meurs
| |
Anne de Tourville, Jabadao. - Ned. vert. van J. Meyknecht-Grossouw. - Helmond, Helmond, 1952, 259 pp., f 7.90
De roman van een tragisch huwelijk in de sfeer van Bretonse gelovige en bijgelovige praktijken. Een goede roman, die we graag aanbevelen.
Bern. van Meurs.
| |
Albert Droesbeke, Les cimes sont trop hautes. - Editions du Dauphin, Parijs, 1952, 290 pp.
Dit boek is het verhaal van een jonge idealist, Xavier Berteau, die niet los raakt van zichzelf en daarom ook de inwendige vrede niet vindt. Zelfs de zuivere liefde van Marie-France, die hem begrijpt beter dan wie ook, kan hem niet bevrijden van zijn onrust en onzekerheid.
Berteau is wellicht een beeld van de onevenwichtige en ontwortelde jeugd, die verstrengeld zit in het net van de moderne problemen en niet geloven kan in het eenvoudige en serene geluk.
De schrijver heeft zijn rijkdom aan gedachten wat te veel uitgedrukt in aphorismen en wijsgerige bedenkingen, die soms storend werken op de gang van het verhaal.
E.J. Jansen
| |
| |
| |
Rose Gronon, Le livre d'Arnd; II: Le livre de Claudius. - Nouvelle Bibliothèque, La Chaux-de-Fonds (Zw.), 1952, 244 en 324 pp.
Met dit boek voelt de lezer zich verplaatst in een heel andere wereld, dan in die van de meeste hedendaagse romans. Geen beklemmende problematiek, geen onrust of angst, maar een fris en gezond optimisme, vol poëzie en liefde voor de natuur, een dankbaar aanvaarden van het leven met al het mooie dat het ons bieden kan.
Al is het boek in het Frans geschreven, we voelen aanstonds dat het gaat over Vlaamse mensen: de namen, de liederen, de zeden, de folklore, alles is zuiver Vlaams. Het verhaal speelt zich af in de XVIIIe eeuw ergens in onze Kempen. Een sympathieke groep komedianten vestigt zich tegen de winter in een dorp, geniet de gunst van de plaatselijke baron en komt in conflict met de ambachtsgilden, wanneer soldaten van de keurvorst in het gebied van de keizerin worden gevangen genomen. Arnd, hun officier, wordt na gruwelijke folteringen vermoord en Claudius, een van de toneelspelers, die door eigen schuld te laat kwam om hem te redden, voelt zich verantwoordelijk voor zijn dood. Een bijzondere band verbindt die twee ruwe, maar edele naturen. Heel het tweede deel speelt zich dan ook af rond het geheim van Claudius.
Twee taferelen steken machtig uit boven het vrij egale verhaal: de brutale moord op Arnd en het epische en onvergetelijke vastenavondspel.
Le livre d'Arnd kan de moderne lezer wat traag voorkomen, maar wij zijn de schrijfster dankbaar ons zulk een sereen en kleurrijk boek te hebben geschonken. Buitengewoon verzorgd uitgegeven verdient deze geslaagde en gezonde roman een ruime verspreiding.
E.J. Jansen
| |
Robert Crottet, De koopman van het geluk, vert. door G. Ringeling. - N.V. van Loghum-Slaterus, Arnhem; Uitg. Kosmos, Antwerpen, 1952, 95 pp., geb. Fr. 80.
‘Men kan geen uitleg geven aan het wonder, want het vindt plaats aan gene zijde van het verstand, aan gene zijde van elk menselijk begrip’, zo eindigt de schrijver zijn boeiende novelle. Het wonder, waarover hij het heeft, is de grote ommekeer, de bekering van een man, die alleen maar geloofde aan hetgeen hij zien kon, die zich angstvallig vastklampte aan de liefde voor zijn vrouw, omdat hij beefde voor zijn eigen eenzaamheid. Hij voelt dat zijn vrouw hem ontsnapt. Zij gelooft niet in hem alleen, zij gelooft in een derde: God.
De grote ontdekking van deze ‘koopman van het geluk’ drukt Crottet aldus uit: ‘Nu zijn we met zijn drieën’. Misschien zou men aan dit mooie, enigszins legendarische verhaal, dat zich afspeelt in Finland en op ‘het eiland zonder naam’ in het Ladogameer, tussen een materialist van de twintigste eeuw, zijn vrouw Myria, uit Lapland en God, de ondertitel kunnen geven: ‘het wonder van de genade’.
Zeer zeker is deze novelle, waarvan de eerste bladzijden wat opgeschroefd klinken, maar weldra overgaan naar een zuivere poëzie, vol van een diepe symboliek en religieus van inspiratie. Zijn kleurrijke verbeelding en fijne ironie hebben de schrijver misschien iets te ver gevoerd. De wereld van het bovennatuurlijke doet wel wat kunstmatig aan. God zal meestal de ziel niet bewerken langs dergelijke voorstellingen van de dood en het rijk der demonen.
Ondanks deze opmerkingen steekt deze novelle, in keurig Nederlands vertaald, ver uit boven het gewone peil.
E.J. Jansen
| |
Franz Mueller, Vlucht uit Darss. Nederl. vert. van J.H.P. Jacobs; B.F.T.-Combinatie, boek 5). - P. Vink, Antwerpen, 1952, 338 pp., geb. Fr. 125 (in reeks Fr. 75).
De Duitse Opperhoutvester van het schiereiland Darss aan de Oostzee kan er uit liefde voor ‘zijn’ natuurreservaat niet toe besluiten de vlucht te nemen voor de naderende Russen. Met vier uitgekozen of toevallige lotgenoten en een hond wil hij in een ondergrondse schuilplaats betere tijden afwachten. Maar de systematische opsporingen van de niets-ontziende Iwans dwingen hen tenslotte de wijk te nemen naar het Westen.
In een soepel aangewende dagboekvorm wordt hier het spannend relaas gegeven van veel menselijke tragiek maar ook van veel menselijke heerlijkheid. De brutale werkelijkheid van de onverkwikkelijke toestanden onder de Russische bezetting, hoewel niet beschreven met de cynische nonchalance die men tegenwoordig zo vaak aantreft, maakt het boek minder geschikt voor al te gevoelige lezers. De vertaling, hoewel niet uitmuntend door precisie, is doorgaans vlot en leesbaar.
J. Pauwels
|
|