| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dom J. Widdershoven, De Weg naar de Vader. Beschouwingen naar aanleiding van de eerste afscheidsrede van Jezus. - Uitg. Kinheim, Heiloo, 195 pp.
Sinds de kleine Teresia, niet zonder inspiratie van boven, ons haar kleine weg heeft geleerd, is onze verhouding tot God als van een vertrouwvol kind t.o.v. zijn goede Vader wel algemeen bekend te achten. In dezelfde geest heeft Dom W. dit thema met liefde bestudeerd en bemediteerd.
Blijkens het imprimatur van 1945 is waarschijnlijk die meditatie in oorlogstijd in de stille kloostersfeer gehouden. En als vrucht wordt ons dit nuttige en devote boekje geschonken.
De eerste helft bevat beschouwingen over Jesus' jeugd; over de noodzakelijkheid van het geloof; over het laatste avondmaal en de H. Eucharistie. De tweede een op het christelijk leven afgestemd commentaar op Joh. 14.
Het Benedictijnse zoeken van God aan de hand van het Evangelie vindt hier aldus een gelukkige toepassing. Met een kleine reserve voor blz. 83 en 164 (onder), waar het ja of amen niet over de lippen geraakte, is het over het algemeen gezonde leer in heldere woorden meegedeeld. De normale christenmens kan zonder al te veel inspanning deze geschikte kost in zich opnemen.
P. Ploumen
| |
D.A. Wuite-Van Maasdijk, Het Onze Vader. - J.H. Kok, Kampen, 1952, 228 pp., geb. f 8.90.
Reeds vroeger publiceerde de schrijfster enkele stichtelijke bijbelstudies. Thans is zij er toe overgegaan haar doorlopend vrome en vaak diepzinnige overpeinzingen bij het Onze Vader aan het grote publiek ter beschikking te stellen. Meer dan eens wordt de lezer getroffen door fijnzinnige opmerkingen en brede beschouwingen, die een meer dan gewone opmerkingsgave en psychologische intelligentie verraden. Dit lijkt me dan ook de meest saillante kwaliteit om dit vrij uitvoerige werk te karakteriseren. Daarbij ligt het geenszins in de bedoeling zijn stichtelijke aard te minimaliseren.
Intussen rijst bij de kritische lezer al spoedig de vraag of de natuurlijke en de wetenschappelijke psychologie niet meer dan de theologie en de wetenschappelijke exegese de inhoud heeft bepaald. En dat ook de schrijfster zelf dit bezwaar heeft aangevoeld blijkt uit haar gezegde op blz. 23: ‘het Vader zeggen mag nooit ophouden aanbidding te zijn. Het moge nooit hierin ontaarden dat we over het Vader zijn van God en over het kind zijn van de mens menselijk vergelijkend gaan denken. De mens hanteert z'n vergelijkingsmateriaal heel licht op een verkeerde manier. Het gevaar bestaat dat we in onze harten een bééld van de Vader oprichten dat van ons eigen voelen en denken een maaksel is en dát gaan aanbidden in plaats van Hem, die ons als Vader geopenbaard is, door het geloof’.
Welnu het komt me voor dat deze commentaar wel wat te weinig steunt op de letterlijke tekst (met zijn naaste en verwijderde contekst) van de H. Schrift. Hieraan zouden dan de psychologische beschouwingen met gunstig gevolg kunnen aansluiten. Maar liever niet omgekeerd. Dat de typisch protestantse mentaliteit herhaaldelijk tot uiting komt als bij de opvatting over 's mensen wezenlijke boosheid, de innerlijke verdorvenheid des harten, de rechtvaardiging door loutere aanrekening van Christus' rechtvaardigheid e.a. kan ons wel niet bevreemden. Dit noopt de katholieke lezer intussen ertoe, de gave des onderscheids niet onbenut te laten.
In protestantse lezerskring zal dit boek waarschijnlijk vrij algemeen een gunstig onthaal ontvangen.
P. Ploumen
| |
Dom Hilaire Duesberg, De Waarde van het Oude Testament voor het Christendom; vertaald door A.J. Schuiling pr. - H. Nelissen, Bilthoven-'t Groeit, Antwerpen, 1952, 164 pp., f 3.50 en f 4.75.
Door dit werkje zal iedere belangstellende lezer zich met genoegen laten inleiden in de gedachtenwereld en de geschiedenis van het Uitverkoren Volk. Het doorzicht van de schrijver heft zijn lezers omhoog tot een punt van waaruit zij de eeuwen heilsgeschiedenis overzien en de grote lijn van Gods Wonderdaden ontdekken. Daarmee worden tegelijk vele vage moeilijkheden welke menigeen voelt ten opzichte van het Oude Testament op
| |
| |
de meest vruchtbare wijze opgelost. De stijl is levendig en modern, de vertaling deskundig verzorgd. De eenvoudige uitgave is volkomen aangepast aan de bedoeling: een wegwijzer te zijn voor iedereen.
H. Suasso
| |
Daniel Rops, Paulus, De Jood uit Tarsos. Vert. M. Tissen. - H. Nelissen, Bilthoven, 1952, 162 pp., f 4.75 en f 5.75.
Een gelukkige combinatie van historicus en romanticus maakt Daniël Rops bijzonder geschikt voor een levensbeschrijving ten behoeve van het grote publiek. Het is een lust te zien, hoe hij kleine détails, die echter voor het inzicht in de persoonlijkheid van grote betekenis kunnen zijn, tot hun recht weet te laten komen en met andere tot een geheel weet samen te brengen. Zo ontstaat een echt levende beschrijving van Sint Paulus in al zijn enthousiaste vurigheid, volhardende werkzaamheid, zijn zorgen en lijden langs de onafzienbare wegen van zijn apostolische tochten. Een boek, dat met smaak en profijt zal gelezen worden. Aan het slot wordt meegedeeld, dat de S. een afzonderlijk werk voorbereidt over de godsdienstige gedachtenwereld, waarover men in dit boek slechts spaarzaam wordt ingelicht.
Afgezien van enkele niet al te stevig gefundeerde opvattingen, zouden wij voor een nieuwe uitgave vooral onder de aandacht willen brengen de spelling van Griekse en Latijnse woorden en eigen namen, waarin nog al heel wat fouten zijn gemaakt.
L. Rood
| |
P. Constantinus, O.F.M. Cap., Priester en Apostel in deze tijd. - Lannoo, Tielt, 1952, 345 pp., Fr. 96 en 123, f 7,40 en f 9,40.
In zijn boek Speculum Christi, enkele jaren geleden uitgegeven, gaf schr. een algemene beschouwing van het priesterleven en het priesterwerk; in dit nieuwe boek belicht hij bijzondere aspecten van het priesterschap in onze hedendaagse tijd. De hier behandelde stof deelde hij reeds vroeger mee aan menig priester op talrijke recollectiedagen.
Schr. geeft blijk van een grote belezenheid en van een oprechte en schrandere kijk op vele actuele problemen.
Ook in ons land wordt de scheiding groter tussen leek en clerus; wordt de intellectueel niet anti-clericaal omdat de priester te autoritair optreedt, zowel op religieus als op profaan gebied? Leek en priester zullen als van zelf naar elkaar toe neigen als de priester echt priester is. Daarom bouwe hij zijn leven uit, uitwendig en inwendig, naar het leven van de Goede Herder.
Dit mooie boek wordt wel ietwat verzwaard door al te talrijke herhalingen.
J.B.
| |
Mgr K. Cruysberghs, Ons seculier priesterschap. - Grote priesters uit Gods Kerk. - De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1952, 144 en 224 pp., Fr. 60 en 100.
Deze twee boeken zijn op elkaar afgestemd: het eerste geeft ons de leer, het tweede de concrete beleving van het priesterideaal dat Mgr Cruysberghs heeft uiteengezet. Deze boeken zijn bedoeld als bezinning op het parochiewerk en op de leraarstaak van zovele seculiere priesters. In een eerste hoofdstuk geeft schrijver een eerlijk en echt christelijk antwoord op het probleem van de objectieve waarde van het seculier priesterschap en van de kloosterstaat. Vervolgens behandelt hij het hiërarchisch verband waarin de seculiere priester werkzaam is en beschrijft hij de hiërarchie en haar wetgeving als heilmiddelen van de Kerk. Verder beschouwt hij de taak van de pastoor en van de priester-leraar en bespreekt de rol welke de Kerk toekent aan de sociale actie in het kader van het publiek katholiek leven. Als slot een raak en toch niet kwetsend antwoord op het artikel van Adr. M. Vandekerckhove ‘Priester en Leek’ (Universiteitsschriften I, Antwerpen, 1952).
Het tweede boek is een heerlijk gedenkboek. Achtereenvolgens beschrijft hij het leven van Pius X ‘die niets anders deed dan Priester zijn’, van Kardinaal Mercier, die hij hoogschat en waardeert als professor, wijsgeer en apostel. Schrijver is hier sereen objectief, het ‘is een eerlijk woord dat geen grote kanten verkleint en geen kleine vergroot’. Volgen nog de marteldood van drie West-Vlaamse priesters in 1568 en van vijf Oost-Vlaamse priesters te Oudenaarde in 1572. De levensschets van Karel Lodewijk Grimminck die als eremiet zijn leven eindigde en van J.B. De Clerck pastoor te Willebroek en stichter der Dochters van Maria, besluiten dit mooie boek. Bij ieder priesterfiguur weet Mgr Cruysberghs een aspect van het priesterleven naar voren te brengen en de lezer bescheiden uit te nodigen tot edelmoediger dienst van God.
J. Beyer
| |
| |
| |
P. Van Reeth, Begrijp uw missaal. - Scheut-edities, Scheut; St Norbertus-Boekhandel, Tongerlo, 1952, XXXII-617 pp.
Het langdurig professoraat van Pater Van Reeth heeft dit nieuwe gebedenboek doen rijpen, dat de gelovigen dichter bij de zin van het H. Misoffer wil brengen. Zoals de schrijver in de inleiding vooropzet wil hij de kringloop van het Liturgisch Jaar duidelijk doen spreken uit het tijdeigen van het missaal en de logische ontwikkeling der delen van de Mis hun eigen waarde laten toekomen. Door de eenvoudige en klare uiteenzetting zal dit gebedenboek aan iedere christen een uitstekende hulp bieden om de Zondagen en Feestdagen van het Kerkelijk Jaar werkelijk te beleven.
J.S.
| |
W. Hauser, Franciscus van Assisie. Foto's van L. von Matt. Nederl. bewerking van C. Bayer, O.F.M. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 314 pp., 200 foto's, ing. Fr. 220, geb. Fr. 260.
Minder dan één derde van dit boek is ingenomen door de tekst, een mooie vertaling van de biografie van Hauser, die de bekoorlijkheid heeft van een oude kroniek en de soberheid van een getuigenis. Maar het zijn vooral de foto's, die ons Franciscus' leven verhalen. De fotograaf L. von Matt, die een even gevoelig kunstenaar als knap technicus is, maakte speciaal voor dit werk 2000 opnamen, waarvan er tenslotte 200 uitgekozen werden. Het landschap en de oude stadjes worden hier weer levend zoals de Poverello ze zag en beminde. Strenge historische en archaeologische nauwkeurigheid leidde het kunstgevoel bij de keuze, en zorgde voor een getuigenis van eenvoud en waarachtigheid. Slechts één plaat zou aanleiding kunnen geven tot verwarring: nr 128: ‘San-Salvatore bij Spoleto’, beschreven als ‘vroegchristelijk heiligdom uit de Ve eeuw, gebouwd op de overblijfselen van een heidense tempel’. De foto toont het Tempietto, aan de oever van de Clitunno, een heidens tempeltje uit de Ve eeuw, en eerst later, zonder veel wijzigingen, omgedoopt tot S. Salvatorekerkje. Het echte vroegchristelijke heiligdom S. Salvatore, gelijktijdig gebouwd als het heidens tempeltje, doch direct als christelijke basiliek, en één der oudste voorbeelden van dit type, tevens de eerste kerk ter wereld aan de Verlosser toegewijd, staat op het kerkhof van Spoleto, en heeft niets gemeens met het Tempietto, behalve de naam.
De reproducties werden uitgevoerd door Imago Zürich, en zijn van een perfectie en gevoeligheid, zoals wij die in eigen land niet kunnen verkrijgen. In zo menig stadje van Umbrië en Toskane voelen wij ons thans nog in de middeleeuwen verplaatst, en in Assisie en omgeving is Franciscus werkelijk aanwezig, is hij nog steeds de meest intens levende persoonlijkheid, waarnaast al de rest onbelangrijk lijkt. Deze atmosfeer, waarin zijn leven zich afspeelde, spreekt ons toe uit elke bladzijde van dit prachtige boek. Wij voelen ons binnengevoerd in Franciscus' tegenwoordigheid, in de oude stadjes: Assisie zelf en Perugia, Cortona en Arezzo, Foligno, Narni en Riëti, S. Leone en Greccio....; in het zachte Umbrische landschap met zijn eenvoudige mensen, in het felle Toskane, het lome Ancôna, de schoonheid der meren, de woestheid van het Sabijnse bergland of La Verna, de dorre uitlopers van de Apennijnen met hun verwrongen steeneiken en olijven; - en meer dan door welke woorden ook dringen wij door tot het leven van deze wonderbare mens en heilige.
A. Deblaere
| |
De Katholieke Leer in miniaturen. Complete serie 31 deeltjes. No. 1-13. - Kinheim Uitg., Heiloo, 1952, per brochure f 0.20. Compleet f 4.65.
Deze verschijnende uitgave, die in voor iedereen begrijpelijke taal in 31 handige boekjes de gehele katholieke geloofs- en zedenleer behandelt, bevelen wij gaarne aan. Zij zijn een steun voor allen, die ons katholiek geloof willen helpen verbreiden.
M.S.
| |
Theologie
Theologisch Woordenboek. Onder hoofdredactie van Dr H. Brink, O.P. - Dl II - J.J. Romen & Zn., Roermond-Maaseik, 1952, ± 416 col., f 9. - (bij int.).
Ook deze 2e aflevering van het Theologisch Woordenboek is weer een indrukwekkend specimen van gedegen wetenschap en verdient als zodanig onze oprechte bewondering. Wij vinden in deze aflevering enige zeer belangrijke onderwerpen uitvoerig en diepgaand behandeld; zo b.v. Biecht, Communie. Het moet
| |
| |
ons echter van het hart, dat wij in deze werkelijk zeer ernstige studies een belangrijk theologisch aspect niet vermeld vinden: de verhouding van deze Sacramenten tot de Kerk. Wij hadden graag iets vernomen over de Biecht als verzoening met de Kerk en als daad van kerkelijke Godscultus; over de eerste en voornaamste uitwerking van de H. Communie, die volgens het eigen woord van S. Thomas geen andere is dan ‘de eenheid van het Mystiek Lichaam van Christus’ (S.Th. III, 73, 3). In het artikel ‘Beroep’ was het probleem der beroepskerstening een korte bespreking zeker waard geweest. Bij de diepere zin van het ‘Celibaat’ had uitgewerkt moeten worden, hoe de maagdelijke staat de lichamelijke uitdrukking en manifestatie is van de sacramentele Christus-eenheid in het Priesterschap. Zou bij het onderwerp ‘Charismata’ niet iets gezegd moeten worden over de verhouding van de hiërarchische tot de charismatische Kerk? Tenslotte is het ons ontgaan, waarom ‘Berengarius’ het zonder enige historische aantekening moet stellen: de verwijzingen zullen in deze weinig aanvullen, vermoeden wij zo. Helemaal geen raad weten wij met de ‘Addenda’, die op de omslag zijn afgedrukt. Wij hopen, dat ze nog eens op een afzonderlijke, losse pagina worden gegeven, die eventueel kan ingebonden worden.
S. Trooster
| |
De Boeken van het Oude Testament, uit de grondtekst vertaald en uitgelegd onder redactie van Prof. Dr W. Grossouw, Prof. Dr J. v.d. Ploeg, Prof. Dr J. van Dodewaard en Dr A. van den Born.
Josue door Mgr Dr B.J. Alfrink 122 pp.)
Spreuken door Dr J. v.d. Ploeg O.P. (107 pp.) J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1952, f 4.27 en f 3.72.
Het verschijnen van deze twee delen, bestaande uit inleiding, vertaling en uitgebreid commentaar, is een blijde gebeurtenis. Zij openen een geheel nieuwe serie welke alle Boeken van het Oude Verbond omvatten zal. In Nederland bestond van Katholieke zijde zulk een doorlopende commentaar nog niet en deze zal daarom een open plaats vullen in de bibliotheek van priesters en religieuzen, maar ook van ontwikkelde leken.
De beste Nederlandse Katholieke exegeten werken broederlijk samen aan dit onmisbare werk. Het eerst zijn verschenen een historisch Boek: Josue en een Wijsheidsboek: Spreuken. Deze twee genre's hebben ieder hun eigen karakteristieke problemen, welke door de uitstekende inleidingen en de uitvoerige tekstverklaringen worden uiteengezet en, in zover mogelijk, opgelost. Vooral bij de moeilijke Spreuken-literatuur is ook de voortreffelijke vertaling reeds een grote hulp voor een juist begrip.
Voor wetenschappelijke studie bieden deze delen een aanduiding van de meest recente tekstcritische, historische en archaeologische gegevens. Ook leken in het vak echter vinden er een bevattelijke en betrouwbare handleiding, welke het religieus inzicht verdiept en misschien nog aanwezig onzeker gevoel t.o.v. het Oude Testament wegneemt.
De inleidingen geven o.a. een uiteenzetting omtrent aard en achtergrond, compositie, auteur en tijdsomstandigheden. Er blijven nog wel vraagstukken over welke strikt genomen geen enkele der bewerkers verplicht is te behandelen, omdat zij meer tot het gebied der algemene inleiding behoren. Wij denken hier aan het karakter van de Oosterse historiographie en de aard der Bijbelse geschiedschrijving in het bijzonder; het gebruik van bronnen; wijdere religieuse, politieke en sociale achtergrond en dergelijke. Daar deze punten echter zeer verhelderend werken hopen wij, dat ze toch een korte aanduiding zullen vinden in de Boeken die er het meest aanleiding toe bieden.
Het eerste begin doet veel verwachten. De uitgave is goed verzorgd en in duidelijke letter gedrukt. Volgens de prospectus zullen wij helaas 8½ jaar moeten wachten tot de serie compleet is. Laten wij hopen, dat in die tijd het papier neiging zal vertonen om in prijs te dalen. Het geheel, op 4864 pp. geschat, zal gebonden volgens huidige berekening tegen de f 200. - kosten. Maar het zal dan ook een kostbaar bezit zijn en een bron van geestelijke rijkdom.
H. Suasso
| |
Dr G.Ch. Aalders, Het Hooglied; in de serie: Commentaar op het Oude Testament. - J.H. Kok, Kampen, 1952, 151 pp., f 6.90.
Op overzichtelijke wijze leidt Prof. Aalders zijn lezers in door het beantwoorden van de vragen omtrent auteur, tijd, compositie en plaats van het Hooglied in de Canon van het Oude Testament. Elke interpretatie van dit veelbesproken Boek zal voorlopig nog wel enkele moeilijkhe- | |
| |
den onopgelost laten. Iedere commentator staat daarom voor de taak te beoordelen welke uitleg, gegeven het geïnspireerd karakter van het Boek, het best door de tekst wordt gesteund en de minste moeilijkheden biedt. De auteur van dit werk vat het Hooglied op als een lofzang op de reine en spontane huwelijksliefde van koning Salomon voor de Sulamietische, welke hij in haar volkomen beantwoord vindt. Deze liefde beschouwt de schrijver als een historisch gegeven op grond van de vermelding in dit Bijbelboek. Tevens is dan deze liefdesverhouding een typus van de liefde tussen Christus en Zijn Kerk. In het licht van deze opvatting wordt de titel dan ook vertaald door: ‘Het Hooglied, op Salomo’. Bovenstaande zienswijze wordt in de inleiding zakelijk en helder beargumenteerd. Het meest sprekend is misschien wel de opvallende plaats die de bruid in het lied inneemt, waarop de auteur zeer terecht de nadruk legt.
De zeer verzorgde vertaling is van een uitgebreide deskundige commentaar voorzien, welke ook voor de tekststudie van nut is. Ook afwijkende opvattingen worden besproken en literatuur van verschillende aard aangegeven.
Het boek vormt een deel van de ‘Commentaar op het Oude Testament’ onder redactie van de gereformeerde professoren Aalders, Gispen en Ridderbos. Het is verschenen in de bekende bewonderenswaardig verzorgde utigave van J.H. Kok te Kampen.
H. Suasso
| |
Dr C. Snoek, C. SS. R., De Idee der Gehoorzaamheid in het Nieuwe Testament. - Dekker & Van de Vegt, Utrecht, Nijmegen, 1952, 72 pp.
De dissertatie van P. Snoek is zowel naar de omvang als naar de inhoud ook voor een ruimer kring van geestelijk geinteresseerden te verwerken. Ik denk met name aan de religieuzen, al wordt over de raad van gehoorzaamheid weinig - wel wat te weinig - gezegd.
Met de methode niet van vooropgezette definities en stellingen uit te gaan die men dan uit de H. Schrift tracht te bewijzen, maar eenvoudig de teksten, eerst de Synoptici, dan S. Paulus, vervolgens de H. Johannes, te laten spreken, kunnen wij ons zeer wel verenigen. Langs die weg komt S. tot de bevinding, dat de Syn. de gehoorzaamheid vooral zien als het volbrengen van de wil van God en het volgen van Christus; S. Paulus als het verlost zijn uit de slavernij van de zonde door het aanvaarden van het geloof, waardoor wij kind van God en dienaar van Christus worden; S. Johannes legt er de nadruk op, dat de gehoorzaamheid uit de liefde voortvloeit. Uit de goed geschreven vier bladzijden Besluit blijkt nog des te beter, dat P. Snoek de bijbelse moraal met een nuttige bijdrage heeft verrijkt.
L. Rood
| |
Prof. Dr Max Meinertz, Einleitung in das Neue Testament. - Ferd. Schöningh, Paderborn, 1950, 354 pp., geb. 15 D.M.
Door een ongelukkige vergissing is dit boek blijven liggen. Misschien is het gevolg toch niet zó ernstig. Meinertz heeft een uitstekende naam en zijn Inleiding op het N. Testament staat voortreffelijk bekend. De vijfde druk zegt in dit opzicht ook veel. Men vindt in een dergelijk werk natuurlijk niet alle vraagstukken in den brede behandeld, maar voor een beknoptere oriëntering biedt het een op degelijke wetenschap steunende grondslag.
L. Rood
| |
Psychologie, paedagogie, sociologie
Dr H. Aubin, L'homme et la magie (Bibl. Neuro-psychiatrique de langue française). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1952, 241 pp., Fr. 175.
Het was er de auteur van dit boek minder om te doen een studie te maken van de magie dan wel een verband te zoeken tussen een aantal magische houdingen en handelingen en sommige pathologische gedragingen van geesteskranken en abnormalen. Het is inderdaad opvallend hoe deze gedragingen zich soms in het licht van primitieve magische praktijken beter laten doorzien. Alleszins werd hier een interessante hypothese ontworpen. Men zou nochtans het doel van deze studie voorbijschieten, indien men uit de gegevens ruimere conclusies zou trekken dan de auteur dat zelf doet en waarvoor hij waarschuwt: ‘Rapprocher n'est pas identifier’. Niet altijd is het voorgestelde parallelisme tussen de aangehaalde verschijnselen even overtuigend. Trouwens, over het algemeen, wettigt een uitwendige overeenkomst nog geen inwendig verband. Dit dient men wel heel bizonder voor ogen te houden, wanneer het gaat over overeenkomsten tussen magische en godsdienstige handelingen, hoezeer het
| |
| |
ook waar moge wezen dat bij de primitieve volkeren magie en godsdienst vaak zeer in elkaar verstrengeld zijn. Een reële godsdienstige beleving van een persoonlijke verhouding tot een persoonlijke God is in ieder geval uitdrukkelijk iets anders dan een met magische praktijken willen capteren van een of ander mysterieuze kracht. En dit geldt nog meer, zodra het gaat over de bovennatuurlijke godsdienst. Zo blijft o.m. de analyse van het offer enigszins dubbelzinnig of althans onvolledig: een duidelijker onderscheid met het eigenlijke religieuze offer had hier, uit de aard der zaak en vanuit het standpunt zelf der wetenschap, niet achterwege mogen blijven. Verder lijken ons enkele zinspelingen op christelijk-religieuze acten niet in erg gelukkige formuleringen: zo b.v. de voorstelling van het ‘volmaakt berouw’ als ‘une procédure simplifliée’ (!) om ‘en cas d'urgence’ kwijtschelding van de zonde te verkrijgen: of wanneer christelijke offerdaden als het martelaarschap e.a. voorgesteld worden als offers ter bekroning van ‘la suprême récompense: le salut dans l'autre monde et l'admiration des générations futures’, alsof deze dus geheel in de lijn zouden liggen van een zeer utilitair berekend, materieel en natuurlijk prijsgeven.
L. Vander Kerken
| |
Magie des extrêmes (Etudes Carmélitaines). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1952, 228 pp., 10 pl., Fr. 105.
Extremen zijn nog geen excessen. Het zou onjuist wezen beide te verwarren. Dit neemt niet weg dat onze tijd zich even graag in de ene als in de andere begeeft en zich evenzeer door beide betoveren laat. De laatste aflevering van E.C. heeft deze moderne betovering onder zeer verscheiden aspecten bestudeerd: zo vinden we er een belangrijke uiteenzetting van Prof. De Greeff over angst, agressiviteit en sympathie, L'enfer dans la condition humaine; een zeer concrete studie van Georges Buraud, Les magies de l'ésotérisme nouveau, waarin een aantal extremistische cultuurverschijnselen als surrealisme, sartriaans existentialisme, erotische film, psycho-analyse, radiësthesie, occultisme en detective-roman interessant geanalyseerd worden; en verder nog een aantal artikels over moderne schilderkunst, religieuze afwijkingen, Egyptische en Indische godsdienst, hindoese en christelijke mystiek, alsmede een uitvoerige beschouwing van P. Philippe de la Trinité over het dogma van Maria's Ten-Hemel-Opneming. Uit de inhoudsopgave blijkt reeds dat het dit boek geenszins schort aan actualiteit. Anderzijds heeft men wel eens een enkele keer de indruk dat de samenstellers zelf niet helemaal ontkwamen aan een zekere hang naar extremen en extremismen, welke tendentie zij aan een objectieve analyse hebben willen onderwerpen.
L. Vander Kerken
| |
Maria J. Krabbe, Beelddenken en woordblindheid. Brusse, Rotterdam; Van Loghum Slaterus, Arnhem; ‘Kosmos’, Antwerpen, 1951, 182 pp., Fr. 125.
Dit is een wonderboek dat ons op elke bladzijde een verrassend nieuwe kijk geeft. In zijn praktijk heeft iedere leraar wel eens een leerling ontmoet, wiens spellingsfouten en leesmoeilijkheden hem vreemd en onverklaarbaar voorkwamen. Alle pogingen om dat te verhelpen faalden. In sommige van deze gevallen heeft men te doen met de z.g. ‘woordblindheid’ of ‘alexie’. Reeds lang is deze het voorwerp van wetenschappelijk onderzoek. Schrijfster, die op dit gebied veel ervaring bezit en voor deze gevallen een bijzondere leermethode heeft uitgedacht, geeft in dit boek een verklaringstheorie, die de bestaande opvattingen geheel om ver werpt. Zij is misschien ook de eerste om deze moeilijkheid, niet als een tekort te bestempelen, maar als het gevolg van een speciale denkvorm, die zij als ‘beelddenken’ tegenover ‘begripsdenken’ stelt. Deze hypothese is in staat om nog heel wat andere leermoeilijkheden uit te leggen. De beelddenker - verschillend van Jaensch's eidetieker - heeft volgens de auteur ook een bijzondere gevoeligheid, die zij, aan de hand van het geval van Aart Van der Leeuw, in detail tracht te omschrijven. Ongetwijfeld zijn vele dezer stellingen nog vrij hypothetisch, maar zij zijn zeer vruchtbaar wat toepassing betreft en zouden, ons inziens, vrij gemakkelijk wetenschappelijk kunnen worden bewezen. Toch dient men zich te hoeden voor veralgemening, een gevaar waaraan de schrijfster zelf misschien niet helemaal ontsnapt, o.m. wanneer zij door verdere generalisering het primitief denken er bij te pas brengt. Ook wat de individuele gevallen betreft, moet men, menen we, zich alleen aan woordblindheid houden, wanneer alle andere, minder hypothetische verklaringsfactoren, zijn uitgeschakeld. Het is in dit verband wel een beetje jammer dat de auteur niets vermeldt van
| |
| |
het belangrijke onderzoekingswerk op het gebied der leesmoeilijkheden, verricht in de V.S.
Dr W. Smet
| |
Ignace De Sutter, Inleiding tot het muziekbeluisteren. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1952, 168 pp., ing. Fr. 50, geb. Fr. 90. I Van Gregorius tot Beethoven.
Nadat in de laatste jaren onze Nederlandse muziekliteratuur met uitstekende geschiedeniswerken, biografieën en commentaren verrijkt werd, verrast ons thans een ijverige muziekpaedagoog met de lang verwachte maar onmisbare schooluitgave voor het M.O. Het totaal negeren van de muziek bij de algemene culturele vorming onzer jeugd werd weliswaar herhaaldelijk als een wezenlijk tekort aangeklaagd en erkend, maar bovendien ontbrak tot nog toe een op dat onderwijs afgestemde methode. Rekening houdend met de geest en de mogelijkheden van het humaniora-programma, weet schr. in een vijftien-tal hoofdstukken een vrij representatief overzicht te geven van de grote muzikale perioden en figuren tot en met Beethoven. Met genoegen stippen we aan, dat aan de muzikale bijdragen uit de Nederlanden speciale aandacht werd geschonken. Enkele historische en technische realia, en vervolgens een degelijke bloemlezing uit eigen en vreemde muziekliteratuur vormen de eigenlijke ‘inleiding’ tot het beluisteren van een beperkte keuze gramofoonplaten. Nadien volgen telkens in betrekking met de behandelde stof enkele opgaven ter bespreking en een originele lijst ‘speelmuziek’, terwijl ook naar de voornaamste bibliografie wordt verwezen.
Om zijn verantwoorde methodiek en aangepaste bruikbaarheid wensen we dat deze ‘Inleiding’ - waarvan we het tweede deel met belangstelling te gemoet zien - onze jeugd nader moge brengen tot de ontmoeting met een kunst die als geen andere spreekt tot haar gemoed.
G. Windey
| |
Henry Tristram (Ed.) The Idea of a Liberal Education. A selection from the works of Newman. - Harrap & Co., London, 1952, 220 pp., 10 s 6 d.
Sean O'FAOLAIN, Newman's Way. - Longmans, Green & Co., London, 1952, 286 pp., 25 s.
De groeiende literatuur over Newman is met deze twee boeken zonder enige twijfel echt verrijkt. Zoals we verwachten van de meest toegewijde Newman-kenner en minnaar, alsook medebroeder en toevlucht van vele Newman-studenten, geeft Father Tristram een prachtige verzameling uitvoerige teksten betreffende de opvoeding op middelbare school en aan universiteit. Deze uitgave lijkt ons bizonder opportuun nu in ons land vernieuwing van onderwijs vele geesten drijft tot bezinning op opvoeding; voor hen is deze uitgave onmisbaar.
Ward's min of meer officiële biographie is te zeer geoccupeerd met de bekeerde Newman dan dat diens jeugd en Anglikaanse periode voldoende tot hun recht konden komen. Gedeeltelijk werd dit verholpen door Maisy Ward met haar Young Mr Newman. Hoe gedeeltelijk dit geschiedde wordt echter eerst duidelijk uit deze prachtige studie van de jonge Newman. Men zou misschien tegen dit boek kunnen aanvoeren dat veel materiaal meer betrekking heeft op Newman's verwanten dan op hemzelf. Inderdaad, maar dergelijk met zorg bijeengegaard materiaal wordt op knappe wijze aangewend om de jonge Newman te tekenen zoals hij was in en voor zijn omgeving, tot aan zijn opname in de Kerk. Het is een meeslepend boek, dit niet het minst ook door een forse en frisse stijl, rijk aan treffende beelden en.... humor.
W. Peters
| |
Dr J.A. Ponsioen, Symboliek in de samenleving. - Uitg. Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1952, 271 pp., f 8.90.
Deze theoretisch-sociologische studie, waarop Pater Ponsioen S.C.J. onlangs cum laude promoveerde aan de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg, is een critische toepassing van de belangrijkste ideeën en werkmethoden van de oorspronkelijk Russische, nu Franse socioloog en philosoof Georges Gurvitch, en mede hierdoor een grote aanwinst voor de Nederlandse sociologische literatuur.
Na zorgvuldige, streng methodische inspectie van zijn terrein en de randgebieden daarvan, becommentarieert de schrijver wat sociologen, Behavioristen, psycho-analytici en cultuurphilosofen over symbolen en symboliek hebben geschreven, en komt tot een definitie van het symbool. Vervolgens classificeert hij de symbolen vanuit het significans en vanuit het significatum, beschouwt het symbool als collectief verschijnsel, haar collectieve aard en oorsprong, geeft tenslotte de micro-, differentiële- en macrosociologie in het symboliek denken.
| |
| |
Aan sociologen, maar ook aan psychologen en cultuurhistorici, zal dit omvangrijke en diepgaande werk vele nieuwe gezichtspunten bieden.
J.J.C.M., arts
| |
Clemens Muenster, Mengen, Massen, Kollektive. - Kösel-Verlag, München, 1952, 211 pp., geb. D.M. 9,80.
De ontleding van Münster is vaak suggestief. Zij getuigt van eigen inzicht en van een fijne zin voor het typische. De auteur behandelt zowel historische als actuele vraagstukken van de menigte en de massa. Hij voorspelt een toenemende druk van de grote menigten zowel op de nationale als op de internationale politiek. Vandaar dat de vorming van persoonlijkheden op de meest nadrukkelijke wijze dient bevorderd te worden. Met het oog hierop moeten christelijke élites en niet-christelijke samenwerken en een gemeenschappelijke afweer tot stand brengen. Deze actie veronderstelt het vrijmaken der persoonlijke beslissing.
Te betreuren in dit geschrift is zijn gemis aan preciese begrippen; evenals de ongebondene manier die het exposé van Münster kenmerkt. Vaak neemt zijn uiteenzetting een vlucht die moeilijk te volgen is en worden algemeenheden voor contante munt genomen. De oplossing voor de moeilijkheden is uiterst fragmentair en minder origineel dan zekere passages uit de ontleding.
V. Leemans
| |
André De Boe, Beroepsbelangen of volksbelang? - Nationaal Comité tegen het Alcoholisme, Brussel, 1952, 118 pp.
Een stevig gedocumenteerde studie over het alcoholisme in België. Zonder fanatisme maar met goede argumenten verdedigt schrijver, behoudens kleinere wijzigingen, het gedeeltelijke prohibitiestelsel van België tegen een recent streven het alcoholdebiet vrij te geven. Terecht wordt het volksbelang gesteld boven de beroepsbelangen. - Een orthographische kleinigheid: nochtans en niet nochthans.
J. De Mey
| |
Literatuur
Ovidius, Metamorphosen. Nieuwe reeks.
Tacitus, Annalen, vert. door C. Tuin (Klassieke vertalingen). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, 60 en 60 pp., Fr. 23en 20.
Sophocles, Electra, vert. en ingel. door Dr Frans Cluytens (Heliosreeks). Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 95 pp., ing. Fr. 32, geb. Fr. 45.
Van Ovidius werden vertaald de fragmenten: Phaëton, Cadmus, Pyramus en Thisbe, Iason en Medea, het pleit over Achilles' wapenrusting en Aesculapius. Goede, doch wat stijver vertaling in proza. Ruim verklarende noten.
De uit Tacitus vertaalde uittreksels volgen de bekende tekstuitgave van P. Geerebaert. Vlot vertaald; zeer bruikbaar.
Dr F. Cluytens biedt ons een zeer leesbare vertaling aan van Electra, tevens degelijk gecommentarieerd. De blanke verzen doen het uitstekend.
J. Noë
| |
Richard Dewachter, Elckerlijc antwoordt. Brieven aan levenden en doden. - Lannoo, Tielt, (1952), 148 pp., ing. Fr. 48.
Deze levenden en doden zijn Mgr Van Cauwenbergh, F. Timmermans, E. Van der Hallen, Stijn Streuvels.... en verscheidene anderen, niet met name genoemden. Het is a.h.w. R. Dewachters antwoord op E. van der Hallens' Brieven aan Elckerlijc van enkele jaren geleden. Dewachter wil getuigen van zijn vriendschap, van zijn geloof; hij wil troosten, zijn bewondering uitspreken over mensen en dingen; en daarin slaagt hij. We zouden enkel een ernstig voorbehoud willen maken voor enkele brieven, waarin hij zich richt tot een ongelovige vriend en tot een beproefde vriend: die klinken iets te aanstellerig, iets - ongewild! - te veel uit de hoogte.
Overigens zal dit boekje de lezer niet tegenvallen: zo warm, zo eenvoudig en oprecht vloeien de gedachten en gevoelens over van de schrijver op de lezer.
J. Noë
| |
Martien Beversluis, De hamer Gods. - P. Vink, Antwerpen, 1952, 138 pp., Fr. 135.
Zoals de ondertitel het aanduidt, biedt dit stuk ons niet het treurspel van Savonarola, maar een treurspel over Savonarola. Het is in werkelijkheid het treurspel van Florence op het einde van het quattrocento, met zijn felle hartstochten en contrasten, zijn zucht naar schoonheid en weelde, maar ook met zijn ontgoocheling, zijn geloof en Godsverlangen. Bijna alle personages zijn historisch, en treden ook op met het eigen karakter, zoals wij dit
| |
| |
uit de geschiedenis kennen. De gebeurtenissen te Florence waren dramatisch genoeg op zichzelve. Het conflict in het stuk is dan ook niet zozeer het innerlijk conflict van de held, - zijn mengsel van mysticisme en dweperij laat vanaf het begin maar één weg voor hem open -, dan wel het conflict tussen groepen van personen, die verschillende levensinzichten vertegenwoordigen. Het stuk geeft ons het episch-lyrische beeld van een tragisch gebeuren, meer dan de tragedie van een ziel. Als historisch toneel zal het boeien, ook al komt de actie niet vlug in beweging.
Een stuk in Nederlandse berijmde verzen schrijven, dat speelt in de Florentijnse renaissancetijd, is een zware opdracht: een kleine onnatuurlijkheid, een technische onvolmaaktheid als het uitblijven van een rijm, worden licht als storende onvolmaaktheid gevoeld in een wereld van schoonheid. Daar vooral meer ontwikkelden zich voor het stuk zullen interesseren, zal het voor hen een pijnlijke indruk maken, telkens Signória, Girolámo, Mirandóla, enz., of anders geweldplegingen tegen het Nederlandse verzenrhythme te moeten horen. - De druk is ontsierd door talrijke zetfouten, b.v. zelfs het aanduiden van de verkeerde personages bij de dialoog.
A. Deblaere
| |
Harriet Laurey, Loreley. - Uitgeverij Holland, Amsterdam, 1952, 2de druk, 32 pp., f 2.75.
Een 26-tal zuivere gedichten, die opvallen door hun originaliteit.
De begaafde dichteres heeft met deze bundel, ondanks de daarin sporadisch voorkomende zwakheden de verwachtingen, die met Triple Alliantie gewekt werden, verre overtroffen.
Pierre Bogaers Jr.
| |
Arthur Koestler, Arrow in the Blue. An Autobiography. - Collins & Hamish Ltd, 1952, 307 pp., 18 s.
In dit eerste deel van zijn autobiografie verhaalt Arthur Koestler, de beroemde auteur van Darkness at Noon (in het Nederlands vertaald onder de titel Nacht in de Middag) zijn leven vanaf zijn geboorte tot aan zijn intrede in de communistische partij (1905-1931). We zien hem langzaam, maar niet zonder sprongen, evolueren van vroegrijp, schuchter burgerkind te Budapest en Sionistisch gezind ‘Burschenschaftler’ te Wenen tot lid van een collectivistische nederzetting in Palestina, en dan weer van correspondent in het Midden Oosten, te Parijs en te Berlijn en van reporter aan boord van de Noordpoolexpeditie met de Graf Zeppelin tot lid van de communistische partij, steeds op zoek naar het volledige Rousseauiaanse ‘zijn van zichzelf en niets anders dan dat’, steeds op zoek ook naar Utopia, naar een geloof, waarin zijn ‘absolutitis’ (p. 216) eindelijk bevrediging zou kunnen vinden. De schrijver voelt zich als een pijl, die in het heelal wordt afgeschoten (‘arrow in the blue’) zonder ooit tot rust te komen. - Boeiend geschreven, vol afwisseling, vol rake en soms pikante détails, is het verhaal anderzijds teveel met theorieën en analyses doorspekt, terwijl de schrijver te zeer gevreesd heeft zich door de ‘Nostalgic Fallacy’ te laten beinvloeden. - Het boek blijve volwassenen voorbehouden.
H. Imberechts
| |
Oskar Van der Hallen, Georges Bernanos (Davidsfonds-Keurreeks, 49). - Leuven, 1952, 202 pp., ing. Fr. 60, geb. Fr. 88 (leden Fr. 30 en 45).
Wie de extreme en tevens innemende figuur van Georges Bernanos beter wil kennen, neme zonder aarzelen het boek van Oskar Van der Hallen ter hand. Het situeert de schrijver in zijn tijd, ontleedt klaar en bevattelijk elk van zijn werken en sluit met een fijn genuanceerd oordeel over zijn betekenis. We hadden alleen naast de aangegeven bibliografie ook nog een lijst van de voornaamste studies over Bernanos gezien.
E.J. Jansen
| |
Robert de Luppé, Albert Camus; Pierre de Boisdeffre, André Malraux (Classiques du XXe siècle, 12). - Editions Universitaires, Parijs-Brussel, 1952, 123-145 pp., Fr. 36 (ieder).
Het is een hachelijke onderneming om een onvaste, steeds weer evoluerende levensbeschouwing zoals die van A. Camus, in een aantal korte hoofdstukjes te willen onderbrengen. Waarom hecht de Luppé zoveel belang aan dat halve gefilosofeer rondom dood, opstand, geweten, moord, liefde....? De kracht van Camus ligt toch niet op de eerste plaats in een min of meer knappe levensbeschouwing, maar in zijn tragische levensuitbeelding, in zijn kunst. Toch bereikt het boekje van de Luppé zijn doel: dat we Camus zélf willen lezen, als een vreemd getuige van een vreemde levenstragiek, die ondanks alles naar een oplossing zoekt.
De Boisdeffre heeft zich beter van zijn taak gekweten: de beperking tot de
| |
| |
hoofdelementen is zijn korte studie ten goede gekomen. Het is niets anders dan een algemene inleiding op het zeer gecompliceerde geval Malraux; diens evolutie van avonturier tot revolutionnair, van erotisme tot naastenliefde, diens wanhopig streven naar humanisme, d.i. naar menselijkheid-zonder-meer.
Hoe bitter doet dat goed-gemeende, enge, hopeloze humanisme van deze beide grote Franse schrijvers de lezer aan.
J. Noë
| |
Prof. Dr C.G.N. De Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse taal. 5e uitg. - De Sikkel, Antwerpen, 1952, 270 pp., 32 ill., ing. Fr. 160, geb. Fr. 190.
‘Deze uitgave, zegt het Voorwoord, is bestemd voor een bredere kring van lezers’, terwijl de vroegere vier uitgaven, in beknopte vorm, eerder bedoeld waren als handleiding voor studerenden. Vele paragrafen werden uitgebreid en veel nieuwe toegevoegd. Verder verhogen de 35 blz. aantekeningen en de 32 illustraties aanzienlijk de nuttige en aangename zijde van dit werk.
Overbodig het werk van deze meester te loven: het is gewoon onmisbaar voor al wie iets meer wil afweten van de externe geschiedenis van onze taal, de samenstelling van onze woordenschat, de ontleningen uit de verschillende talen in de loop der eeuwen, de invloed van allerlei speciale taalkringen (recht, Kerk, godsdienst....), van bepaalde auteurs enz. Wij noteren terloops met welke rustige objectiviteit De Vooys oordeelt over de taaltoestanden in het Zuiden.
J. Noë
| |
Cultuurleven, geschiedenis
Alexis Hackel, Les Icones dans l'Eglise d'Orient, trad. de Dom Th. Belpaire, O.S.B. - Herder, Freiburg; Editions de Chèvetogne, 1952, 32 pp., 16 icones buitentekst.
Dit is een naar omvang bescheiden maar zeer verzorgde uitgave van enkele der meest beroemde Oosterse iconen. Wie van de kunst behalve de individuele expressie ook een gemeenschappelijke geloofsgetuigenis, ja zelfs een eigen sacrale functie verwacht, zal met vreugde en met een zekere eerbied deze mooie kleurreproducties doorbladeren. De korte uitleg wil eerder een inleiding zijn tot de essentieel religieus geaarde beschouwing van deze voorstellingen, terwijl het voorwoord van Daniel-Rops doet vermoeden hoe diezelfde Oosterse zin voor bovennatuur en mysterie ook voor de Westerse Christen een concrete levenswaarde kan worden.
A. Van Laere
| |
Dr C.W. de Groot, S.J., Jan Steen, Beeld en Woord. - Dekker & Van der Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1952, 234 pp.
Jan Steen is nog steeds voor elke Noord- en Zuid-Nederlander een van de meest sympathieke en boeiendste schilders. Talrijke lezers zullen dan ook met vreugde deze studie van Dr D.G. begroeten. De auteur heeft zich hoofdzakelijk tot doel gesteld het werk van J.S. te onderzoeken in verband met de letterkunde; hij heeft gepoogd om dit zo inhoudrijke werk te ontcijferen aan de hand van de literatuur uit dezelfde tijd, om het m.a.w. te leren lezen als een boek. Dat een dergelijke poging geen geringe onderneming is geweest blijkt al dadelijk, wanneer men zich even realiseren wil dat van J.S. meer dan 800 werken bewaard zijn, waarvan natuurlijk weer het grootste gedeelte de weg naar het buitenland heeft gevonden, en dat anderzijds de berg literatuur die hier moest doorgewerkt worden al niet minder indrukwekkend is. Inmiddels heeft het onderzoek van Dr D.G. tot werkelijk verhelderende en verrassende resultaten gevoerd; want, ofschoon in deze confrontering van beeld en woord niet alles met eenzelfde zekerheid kan geaffirmeerd worden - de auteur zelf zal er ons gedurig aan herinneren - toch is één ding duidelijk geworden, nl. dat het werk van J.S. zonder deze toelichting uit de didactische poëzie, de toneelspelen, de spreekwoorden, het volksleven en de zeden van de tijd grotendeels, in detail, onbegrijpelijk is; zo b.v. de talrijke Driekoningenfeesten, Doktersbezoeken, Vastenavondfeesten, St Nicolaasfeesten, Kermissen, Bruiloften, enz. Dr D.G. heeft dit voor de verschillende geliefde thema's van J.S. overtuigend en uiterst illustratief aangetoond. Na deze inhoudsexegese, die het grootste gedeelte van deze studie beslaat, heeft de auteur ook nog de eigen picturale stijl van J.S. geanalyseerd: de virtuositeit en de zwier van zijn compositie, zijn voorkeur voor bepaalde typen van compositie; de voor de barok zo kenmerkende ellips-compositie, de ovaalvormen, de diagonale structuur, de ontdubbeling der objecten (en der tonelen). Zeer interessante
bladzijden heeft Dr D.
| |
| |
G. geschreven over de belichting-methode en het koloriet. Tenslotte heeft hij J.S. zelf uit zijn werk trachten te begrijpen ‘als een rijk-begaafde mens, niet gecompliceerd, met gevoel voor humor en satire, behept met de Hollandse zucht tot moraliseren, die door een gezonde zelf-ironie toch nooit al te hinderlijk wordt, met zijn ontvankelijk artistiek gemoed openstaand voor allerlei invloeden, welke hij in zijn originaliteit weet te verwerken tot een zeer persoonlijke kunst’ (p. 151). Het boek bevat 28 goed-gekozen reproducties. Jammer dat in de tekst niet zorgvuldiger naar de platen verwezen wordt, want nu moet men vaak gaan zoeken óf een reproductie van een besproken werk gegeven wordt en wáár ze precies te vinden is, te meer daar ze tussen de tekst verspreid staan.
L. Vander Kerken
| |
Albert De Swaef, Dagen en nachten in Spanje. - Odal-Uitgave, Wetteren, 1952, 236 pp., geïll., Fr. 80.
Onder de vele tendentieus negatieve berichtgeving, doet het goed, in de eigen taal eens een boek over het echte Spanje te zien verschijnen. S. weet dat, om dit land te begrijpen, een zeker inzicht nodig is in zijn wording en groei, en schenkt ons hierover een uitstekende synthese. Een enkel boek kan nauwelijks meer, dan een tip van de sluier oplichten over dit land, dat een continent is op zichzelf. Hij beoogt dan ook geenszins een volledig beeld te geven van land en volk, en beperkt zich tot de eigen reisherinneringen: boeiende ervaringen uit de eerste hand. Zoals de meeste Noorderlingen heeft hij zich in grote mate door het bijna exotische Andaloesië laten bekoren. Zijn bladzijden over Granada en Sevilla, over Catalonië en het leven op de grote villa's in de Mancha, zijn fris en levendig. Het hele boek is interessant, maar hoewel hij ongetwijfeld veel in Spanje heeft gereisd, bleef hij toch veelal toerist, en het is niet een toerist, die tot de gesloten ziel van Castilië, het echte Spanje, zal doordringen: wanneer hij het heeft over Burgos en Valladolid, Segovia en Salamanca, wordt zijn relaas dan ook wat dor, als dat van een buitenstaander. Hoewel hij noodzakelijk slechts een beperkte keus uit zijn herinneringen kon doen, mist men ongaarne de heilige stad van de raza, het Kiëv van Spanje: Zaragoza. Een enkele maal onderschat hij zijn gastheren: ‘Het zullen de Spanjaards niet zijn, die zullen opzoeken en catalogeren!’ (nl. de Vlaamse primitieven in de Capilla Real). Niet alleen zou menig intellectueel in Granada hem veel over die schilderijen kunnen meedelen, maar reeds vóór jaren heeft Prof. Gallego y Burin er een grondige studie aan gewijd. - Doch dit zijn détails: we wensen de S., nadat hij ons deze aangename kennismaking met het wonderbare land heeft gegund, dat hij ons met nog menig boek over Spanje mag verrijken.
A. Deblaere
| |
Nestor Eemans, Fernand Khnopff. - 15 pp., 26 platen, waarvan 1 in kleur, (1950).
Lucien Jottrand, Léon Frederic. - 15 pp., 26 platen, waarvan 1 in kleur, (1950).
Louis Pierard, Félicien Rops. - 16 pp., 26 platen, waarvan 1 in kleur, (1949).
Frank Van Den Wijngaert, Joris Minne. - 16 pp., 28 platen, (1951). Monographieën over Belgische Kunst. - Ministerie van Openbaar Onderwijs en De Sikkel, Antwerpen, gec. 60 Fr. per deel.
‘Juist wegens zijn bekenning tot een bepaalde avant-garde-strekking werd Fernand Khnopff een tijd lang tot de hoogste roem verheven’ schrijft Eemans in zijn Inleiding, en het is ook diezelfde ongebreidelde symboliek, die ons nu het grootste deel van zijn werk heeft doen vergeten, of die het ons enigszins grotesk of pijnlijk belachelijk doet voorkomen. Alleen zijn portretten en impressionnistische doeken behouden hun waarde; voor het overige is Khnopff nog slechts een historisch moment in de geschiedenis van onze schilderkunst.
Minder virtuoos wellicht dan Khnopff en bijna evenzeer door de vergetelheid bedreigd, is Frederic. Een groter deel van zijn werk nochtans, vooral zijn portretten en realistische stukken, is waard bekend te blijven om zijn eerlijkheid en zijn vakmanschap. Een rijke zin voor kleur was hem echter ontzegd, en hoewel zijn techniek volmaakt genoeg is, om aan de tijd te weerstaan, zijn zijn doeken toch onopvallende museumstukken geworden. Jottrand mag wijzen op zijn adel als mens: dit maakt ons de schilder sympathiek; doch slechts wanneer zijn kunst zijn karakteradel evenaart, zal zij er bij gebaat zijn. Jammer voor de instantie, van wie deze publicaties uitgaan, werd Jottrand's essay in bepaald gebrekkig Nederlands vertaald: b.v. ‘het Latium’ (= le Latium); ‘het atelier van Portaels..... waar Emile Wauters, een medeleerling
| |
| |
wie Frederic bewonderde...., hoogtij vierde’.
Rops is van deze drie ouderen zeker de grootste: hij is de Toulouse-Lautrec van de Belgische kunst, humorist, maar tevens als Baudelaire aangetrokken door de wrange schoonheid van het verval; zijn werk blijft het pakkende beeld van het leven in de tweede helft van de 19e eeuw, waarvan hij de ‘burgerlijke’ tragiek niet alleen aanvoelt, maar met een sterk persoonlijk accent in zijn werk weet weer te geven.
Het werk van Minne doet ons herademen, en brengt ons in de krachtigere, gezondere atmosfeer der eigentijdse kunst. Minne is voldoende bekend als één onzer grootste Vlaamse graveurs; hier vindt zijn werk meteen een bondige doch uitstekende commentator in F. Van den Wijngaert, die een houtsnede als houtsnede en een ets als ets weet te leren zien en appreciëren. Al oogst Minne voor het ogenblik grote bewondering voor zijn recente beeldhouwwerken, toch is het wel als graveur, dat hij werk van grote en blijvende waarde heeft geschapen en dat hij een ereplaats verdient onder de Vlaamse kunstenaars van onze eeuw.
A. Deblaere
| |
Maria Rosseels, Spieghelken. Dagboek van een jong meisje. - Lannoo, Tielt, 1952, 211 pp., ing. Fr. 50, geb. Fr. 75.
Maria Rosseels en Drukker Lannoo hebben de jeugd hiermee een pracht geschenkje bezorgd. Een achttienjarig meisje biedt ons de vruchten aan van haar stil gepeins. Dagboekbladzijden: glanzende humor, pittige opmerkingen, ernstige kijk op het leven. Je wordt er beter van. Want wat een ander boek toch zelden doet, het geeft je zo'n stil heimwee om even schoon als Spieghelken en Stefaan door het leven te treden, ongekunsteld en waar.
L.C.
| |
Gastmaal der Eeuwen: Taferelen uit de Cultuurgeschiedenis van Europa, onder redactie van Dr O. Noordenbos, Dr K.F. Proost en Theun de Vries. - Van Loghum Slaterus N.V., Arnhem, 1951/52. Per deel f 2.90. Abonnementsprijs op de gehele serie, per nummer f 2.60.
Nr 13. H. Bonger, Leraar der Mensenrechten: Thomas Jefferson. - 73 pp.
Hier worden de voorgeschiedenis en de proclamatie behandeld van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring, opgesteld door Jefferson (1743-1826), derde president v.d. Ver. St. (1801-1809). Men houdt zich in onze tijd veel bezig met de bestudering van de rechten van de mens. Dat het met de vrijheid van het woord, de vrijheid van godsdienst, de vrijwaring tegen gebrek en angst - op 14 Aug. 1941 n.b. door de drie grote geallieerden als oorlogsdoel v.d. 2de oorlog gesteld!, uitgewerkt en aangenomen door de Algem. Verg. der Veren. Nat. op 10 Dec. 1948 - nog niet naar wens gaat is wel een heel zachte formulering. Dit boekje is een uitstekende gids voor hen, die gaarne op de bres staan om de menselijke waardigheid te verdedigen. Jefferson's ideeën, geconfronteerd met de Franse rechtenverklaring van 1789 bieden volop stof tot discussie.... Maar waartoe al dat theoretiseren? Waar blijft de practische toepassing? De problemen schreeuwen om een oplossing.
W. Theunissen
| |
Nr 14. H.G.K. Westenbrink, Het Erfhuis der Natuur: Darwin. - 54 pp.
Na een uiteenzetting over de methodiek der natuurwetenschappen, met name over de strijd tussen Cuvier en Geoffry de Saint Hilaire (p. 5-17), volgt de levensbeschrijving van Charles Darwin (1809-1882). Als jongeman is hij een ‘slecht student waarvan niet veel verwacht werd’. Zijn deelname aan de expeditie van de ‘Beagle’, naar Brazilië, de W. kust van Z. Am., Galapagos-eil. en het Gr. Oceaangebied (1831-36) werd het keerpunt in zijn leven en bepaalde zijn verdere carrière. Onafgebroken bleef hij studeren, denken en schrijven ondanks zijn lichamelijke kwalen. De beroemdheid verkreeg hij door zijn On the Origin of species by Means of natural Selection (1859). De omlijsting van die prominente geleerde en zeldzaam hartelijk-eenvoudige mens Darwin wordt in dit boekje spannend belicht. Enkele conclusies zijn aanvechtbaar. Onder praegnante titel een prachtige schets.
W.Th.
| |
Nr 15. Dr W. van Ravesteyn, Satyre als Medicijn: Jonathan Swift. - 46 pp.
Gulliver's Reizen kent vrijwel iedereen maar van de auteur van deze proza-satire weet men veel minder. In dit deeltje maken wij kennis met de 17de eeuw en zien wij hoe de satirische dichter, schrijver en politieke pamflettist Swift (1667-1745) de paladijn wordt van het Ierse volk. Wij krijgen een kijk in zijn privé-leven en
| |
| |
begrijpen hoe de hoon van Swift eerst Engeland, daarna Europa en ten slotte de gehele mensheid wel moest treffen. Vele cliché's worden opgeruimd. De totaalindruk: een somber genie maar een glanzende persoonlijkheid.
W.Th.
| |
Nr 16. Dr W.H. Beuken, Heilige Dronkenschap: Jan van Ruusbroec. - 64 pp.
Van deze ‘godschouwer van het Soniënbos’ wordt hier een prachtig beeld geschetst en wel tegen de achtergrond van een ietwat te somber getekend beeld der 14de eeuw. De titel vinden wij in deze reeks voor de ‘doctor ecstaticus’ niet gelukkig. Het boekje is zeer ‘indringend’ geschreven. Voor een eerste inleiding op Ruusbroec's werken een zeer mooie, heldere inleiding; ten zeerste aanbevolen.
Dr W.Th.
| |
Nr 17. Dr K.F. Proost, Tussen twee werelden: Philo Judaeus. - 51 pp.
Na een wat oppervlakkige inleiding (p. 5-20) schetst de schrijver een beeld van Philo Judaeus (± 30 v.-±50 n. Chr.). Het komt ons voor dat te weinig oorspronkelijke teksten werden benut. De grondgedachten van Philo: scepticisme als basis voor een hogere mystieke vorm van kennis; dualisme tussen God en wereld, tussen ziel en lichaam; de Stoïsche Theodicee, enz., dit alles blijft te vaag. Philo heeft het Messianisme v.h. Jodendom met de Orphiek (en Oosterse mystiek) en de Griekse philosophie willen verenigen en wel door allegorische verklaringen en philosophische omvorming. Dat hij hierin zeer willekeurig en veel te subjectief is te werk gegaan, komt te weinig naar voren. Het boekje geeft als inleiding wel een aardig beeld maar blijft te zeer in het vage. Nieuwere (en zeer belangrijke) literatuur zien wij niet vermeld.
Dr W.Th.
| |
Nr 18. Dr O. Noordenbos, Plan en Gericht: Augustinus. - 58 pp.
Een zeer mooi boekje, blijkbaar de neerslag van veel lectuur en van veel gepeins over die geniale, hoogstbegenadigde mens en zielzorger Augustinus. De bladzijden over de ‘Confessiones’ en ‘De Civitate Dei’ zijn boeiend en kunnen zelfs door ‘ten zeerste geïnteresseerden’ met vrucht gelezen worden. Alles wordt eenvoudig en helder verteld en bewijst hoezeer de schrijver met de persoon van Augustinus en het culturele beeld van die tijd vertrouwd is geraakt. Zeer aanbevolen.
Dr W.Th.
| |
Nr 19. Prof. Dr J. Lindeboom, Een Franc-tireur der Reformatie: Sebastiaan Franck. - 54 pp.
Een suggestieve titel voor deze Duitse spiritualist en hervormer, voor deze historicus, R.K. geestelijke (tot 1524) en later Lutheraan die, beïnvloed door Tauler, heen en weer werd bewogen door allerlei denkbeelden. Zijn leven en werk wordt hier belicht. De schrijver ziet hem als ‘een der eerste bouwers aan een nieuwe tijd’.
Dr W.Th.
| |
Nr 20. Dr R. Hooykaas, De chemische omwenteling: Lavoisier. - 60 pp.
Het beeld v.d. 18de eeuw - tijdperk v.d. Verlichting - heeft een volslagen omwenteling gekregen door Lavoisier (1743-1794). Hij heeft de revolutie in de chemie bewerkt en de revolutie in het staatkundig leven helpen voorbereiden. Zijn studies en vele interessen en alles wat hem heeft beroerd en waarop hij reageerde worden hier uitvoerig belicht. Door de Conventie werd hij gearresteerd en geguillotineerd en de laatste dagen van Lavoisier worden hier zakelijk-nuchter behandeld.
W.Th.
| |
Aldous Huxley, The Devils of Loudun. - Chatto & Windus, London, 1952, 376 pp., 18 s.
Huxley, die in zijn Grey Eminence zijn belangstelling toonde voor sommige religieuze aspecten van de Franse geschiedenis van de eerste helft van de zeventiende eeuw, geeft nu levensschetsen van drie wel zeer verschillende personen uit dezelfde periode: de niet bepaald stichtende Urbain Grandier, pastoor te Loudun, Soeur Jeanne, overste van het Ursulinen-klooster in dezelfde plaats, en Surin de Jezuïet. Wat deze personen in dit boek bijeenbrengt is de geschiedenis van een zg. bezetenheid der zusters te Loudun, waarvan Sr. Jeanne het middelpunt was, Grandier het slachtoffer - beschuldigd deze bezetenheid te veroorzaken, stierf hij op de brandstapel -, en waarbij Surin betrokken werd als laatste der exorcisten.
Waar Huxley biograaf is, is hij zeer boeiend, met name in zijn schildering van Grandier. Maar hij presenteert zich ook als historicus, psychiater, theoloog. Als zodanig laat hij de lezer menigmaal heenworstelen door taaie passages. Maar dat hij dorre bladzijden schrijft is niet zo erg als dat hij over een bijna spreekwoordelijk moeilijk onderwerp schrijft zonder de daartoe broodnoodzakelijke qualificaties
| |
| |
te bezitten. Zo maakt hij herhaaldelijk de grove fout zeventiende eeuwse toestanden en opvattingen te bezien en te beoordelen uitsluitend van uit deze tijd. Als psychopathische studie doet dit boek door zijn hautaine toon onpleizierig aan. Bovendien legt hij in zaken betreffende psychopathie en theologie een driestheid van oordeel aan de dag die verbijsterend is. Huxley geeft uitsluitsel over Freud, Jansenisme, de Doctrine spirituelle van Lallement, over de heksenprocessen, hysterie en Jesuïtisme, over Richelieu, Lourdes, Fremiot de Chantal, enz. Terwijl de stof zelf hem tot de grootste omzichtigheid en soberheid had moeten manen, mist dit boek ten ene male bezonnenheid en wijsheid en bescheidenheid. Het is een hard oordeel, maar we konden het niet helpen dat we bij herhaling herinnerd werden aan Pope's regel: ‘fools rush in where angels fear to tread’.
W. Peters
| |
Ir Paul Lindemans, Geschiedenis van de Landbouw in België. Dl 1. - De Sikkel, Antwerpen, 1952, 472 pp., geïll., ing. Fr. 240, geb. Fr. 270.
In de Belgische, speciaal economische, historiographie is de geschiedenis van de landbouw tot hiertoe jammerlijk bedeeld gebleven. In 1881 verschenen tegelijk de overzichten van Brants enerzijds, en van De Potter en Broeckaert anderzijds. Beiden zijn sterk verouderd, maar wat er sindsdien, zelfs aan détailonderzoek, op dat gebied gepresteerd werd, mag niet zo héél veel heten. Daarom is het werk van Lk. Ir Lindemans toe te juichen. Steunend op een breed uitgestrekt onderzoek van gedrukte en onuitgegeven bronnen, én daarbij op een grondige vakkennis van de landbouw, is hij erin geslaagd het onderwerp geheel te vernieuwen. Het eerste deel, dat voor ons ligt, en waarop een tweede moet volgen, bespreekt de bemesting en haar weerslag op de aard van de bedrijven, het drieslagbedrijf en de inbreuken daarop, de techniek van de grondbewerking, het ontlenen van bedrijfskapitaal de veeteelt en de verscheidene weidegelegenheden tenslotte de voedergewassen en het hooiland. Het zal niemand verwonderen gezien de opleiding van Schr., dat zijn uiteenzetting uitgesproken technisch georiënteerd is, een welkome afwisseling overigens t.a.v. zovele werken van de oude school, en zelfs nog, b.v. in Duitsland, van thans, waarin rechtsgeschiedenis met economie werd verward, zodat er voor de kennis van het economisch verleden zo goed als niets in gevonden werd. Wat wij echter betreuren, is dat hij volkomen van vergelijking met andere landen heeft afgezien. N.a.v. de heruitgave van de ‘Caractères originaux de l'histoire rurale française’ van Marc Bloch, herlazen wij voor kort dit werk van de betreurde Franse meester, en dat heeft ons persoonlijk in de gelegenheid gesteld sommige verschijnselen in een ander verband te zien. Maar men kan niet verwachten dat iedereen Bloch, om bij dat ene voorbeeld te blijven, onmiddellijk vóór of ná Lindemans zal lezen. Bovendien, een ‘internationale’ achtergrond
zou Schr. gevrijwaard hebben van misvattingen of op zijn minst van misleidende uitdrukkingen die hier of daar voorkomen: aan het gemeenschappelijk bezit van grond en vee door de dorpsgemeenschap, b.v., (blz. 26 en passim) - heel iets anders als bewerking van het land volgens vaste regels die er een aangelegenheid van de gemeenschap van maken - gelooft thans géén historicus meer. Wij willen echter niet met zo'n bemerking eindigen, maar leggen er liever nogmaals de nadruk op hoeveel nieuws wij zelf in Lindemans' boek hebben geleerd, en hoeveel elke lezer erin vinden kan.
J.A. van Houtte
| |
Hellmuth Roessler, Günther Franz und Willy Hoppe, Biographisches Wörterbuch zur deutschen Geschichte. Lief. 1-3 (A.-Hessen). - Verlag von R. Oldenbourg, München, 1952, XLVIII-352 pp., inschrijvingsprijs D.M. 8 (per Lief.).
Drie Duitse historici van naam hebben besloten een historische encyclopedie aan te bieden aan de beoefenaars van hun vak. Met het oog voornamelijk op de politieke geschiedenis van Duitsland behandelen ze bondig biographisch een twee duizend personages. Het zijn in de eerste plaats politici (vorsten, schrijvers, zowel als mannen van de daad), maar ook geleerden, letterkundigen en kunstenaars, protestantse en katholieke geestelijken. Al is het werk uitsluitend aan Duitsland gewijd, de Duitse geschiedenis wordt erin zeer ruim opgevat, en van al wie rechtstreeks of onrechtstreeks met de Duitse geschiedenis in contact staat zal men een beknopte zakelijke en aan feiten rijke levenschets vinden, met een keuze van bibliographische gegevens. Chronologisch gaat het werk van de Romeinse tijd tot 1933 (al staan Hitler en zelfs Goebbels reeds op het program). Levenden worden in de regel uitgesloten. De stof wordt on- | |
| |
der de drie uitgevers verdeeld. Tot 1440: W. Hoppe; 1550-1815: H. Rössler; overige tijdperken: G. Franz; daarbij worden voor bizondere onderwerpen een tiental andere specialisten aan het woord gelaten. Ieder artikel is getekend. Een dicht zetsel op twee kolommen, talrijke verkortingen en veelvuldige verwijzingen (naar andere artikels van dit woordenboek en naar een tweede: Sachwörterbuch zur deutschen Geschichte, dat erop zal volgen), maken 't mogelijk in een handig formaat een maximum aan gegevens te verzamelen.
Te oordelen naar de eerste afleveringen, schijnt ons de opzet onder alle opzichten bereikt. Het woordenboek zal zonder twijfel zijn ereplaats verkrijgen op de werktafel van ieder geschiedkundige. Het is in elke bibliotheek, als belangrijke aanvulling, naast de Allgemeine deutsche Biographie en Wutzbach, - beide werken bereikten deze eeuw niet, - onmisbaar.
M.D.
| |
Wetenschap
Dr G. van Beusekom, De wonderen der levende natuur. - Born, Assen, 1952, 222 pp., f 7,90.
De schrijver van dit onderhoudende boekje is voortgekomen uit de ethologische school van N. Tinbergen. Dit verloochent zich niet in de verschillende hoofdstukjes over het gedrag der dieren. Vergeleken met de plantkunde is aan de dierkunde wel een zeer ruime plaats toegedacht. In 46 korte opstellen worden allerlei interessante natuur‘wonderen’ onder de loupe genomen op een verantwoorde en voor ieder bevattelijke manier. Het zijn de gebeurtenissen in het natuurleven van iedere dag, waarvoor de schrijver de aandacht vraagt. Het is een grote verdienste juist het wonderschone hiervan te laten zien. Een uitstekend boek voor leraren (de schrijver is zelf leraar), schoolbibliotheken en voor iedere natuurliefhebber. Foto 31 staat onderste boven.
M. Jeuken
| |
Prof. Dr Ir H. van Riessen, Roeping en Probleem der Techniek. - J.H. Kok, Kampen, 1952, 56 pp., f 2.95.
In dit boekje biedt de Delftse Hoogleraar in de Calvinistische Wijsbegeerte ons een drietal radiolezingen in 1951 voor de N.C.R.V. gehouden, waaraan een hoofdstukje over ‘Een probleem der Techniek’ werd toegevoegd. Zonder diep op de techniek zelf in te gaan stelt de schrijver op een zeer bevattelijke wijze de verhouding der techniek resp. t.o.v. levensbeschouwing, wetenschap en arbeid aan de orde. Het meest geslaagd lijkt ons het eerste hoofdstukje over de noodzakelijkheid van de kerstening der techniek, terwijl in het bijzonder het toegevoegde hoofdstukje waardevolle suggesties voor het herstel van de menselijkheid van de technische arbeid bevat.
A. van Leeuwen
| |
Dr J. Groen e.a. De invloed van psychische factoren op het ontstaan en het beloop van de longtuberculose. - Uitg. Scheltema & Holkema N.V., Amsterdam, 1952, 149 pp., f 6.90.
Op nagenoeg dezelfde wijze als destijds het ulcus ventriculi et duodeni, de colitis ulcerosa en het asthma nervosum seu bronchiale, werd nu ook de longtuberculose door Dr J. Groen c.s. aan een nader onderzoek onderworpen. Hoewel het materiaal slechts bestond uit 20 vrouwelijke en 20 mannelijke patiënten, en de gezonde contrôle-groep alléén test-psychologisch werd bekeken en niet biografisch-anamnestisch, meende deze psychosomatische werkgroep o.a. toch te mogen concluderen: dat er van een voor de tuberculosepatiënt specifieke persoonlijkheidsstructuur niet kan worden gesproken, wel van praemorbide min of meer karakteristieke trekken (neurotisch gecompenseerde infantiel-passieve trekken), dat de ziekte in het merendeel der gevallen uitbrak in aansluiting op een toestand van gemis aan liefde en dat zulk een onverwerkte conflictsituatie het organisme blijkbaar in zijn afweer tegen de Koch'se-bacillen benadeelt. De schrijvers bepleiten psychotherapeutische beïnvloeding van de tuberculosepatiënten, algemene maatregelen en in moeilijke gevallen individuele behandeling.
Speciaal voor longartsen en psychiaters is dit een belangrijke publicatie.
J.J.C.M., arts
| |
Problemen der moderne geneeskunde (Universitas-Schriften, 2). - Sheed and Ward, Antwerpen, 1952, 96 pp., Fr. 35.
Dit is een model van samenwerking tussen enkele universiteits-professoren, dokters en een proost van de Sint Lucas-vereniging der katholieke medici. Bewust van de veelzijdige en dringende proble- | |
| |
men van hun beroep hebben zij die openhartig, eerlijk en onbevangen besproken in een werkgemeenschap, en de weergave daarvan ligt in deze interessante brochure. Het blijft meestal bij een belichting van de concrete problemen vanaf de universiteit tot aan het ziekbed thuis of in de kliniek en al wat daartussen ligt. Elke dokter weet wat daartussen ligt, maar al te weinigen zijn zich bewust van de problemen die er in opgesloten liggen. Het is de grote verdienst van deze Universitasgroep daarop te wijzen.
Een volgend stadium is de oplossing. Wie zal die geven? Er is geen reden tot pessimisme. Maar dan moeten alle instanties medewerken: de medische faculteit, de mutualiteitsorganen, de apothekers en pharmaceutische firma's, het verplegend personeel, de patiënten, de morele instanties, de staatsinstellingen.
Het lijkt ons een leemte, dat deze brochure geen uiteenzetting bevat over de roeping van de dokter en de zin van het medisch beroep.
E.J. Vandenbussche
| |
Romans en verhalen
Crawford Power, De Confrontatie. Vert. Dick Ouwendijk. - Paul Brand, Bussum, 1952, 259 pp., f 8.90.
Deze roman van de Amerikaanse schrijver Crawford Power, die oorspronkelijk The Encounter heet, is een vertaling waard. Hij beschrijft een episode uit het leven van Father Cawder, aanvankelijk pastoor van een plattelandsgemeente, later van een verlopen achterbuurtparochie in Philadelphia. Hij komt in contact met een kermisgast, Diamond en diens meisje. De laatste heeft een kind, dat op het land wordt opgevoed, en zij zou dit graag bij zusters ondergebracht zien. Na veel verwikkelingen gelukt dit. In Philadelphia ontmoet Father Cawder Diamond weer. Hij heeft nu uit jaloezie zijn meisje vermoord en wordt door de politie gezocht. Na enige dagen wordt hij, vluchtend, dicht bij de kerk doodgeschoten. Deze wonderlijke ontmoeting, van de pastoor met deze kermisgasten, wordt op treffende en overtuigende wijze beschreven. De auteur is een nauwkeurig observeerder en een schrijver met zin voor het realistische détail. Zijn pastoor is een overconscientieuze, ootmoedige en verstorven priester, die geen rust vindt voordat hij het kind geborgen weet. De roman laat vraagtekens achter naar zin en bedoeling van het werk; het is een episode, een levenservaring, die niet volkomen afsluit, maar Crawford Power heeft zijn figuren en hun lotgevallen met groot talent beschreven. Een boek voor rijpe lezers.
J. v. Heugten
| |
Dick Ouwendijk, Van Job tot Job. - De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen, 1952, 211 pp.
Wij zouden de hemel en Dick Ouwendijk dankbaar zijn, wanneer hij eens een fris, ongekruid verhaal schreef, dat iedereen met genoegen lezen kon. In het voetspoor van Mauriac en Graham Greene tracht Ouwendijk romans te componeren, waarin zonde en genade slaags raken op een wijze, dat vooral de zonde op weinig frisse manier tot haar recht, of liever tot haar onrecht komt. In het boek, dat de vreemde titel Van Job tot Job draagt, voert Ouwendijk zijn lezers binnen in een bedorven gezelschap, waarin het wegens de zwoele alkooflucht moeilijk ademen is en dat men liefst zo gauw mogelijk ontvlucht. Hoe de rechtschapen Philip Martijn het daarin uithoudt, is mij een raadsel. De roman is niet slecht geschreven en gecomponeerd, de karakteristiek der personages is verdienstelijk, maar dat eeuwige gedraai om het bed is onuitstaanbaar. Laat Ouwendijk eens de polder infietsen, die Haagse corrupte gezelschappen vergeten en een gezond verhaal uitdenken zonder zich om diepe, metaphysische of religieuze problemen te bekommeren. Deze roman, Van Job tot Job, kunnen wij niemand aanbevelen.
J.v.H.
| |
Gilbert Cesbron, Heiligen gaan naar de Hel. Vert. door André Noorbeek. - Het Parelsnoer, Voorhout, 1952, 239 pp., f 6.90.
Dit boek is meer een ‘flitsende reportage’, zoals de omslag aangeeft, dan een roman. Maar het is een boeiende reportage van een geoefend en talentvol schrijver. Een paar jaar lang heeft de auteur het milieu bezocht, waarin het verhaalde zich afspeelt, een Parijse achterbuurt, waar een prêtre-ouvrier zijn apostolaat, of liever zijn christelijke charitas uitoefent temidden van de armsten der armen. Cesbron heeft dit milieu met ongewone levendigheid, kleurig en sprankelend beschreven. Mensen en dingen, weersgesteldheid en lotgevallen, alles leeft op en krijgt gestalte onder de bekwame hand van de auteur. Het boek herinnert aan
| |
| |
Don Camillo; wat daar bereikt werd op comische wijze, wordt hier bereikt op serieuze en tragische wijze. De schrijver idealiseert zijn held, Père Pierre, tot een man die geen zwakheid kent, geen vermoeienis telt, die alle eigenliefde heeft afgezworen ter liefde van Christus. Menig lezer zal de houding en daden van deze priester-arbeider bevreemdend vinden, zoals ook de nieuwe Aartsbisschop - de oude was geheel op Pierre's hand - ze bevreemdend vond. Maar hoe het ook zij, het is een boek van groot geloof en grote liefde, een boek van intense Christelijke inspiratie, waarvoor wij de schrijver dankbaar zijn. André Noorbeek zorgde voor een vlotte vertaling.
J.v.H.
| |
Pierre la Mure, Moulin Rouge. Uit het Amerikaans bewerkt door A. van Mancius. - A. Luitingh, Amsterdam, 382 pp.
Moulin Rouge is minder een roman dan een vie romancée, het leven namelijk van de Franse schilder Henri de Toulouse-Lautrec. Hoe deze laatste, telg van een oud adellijk geslacht, reeds vroeg aan het tekenen sloeg, hoe hij in zijn jeugd aan verlamming leed en tot een kreupele mismaakte dwerg uitgroeide, hoe hij op de Montmartre leefde als bohémien en tekende en schilderde wat hem in die meer dan frivole wereld voor ogen kwam, hoe hij hunkerde naar vrouwenliefde, die hem ontzegd bleef, aan de drank raakte en zijn gezondheid verwoestte, hoe hij ten slotte tot zijn moeder terugkeerde en met God verzoend stierf, dit alles wordt op boeiende en levendige wijze in dit boek beschreven. Het Parijs tussen 1880 en 1900 herleeft hier, vooral het Parijs dat zijn centrum of zijn attractie vindt in de Moulin Rouge. Erg stichtend is dit rosse leven niet. Het is een leven der zinnen, waarin alles gespannen staat op het genot van het ogenblik en alle belangstelling uitgaat naar vrouwen. Daarom is voorbehoud voor de lectuur van dit boek geboden.
J.v.H.
| |
Edmond Nicolaas, De Valse God. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952, 243 pp.
De valse God is een soort dorpskroniek. Edmond Nicolaas, zo doet hij het voorkomen, vestigt zich in een Limburgs dorp als vee-arts en komt er in contact met een ijzerfabrikant, die het zijn roeping acht God te haten en die haat onder de bevolking uit te dragen. Nicolaas weet steeds aardig en onderhoudend te vertellen, ook hier weer. Toch zou men hier iets meer verwachten dan louter de kunst van aardig vertellen. Daardoor heeft het verhaal iets onbevredigends. De schrijver waarschuwt zelf in een Voorwoord, dat hij van alle psychologische verklaring heeft afgezien; hij heeft louter het skelet der gebeurtenissen willen geven. Deze gebeurtenissen zijn zo vreemd dat ze slechts bij een psychologische en menskundige uitwerking volkomen acceptabel zouden zijn. Daarom voldoet het verhaal niet geheel en al, al is de sfeer van het Limburgse dorp ook hier weer uitstekend getroffen.
J.v.H.
| |
Mackenzie Guieve, De Waterval. - Uitg. Thijmfonds, den Haag, 1952, 287 pp., f 5.75.
Hoe een jonge man, met een verlangen naar heldendaden, in de eenzame, vaak prozaïsche jaren van binnenlands bestuur, rijpt tot groter evenwicht; een levensgezellin vindt, - en het huwelijk wordt 'n zegen -; en een kennis, bijna vriend, verliest, is het verloop van dit boek. Doch dit geheel levendig verteld, zich afspelend in de weelderige natuur en blakerende hitte der tropen. Daarnaast de innerlijke strijd van Pater Loredan. Wel wat gezocht komt mij de ontmoeting der twee vroegere geliefden Loredan en Julia (Giulietta) in de rimboe van Noord-Borneo voor. Overigens een goed leesboek.
Joh. Heesterbeek.
| |
Elza Wolf, Uit het dagboek ener moeder. 2de druk. - De Vlijt, Antwerpen, 1952, 219 pp., Fr. 95.
In een ongekunstelde, sterk Antwerps getinte taal verhaalt een moeder van haar zorgen, leed en vreugde om haar zeven bengels. Het is alles zo eenvoudig, zo echt en gewoon, zo banaal bijna, en toch straalt er voortdurend het beeld door van de eeuwige moeder en de verborgen adel van het christelijk gezin. Geen literatuur maar waarheid; en daarom echte en diepe schoonheid.
L.M.
| |
Selma Lagerloef, Christus-legenden. Toen Jezus nog een kindeke was, uit het Zweeds door A. Thiry (Reinaertreeks nr 24). - Arbeiderspers, Brussel, 1952, 204 pp.
Een herdruk van het klassiek geworden mooie legendenboek van Selma Lagerlöf in de uitstekende, maar sterk dialect-getinte vertaling van A. Thiry.
L.M.
| |
| |
| |
Ernst Hoch, Die Königin, Gott und die Generäle. - Verlag J. Knecht, Frankfurt a/M., 1952, 168 pp., geb. D.M. 6.80.
Het land Radegund, waarin de geschiedenis zich afspeelt, ligt tussen O. en W., hemel en aarde, God en de demonen, ergens ver in de toekomst, wanneer de militaire vernietingsmogelijkheden zich in hoge mate ontwikkeld hebben. In de grond: het probleem van Duitsland. Maar met de karakteristieke neiging om alles in het principiële om te zetten, wordt de vraag: weerloze neutraliteit of gewapende paraatheid tussen twee strijdende landsdelen, in scherpe vorm gesteld vóór het geweten van de koningin. In beide gevallen kan haar houding het onheil over het land doen komen. Zeven nachten strijdt zij, om tot de Entscheidung te komen, en tot de daad over te gaan: de mens kan tenslotte niet anders dan zijn verantwoordelijkheid opnemen, en op Gods barmhartigheid vertrouwen. Het vele gemijmer maakt het boek wat lang: een strakke short story had wellicht dieper indruk gemaakt.
A. Deblaere
| |
Meesters der Spaanse Vertelkunst, bijeengebracht en uit het Spaans vertaald door Dr G.G. Geers. - J. Meulenhoff, Amsterdam, 1952, 208 pp., f 6,90.
Wie geen kenner is der Spaanse literatuur kan niet beoordelen of de keuze, door de auteur van deze verzameling korte verhalen gedaan, representatief is voor die letterkunde. Zeker is het, dat men deze verhalen met hun mengeling van naïveteit en geraffineerdheid met belangstelling zal lezen. De Spaanse vertelkunst der 19e en 20e eeuw heeft wel een heel eigen karakter. Voor menigeen wellicht een openbaring.
Bern. van Meurs
| |
Johan van der Woude, Schandaal om dokter Knox. (Ingeleid door Prof. Dr G.Th. Kempe). - Uitg. Het Wereldvenster, Amsterdam, 1952, 206 pp., geb. f 6.90.
Onder de minder lucratieve maar passender titel ‘Anatomie’ verscheen dit boek reeds in 1941. Na ruim tien jaren is de bewerkte herdruk gereed gekomen en zal ongetwijfeld nog meer nieuwsgierige lezers trekken dan destijds.
Deze fascinerende biografische roman verplaatst ons naar 18de eeuwse Schotland. Dr Knox was een ontleedkundige, een groot man op zijn terrein, beroemd om de scherpte van zijn lancet en de scherpte van zijn tong. Zijn eenzelvigheid en de sinistere aard van zijn beroep, brachten hem op de duur in een kwade reuk. In die tijd waren de anatomen voor hun materiaal goeddeels afhankelijk van kerkhofdieven en dergelijke schobbejakken, soms zelfs van moordenaars. Zij behoorden de herkomst van de menselijke cadavers te contrôleren, maar daar kwam niet veel van. De nood der omstandigheden maakte hen tot bewuste of onbewuste helers van lijken. Zo ook Dr Knox. De Schotse bevolking kwam plotseling in beroering, geprikkeld door het schaamteloos liquideren van argelozen, en opgehitst door concurrerende anatomen. De school van Knox werd het slachtoffer. Macaber is de strak volgehouden sfeer van dit knap vertelde historische verhaal van angst, misdaad, dronkenschap, armoede, kille duisternis, volkswoede, verziekte en opgejaagde mensen. Johan van der Woude heeft met de nagedachtenis van Dr Knox een monstrueuze episode uit de geschiedenis opgedolven. Hij deed dit op adaequate wijze.
J.J.C.M., arts
| |
Prisma boeken. Theo Thijssen, Kees de Jongen. - 275 pp., 9de druk. Thornton Wilder, De Hemel mijn beloning. - 185 pp., 5de druk. Michael Innes, Het geval van de reizende jongen. - 211 pp. Hjalmar Bergman, Katja in rok. - 170 pp., 2de druk. Charles Dickens, De onzakelijke reiziger. - 280 pp. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952, per boek f 1.25, B. Fr. 20.
In zeer korte tijd verschenen vijf nieuwe titels in de reeks Prisma-boeken. Charles Dickens spreekt voor zich zelf. Thornton Wilder, de wereldberoemde schrijver van De Brug van San Luis Rey, schreef in de vertaling van Ype Foppema ‘De Hemel mijn beloning’. Theo Thijssen, ‘Kees de Jongen’ beleeft reeds zijn 9de druk. Michael Innes, ‘Het geval van de reizende jongen’ is een spannend, feilloos psychologisch meesterwerk en Hjalmar Bergman, ‘Katja in rok’ een vlot geschreven boek. Al deze werken slechts f 1.25. Niemand mag de gelegenheid laten voorbijgaan om voor deze prijs in het bezit te komen van zoveel uitstekende lectuur.
M.S.
|
|