Streven. Jaargang 6
(1952-1953)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 438]
| |
Bevan en de Britse Labourpartij
| |
[pagina 439]
| |
2. De Unie der Vakbonden, de Trade Unions, met haar jaarlijks Trade Union Congress, is in naam en ook in wezen socialistisch georiënteerd. Het voedt de kas van de Labourpartij. Het heeft zijn twaalf vertegenwoordigers in de Uitvoerende Raad van de partij. Het bezit verder een soort syndicaal monopolie; vandaar dat ook niet-soocialistische werknemers er zich bij moeten aansluiten voor de verdediging van hun beroepsbelangen. Dit leidt tot de volgende abnormale toestand: de Trade Unions tellen globaal 11 millioen aangeslotenen. Nog geen vijf millioen van die T.U.-leden zijn tevens lid van de Labourpartij. Een vierde, sommigen beweren zelfs een derde van de T.U.-leden stemmen conservatief. Een ander deel stemt liberaal. En dan zijn er nog de communisten die begrijpelijkerwijze zeer actief en extremistisch optredenGa naar voetnoot3). Toch vormen de T.U. de ruggegraad (moreel en financieel) van de Labour. Hier zij nog opgemerkt dat de Generale Raad van de T.U.C., die uit 35 leden bestaat, zeven Bevanisten telt, plus meerdere communisten. 3. Groot-Brittannië voelt zich vandaag tamelijk beklemd tussen de Verenigde Staten en Rusland. De Neven uit Amerika hebben het land de leidende politieke, economische en financiële rol in de wereld, uit handen genomen. Het is duidelijk dat de doorsnee Brit met die toestand niet bijster is ingenomen. Van dat gevoel van naijverig onbehagen tot de verdenking dat Amerika Groot-Brittannië nog sterker wil vernederen is er tenslotte maar één stap. Deze wordt des te gewilliger gezet ten gevolge van sommige tactische fouten van Amerika zelf, en op rechtstreekse en onrechtstreekse instigatie van Moscou. Bevan exploiteert op schaamteloze wijs de onbewuste americanophobie van de Britten. Hij spreekt van een Troisième Force en over de leidende rol die voor zijn land in zo'n Derde Machtsgroep is weggelegd. Deze zou de balans houden tussen Washington en Moscou, met een (lichte?) vooringenomenheid ten voordele van Moscou. 4. Op de keper beschouwd bepaalt zich het Bevan-conflict in de schoot van de partij uiteindelijk tot een krachtmeting tussen de neo-Cromwellse Gemenebest-gedachteGa naar voetnoot4) en de Marxistische klassenstrijdidee; tussen het empiristisch streven (socialistisch pour les besoins de la cause) naar welvaart voor allen en iedereen, en het werknemersparadijs met primauteit en beslissende meerderheid van het proletariaat. 5. De Britse Katholieken die ruim één tiende van de bevolking van vijftig millioen Britten uitmaken, stemmen doorgaans voor minstens vijftig procent op de Labourlijsten. Maar de katholieke parlementsleden van die partij (er zetelen er ook een aantal bij de Conservatieven), | |
[pagina 440]
| |
mogen beschouwd worden als voorstanders van de Welvaart StaatGa naar voetnoot5). Geen enkele hunner behoort tot wat men de Bevangroep noemt. Integendeel. 6. Het conflict tussen beide richtingen is er niet een van ouderen en jongeren. De meest-verwoede socialistische Bevan-antagonisten zijn nagenoeg van dezelfde leeftijd als Aneurin Bevan of zelfs nog iets jonger. Het is, in wezen, de oudere generatie, d.z. Attlee & Co, die het bestaan van het conflict bijna twee jaar lang in het openbaar heeft geloochend. 7. De Uitvoerende Raad van Labour bestaat uit 27 leden en wordt aangesteld door het jaarlijkse partijcongres. Zeven dezer leden worden verkozen door de vertegenwoordigers van de plus minus 660 plaatselijke afdelingen. Het vrij-opzienbarend succes van Aneurin Bevan op het partijcongres te Morecambe (eind September/begin October 1952) bestaat juist hierin dat de plaatselijke partijafdelingen zes Bevanisten (vorig jaar vier) tot leden van de Uitvoerende Raad hebben gekozen, zodat Herbert Morrison, na dertig jaar lidmaatschap, en Hugh Dalton uit de Executieve werden gestoten. Toch blijven de Bevanisten slechts een minderheid in de Uitvoerende Raad van 27 leden, terwijl door deze keuze de latente crisis aan de oppervlakte werd gebracht en de ouderen zich hun verantwoordelijkheden bewust werden. 8. De Leider van de Oppositie in het Parlement (naar eigen goeddunken gekozen door de parlementsleden van de Oppositiepartij) is in Groot-Brittannië een officiële en als zodanig door de staat bezoldigde persoonlijkheid. Volgens parlementaire traditie is hij tevens de aangewezen Eerste Minister wanneer de Oppositie aan het bewind komtGa naar voetnoot6). Deze functie in het Parlement en in de Labourpartij wordt thans bekleed door Rt. Hon. Clement Attlee. Een ander gebruik wil, dat de oppositieleider zich omringt door een Parlementair Comité, of een Schaduwkabinet, dat dan de kern is van het ministerie-in-spe. Dit schaduwkabinet bestaat thans uit twaalf leden, plus - ex officio - de Leider van de Oppositie (Clement Attlee), zijn Gedelegeerde (Herbert Morrison) en de Chief Whip (Opperste Tuchtmeester). In het Parlement zitten deze samen op de Front Bench, of vóórste bank van de Oppositie. Dit Schaduwkabinet bepaalt de parlementaire houding en activiteit van alle parlementsleden van de partij. En de Whips (de | |
[pagina 441]
| |
Opperste Tuchtmeester en zijn collega's, door de parlementaire groep uit eigen midden gekozen) zorgen er voor dat de beslissingen van het Schaduwkabinet aan de partijleden in het Parlement worden bekend gemaakt en door dezen ook worden nageleefd. Natuurlijk treedt de Whip slechts op in kwesties van vitaal belang voor de partij of voor het land. Dit is b.v. geschied in Februari van het vorige jaar. Aan de orde was het Defensie-budget ingediend door de regerende conservatieve partij. Het Schaduwkabinet van Labour had besloten een goedwillende houding aan te nemen. Het zou een kwestie van partijtucht zijn. Toch rebelleerden 57 socialistische parlementsleden, min of meer onder leiding van Bevan. Zij stemden tegen het budget. Oppositieleider Attlee eiste toepassing tegen hen van de strengste maatregelen. Doch zijn disciplinaire motie werd met 162 stemmen tegen 73 verworpen, terwijl daarop een vrij nietszeggende en zeker niet-kwetsende motie van blaam tegen de rebellen, voorgesteld door wat men de middle-of-the-roadersGa naar voetnoot7) noemt, werd aangenomen. Op Donderdag 23 October 1952 ging het er evenwel anders aan toe. Toen legde de heer Attlee als leider van de parlementaire Labourgroep, een motie ter goedkeuring voor. Ze was opgesteld door het Schaduwkabinet en eiste de onmiddellijke ontbinding van alle groepsorganisaties in de schoot van de partij voor zover ze niet officieel in wezen waren erkend. De Bevan-groep was er het doelwit van; dit bleek overduidelijk uit de debatten die rond de motie werden gevoerd. Verder verzocht de motie uitdrukkelijk alle leden er zich van te onthouden elkaar onderling aan te vallen in het Parlement, in de Pers en tijdens openbare spreekbeurten. 188 socialistische parlementsleden stemden ten gunste van Attlee's motie. 51 stemden tegen en de rest, zegge 53 parlementsleden, onthielden zich of waren afwezig. De heer Attlee had gedreigd zijn leiderschap van de parlementaire Labourgroep neer te leggen, indien zijn motie niet behoorlijk werd gesteund. Bevan heeft vruchteloos geprobeerd die stemming van de socialistische parlementaire groep een maand te verdagen; dat zou zijn tot na de aanstelling van het nieuwe Schaduwkabinet in November, op het ogenblik van de officiële opening van het nieuwe parlementaire zittingsjaar 1952/1953. Hij had, het zij hier met nadruk gezegd, reeds getracht de banbliksems bij voorbaat af te weren. Zijn socialistische tegenstanders hadden hem verweten ‘een partij in de partij’ te hebben gevormd. Bevan heeft die aantijging natuurlijk hardnekkig van de hand gewezen. En, om zijn woorden kracht bij te zetten, had hij vruchteloos zijn socialistische collega's tot de wekelijkse bijeenkomsten van de Bevanistische groep in het Lagerhuis uitgenodigd. * * * | |
[pagina 442]
| |
De eerste manifestatie van het meningsverschil tussen de Bevanisten en de officiële partijleiding dagtekent uit de maand April van het jaar 1950. Toen traden de heren Bevan (Minister van Arbeid), Harold Wilson (Minister van Handel) en John Freeman (Parlementair secretaris voor het Ministerie van Grondstoffen-bevoorrading) uit de Labourregering onder Attlee, op grond - of onder voorwendsel - van hun meningsverschil aangaande het Labourproject, een vrij onbeduidende betaling te eisen voor brillen en kunstgebitten die tot dan toe gratis door de Nationale Gezondheidsdienst werden verstrekt, én aangaande het Britse herbewapeningsplanGa naar voetnoot8). Bij de opening van het parlementaire jaar 1951/1952, toen Labour opnieuw in de oppositie was gekomen, heeft geen van deze drie heren zich candidaat gesteld voor het Schaduwkabinet. Dat was nochtans gemakkelijk geweest. Iedere candidaat immers kan er zijn eigen naam voor opgeven. In November 1952 echter deden ze het wel. Acht Bevanisten stelden zich individueel candidaat. De gealarmeerde partijleiding stelde toen een wijziging in de stemmingsprocedure voor, die aanvaard werd. Dit verminderde de kansen der Bevanisten tot een minimum en verhoogde hun verbittering. Slechts één Bevanist werd gekozen: de heer Aneurin Bevan.
* * *
Ziedaar dus de toestand en de materiële en practisch-politieke achtergrond waartegen het Bevan-drama zich in de schoot van de Labourpartij heeft voltrokken (tenminste als er van een voltrekking kan worden gesproken). Uit het voorafgaande (in het bijzonder uit de punten 4, 5, 6 en 7) zal het wel duidelijk zijn geworden dat het hier geen zuiver persoonlijke kwestie geldt, maar integendeel, dat Labour wel degelijk op de tweesprong staat. The Tablet, het ernstige katholieke weekblad, gaf daarover de volgende beschouwing: ‘De reden is dat de Labourpartij een beweging is die niet kan stilstaan. Ze moet altijd vooruit. Laat men het rhythme al te zeer verslappen, dan gaan zich ontbindingsverschijnselen voordoen. De stuwkracht moet gehandhaafd blijven. Als de verkiezingsuitslag te Morecambe de heer Morrison uit de Nationale Uitvoerende Raad (cf. punt 7) heeft gestoten, dan is het omdat hij er van werd verdacht, te willen stilstaan’. Deze bewering van de Tablet bevat nochtans niet de ganse waarheid. Hugh Gaitskell heeft onmiddellijk ná het partijcongres, in een publieke toespraak, de rest van de waarheid opengelegd. Hij zei o.m.: ‘Het meest-verontrustende verschijnsel op het Congres te More- | |
[pagina 443]
| |
cambe was het aantal resoluties en redevoeringen van communistische inspiratie, die zelfs niet meer steunden op de Tribune (d.i. een der Bevanistische weekbladen), doch op de Daily Worker (het communistisch dagblad). Het lijdt geen twijfel dat Mevrouw Braddock (een gezaghebbend socialistisch parlementslid) volkomen gelijk had toen ze ons enkele weken geleden in de Daily Herald (een socialistische krant, op z'n zachtst uitgedrukt, het officieuse orgaan van de partij) waarschuwde dat de communistische partij een nieuwe taktiek van infiltratie in de rangen van de Labourpartij had ingeluid. Enkele waarnemers hebben me verteld dat ongeveer één-zesde van de afgevaardigden der plaatselijke partijafdelingen communisten of communistisch-gezinden zijn. Misschien is dat getal overdreven. Doch al was het maar één-tiende, of één-twintigste, dan nog zou dat een ondraaglijke toestand verraden, waaraan de Uitvoerende Raad onmiddellijk zijn aandacht moet schenken’. En als besluit liet hij deze waarschuwing volgen: ‘Er zal geen eenheid zijn op basis van de door de Tribune gedicteerde voorwaarden.... Het is hoog tijd dat een eind wordt gemaakt aan de poging van een groepje gefrusteerde journalisten om door het gepeupel de wet te laten stellen; hoog tijd dat het gezag en het leiderschap van de soliede, gezonde en redelijke meerderheid in de schoot van de beweging worden hersteld’. * * *
Een krachtigere taal kon moeilijk door een Labourman betreffende een groepje collega's worden gesproken. Hij is trouwens lang niet de enige die dat heeft gedaan. Sir William Lawther, President van de Vakbond der Mijnwerkers heeft Bevan beschreven als ‘een man die met beide voeten in Moscou staat, en terzelfdertijd zijn twee ogen op nummer Tien, Downing Street, houdt gericht’. Andere T.U.-leiders, als Arthur Deakin, Lincoln Evans, Secretaris-Generaal van de invloedrijke Iron and Steel Trades Confederation, en T. Williamson, Secretaris-Generaal van de National Union of General and Municipal Workers, om ons tot die enkele namen te beperken, zijn even hardhandig van leer getrokken tegen de Bevanisten. Te Morecambe eiste Arthur Deakin, bijvoorbeeld, eerbied op voor de politieke zienswijs van de Trade Unions: ‘Ik neem de gelegenheid te baat om de vergaderde gedelegeerden op het hart te drukken dat ze niet moeten denken dat de Trade Unions er alleen maar zijn om de partij aan geldmiddelen te helpen en terzelfdertijd door de partij te worden becritiseerd als ze van hun stemrecht gebruik maken om lucht te geven aan de politieke zienswijs die ze als de juiste koers op een bepaald ogenblik beschouwen’. Enkele dagen later waarschuwde hij er de Labourpartij voor dat de voortgezette bedrijvigheid der dissidenten op een verkiezingsramp zou kunnen uitlopen. T. Williamson was daaromtrent nog nadrukkelijker. In een officiële proclamatie schreef hij op 20 October: ‘De Trade Unions hebben geboorte gegeven aan de partij. Ze hebben ze sindsdien altijd gesteund en, zonder het steeds volledig eens te zijn met de officiële partijpolitiek, | |
[pagina 444]
| |
hebben ze geen enkel ogenblik van hun macht gebruik gemaakt om die te bemoeilijken, te verhinderen of te bedreigen. Het staat opgetekend, en het strekt de vakbondbeweging tot eer, dat ze in 1931 voet bij stuk hield en de partij redde toen de afvalligheid van bepaalde kameraden (bedoeld zijn: MacDonald & Co) haar op de rand van de afgrond had gebracht. Misschien wordt het de vakbondbeweging weer opgedrongen die rol opnieuw te spelen’. * * *
Maar wat is nu eigenlijk dat gewraakte Bevanisme? Dat bloedrode schaap verdwaald (?) in het ietwat radeloze Labourkamp? Zijn aanwezigheid en zijn bedrijvigheid in dat milieu werden door Herbert Morrison bestempeld als ‘Trotskystische samenzweringen’. Een andere socialistische volksvertegenwoordiger bestempelde het als ‘het chauvinisme van het minderwaardigheidscomplex’. Doch dergelijke woorden brengen ons niet veel dichter bij het antwoord op onze vraag. Omschrijvingen als: sentimentalisme, rhetorica, grootspraak, extremisme, demagogie, machtswellust, idealisme, arrogantie, narcisme, neofieten fanatisme, haat en afkeer van de gevestigde orde, van invloeden en privileges (met inbegrip van de godsdienstige) .... en van hén onder zijn socialistische collega's die gewagen van ‘nuchterheid’, ‘realisme’, ‘consolidatie van de verworven stellingen’: dergelijke omschrijvingen zeggen, elk op zichzelf, ook al niet véél. Nemen we ze evenwel samen en brengen we er de namen Tito en Nenni mee in verband, dan dringen we min of meer door tot de kern van het Bevanisme. Onlangs publiceerde Bevan een boek onder de titel In Place of FearGa naar voetnoot9). Het is een nagenoeg onleesbaar pamflet van rond 200 blz., om beurten briljant, hatelijk, onsamenhangend, vol gemeenplaatsen, tergend-oppervlakkig en bijna ziekelijk gevoelig. Een boek dat hard op gelezen moet worden, wil men de Bevanistische magiek er van peilen. De Kelt Bevan is inderdaad een geweldig oratorGa naar voetnoot10). Maar de proef van inkt en papier kan hij moeilijk doorstaan. En toch is de lectuur er van onmisbaar voor wie de schrijver en diens ‘partij in de partij’ wil bestuderen. In wezen is de titel zelf van het boek reeds zuiver Bevanistisch, In Ruil voor Vrees en Angst. Een van Bevan's knepen bestaat er namelijk in, geest en hart van de Britse werkman met haast sadistisch genot voortdurend het spookbeeld voor te houden van de slump der dertiger jaren. En in ruil voor de daardoor opgewekte angst biedt hij dan zijn magische formule aan.... Die formule luidt: De macht voor de werk- | |
[pagina 445]
| |
man (‘de werklui houden er niet van politieke slaven te zijn’, klaroent hij) en méér socialisme. ‘Ik was vooral bekommerd om die éne praktische vraag’, schrijft hij in zijn boek, ‘waar ligt de macht in dit land. En op welke manier kunnen de werklui zich die macht verwerven?’ Met de vragen: wat de werkman met die macht zal beginnen, hoe hij die ten goede zal keren, en of de werkman die macht begeert, bekommert Bevan zich nietGa naar voetnoot11). Woorden en begrippen als: algemeen welzijn, nationale solidariteit, gemeenschap, etc. komen onder zijn pen niet voor. Die vinden in zijn nochtans rijke woordenschat geen plaats. Van democratie, individu, vrijheid, gewaagt hij zelden of nooit. De Werkman (wie of wat die werkman is, heeft Bevan nooit uiteengezet).... De Macht.... Rond die twee woorden draait zijn ganse activiteit en juist op die twee gebieden manifesteert zich de zonderling-contradictorische dualiteit die hem eigen is: Bevan bewondert de Macht en heeft slechts minachting voor de Zwakheid. Doch terzelfdertijd inspireert de Zwakheid hem tot medelijden, en de Macht tot uitdaging en rebellie... * * *
Een nadrukkelijker gespecificeerd programma dan: ‘Méér Socialisme’ en ‘De Macht voor de Werkman’ heeft Bevan niet. Hij maakt er trouwens geen mysterie van. Integendeel. In zijn bovenvermeld boek tracht hij dat zelfs op de volgende wijze te verantwoorden: ‘Het is dwaas van sommige Labourmensen in dit stadium over “consolidatie” te preken. Eer we van consolidatie kunnen dromen, moeten de machtsverhoudingen tussen publiek en privaat bezit worden omvergeworpen. De oplossing van de (in voorgaande pagina's aangestipte) problemen, kan pas worden aangepakt als de mogelijkheid er is een afdoend en begrijpelijk ontwerp van structuur voor de maatschappij uit te stippelen. Maar daar kan niet mee begonnen worden, voordat de effectieve sociale en politieke macht is overgedragen op een andere maatschappelijke groep’. Of, om het met een paar duidelijke zinnen te zeggen: Geef de werkman de macht en zoveel socialisme als maar enigszins mogelijk is (met virtueel grenzeloos publiek bezit van alle productieve, distributieve en uitwisselingsbronnen van het land).... Eerst als dat is geschied, kunnen we er over gaan denken en beslissen wat we met dat alles zullen aanvangen en welke vormen we aan de staatsstructuur zullen geven. De tragiek van het Bevanisme is niet het feit dat het zo hopeloos simplistisch is, een soort Digest van de Marxistische geschriften (volgens Morgan Phillips, Secretaris-Generaal van Labour, is het Methodisme het uitgangspunt van de Labourpartij - naar Bevan's bewering is het Karl Marx), doch wel dat het zoveel duizenden aanhangers heeft gevondenGa naar voetnoot12). En nog erger is dat het - zoals we bij de aanvang | |
[pagina 446]
| |
van deze studie schreven - in Labourrangen twijfel, vertwijfeling en verbittering heeft gezaaid, en een scheiding in de partij virtueel onvermijdelijk heeft gemaaktGa naar voetnoot13). Misschien slaagt men er nog op een of andere wijze in de eenheid voor een tijd naar buiten te bewaren. Maar inmiddels zullen duizenden Labourmensen - dank zij Bevan - de weg naar het communisme hebben gevonden en ingeslagen. Zeer zeker, Bevan en zijn aanhang loochenen ten stelligst pro-communistisch te zijn, of althans pro-Moscowietisch. Misschien is dat - theoretisch - ook juist. Tussen hun socialistisch extremisme en het communisme kan evenwel geen herkenbare scheidingslijn meer worden getrokken. Het minst nog wel door de simpele lieden, wier geesten door Bevan's bijna wonderbaarlijke welsprekendheid zijn bedwelmd en beneveld. We geven grif toe dat deze nog in de minderheid zijn. Doch die minderheid is nu juist het actiefste deel van de partij, niet in het Parlement, doch in de plaatselijke afdelingen. Het zijn degenen die te Morecambe zes Bevanisten in de Uitvoerende Raad van de partij hebben gebracht. Het zijn ook degenen die, misschien ter goeder trouw, in de Trade Unions met de communisten in extremisme rivaliseren. Zelfs daar kan het Bevanisme evenwel geen genoegen mee nemen. Meer dan ooit hamert Bevan en zijn theoretisch ontbonden ‘partij in de partij’ er op dat de officiële partijleiding niet meer het gehoor heeft van het gros der leden. En juist dát achten we een der gevaarlijkste aspecten van het Bevanisme: bestendig aan, dag in dag uit, verbreedt en verdiept het de kloof tussen leiding en volgelingen; dat is, tussen degenen die niet slechts de verantwoordelijkheid dragen doch ook de verantwoordelijkheden kennen - alsmede de mogelijkheden -, en daar naar handelen, en de anderen, de millioenen die in deze materialistische tijden over alles en nog wat malcontent zijn; die op de duur geen ander woord meer kennen dan ‘rechten’, en zelfs het begrip van ‘plichten’ zijn kwijt geraakt. |
|