| |
Boekbespreking
Godsdienst
Michel Saponaro, Jésus. Trad. de l'Italien par G. Delacroix. - Ed. Ch. Dessart, Brussel, 1951, 355 pp. Fr. 96.
Elisabeth Goudge, Zo lief heeft God de wereld. Vert. D. Chr. Arents de Booij. - Mertens en Stappaerts, Antwerpen, Amsterdam, 1951, 276 pp., geb. Fr. 125.
Deze beide Christusboeken horen niet bij de wetenschappelijke vulgarisatie thuis, maar bij het genre van de literaire levensbeschrijving, waarin Papini, Mauriac, Verschaeve en, zeer onlangs nog, Fulton Oursler hen voorgingen.
Saponaro heeft zich voornamelijk door de uiterlijke dramatiek der gebeurtenissen laten inspireren. Het historisch en folkloristische kader schildert hij met het breedsprakerig realisme, waaraan de Italiaanse film ons gewoon gemaakt heeft. Zijn Jezus is een gebarenrijke en vrij theatrale heldenfiguur, die o.i. elke religieuze waarschijnlijkheid mist; zelfs louter menselijk gezien klinkt de psychologische interpretatie van de evangelieteksten vaak vals. Noch literair, noch godsdien- | |
| |
stig vinden we hier iets van de diepe en oprechte bewogenheid, iets van de hete, hartstochtelijke adem van Papini's Storia di Christo terug, al heeft Saponaro hem duidelijk als model gekozen. Het blijkt wel zeer moeilijk voor de Italiaanse vroomheid om zoeterigheid te vermijden zonder in grootspraak te vervallen.
Goudge daarentegen is één en al innigheid en zuivere religiositeit. De onmiddellijkheid, de gave mildheid en de serene bewogenheid die haar romans kenmerken, vinden we hier terug. Het is alsof de romanschrijfster in een kring van rijpere meisjes of jonge moeders zit, en heel eenvoudig aan het vertellen is. Een stil en schroomvol verhaal dat in eerbiedig luisteren de evangelietekst aftast; een verhaal dat nooit profaan wordt, maar steeds weer tot overweging en gebed uitbloeit; een verhaal dat als het ware onder een blijvende ‘aanwezigheid’ geschreven werd. Ofschoon duidelijk op jeugdig vrouwelijk lezerspubliek afgestemd wordt het nooit wekelijk of zoeterig; hoogstens neigt het nu en dan naar een zeker individualistisch piëtisme. Ook voor mannelijke jeugd en voor volwassenen kunnen we het daarom onvoorwaardelijk aanbevelen. Een kerkelijk ‘imprimatur’ wijst er op dat het - ofschoon de schrijfster protestant is - niets bevat wat van katholiek standpunt uit onaanvaardbaar zou zijn. Een mooi boek.
L. Monden
| |
Peter Lippert, S.J., Von Festen und Freuden. - Verlag Ars Sacra, J. Müller, München, 1952, 273 pp., ing. D.M. 8.40, geb. D.M. 11.60.
Reeds vaak hoorde ik beweren, door trouwe Lippert-lezers, dat zijn drie reeksen radio-causeries een onmiskenbaar hoogtepunt in zijn oeuvre vormden. Ik geloof dat dit inderdaad zo is, en dat dit zeer speciaal geldt van zijn Von Festen und Freuden. In deze beschouwingen rond de grote feesten van het kerkelijk jaar worden subjectieve vroomheid, wijdingsvol aanvoelen en de typische Lippert-atmosfeer op wonderbaar zuivere wijze in evenwicht gehouden met de objectief-dogmatische rijkdom van de theologische gedachte. Wie eenmaal zijn kerstpreek of zijn overweging over de ‘Immaculata’ gelezen heeft, zal ze niet licht vergeten en er vaak naar teruggrijpen. We kunnen dan ook slechts hopen dat Von Festen und Freuden, dat thans naast Vom Gesetz und von der Liebe weer in zijn vooroorlogse prachtkleed voor ons ligt, weldra moge gevolgd worden door een heruitgave van Von Wundern und Geheimnisse opdat de rijke kerygmatische erfenis van Lippert weer volledig voor ons toegankelijk worde.
L. Monden
| |
P. Silvester van Vechel O. Cap., De Stille Dag. - Uitgeverij Helmond, Helmond, 1952, 445 pp., f 8.90. Fr. 138.
Dit boek bevat een serie overwegingen voor de maandelijkse recollecties van kloosterlingen. Een vroom boek dat even goed 50 jaar geleden geschreven had kunnen zijn. Hoewel het vele goede gedachten bevat, zal het naar vorm en inhoud jongere religieuzen weinig aanspreken.
J. de R.
| |
Abbé Thellier de Poncheville, Le Christ à l'oeuvre. Sa vie de prière. Sa vie de dévouement. - Spes, Parijs, 1952, 141 pp., Fr. Fr. 260.
In dit kleine boekje tracht E.H. Thellier de Poncheville, reeds bekend door zijn werken over de Kerk, over het Evangelie en over de wereldvrede, een antwoord te geven op de moeilijkheid waarmee heel wat zielen te kampen hebben: is het mogelijk in het practische dagelijkse leven een diep inwendig gebedsleven te leiden en tevens het apostolaatswerk uit te oefenen.
Meer dan eens werden er theoretische oplossingen voorgesteld, even heerlijk en mooi als onvervulbaar in de praktijk. De schrijver nu wil aantonen dat men ‘monachus intra, apostolus extra’ kan zijn, door ons het leven van onze Heer Jezus Christus voor ogen te stellen.
J.B.
| |
A.M. Goichon, La vie contemplative est-elle possible dans le monde? - Desclée De Brouwer, Brugge, 1952, 264 pp., Fr. 65.
De schrijfster, reeds bekend om haar belangrijke publicaties over de Mohammedaanse wijsbegeerte en sociologie, biedt ons hier een boek aan, dat getuigt van een diep-persoonlijk inwendig leven.
De apostolisch georiënteerde leek, die hier aan het woord is, vraagt zich met spanning en met gegronde hoop af, of het mogelijk is ook in de wereld een contemplatief leven te leiden.
Vervolgens gaat zij na, waarin dit contemplatief leven eigenlijk bestaat; het is een leven dat men met Christus deelt, nadat men Hem vrije toegang heeft verleend door een algehele zelfontlediging.
| |
| |
De voorwaarden en de omstandigheden van dit leven in de wereld kunnen er alle het hunne toe bijdragen om te komen tot een innige vereniging met Christus. Het ontplooit en ontwikkelt zich in de oprechte naastenliefde; het is slechts mogelijk wanneer men zich volledig overgeeft aan Gods wilsbeschikkingen; het bestaat in een gebed van hoop voor allen die niet kunnen of niet willen hopen; het is vooral gekenmerkt door een diepe eenheid met het H. Misoffer; zulk een leven immers is als een grote onzichtbare Mis, waarin wij ons door de Offeraar Christus laten opdragen, en waarin de Priester Christus langzaam, al de dagen van ons leven, over ons de consecratiewoorden uitspreekt zodat wij in Hem getransformeerd worden, en zodat Hij, wanneer wij ons aan de zielen geven, Zich zelf door ons aan allen meedelen kan.
Wie dit boek leest komt onweerstaanbaar onder de indruk. Zowel de leek als de priester of kloosterling zal er een ware zielerijkdom uit kunnen putten.
J.B.
| |
Mgr K. Cruysberghs, De Parochie. 2de druk. - De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1952, 104 pp., Fr. 35.
Dit kort boekje bedoeld als een reeks suggestieve lessen verschijnt nu voor de 2de maal. Met veel vrucht zal het gelezen worden zowel door priesters als door leken. We kunnen dit boek niet genoeg aanbevelen. Het brengt de parochie terug tot de beleving van haar diep menselijke en bovennatuurlijke eenheid.
J. Beyer
| |
Prof. Dr P. Smulders en M. Smulders rel. v.h. Cenakel, Als de graankorrel.... Moeder Thérèse Couderc, stichteres der Congregatie van O.L. Vrouw van het Cenakel. - Uitg. voor het Cenakel bij Mertens & Stappaerts, Amsterdam, 1952, 162 pp., f 4,50.
‘Eén zijn van die nameloze schare, die in stille dienstbaarheid werkt en lijdt en bidt voor God en voor de zielen, dat was haar ideaal’ (p. 78). Deze woorden vatten nog het beste samen dit wondere leven van een Congregatie-stichteres, die bijna heel haar leven volkomen op het achterplan leefde, terwijl anderen haar stichting bestuurden. Dit mooie boekje is een weldaad voor ons mensen van 1953. Het trekt ons een ogenblik weg uit de jacht van ons overbezette leven in de sterkende stilte van een eenzaam leven, vol van God alleen. Het breekt ons weer open voor de krachtige eenvoud van het alles-God-in-handen-geven zonder nog in iets op eigen kracht te willen steunen. Het wekt in ons een verlangen naar het verborgen-zijn, het teruggetrokken leven van offer en versterving, dat als het gordijn is, waarachter God het geheim van Zijn genadewerking verborgen houdt en van Zijn tederheden. En misschien, dat het in een of ander edelmoedig hart de overtuiging doet groeien, dat het de moeite overwaard is in zelfloze liefde alles te verlaten om Hem.
De pretentieloze stijl, waarin dit boekje geschreven is; de simpele, smaakvolle vignetten verhogen nog die overtuigende sfeer van echtheid en sterke eenvoud. Gij moet dit boekje zelf lezen, en gij zult de bevrijdende invloed van het schone leven van Moeder Thérèse op u voelen inwerken. Een kleine waarschuwing zij daarbij meegegeven: laat u niet afschrikken door de eerste twintig bladzijden inleidende gedachten. Ze zijn werkelijk voortreffelijk, maar ik kan mij voorstellen, dat zij in het begin wat zwaar vallen. Deze kleine moeite echter wordt overvloedig beloond in de rest van dit mooie boekje.
S. Trooster
| |
Fr. Naus, C. SS. R., Bij de Grootmeesters van de retraite. - Centrale Drukkerij, Nijmegen, 1952, 135 pp.
Een studie over de geest en verspreiding der Geestelijke Oefeningen. Na enige historische hoofdstukken over de grootmeesters der retraite, zoals S. Ignatius van Loyola, S. Carolus Borromeus, S. Franciscus van Sales, S. Vincentius a Paulo, S. Alfonsus de Liguori e.a. volgen een samenvatting van de met grote objectiviteit verzamelde gegevens, een uiteenzetting over de zuivering in de retraite en een behandeling van de encycliek Mens Nostra. Een boeiend boek voor ieder die belang stelt in het retraitewerk en een waardige apologie voor de belangrijkheid van de retraite in alle tijden. Temeer omdat reeds St. Ignatius om soepele aanpassing vroeg aan tijden en personen, ja, tijdens zijn leven blijken reeds groepen van mannen en vrouwen tegelijk op retraite te zijn (pag. 29).
J. de R.
| |
Dr J. van Heugten, S.J., Pater Roothaan in zijn tijd. - Paul Brand, Bussum, 1952, 76 pp., f 1.75.
Deze korte samenvatting maakt Pater Roothaans leven voor een groter publiek toegankelijk dan de reeds bestaande biographieën van Pater Albers en Pater de Jonge. De beknoptheid is niet hinderlijk, de stijl goed.
J. de R.
| |
| |
| |
Henry Daniel Rops, Gods Avonturiers. Vert. van M.J.P. Tissen. - Uitg. Nelissen, Bilthoven; 't Groeit, Antwerpen, 1952, 232 pp., met 20 illustr. en 7 landkaarten, f 4.75.
Avonturen van een tiental missionarissen die tot de grootsten mogen gerekend worden, heeft D. Rops levendig beschreven. Missie-lectuur van de beste soort. Goed vertaald.
Joh. Heesterbeek
| |
Bekeerlingen uit de twintigste eeuw, onder leiding van F. Lelotte, S.J.: 1: Ghéon, 2: Hyde, 3: Stein, 4: Jacob, 5: Nicolle, 6: Verkade, 7: Copeman, 8: Nagaï, 9: Merton, 10: J. en R. Maritain. - Hoogland, Frankrijklei, Antwerpen, 1952, 16 pp., Fr. 5: f 0,40 (per deel), Fr. 22,50: f 1,80 per serie van 5).
Telkens in 16 blz., onder keurige, geillustreerde omslag en voor een spotprijs, de physionomie en het getuigenis van een vooraanstaand bekeerling. De ideale vorm van apologetiek voor onze tijd. Laten de uitgevers het niet bij vertalingen laten en in oorspronkelijke brochures de figuren van de grote Nederlandse bekeerlingen ook meer naar voren brengen.
L.M.
| |
M. Nedoncelle en R. Girault, J'ai rencontré le Dieu vivant (Foi vivante). - Ed. de la Revue des Jeunes, Parijs, 1952, 376 pp., Fr. Fr. 645.
Ondanks alle verscheidenheid van temperament, aanleg, cultuur, moraliteit, ontwaart men in deze getuigenissen van bekeerlingen waaronder bekende namen voorkomen: Sigrid Undset, Cornelia de Vogel, Peter Wust, Max Jacob.... - de constante bevestiging van Gods absoluut initiatief in de geloofsact (‘Niemand komt tot Mij zo de Vader die Mij zond hem niet trekt’ Joa. 6, 44) en van de louter voorbereidende, ondergeschikte rol der zgn. geloofwaardigheidsredenen, der redelijke verantwoording van diezelfde geloofsact (‘.... Geloof dan ten minste op grond van de werken’ Joa 14, 12). Het scherpst worden die twee momenten, met de absolute waarde van het eerste en de relatieve waarde van het tweede, onderscheiden door Dr Cornelia de Vogel. Voor hoe solied zij ook de argumentatie hield die haar van de Nederlands-Hervormde Kerk de weg wees naar het katholicisme, toch wil zij in de stap die zij zet geenszins het logisch gevolg zien van haar redelijk inzicht maar het ingaan, na jarenlang gebed, op Gods eigen, bovenredelijke uitnodiging.
Zulke getuigenissen betreffen niet alleen de ‘zoekenden’ noch wie belang stelt in het menselijk document: maar ook de in zijn geloof ‘geïnstalleerde’ gelovige, niet alleen om hem te bevestigen maar ook om hem te verontrusten. Iedereen heeft zich immers steeds te bekeren want iedereen moet steeds overgaan van routine- naar persoonlijk geloof en onze persoonlijkheid is, in dit leven, nooit af.
R. Leys
| |
Mgr Dr W.M.J. Koenraadt, Prof. Mr J.C.P. Oomen, Prof. Dr L.J.W. Smit, Verklaring van de Katechismus der Nederlandse bisdommen. Dl III. - L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch, 1952, VII-326 pp., p.d. f 8,90, geb. f 11,40.
Wij willen alleen maar van harte gemeend zeggen: het gaat goed met onze nieuwe Potters. Behandeld wordt de leer over de Kerk (Katech. les XVII t/m XXIII) en de Uitersten van de mens (Katech. les XXIV t/m XXV). Behalve een uitstekende uiteenzetting van de traditionele onderwerpen hebben wij in dit deel weer verscheidene zeer actuele onderwerpen ontmoet, die het boek voor de huidige zielzorger - en gelovige - des te vruchtbaarder maken. Met name mogen genoemd worden: de excursie over Kerk en Staat, de korte maar voortreffelijke behandeling over ‘de Leken’ (in de literatuur-opgave bij dit onderwerp missen wij de gedegen studie van Prof. Dr Malmberg in ‘De Hoeksteen’). De behandeling van het probleem ‘Over het lot der ongedoopte kinderen’ vinden wij niet geslaagd. Alles bij elkaar echter moeten wij nogmaals in alle oprechtheid zeggen: de nieuwe Potters is op de goede weg.
S. Trooster
| |
Mgr Léon-Joseph Suenens, Une héroine de l'apostolát. Edel-Mary Quinn. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 242 pp., Fr. 96.
Na een theologisch commentaar van de belofte van het Legioen van Maria, uitgewerkt in ‘Théologie de l'Apostolat’ geeft Zijne Excellentie Mgr Suenens ons nu de levensbeschrijving van Edel Quinn, een Iers kantoormeisje dat het Legioen van Maria in Oost Afrika heeft verspreid. De biographie is boeiend geschreven, zeer concreet voorgesteld, dank zij de buitengewone opmerkingsgave van Edel Quinn
| |
| |
zelf, uit wier brieven de schrijver rijkelijk maar discreet heeft geput.
Eerst kantoormeisje in Dublin, waar ze het Legioen van Maria rond 1927 leerde kennen, was Edel Quinn besloten bij de Arme Clarissen van Belfast in te treden. Maar een reeds vér gevorderde tering en het uitdrukkelijk verbod van de geneesheer zullen haar leven langs andere wegen leiden. Na een lang jaar sanatorium gaat haar persoonlijke roeping zich ontplooien in de uitbreiding van het Legioen van Maria in Engels Oost-Afrika. Nu zijn het de lange reizen naar de verschillende missieposten, het totaal gemis aan comfort, het organiseren en in stand houden van de nieuwe praesidia. Hoe Edel Quinn al dat werk in blijdschap en stille moed heeft kunnen volbrengen met haar geknakt lichaam blijft een wonder en een teken van Gods kracht. Het geloof van Edel Quinn heeft bergen verzet, en, waar ze ook ging is haar bezoek een blijvende zegening geweest. Het boek zal een bron van kracht zijn en van edelmoedige durf voor allen die met de dagelijkse moeilijkheden van de zielzorg te kampen hebben.
J.B.
| |
Dr Pierre Barbet, De Passie van O.H. Jesus Christus gezien door een chirurg. Uit het Frans door Zr Dr M. Costanza. - Brepols, Turnhout, 1951, 243 pp., 24 pl. ing. Fr. 120.
Dit is zeker het beste Nederlandse boek over de Lijkwade van Turijn. Ofschoon wij liefst nog meer critische zin hadden aangetroffen, is het werk van Dr Barbet ongetwijfeld een vooruitgang op het al te eenzijdig pleidooi van Dr Hynek b.v. Het staat wetenschappelijk ook verder dan de overigens zeer verdienstelijke pogingen van de baanbreker in deze kwestie, wijlen Professor Vignon. Barbet bracht zijn eigen, niet geringe bijdrage tot de opheldering van dit zo mysterieuze en zo aangrijpende document. Zij is zelfs, menen wij, de belangrijkste van alle omdat zij langs medische weg aantoont dat de authenticiteit van de Lijkwade niet van alle waarschijnlijkheid is ontbloot, zoals sommige historici beweren. Men kan het oneens zijn met Barbets interpretatie van de concrete doodsoorzaken van Christus aan het Kruis en de medisch wellicht plausibeler opvatting van Schmittlein verkiezen, dit neemt niet weg dat Barbet's analyse van de gegevens der Lijkwade een zeer onverwachte maar ook zeer overtuigende bewijsvoering levert ten gunste van dit oude doek. Is het werkelijk zo oud? Zou dat niet een vraag zijn die voor alles zou moeten onderzocht en beantwoord worden? Voldoende geschiedkundige schakels ontbreken. Maar op het ogenblik is de geschiedenis niet meer de enige wetenschap die ons over het verleden kan inlichten. Vignon, Barbet zelf en vele anderen hebben herhaaldelijk pogingen in het werk gesteld om de Lijkwade physico-chemisch te laten onderzoeken, maar hebben de vergunning nooit verkregen. Dit is des te betreurenswaardiger daar wij thans over een methode beschikken die met zekerheid zou kunnen uitmaken of het document uit de tijd van Christus dateert dan wel uit de veertiende eeuw, en die reeds zulke mooie resultaten opleverde in het bepalen van de ouderdom van de onlangs ontdekte bijbelrollen van de woestijn van Juda. Wij bedoelen de methode van de radio-actieve Koolstof (C14).
Wij noemden het boek van Dr Barbet het beste op het ogenblik. Niet alleen om de persoonlijke verdienste van de auteur, maar ook omdat het boek een vrij volledig en onpartijdig overzicht geeft van alle aspecten: geschiedkundig, exegetisch enz. van het probleem van de Lijkwade. Het is wel enigszins jammer dat de vertaling zo slaafs de ons ietwat ontstemmende Franse flux de bouche volgt en zich niet beter naar de Nederlandse lezersaard heeft gericht. Een Franse geestigheid letterlijk vertaald is voor ons volkomen ongenietbaar, zoals op pag. 45, waar gezegd wordt dat ‘dit - tussen haakjes gezegd - kortwiekt van te voren al de vleugels van de eend die zeker in het kamp van de tegenstanders der Lijkwade uit het ei zal kruipen....’. Ook al is dit grammaticaal goed vertaald, het is geen Nederlands. Overigens is deze vertaling zeer verdienstelijk en bevredigend, enkele lapsus calami uitgezonderd, die, naar we hopen, wel uit een volgende uitgave zullen verdwijnen, als b.v. anatomisten voor anatomen, medebroeders geneesheren voor confraters, verpulverde keukenzoutoplossing voor verstuifde of gepulveriseerde, allantoïek zuur voor allantoïsch zuur, carbonaatzuur voor koolzuur enz. Wij wensen dit boek een ruime verspreiding toe.
Prof. Dr Alb. Raignier
| |
Giovanni Papini, Die Zeugen der Passion. Sieben Evangelienlegenden. - Verlag J. Knecht, Frankfurt a/M., 1952, 150 pp., geb. D.M. 6.20.
Vooraleer met de lezing van dit boek te beginnen, is het goed er aan te herin- | |
| |
neren, dat Papini zijn figuren als dichter schept, niet als theoloog of historicus. Zijn getuigen kennen wij uit het Passie-verhaal: door nadenken en overwegen over hetgeen de ontmoeting met Jezus in hun leven heeft betekend, krijgen zij een individueel, sterk getekend en fascinerend karakter. Wij zouden Papini's werk de ontleding van de negatieve reacties op een ontmoeting met Jezus kunnen noemen; want al zijn figuren, Barabbas, Malchus, enz., eindigen niet met een wonderbare bekering, zoals in menige vrome legende. Al is voor elk van hen de ontmoeting het definitieve keerpunt in hun leven, zij worden als het ware neergetrokken door hun eigen zwaartekracht: uit wat zij reeds zijn, kan het verhaal van hun verder leven worden afgelezen. Zij kunnen de genade niet herkennen, zij blijven vast aan wat ze waren, zij kunnen zich niet overgeven aan het geheim van Jezus, die dan ook hun noodlot wordt. Een pakkend getuigenis, - en modern.
A. Deblaere
| |
Paul Takashi Nagai, Het leven is sterker. Dagboek van een slachtoffer van de atoombom op Nagasaki. - Lannoo, Tielt, 1952, 100 pp., ing. Fr. 30, geb. Fr. 52.
In Maart 1952 (blz. 462) besprak K.C.T.-Streven de Franse uitgave van dit boekje. We kunnen er ons slechts over verheugen dat dit hoogstaand en vaak aangrijpend getuigenis van natuurlijke adel en diep christelijke geloofsgeest thans ook in het bereik van het Nederlandslezend publiek werd gebracht.
L.M.
| |
Philosophie en psychologie
Dr G.J. de Vries, Inleiding tot het denken van Plato. - Born N.V., Assen, 1952, 54 pp., no. 9 van de Serie: Hoofdfiguren van het menselijk denken, f 1.45.
De S. stond voor een bijna onmogelijke taak: in zo'n kort bestek inleiden op de leer van Platoon. Met dit voortreffelijk boekje heeft hij het bijna onmogelijke op uitstekende wijze volbracht. Natuurlijk zou men graag een en ander wat anders genuanceerd zien: meer de nadruk gelegd hebben op Platoons doelstelling: verbetering van de staat en op zijn religieuze ondergrond, zeker zou ik de Vries niet bijvallen in zijn omschrijving van mystiek, maar dat zijn slechts wensen die overblijven na de hartelijke gelukwens die dit boekje op de eerste plaats waard is.
J.H. Nota
| |
Dr L. Brouwers, S.J., Het sociale vraagstuk. - Vanmelle, Gent, 1952, 130 pp., Fr. 40.
De schrijver geeft een bondig overzicht van wat elk ontwikkeld mens over de sociale kwestie weten moet. Door de uitvoerige citaten uit Pius XII en door de heldere discussie van moderne begrippen is dit boekje een goede aanvulling van de op haar gebied nog onovertroffen historisch genetische methode die Kan. Brijs destijds heeft aangewend. Daar het werk toch ook bedoeld is voor het middelbaar onderwijs zou een hoofdstuk gewenst zijn over het verband tussen de sociale kwestie en bepaalde historische feiten uit de XIX eeuw, die te gemakkelijk als zuiver politieke feiten worden behandeld. Wie in het onderwijs staat zal dit boekje met vrucht kunnen gebruiken.
J. De Mey
| |
Dr P.H. Esser, Karakterkennis en Neurosenleer. 2de deel. - J.H. Kok, Kampen, 1952, 426 pp., f 15.75.
Onder de titel Karakterkennis en Neurosenleer publiceerde Dr Esser reeds een werk, dat werd besproken in dit tijdschrift, jrg IV (1951), blz. 325. Het boek, dat wij thans bespreken, is een voortzetting van het vorige werk, maar toch is het opgezet als een afgerond geheel. Voor de behandeling van de karakterontleding maakt de auteur vooral gebruik van het systeem van Klages en de psychologie van Szondi. Aan de ‘Triebdiagnostik’ van Szondi wordt zeer veel aandacht geschonken; de weergave hiervan beslaat ruim 100 blz., terwijl bovendien door heel het werk verwijzingen hiernaar voorkomen. Het is belangrijk, dat in het perspectief van de karakterstudie de problemen van de neurose worden gesteld. Hierdoor wordt ongetwijfeld deze studie verdiept. Bij de behandeling van de neurosenleer komen vooral de opvattingen van Adler en Freud ter sprake, terwijl de auteur ook enkele opmerkingen naar voren brengt, welke voortkomen uit het christelijk denken over de mens.
Dit boek heeft veel van een handboek; in zijn brede opzet kan het nuttig zijn ter oriëntatie in het vele, dat over dit onderwerp werd gepubliceerd. De bruikbaarheid is bovendien sterk verhoogd door het zeer uitvoerige register en de uitge- | |
| |
breide literatuurlijst. De Katholieke lezer zal juist op plaatsen, waar het christelijk denken ter sprake komt, niet geheel bevredigd zijn, omdat het werk een duidelijk Protestantse mentaliteit vertoont. Toch verdient de poging, die hier is gedaan tot verruiming van het psychologisch denken, echte waardering. Misschien heeft door de brede opzet de afwerking van de tekst geleden, waardoor de tekst niet steeds voldoende helder is. Ook hangen hiermee wellicht samen enkele onvoldoend genuanceerde oordelen, zoals b.v. de opmerking over de eerbied, die zou samenhangen met onontwikkeld geweten (blz. 353); de mening, dat ascese moet uitlopen op steriele onthouding (blz. 354); of waar in de weergave van de opvattingen van Adler de deemoed zonder commentaar wordt omschreven als een vorm van agressie tegen de eigen persoon. Zo wekt dit boek het verlangen op naar zorgvuldiger afgewogen beschouwingen; een wens voor het verdere psychologische werk.
J.M. Kijm
| |
F.J.J. Buytendijk, Het Voetballen. Een psychologische studie. - Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1952, 39 pp., f 1,75.
Deze brochure bevat een lezing, welke werd gehouden voor de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam. De fijne en originele analyse van het voetbalspel is mooi samengevat in de laatste woorden van het betoog: ‘Dan blijft alleen de mannelijke mens, de voet, de bal, het spel, de prestatie en de vreugde van de speler en toeschouwer over, en dit alles vormt juist het wezen en de zin van het voetballen’. Het is een studie, die het lezen en overdenken ruimschoots verdient, zowel om de wijze van behandeling als om de perspectieven die de auteur opent.
J.M. Kijm
| |
Dr W. Luypen, O.E.S.A., De psychologie van de verveling. - Uitg. H.J. Paris, Amsterdam, 1951, 172 pp., f 8,90.
Na allereerst de te volgen methoden aangegeven en verantwoord te hebben, komt de schrijver tot een phaenomenologische beschrijving van de verveling: een langzaam zwellend gevoel van onbehagen, desorganiserend, een psychische verlamming, die wordt ervaren als onaangenaam door het gevoel van leegte, waarmee een stoornis in het normale beleven van de tijd gepaard gaat en een neiging tot slapen, bij maximale intensiteit zelfs de neiging tot destructie oproept. Vervolgens schetst Schr. de omstandigheden waaronder de verveling zich voordoet, en geeft in het synthetische gedeelte van deze wetenschappelijk hoogstaande en nergens vervelende studie de psychologische verklaring, de betekenis en de zin van de verveling.
J.J.C.M., arts
| |
Dr Mr F.M. Havermans, De geneeskundige behandeling van drankzuchtigen. - ‘Helmond’ te Helmond, 1952, 34 pp., f 2.50.
Hoewel rekening houdend met en refererend aan de meningen van andere auteurs, komt Havermans toch grotendeels op grond van eigen ervaringen en onderzoek tot de conclusie, dat de oorzaak van drankzucht in ettelijke gevallen gezocht moet worden in een ondeugdelijke slechte gewoonte, in talrijker gevallen gezien moet worden als een symptoom van psychische afwijkingen, en dat drankzucht als een op zichzelf staand aangeboren defect onwaarschijnlijk is.
De selectie van de drankzuchtigen is de taak van de psychiater, liefst een psychiater verbonden aan een bureau voor alcoholisme, met de mogelijkheid van samenwerking met een psycholoog, enkele sociale werkers en een geestelijk leidsman.
Op overzichtelijke wijze bespreekt schrijver de behandeling van de verscheidene typen alcoholisten: medicamenteus, psychotherapeutisch en moreel, alles in sanatoriumverband. De consultatiebureaux voor alcoholisme en die voor geestelijke volksgezondheid met de verenigingen voor drankbestrijding hebben een taak bij de opsporing en de nazorg.
Bij de prophylaxis komen in aanmerking: de propaganda door drankbestrijdingsorganisaties, geneeskundig onderzoek voor het huwelijk, een zekere concentratie in streek-kermissen, sportbeoefening en andere sociaal-hygiënische maatregelen.
De leiddraad van Havermans kan aan belanghebbenden ten zeerste worden aanbevolen.
J.J.C.M., arts
| |
Fr. M. Ivo van Roozendaal, Geestelijk gebrekkigen. R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1952, 96 pp., f 2.
Weinig pretenderende samenvatting ener enquête naar de levensomstandigheden van een honderdtal oud-pupillen uit Huize De la Salle te Boxtel, welke een indruk geeft van de relatief-goede opvoedingsresultaten.
J.J.C.M., arts
| |
| |
| |
Literatuur
Dr O. Dambre, Justus de Harduwijn's Testament en andere oorkonden uit het jaar 1636. - Erasmusgenootschap, Gent, 1952, 78 pp., geïll.
In het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen heeft de Harduyn-kenner, Dr O. Dambre, het testament van zijn geliefde auteur ontdekt. Hiermee komt het jaar van het overlijden van J. De Harduyn voor het eerst geheel vast te staan: 1636. Nog een paar andere documenten van hetzelfde jaar lichten ons verder in omtrent de familie en de vriendenkring van de pastoor van Oudegem-Mespelaar, en bewijzen dat zijn aanstelling als pastoor plaats had in 1607. Dr Dambre heeft een degelijk commentaar geleverd op de tekst van het testament: moge zijn en de Harduyns' wens in vervulling gaan: dat men een gedenkteken oprichte te Oudegem voor deze grote dichter en vrome zielenherder!
J. Noë
| |
Dr A. Van Elslander, Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlyc (Klassieke Galerij, 61). - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1952, XXII-53 pp., Fr. 25.
Een korte, maar degelijke inleiding deelt ons al het belangrijke mee over dit merkwaardig rederijkersspel: de kwestie van de verschillende handschriften, van het (onzekere) auteurschap, en van de lang bediscussieerde prioriteit van het Engelse Everyman.
Bijzonder veel zorg werd besteed aan de uitgave van de tekst zelf, en we worden telkens ingelicht als er een ernstig meningsverschil over de tekstinterpretatie bestaat. Verzorgd werk.
J. Noë
| |
Gabriël Smit, Geboorte. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952, 60 pp., f 2.90.
Gabriël Smit heeft met verloop van tijd hoe langer hoe meer een eigen stem en geluid, een eigen intonatie en versmethodiek veroverd. Een mijmerende bezinning op en verdieping in de alles overweldigende werkelijkheid, die God is, en op de werkelijkheid der daagse dingen: dit is de slagader van zijn dichterschap. Hij zingt, of nog liever, zegt zich uit op allereenvoudigste, onopgesmukte wijze en volgt gedwee het rythme van zijn hart en zijn gevoel. Een ongewoon taalvermogen, een uiterst gevoelige zin voor de fijnste nuanceringen staan hem daarbij ten dienste. Ernst en humor lopen natuurlijk en als vanzelf door elkaar, doch nergens wordt de religieuze spanning of stroming doorbroken. Onverwacht licht er vaak een diep inzicht of bijzonder treffende gedachte op uit die kalm voortvloeiende regels, die zo maar uit zijn pen schijnen te stromen. Wie hem op zijn best wil kennen, leze het mooie vers op bladzijde 26, De Maagd, een vers, waarvan hij de beginregels aan een Frans gedicht ontleende, doch verder zelfstandig uitwerkte.
J. van Heugten
| |
Henri Bruning, Van Ziel en Aarde. - In eigen beheer, Nijmegen, 1952, 27 pp.
Het talent van Henri Bruning, van wie enkele jeugdverzen reeds in bloemlezingen staan, heeft zich gehandhaafd en verdiept. Thans geeft hij een bundel gedichten uit, geschreven tussen 1947 en 1952, en noemt hem Van Ziel en Aarde. Van het min of meer vrije vers uit zijn eerste tijd is hij tot grotere gebondenheid en vastere vormen teruggekeerd. In de verzen Van Ziel en Aarde zegt hij in zware en strenge rythmen zijn innerlijke verdeeldheid uit, de tweespalt van het bewuste, dagelijkse ik en de ziel, een wat ongewone voorstelling die vooral bij de middeleeuwse Duitse mystici gevonden wordt. Op het eerste gezicht kan een of ander vers uit de bundel bevreemden, b.v. de regel: ‘Ik ben mijzelve God en godlijk zelfbeweger’, wat onmiddellijk aan Kloos doet denken, maar in het verband verklaren die verzen zich zelf. Het is geen vlotte, luchtige poëzie, wat Bruning ons hier biedt; het zijn duistere, bewogen strofen, die getuigen van strijd en beproeving, doch treffen door hun echtheid en directheid. Bruning gaf dit bundeltje uit in eigen beheer en liet de beperkte oplage van vier honderd exemplaren drukken op ‘oud-Hollands van Gelder’.
J. van Heugten
| |
Dr R. Antonissen, Zuid-afrikaanse Poëzie. - Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam-Antwerpen, 1950, 2e druk, 134 pp., f 2,75.
Wie de Zuidafrikaanse poëzie slechts kent uit de gebruikelijke schoolbloemlezingen zal verrast en bewonderend deze verzameling verzen lezen en herlezen. In betrekkelijk korte tijd heeft de dichtkunst onzer Afrikaanse stamgenoten zich ontwikkeld van taalexperiment en huiskamerlectuur tot echte diepdoorvoelde
| |
| |
poëzie. In hoeverre de keuze dezer verzen representatief is voor de Zuidafrikaanse dichtkunst, durf ik niet beoordelen. Zeker is, dat we hier een bundel hebben, die het lezen waard is. Een beknopt maar helder overzicht geeft de gewenste historische achtergrond. Bij een derde druk zou de verzamelaar de vraag kunnen overwegen of de woordenlijst niet een tikje uitvoeriger zou mogen zijn.
Bern. van Meurs
| |
Firmin Van Hecke, Lazarus. - Orion, Antwerpen, 1951, 90 pp., Fr. 100.
Elk woord bezit een dubbele gerichtheid. Het kan zowel tot zinloze klankrijkdom als tot klankloze, zinvolle idee uitdeinen. Het eerste noemt men graag poésie pure. In de gedichten, die hier gebundeld werden, vinden we haast het tegendeel daarvan. In plaats van een uit de stof bewogen mens ontmoeten we - met een zekere ontgoocheling - een oude, philosophisch vereenzaamde Lazarus, die maar weinig meer begaan is met de poëtische plunje en met de taalkundige opschik van zijn werk. Fouten tegen taal, metriek en rhytme, voor het gevoel storende zinsconstructies en klankverbindingen maken ons onwennig. Het is daarbij niet alleen een kwestie van taal. De dissonanten werken ook in op het gevoel. De romantiek, die in ‘Te Bethanië’ nog zeer goed tot haar recht komt is op vele plaatsen, wat de beeldspraak betreft, geatrophieerd tot een levenloos, uiteenvallend skelet (zo b.v. in ‘Semper Eaedem V).
De menselijkheid die uit deze bundel ons oprecht toespreekt is er een van iemand wiens religieus gevoel en ernst vecht met zijn sceptisch verstand. De gedichten die deze spanning uitdrukken (als ‘Lazarus’, ‘Deo Ignoto’ en ‘Quousque Tandem’) zijn nog de meest overtuigende en artistiek de zuiverste. Voor veel andere gedichten geldt het oude woord, dat oprechtheid alleen nog geen meesterwerken schept.
K. Heireman
| |
Sophocles, Oedipus Koning. Metrisch vertaald en ingeleid door Dr E. De Waele (Klassieke Galerij, 87). - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1952, X-75 pp., Fr. 25.
Dr De Waele heeft hiermee een vlotte vertaling bezorgd van Sofokles' meest beroemde tragedie. Deze metrische, blanke verzen - van vijf voeten - lijken een juiste middelweg te zijn tussen het te ongebonden proza en het te veel eisende rijmvers.
Wie met de Griekse wereld weinig vertrouwd is, zou wel graag enige verklarende noten bij de tekst gewenst hebben.
J. Noë
| |
Dorothy Sayers, Koning Incognito, (The Man born to be King), Bijbelse Hoorspelen; vertaling door Mr H.C. Dirkse-Bresters. - Boekencentrum N.V., 's Gravenhage, 1952, 328 pp., f 8.50.
Aan deze spelen ligt een ongewoon ernstige studie ten grondslag, zonder dat ze echter exegetisch in alle opzichten verantwoord bedoelen te zijn. Schrijfster leefde zich in en wat dit zeggen wil blijkt uit de inleiding van het werk. De Evangelie-stof welke in de spelen verbeeld wordt stelde niet alleen linguistische en psychologische problemen, maar eiste ook een zeker theologisch inzicht. Schrijfster ziet de Hoofdpersoon van het goddelijk Verlossings-drama zeer terecht als een ‘teken van tegenspraak’, dat met zijn openbaring aan de wereld vanzelf tot verzet of overgave dwingt. Ook uit artistiek oogpunt is dit een kostbaar dramatisch gegeven. Wat betreft de historische bewerking van de stof en de artistieke kijk op het materiaal vindt men in de inleiding eveneens een verantwoording. Zo worden deze hoorspelen meer dan stichtelijke taferelen.
Het stichtende en didactische ligt trouwens buiten de opzet, omdat niet een reflectie op het historisch gebeuren beoogd werd, maar een weergave van de historische feiten zelf. Deze hebben hun eigen religieuze kracht en deze kracht opnieuw te doen gevoelen was de hoofdopdracht van de schrijfster. Zij wil tonen hoe schokkend actueel dit drama is. De beschermende waas van romantiek en tijdsafstand, welke de mens tot buitenstaander maakt, moet worden doorbroken.
Een tweede doel was het Evangelieverhaal, de afzonderlijke toespraken en aphorismen van Christus tot een psychologisch en dramatisch geheel te binden. Beide bedoelingen zijn verwezenlijkt. In bepaalde Engelse conservatieve kringen leidde de schok tot een fel protest, voor veel meer anderen echter was het een ontdekking. Wat de eenheid betreft laat de schrijfster toespraken en opmerkingen natuurlijkerwijs ontstaan uit woorden en gebeurtenissen die er aan voorafgaan. Daarbij laat zij karakters en spanningen groeien naar de crisis, welke in Jesus'
| |
| |
Dood en Verrijzenis haar voltooiing vindt.
De aard van ieder spel en de typering van de optredende personen wordt geschetst in de inleidende opmerkingen. Soms treft men hier wel eens een dichterlijke visie welke betwistbaar is. Met name doet de verklaring van de vergeestelijking van Jesus' verheerlijkt Lichaam wel wat fantastisch aan. Wat de taal betreft, deze is zeker zeer levendig, soms echter in de aansprekingsvormen wat onnatuurlijk en in de opmerkingen van volk of soldaten onnodig ruw. Op deze punten echter kan licht een nuance-verschil bij het vertalen zijn ingeslopen. Overigens biedt de vertaling een goed leesbare Nederlandse tekst.
Artistiek is een goed peil bereikt en de spelen bevatten verschillende mooie vondsten. Hoewel het oorspronkelijk hoorspelen zijn bieden zij ook toneelmogelijkheden, maar dan onder een veeleisend regisseur en met serieuze spelers. Het boek is zeker een aanbeveling ten volle waard.
H. Suasso
| |
Arthur van Schendel, Rose-Angélique. De dromers van de liefde. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1952, 2de druk, 150 pp., f 6.90 en f 5.50.
De herdrukken van verscheidene van van Schendels werken volgen elkander trouw op. Een teken dat deze auteur, zeker een der beste schrijvers van de laatste halve eeuw, in ons vaderland nog immer talrijke lezers en bewonderaars vindt. Zijn werken aanprijzen is overbodig. De fijnzinnige uitbeelding en de nobele taal van van Schendel blijven op de lezer een machtige aantrekkingskracht uitoefenen. En deze beide factoren maken ook het onderhavige werk tot een der schoonsten in het rijke oeuvre van van Schendel.
Joh. Heesterbeek
| |
Prisma boeken. Charles Dickens, Kerstverhalen. - Thomas Merton, Louteringsberg. - Booth Tarkington, De Heren van zeventien. - Het Spectrum, Utrecht, 1952, per booek f 1.25.
In één deel verschenen de vijf Kerstverhalen van Charles Dickens. Deze meer dan honderd jaar oude Kerstvertellingen blijken niets van hun bekoring verloren te hebben. Zij horen thuis in ieder gezin. Bij intekening op de hele Dickens serie kosten zij f 1.25, afzonderlijk slechts f 1.75.
Vervolgens verscheen bij Het Spectrum ‘Louteringsberg’ van Thomas Merton, dat in de aflevering van Februari 1950 pp. 540 van K.C.T. Streven besproken werd door J. van Heugten.
‘De Heren van zeventien’ van Booth Tarkington, de Amerikaanse letterkundige, staat in Amerika bekend als een voortreffelijk boek, vol humor. Deze roman speelt in een klein stadje van Indiana. Het is een bekoorlijk verhaal van een onhandige zelfbewuste jongen, die de wereld op zijn eigen manier ontdekt. Gaarne aanbevolen.
M.S.
| |
Dr A. Sizoo, Geschiedenis der Oudchristelijke Griekse Letterkunde. - Volksuniversiteitsbibliotheek, Tweede reeks No. 40, Haarlem, F. Bohn N.V. 1952, 239 pp., geb. f 3,90.
Ook in Nederland gaat men zich de laatste jaren wat meer bezighouden met de Oud-christelijke Griekse letterkunde. Enige Nijmeegse dissertaties hebben reeds baanbrekend werk verricht. Er ligt nog veel terrein nagenoeg braak. Voor allen die zich voor het eerst wat willen inwerken is dit boekje geschikt. Beschouwingen worden niet gehouden, de opsomming is niet droog ‘zeer geschikt om een tentamen-stuk er in te hameren’ zegt mij onlangs ‘een gecommitteerde en route’. De Inleiding is wel wat mager en niet overal onderschrijft men een, zij het dan nog zo summiere waardering. In de literatuurlijst werd slechts het allervoornaamste gegeven. Ongetwijfeld zal ook dit boekje bijdragen tot beter begrip en grotere belanbstelling. Onze oecumenische tijd moge meer dan voorheen zich oriënteren op de oude Christenheid in Oost en West.
W. Theunissen
| |
Heinz Stolte, Kurze Deutsche Grammatik, auf Grond der Fünfbändigen deutschen Grammatik von Hermann paul (Sammlung Kurzer Grammatiken Germanischer Dialekte, A. nr 10). - Max Niemeyer-Verlag, Tübingen, 1951, XVI-522 pp., ing. D.M. 16, geb. D.M. 18.50.
Nog geen twee jaar na de eerste, kan Heinz Stolte een tweede, vermeerderde uitgave van zijn boek laten verschijnen. Dit feit bewijst alleen reeds hoe nuttig dit werk is voor de Germanistiek.
Wie het vijfdelige werk van Hermann Paul te zwaar valt, vindt hier een klare en degelijke samenvatting ervan. Praktische bruikbaarheid was het doel van de bewerker. De eerste vier hoofdstukken bleven in deze tweede uitgave ongewij- | |
| |
zigd; nieuw is daarentegen het vijfde dat de ‘Wortbildungslehre’ bevat en met evenveel helderheid als vakkundigheid is geschreven.
A. Stevens
| |
R. Morisset et G. Thevenot. Les Lettres Latines. Histoire littéraire. Principales oeuvres. Morceaux choisis. - Editions de l'Ecole, Parijs, 1950, 1296 pp.
In een handig boekdeel wordt ons hier een overzicht van de Romeinse literatuurgeschiedenis en een bloemlezing geboden: een ruime keus teksten, van nota's voorzien en prettig geïllustreerd met vele reproducties van landschappen en monumenten. Alles geschikt volgens de geschiedenis van de ltieratuur en goed ingeleid. De teksten zijn met zorg gekozen en in voldoende aantal, zodat de lezer een persoonlijk oordeel kan vellen. Eenvoudige kaarten en plannen zijn in het werk opgenomen waar dat ter verheldering dient. Het is te waarderen dat de samenstellers de grootste duidelijkheid en bruikbaarheid hebben nagestreefd. Er is één bezwaar dat samenhangt met de Franse onderwijsprogramma's. In onze scholen zou dit werk om zijn uitgebreidheid weinig kans hebben als handboek te worden aanvaard, terwijl onze katholieke colleges ook tegen sommige uittreksels bedenkingen zouden maken. Voor leraren echter en voor studenten in de klassieke letteren blijft het als tekstenverzameling een waardevol werk, speciaal ook om de literairhistorische nota's.
F.V.O.
| |
Kunst en cultuurleven
Dr J. Van Herck, Het Passie-retabel van Geel. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1951, 50 pp., 35 afb., 33 × 25 cm, ing. Fr. 150.
Wanneer wij het veel vermelde doch weinig gekende Passie-retabel van Geel door de talrijke en prachtige reproducties van dit album als het ware opnieuw en in zijn volle rijkdom leren zien, dan betreuren wij met S., dat nog steeds geen Corpus Tabularum Sculptarum Flandriae bestaat, dat de werken onzer beeldsnijders in wijdere kringen bekend zou maken, en tevens de mogelijkheid zou scheppen voor een omvattende studie ervan. Intussen zijn wij hem en de uitgever oprecht dankbaar voor deze mooie monografie, die het besproken onderwerp waardig is. De studie, aan het retabel gewijd, is degelijk, bondig en zakelijk, waagt zich niet op het gebied van onbewezen hypothesen of gissingen, noch op dat van aesthetische uitweidingen; behalve een paar vingerwijzingen, wordt het aan de toeschouwer zelf overgelaten, zijn schoonheidszin te gebruiken. Vooral de iconografische studie en de vergelijking met andere retabels opent belangwekkende perspectieven voor verder onderzoek.
A. Deblaere
| |
Corona Berg, Italienische Miniaturen. - Athenaeum-Verlag, Bonn, 1952, 264 pp., geïll., geb. D.M. 12,60.
Een boeiend boek over het levende Italië, vol sympathie en begrip geschreven. De S. bewaart de verrassing van de toerist, die alles voor het eerst aanschouwt, maar bezit tevens het diep aanvoelen van wie lang en innig met dit volk is vertrouwd. Een enkele maal slechts, bij één of ander détail, laat de herinnering haar in de steek, b.v. in de via Pié di Marmo te Rome (blz. 57) staat de reuzenvoet er nog altijd; niet Raffael (blz. 120) doch Michelangelo ontwierp de uniform der Zwitserse wacht; het bericht over Plinius' dood volgens de brief van zijn neef (blz. 190) zegt in werkelijkheid juist het tegenovergestelde: Plinius' vrienden hebben vruchteloos geprobeerd hem te redden; blijkbaar heeft S. hier te veel op haar geheugen vertrouwd. In zijn geheel echter is dit werk bijna volmaakt in zijn genre. Vele boeken zouden niet volstaan om van Italië, zijn rijkdom en zijn psyche, een definitief beeld te geven, maar weinige weten zoals dit de atmosfeer weer te geven van dit wonderbare land, het karakter te schetsen van dit hartelijke en werkzame, onbekommerde en zonnige, duldende en gelovige volk. Alles is hier intens levend; kunst en historie worden maar heel even opgeroepen, voor zover zij met de natuur het milieu scheppen, waaruit en waarin het moderne leven groeit en zich afspeelt, maar waarmee het ook doordrenkt is. - Mooie, oorspronkelijke foto's.
A. Deblaere
| |
Kenneth Wykeham-George, O.P. and Gervase Mathew, O.P., Bede Jarrett of the Order of Preachers. - Blackfriars Publ., London, 1952, 168 pp., 12 s 6 d.
Father Bede Jarrett overleed in 1934, eerst 52 jaar oud. Zijn grootste bekendheid verwierf hij zich als spreker en predikant; zijn levenswerk ligt echter binnen
| |
| |
zijn orde, waarvan hij een tot vier maal herkozen provinciale overste was (1916-1932). Voor de velen aan wie hij bekend is door zijn geschriften of die zich nog levendig het machtige Dominicaanse driemanschap: father Hugh Pope, father Vincent McNabb and father Bede Jarrett, herinneren uit de twintiger jaren, zal deze eerlijke en pretentieloze schets bizonder welkom zijn. Wie zich echter meer bizonder interesseert voor de geschiedenis van het katholicisme in het Engeland tussen de twee oorlogen zal het jammer vinden dat deze grote Dominicaan, die in zo nauw contact stond met de stromingen als ook met de dominerende personen van deze periode, geen volledige biographie kreeg.
W. Peters
| |
Viola Meynell, Francis Thompson and Wilfred Meynell. A memoir. - Hollis & Carter, London, 1952, 212 pp., 18 sh.
De titel van deze studie luidt niet: Het contact tussen Fr. T. en W.M. Dit contact komt natuurlijk uitvoerig ter sprake; het is in zekere zin de draad die het boek bijeenhoudt. Er worden hier twee levensschetsen gegeven, die hun raakpunten hebben, maar elkander in geen enkel opzicht dekken. Dat dit beperkingen met zich meebrengt en enige constructie-curiositeiten onvermijdelijk maakt spreekt wel vanzelf; daarmede is ook onze ongunstige critiek gegeven. Want uit dit sober en rustig geschreven boek treden de beide hoofdpersonen in al hun verscheidenheid en ieder met eigen bekoorlijkheid naar voren. Het doet ons goed Thompson weer voor ons te zien, met al zijn zwakheden en toch ook al zijn onschuld, een mens die in deze zakelijke wereld niet paste, voor wie Londen naast mateloos veel doorgestane ellende ook betekende Christus wandelend op de wateren van de Thames, en Jacobladders die boven Charing Cross Station ten hemel voerden. Nieuw materiaal zoekt men vergeefs; Everard Meynell's leven van Thompson moet als volledig beschouwd worden.
Naar ons weten is er nog geen leven over Wilfred Meynell verschenen, hetgeen niet te verwonderen valt, indien men zich te binnen roept hoe hij eerst een vijftal jaren geleden gestorven is. Uit de aard der zaak bevatte Alice Meynell, A Memoir (door de zelfde auteur) en het zo juist vermelde boek van Everard Meynell heel wat biographisch materiaal over Wilfred Meynell; maar in dit boek krijgen we toch de eerste schets van deze beminnelijke figuur. Nu en dan wordt de indruk gewekt dat de dochter haar bewondering iets te zeer tempert, uit vrees om een door de Engelsen zo hoog aangeslagen ‘sense of proportion’ te verliezen. Dit geldt vooral waar de sublieme verhouding tussen Meynell en zijn vrouw ter sprake komt, alsook het huiselijk milieu, de opvoeding der kinderen.
Het boek is een weldaad en omdat we er zovele nobele mensen in ontmoeten en omdat het een degelijk stuk katholieke cultuur-geschiedenis geeft uit het Engeland dat vlak achter ons ligt.
W.P.
| |
F. Sherwood Taylor, Man and Matter Essays Scientific and Christian. - Chapman and Hall, London, 1951, 238 pp. 15 S.
Taylor is een kenner der chemische wetenschap, die ongeveer tien jaar geleden op 44-jarige leeftijd zich bekeerde tot het katholiek geloof. In dit boek verzamelt hij een aantal essays, die hij bij verschillende gelegenheden en in verschillende tijdschriften geschreven heeft over de dingen, die hem het meest na aan het hart liggen: zijn katholiek geloof en zijn wetenschap en hun betrekkingen. In welke geest zij geschreven zijn, kan men opmaken uit het laatste essay, dat handelt over de katholieke leek en zijn verantwoordelijkheden. Hij eindigt dat met aan iedere katholieke leek de vraag voor te leggen, wat hij doet voor de bekering van de wereld. Als het antwoord is, dat hij niets doet, dan schiet hij grof tekort in zijn plicht. Als hij iets doet, dan moet hij zich afvragen of hij niet meer kan doen. Als zijn eigen bijzondere taak beschouwt hij de bestrijding van het materialisme in de wetenschap door woord en daad. Wat hij hier zegt, moet iedere katholieke wetenschapsbeoefenaar interesseren. Hoe bestrijd ik het materialisme in de wetenschap, is de eerste vraag, die hij tracht te beantwoorden. Dan gaat hij over naar de vraag, wat met de wetenschap bereikt wordt en hoe de wetenschap gedoceerd moet worden. Ten slotte komt hij op de vele vragen, die de verhouding van wetenschap en godsdienst, wetenschapsbeoefening en Kerk betreffen. Over al deze vragen heeft hij zeer behartenswaardige waarheden of meningen te zeggen. En wij kunnen zijn boek dan ook ten zeerste aanbevelen aan alle katholieke geleerden, hetzij zij lauwe of ijverige christenen zijn. Een beperking ligt in het feit, dat hij een beoefenaar is der physische wetenschappen. De geschiedkundige of socioloog zal
| |
| |
dezelfde problemen van een enigszins ander standpunt uit bezien. Dat belet niet, dat ook voor hen dit boek uiterst leerzaam is.
P.d.B.
| |
Maurice Baring, Een delicate Martelaar. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952, 168 pp., f 6.90.
Hein ten Berge vertaalde dit boek, dat in het Engels Robert Peckham heet, onder de titel Een delicate Martelaar. Het bevat het verhaal van een Engels edelman, die leeft onder Hendrik VIII en zijn opvolgers en geen afstand wil doen van zijn katholiek geloof. Hij kan in Engeland niet leven wegens dit geloof en in den vreemde aardt hij niet wegens zijn liefde voor Engeland, in melancholie en weemoedig verlangen naar Engeland slijt hij zijn laatste jaren te Rome. Het is een boek voor lezers die een fijn gestyleerd en voornaam werk kunnen genieten. Baring laat hier zien, hoe verward de geloofstoestand in Engeland was in die troebele tijden en hoe moeilijk het tallozen viel de juiste houding en keuze ten opzichte van het geloof te bepalen. Het is het werk van een veel ervarene en van een man met ongewoon inzicht in de cultuurverhoudingen en toestanden dier dagen.
J.v.H.
| |
Dr L. Elaut, Het medisch denken in de oudheid, de middeleeuwen en de Renaissance (Philosophische Bibliotheek). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, 310 pp., ing. Fr. 170, geb. Fr. 195.
Het genezen van zieken berust op kunst en kunde. Heeft men in vroegere tijden meer gesproken van ars medicinae - geneeskunst, thans is scientia medicinae - geneeskunde de gewone benaming. De dokter wordt hierdoor gekenmerkt dat hij medisch kan denken, zoals een advocaat juridisch, een philosoof wijsgerig, een theoloog theologisch denkt. Als de uitdrukking ‘medisch denken’ ons niet zo vertrouwelijk in de oren klinkt als ‘juridisch of philosophisch denken’, dan is dat omdat het werkterrein van de medicus materiëler, minder geestelijk is dan dat van de philosoof of de jurist, en dat het denken daar minder op de voorgrond treedt. Het specifieke van het medisch denken ligt juist hierin dat het meer of althans op een opvallender manier gebonden is aan het stoffelijke: ziekte en gezondheid liggen immers diep geworteld in het lichaam. Medisch denken betekent dus alleszins denken over gezondheid en ziekte op de wijze waarop moet gedacht worden over de eigen realiteit van het menselijk lichaam. Dit is echter niet zo eenvoudig.
Uit de ontwikkeling van het medisch denken, zoals Dr Elaut het schetst, blijkt hoe de medici er slechts langzaamaan toe gekomen zijn om reëel te denken over het menselijk lichaam. Eerst hebben zij alles wat gezondheid en ziekte aangaat verstaan in functie van hun godsdienst, vervolgens in functie van hun philosophie, en pas in de periode der Renaissance hebben zij het benaderd van af het standpunt der positieve wetenschap. Toen eerst heeft het medisch denken een van zijn ware grondslagen gekregen. Wij leggen er speciaal de nadruk op dat dit slechts één van zijn grondslagen is.
Dr Elaut die zijn studie eindigt met de Renaissance moest deze ontwikkelingslijn speciaal uitstippelen. Indien hij zijn studie echter voortzet tot op onze dagen, dan zal hij de ontwikkeling van het medisch denken niet alleen meer mogen zoeken in de richting van het natuurwetenschappelijk denken, doch mede in de richting van een authentiek anthropologisch denken. In de huidige stand der geneeskunde is er een dringende behoefte aan antropologisch medisch denken. Daarmee valt of staat de eerbied voor de persoon van de zieke. Zo heeft Dr E. dan een uiterst lezenswaardig en vaak boeiend boek geschreven - dat intussen wacht op een aanvulling, die wij wellicht van hem mogen verwachten.
Enkele documenten worden nogal gemakkelijk als uitsluitend medisch voorgesteld, b.v. de Chester Beatty Papyrus, de Atharda Veda: daarin wordt onder vele andere dingen ook nog over medische aangelegenheden gehandeld. Te Ephese werd niet Nestorianus, doch Nestorius veroordeeld. Schr. bestempelt het medisch denken in sommige stadia als rationalistisch waar hij eerder bedoeld ‘rationeel’. Niet het christendom heeft ‘een gevoelige slag toegebracht aan de wetenschap die de Ouden hadden voortgebracht’ (208); het heidendom van de eerste eeuwen na Christus droeg zijn eigen decadentie in zich.
E. Vandenbussche
| |
A. Zischka, Afrika, smeltkroes voor Europa. Nederl. Boekhuis, Tilburg, 1952, 304 pp., 14 photo's, 8 kaarten, f 11.50.
Niettegenstaande we op de keerzijde van het titelblad nog kunnen vinden, met hoeveel kaarten en met hoeveel fotopagina's dit boek geïllustreerd is, wie de band
| |
| |
en de omslag ontworpen heeft, wie het boek vertaald heeft en hoe de oorspronkelijke titel van dit werk luidt, beperken we ons, volgens oud gebruik, tot bovenstaande weergave van het titelblad zelf. Gelijk te verwachten was, overstelpt Z. zijn lezers met een overmaat van feiten en cijfers en soms ook met uitspraken en verdicten, die te absoluut gedaan worden. We zien er echter van af dit werk nader in bizonderheden te bespreken, aangezien de strekking er van verwerpelijk is en hoogstens de communisten in de kaart speelt. De schrijver wil Europa's onafhankelijkheid verdedigen door het vormen van een ‘Derde Macht’, een neutraliteitspolitiek tussen Rusland en de V. Staten. Dit is een overwonnen standpunt, evenals de utopie nu nog het vertrouwen der Afrikaanse inlanders te winnen.
K.J.D.
| |
Johann Maria Lenz, Het lied van de hemel. - Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1952, 12de druk, 334 pp., 24 pp ill., f 9.75.
Dit boeiend en met gelovig hart geschreven volksboek over sterrenkunde is in zijn soort nog steeds onovertroffen. Met de nieuwere resultaten der wetenschap is in deze laatste bewerking rekening gehouden.
J.B.
| |
Geschiedenis
G. Renson, Algemene en nationale geschiedenis. De Oude geschiedenis en de Hoge Middeleeuwen. - J. Van In, Lier, 1952, 167 pp., Fr. 60.
Deze publicatie wil tegemoet komen aan de dringende vraag in ons Vlaamse land naar geschikte handboeken voor het onderwijs in de Geschiedenis. De opzet van Dr Renson mag grotendeels geslaagd heten. Er werd gestreefd naar vereenvoudiging (synchronologische in plaats van analytische geschiedenis der oudheid; geen opstapeling van détails, maar beperking tot de belangrijkste feiten, die nl. welke de evolutie der beschavingsgeschiedenis duidelijk beïnvloedden) - naar overzichtelijkheid (verzorgde bladspiegel, verschillende lettertypen, genummerde onderverdelingen, omlijnde samenvattingen) en naar aanschouwelijkheid (schematische kaarten en aangepaste illustratie). Het werkje is bedoeld als studie- en handboekje, niet als leesboek. De tekst is derhalve beperkt en eist een nadere verklaring door de leraar. Maar daarna zal het voor de leerlingen bij het instuderen een vaste, memoriseerbare grondtekst blijven.
We menen echter dat de talrijke voorkomende leesstukjes in een handboek niet thuis horen. Overigens vinden we ook de keuze der ingelaste stukjes niet erg gelukkig en weinig zeggend voor de jeugdige leerlingen.
F.M.
| |
Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden. Deel VII, Afl. 1-2. - M. Nijhoff, Den Haag; De Sikkel, Antwerpen, 1952, 168 pp., per jrg. frs 285, f 19.
De eerste bijdrage van de hand van Mevr. Dr M. Hartgerink-Koomans gaat over de eigenaardige instelling van de lekenproosten in het deel van Friesland dat tot 1568/70 tot het bisdom Munster behoorde. Deze proosten of dekens, met geestelijke rechtsmacht over leken, waren in de 13e eeuw geestelijken, later zelf leken, maar zagen in de 15e en vooral de 16e eeuw hun rechtsmacht gaandeweg verloren gaan. Daarop geeft R. Degryse een interessant artikel over de visserij in de Nederlanden: in de 15e eeuw had het Zuiden het overwicht, onder Karel V nam ze een geweldige vlucht, maar met de Opstand werden de Vlaamse vissersboten door de Geuzen van de Noordzee weggevaagd en weken heel wat Vlaamse vissers naar het Noorden uit. Tenslotte geeft Mr W. De Vries een critische beschouwing over het proefschrift van W. Jappe Alberts: De Staten van Gelre en Zutphen tot 1459.
De lange kroniek (p. 64-142) vangt aan met personalia en gegevens over congressen en universiteiten, om dan onder verscheidene rubrieken een exhaustief overzicht te geven van hetgeen het laatste halfjaar over de hele geschiedenis der Nederlanden aan boeken en artikels is verschenen. Deze kroniek is zo volledig en zo degelijk dat geen historicus der Lage Landen dit tijdschrift kan missen. Het nummer eindigt met een twaalftal gedegen critische recensies.
M. Dierickx
| |
Dr J.A.B.M. de Jong, De Nijmeegse St. Steven tot aan de Reductie. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952, 164 pp., f 3,75.
In een sierlijk uitgegeven boekje, aangenaam geschreven en met illustraties verrijkt, heeft de Nijmeegse archivaris wat in de bronnen verborgen lag, vooral
| |
| |
wat de bouwgeschiedenis van de St. Steven betreft, bijeengebracht en verwerkt. Hij beperkt zich niet tot de kerk alleen, maar betrekt ook in zijn verhaal wat zich in de middeleeuwen in de schaduw van deze kerk op alle gebied heeft afgespeeld. Niet alleen voor Nijmegenaren, maar voor alle belangstellenden in de geschiedenis van het verleden een aanbevelenswaardig en leerzaam geschrift. Dat de schrijver de Orde der Jezuïeten een Congregatie noemt (bldz. 142) vergeven we hem makkelijk.
K.J.D.
| |
Romans en verhalen
Evelyn Waugh, Helena. Vert. Mr Dr E. Brongersma. - Paul Brand, Bussum, 1952, 227 pp., f 7.90.
De Helena die hier optreedt, is niet de Griekse Helena, maar de moeder van Constantijn de Grote, de Heilige Helena, die omstreeks 313 op gevorderde leeftijd gedoopt werd en omstreeks 320 naar Jeruzalem pelgrimeerde, waar zij volgens niet geheel zekere bronnen het Heilig Kruis vond. Evelyn Waugh verhaalt - in de grote lijn historisch - haar leven. Hij laat haar afstammen van een Engelse of liever Britse koning, wat een fantasie van hem zelf is. Constantijn de Grote is hier niet bijzonder groot en nog minder Christelijk. Helena zelf wordt voorgesteld als een spontaan, rechtgeaard, zuiver en goed mens, die na haar doopsel haar leven biddend en weldoend doorbrengt. Het boek is echter niet tot stichting, maar als onderhoudende lectuur geschreven. Heel belangrijk is het werk niet en het loont nauwelijks de moeite ener vertaling. Waugh schreef het wel ter afwisseling en tijdpassering.
J. v. Heugten
| |
Puck Beer, Ik dien een stralende Heer. Uit het Zweeds vert. - De Tijdstroom, Lochem, 1952, 247 pp., geb. f 7.90 en f 6.10.
Ik heb dit boek met moeite doorgeworsteld. Misschien zullen anderen ervan genieten. Het is een fantastisch romantische geschiedenis, waarvan de romantiek en fantastiek te onwerkelijk is, dunkt mij, om interesse te wekken. Beter ware dit werk onvertaald gebleven.
J.v.H.
| |
Max van Amstel, Fortuna in tweestrijd (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1951, 237 pp., Fr. 125.
Een erfeniskwestie in de familie Meyeringh. Spannend en knap, en niet zonder humor, beschrijft de auteur ons in elf taferelen, de reactie van de belanghebbenden, en hoe de zaak per slot van rekening met een sisser afloopt.
P.V.R.
| |
K. van der Geest, Reis naar de sterren (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1951, 248 pp., Fr. 125.
De levensroman van stuurman Kreumer. Een oude Indiaanse voorspelt hem dat hij eenmaal het geluk zal vinden. Ofschoon Kreumer er aanvankelijk geen geloof aan hecht, gaat het idyllisch gezichtsbeeld hem toch meer en meer beheersen, tot het tenslotte werkelijkheid wordt in.... Australië. De schrijver, oud-zeeman, die in 1950 de Thieme prijs verwierf, schenkt ons een boeiend boek, dat ons meermalen doet denken aan Van Schendel.
P.V.R.
| |
August Hinrichs, Bole de Leeuw. Roman der vrije Friezen, uit het Duits door J.H.P. Jacobs (Regenboogserie). - P. Vink, Antwerpen, 1952, 310 pp., geb. Fr. 95.
Romantisch historisch verhaal over de vertwijfelde strijd van een kleine boerenstaat van Friese boeren te Butjadingen aan de monding van de Weser tussen Oldenburg en Bremen. De gebeurtenissen gaan terug tot in de XVIde eeuw. De eeuwige thema's van strijd, haat en liefde vinden er een epische vertolking, die nog te abstrakt blijft om het peil van het zeer grote verhaal te bereiken.
P. Fransen
| |
Walter Breedveld, De Kieviten. - Thijmfonds, den Haag, 1952, 272 pp., f 5.25.
De geschiedenis van een eenvoudige baggerman en zijn vrouw Trui die voor twee telt. Wat er gebeurt in het huiselijk leven van deze zo van elkaar verschillende echtelieden en hun kinderen, heeft de auteur tot een aardig verhaal weten te verwerken, al tast de schrijver soms mis waar hij de baggerman wel wat té fraaiverwoorde overpeinzingen laat houden. Een gezond verhaal.
Joh. Heesterbeek
DRUKKERIJ SINT GREGORIUSHUIS - ZEIST
|
|