| |
Boekbespreking
Godsdienst
Paul Marie de la Croix, O.C.D., L'Ancien Testament source de vie spirituelle (Etudes Carmélitaines). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 932 pp., ing. Fr. 225, geb. Fr. 275.
In een begeleidend schrijven wil P. Bruno de Jésus-Marie het laten voorkomen, alsof dit boek zou beantwoorden aan P. Lagrange's wens van ‘een rechtstreekse studie’ der religieuze waarden van het Oude Testament. Ongetwijfeld werden de schoonste teksten over God en de ziel, over Gods liefde (Vader-Redder-Bruidegom), en over Gods wegen (geloof-wijsheid-zuivering) in deze interessante bloemlezing samengebracht. Doch de samenstelling schijnt al te zeer het tweede element van P. Lagrange's wens te verwaarlozen: ‘de religieuze waarden moeten gefundeerd worden op rationele en historische basis’. Er wordt namelijk niet scherp genoeg rekening gehouden noch met het historisch perspectief der teksten, noch met de laatste gegevens der exegetische wetenschap, noch met de grondtekst.
Sommige teksten zijn er nogal met de haren bijgehaald: ze worden verklaard in een zin die ver afwijkt van de oorspronkelijk beloofde ‘letterlijke zin’. Men kan zich afvragen of een dergelijk boek de juiste inleiding is tot de geïnspireerde boeken van het Oude Testament.
J. De Fraine
| |
Mgr Chevrot, Les béatitudes. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1952, 192 pp., Fr. 55.
In deze dertig radio-causerieën over de acht zaligheden geeft de auteur een nogal vrije interpretatie van de Evangelie-tekst, met allerlei verrassend originele visies op het moderne leven. Soms ziet hij meerdere toepassingen van éénzelfde zaligheid, wat de helderheid van het betoog niet bevordert.
Zijn de zaligsprekingen een bevel of een lofprijzing (11)? O.i. bevat de formule: ‘zaligheden vloeien toe aan’ eerder de religieuze verzekering, dat Gods intimiteit zal geschonken worden aan degenen die zich in de situatie der zaligsprekingen bevinden.
J.D.F.
| |
Paul De Jaegher, S.J., De Heer is mijn vreugde. Nederl. van J. Vermeulen. - N.V. Zonnewende, Kortrijk, 1952, 222 pp., geb. Fr. 80.
Opnieuw een bemoedigend boek van P.D.J. Bedoeld voor religieuzen, die hoewel tot ingekeerdheid gekomen, toch nog buiten de vreugdevolle eenheid met God blijven. Het behandelt de geestelijke eenheid onder verschillende aspecten: eenheid met God volgens verscheidene van zijn attributen, eenheid met Christus, met O.L. Vrouw en met de gemeenschap van de heiligen. En telkens toont S. hoe de vreugde, als laatste perfectie, niet tot uitbloei komt omdat tenslotte de spanning tussen eigenliefde en Godsliefde niet ten volle is opgelost in een integraal geloven en beminnen.
Ofschoon vermanend van aard, overweegt toch in dit werk het moraliserend karakter en daardoor blijft de directheid van het getuigenis enigszins in gebreke. Minder geschikt voor lezing aan-één-stuk, is het boek meer aangewezen op een
| |
| |
bezinnend gebruik. Als zodanig kan het velen helpen. De vertaling kon hier en daar minder archaïsch zijn en de stijl vloeiender en wat meer beknopt.
Cl. Coppens
| |
P. Silvester van Veghel, O.F.M. Cap., De Kracht van het Kruis. - Gooi en Sticht, Hilversum, 1952, 2de druk, 694 pp., f 12 per deel.
Dit meditatieboek, waarvan een nieuwe druk nodig bleek, is het tweede deel van een trilogie over het Kruis, waarvan wij de beide andere delen reeds eerder bespraken in dit tijdschrift.
De Kracht van het Kruis volgt het kerkelijk jaar en geeft op eenvoudige, systematische wijze inzicht in de mysteries van de liturgische tijdkring. De Franciscaanse geest blijkt niet alleen uit de toegevoegde literatuurlijst, maar is tastbaar in elke meditatie, m.a.w. het boek geeft op devote, schriftuurlijke en degelijke wijze overwegingen, welke velen zullen aanspreken.
J. de Rooy
| |
Thomas Merton, Ter overweging. - Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952, 124 pp., f 4.90 en Frs 75.
Een nieuw boek van de auteur van ‘Louteringsberg’ en ‘De wateren van Siloë’. Ditmaal een verhandeling over het contemplatieve leven. Of eigenlijk is verhandeling een te groot woord. Want, hoewel er een zekere lijn in dit boek zit, zijn het vooral gedachten, beschouwingen, aphorismen, die het innerlijke leven van alle kanten trachten te benaderen. Er zijn ongetwijfeld betere werken over dit onderwerp; de kracht van Merton bestaat echter hierin, dat hij het innerlijke beleven op voor moderne mensen pakkende wijze weet weer te geven, al zullen vele lezers van zijn andere boeken moeite hebben hem overal te volgen, want gemakkelijk is ‘Ter overweging’ niet.
J. de Rooy
| |
Kan. G. Colruyt, Het inwendig gebed van de apostel. 2de druk. - E.H.L. Ardui, Westmalle, 1952, 200 pp., Fr. 50.
Na verloop van nauwelijks twee jaar verschijnt al een tweede, vermeerderde druk van Kan. Colruyt's werkje: het beste bewijs voor zijn degelijkheid. Wij bespraken het reeds in Mei 1951. De nieuwe toevoegingen willen de practijk nog beter belichten en getuigen, zoals trouwens het hele boekje, van een zeer wijs evenwicht: niet de persoonlijke activiteit wordt prijs gegeven in het inwendig gebed maar een hinderlijke, minderwaardige, tenslotte zelfzuchtige activiteit. Kortom schr. leert, met de beste traditie, niet de activiteit uit te schakelen maar haar te zuiveren. Wat ook de enige weg is om haar open te stellen voor een eventueel direct goddelijk ingrijpen.
R. Leys
| |
Ida Fr. Goerres, De last der anderen, vert. door P. Damiaan M. Hendrikx, O.P. (Bibliotheca Spiritus). - 'T Groeit, Antwerpen, 1952, 132 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 95.
Een boekje dat door iedere ontwikkelde lezer graag zal gelezen worden. Over de liefde en de barmhartigheid is wel veel geschreven, maar nooit genoeg, want het blijft de zwaarste taak van ons geloof, te betuigen dat het tweede gebod gelijk is aan het eerste.
I.F. Görres behandelt eerst de lichamelijke en daarna de geestelijke werken van barmhartigheid, ze wijst op de vele psychologische gevaren die schuil gaan achter het barmhartigheid betonen en ondervinden, en ze weet telkens op overtuigende wijze aan te geven hoe een gezond-bovennatuurlijke instelling van de christen deze reële moeilijkheden kan overwinnen.
Het is jammer dat de vertaling te wensen over laat: een soms te familiaire toon en een gebrek aan de juiste gevoelstoon van de woorden.
J. Noë
| |
Zr Dr M. Costanza, C.R.S.S., De Heilige Joannes Chrysostomus. - J.H. Gottmer, Haarlem, 1952, 285 pp., f 8.50 en f 6.50.
Vaak wordt er gezocht naar een boeiend heiligenleven. Het leven van de H. Joann. Chrysostomus is vol van de grootste spanningen, die hun oorsprong vinden in zijn grote ijver voor het rijk Gods, zijn uitzonderlijke begaafdheid en de woelingen der tijden. Een ogenblik in aanraking komen, ik zou willen zeggen met de weldadige gloed, die er uitgaat van de persoon van Chrysostomus, is een genade. Bij nadere kennismaking met deze Oosterse Kerkvader, verging het de schrijfster van het heiligenleven als vele anderen, men gaat van hem houden en men zou willen dat ontelbaar velen deze man als een groot vriend van God en de mensen zouden leren kennen! Dit is mogelijk, want uit de talrijke geschriften die we van hem hebben kan men een vrij volledig beeld krijgen van zijn gehele leven. Zelfs heel fijne nuanceringen uit
| |
| |
zijn zieleleven worden ons nader gebracht. Het boek is met een grote liefde en kennis van het onderwerp geschreven.
Voor argeloze lezers zou een of andere historische verklaring het fronsen der wenkbrauwen kunnen voorkomen. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de strijd van de bisschoppen en op welk een manier! De schrijfster is dunkt mij alleszins geslaagd het leven en werken van de heilige ons dichter bij te brengen en ik meen in haar stijl zelfs iets van de fonkelingen van de griekse kerkvader terug te vinden.
Aanbevolen!
B.
| |
Sheila Kaye-Smith, Quartet in Heaven. - Cassell en Co, Ltd, London, 244 pp., 15 S.
Sheila Kaye, die reeds vele andere boeken op haar naam heeft staan, verrast ons hier met de levensbeschrijving van vier heiligen. Vier vrouwenfiguren, die zij op boeiende wijze beschrijft. Ze maakt volkomen waar wat zij zegt in haar voorwoord: ‘My object is psychological rather than biographical. I want to see these four women as human beings before I attempt to examine them as saints’. Catharina van Genua, Rosa van Lima, Theresia van Lisieux en Cornelia Connelly plaatst zij naast elkaar, ze vergelijkt, ziet deze heiligen in eigen omgeving en tijd en weet van daar uit door te dringen in hun psyche, die de ondergrond is van Gods uitzonderlijke genadewerking. Een interessant boek.
J. de Rooy
| |
Bernhard Welte, Vom Wesen und Unwesen der Religion. - Verlag J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt A/Main, 1952, 44 pp., geb. D.M. 2,50.
Het authentieke wezen van de godsdienst bestaat in de totale overgave van geheel ons wezen aan het geheim van God. Deze inwendige godsdienst moet zich echter veruiterlijken in bepaalde voorstellingen en handelingen. In deze uitwendigheid duikt het gevaar op van het ‘Unwesen’ van de godsdienst, een verzelfstandiging van het uiterlijke, dat niet langer meer wortelt in de authenticiteit. Kenmerken van deze verwording zijn de verstarring en de overwoekering, waardoor de reële overgave aan God wordt vervangen door een vasthouden aan en een vermenigvuldigen van religieuze voorstellingen en handelingen om zichzelf. Ook het fanatisme is een teken van onauthenticiteit. De religieuze mens wordt steeds door deze misvormingen bedreigd, alleen de genade van Christus kan ons beveiligen. Deze brochure over het ware geloof is het lezen en het mediteren overwaard.
F.D.R.
| |
M. Hijman S.J. en J.W. Dinjens, De nieuwe aarde. Godsdienstboek voor het uitgebreid lager en ander voortgezet onderwijs. - L.C.G. Malmberg, Den Bosch, 1952, 202 pp., geïll., f 3,90.
Het leerplan dat met de nieuwe Katechismus der Nederlandse Bisdommen samenhangt, reserveert van deze katechismus 106 vragen voor de examenstof van ULO en MULO. Ze zijn genomen uit alle lessen, en vormen aldus een gelegenheid om de hele godsdienstleer door te nemen. Hierbij dient zich ‘De nieuwe aarde’ aan als handboek voor de leerlingen. Dit boek is echter het tegendeel van een dor commentaar op katechismusvragen. Het vormt veeleer een zelfstandig geheel, waarin de tekst van die vragen zeer natuurlijk is opgenomen. En dit geheel sprankelt van frisheid door illustratie en toon, en vooral door vele verrassende vondsten.
Dit zijn echter nog slechts uitwendige kwaliteiten. Van veel meer belang lijkt ons dat het ideaal van het Maastrichtse ‘Katechetisch Centrum’, om nl. alle lessen te plaatsen in een sfeer van geloofsoverdracht, hier in praktijk is gebracht zonder enige forcering. Bij de behandeling van elk onderwerp wordt immer op spontane wijze uitgegaan van ‘wat Christus erover dacht en wat wij dus ook moeten denken’. Het spreekt vanzelf dat daardoor de uitdrukkingswijze aansluit bij de H. Schrift. Ook op de liturgie openen de lessen een uitzicht, dat men wellicht nog wijder zou wensen.
Wat de leerinhoud betreft, menen wij dat de schrijvers dáár op hun best zijn waar zij zich van eigen theologische hobby's onthouden. Zij zouden wellicht van Christus beter dadelijk kunnen zeggen dat Hij ‘God de Zoon’ is dan ‘God’ (blz. 22 v). De term ‘erfgenade’ tegenover ‘erfzonde’ (blz. 44 v) lijkt ons meer uitleg te vragen. Wij waarderen dat ons genadeleven soms ‘verrijzenisleven’ genoemd wordt, maar zouden dan ook de Verrijzenis, alsmede de Parousia, graag opgenomen zien in de behandeling van de H. Mis en vooral van het kerkelijk jaar. Daartegenover lijken ons de drie goddelijke deugden iets te ‘paradijselijk’ voorgesteld en komen het kruis en de persoonsovergave er iets te weinig bij te pas.
P. Schoonenberg
| |
| |
| |
Kan. Aug. Croegaert, Liturgisch commentaar bij de lessen van de catechismus voor België en Nederland, 3: De middelen ter zaligheid. Dessain, Mechelen, 1952, XIV-914 pp., Fr. 160.
Met dit derde deel is Kan. Croegaert's groot liturgisch en catechetisch werk voltooid, waarvan de encyclopedische rijkdom en het praktisch afgestemd-zijn op het godsdienstonderrricht dadelijk de aandacht hebben getrokken. Zoals we reeds aanstipten in onze vorige besprekingen (I: 1951 p. 86; II: 1952 pp. 368-369) strekt dit commentaar zich ook uit, niettegenstaande zijn liturgische titel, tot gebieden die wel niet paraliturgisch mogen heten (in de tegenwoordige pejoratieve betekenis) maar die toch hoogstens als verre verlengstukken van de eigenlijke liturgie kunnen worden beschouwd. Praktisch gezien is de verruiming van het eng-liturgische standpunt slechts te prijzen.
In dit derde deel dient speciaal vermeld te worden de waardevolle behandeling van de Mariale eredienst: ruim 150 pp met een kaart van de Mariaheiligdommen in ons land. Men vindt hier ook een nuttig naamregister voor de 3 delen. Alleen is het jammer dat taal en stijl soms verouderd aandoen en door gallicismen ontsierd worden (ook de Vlaamse plaatsnamen op bovenvermelde kaart zijn bedenkelijk). Afgezien daarvan wensen we dat dit standaardwerk niet enkel zijn verdiende lof moge oogsten, maar dat men er bij het godsdienstonderricht dankbaar gebruik van zal weten te maken.
G. Windey
| |
Albert Muller, Moraal en zakenleven, Nederl. van K.A. Van Cauwelaert. - Sheed & Ward, Antwerpen, 1952, 228 pp., ing. Fr. 110, geb. Fr. 135.
Bij het verschijnen van de Franse uitgave van dit boek hebben wij in dit tijdschrift gezegd hoe scherp, ruimhartig en gezond de gedachten zijn van de schrijver.
De Nederlandse vertaling die zo keurig werd verzorgd, is dan ook uiterst welkom. Zij zal aan christelijke zakenlui en aan priesters die door hen worden geconsulteerd grote diensten bewijzen.
A. Snoeck
| |
Theologie en philosophie
H. Fr. Th. Borgert C. ss. R., In Geest en Waarheid; over de inwoning Gods in de zielen. - Dekker en van de Vegt, Nijmegen, 1950, 382 pp., f 3.50.
Een degelijk werk over een zeer belangwekkend onderwerp. P. Borgert heeft de theologie over de inwoning verder willen brengen door de centrale plaats van Christus in onze heilsorde meer dan vaak geschiedt uit te werken. En hij weet zo ook vele punten op interessante wijze te belichten. Overal merkt men, dat dit werk de vrucht is van persoonlijke studie. Het boek is bovendien zeer rijk aan inhoud. Het behandelt zowel de leer van griekse en latijnse Vaders als die van S. Thomas en der latere scholastieke theologen. Dat niet elke theoloog het in alle onderdelen met Borgert eens zal zijn, doet niets af aan de grote verdienste van deze dissertatie.
C. Sträter
| |
Jean Danielou, Les Anges et leur mission ((Irénikon, nouv. série no 5), Editions de Chèvetogne, Chèvetogne, 1951, 155 pp., ing. Fr. 50.
Eigenlijk weet de westerse Christen in zijn geloof geen weg met de engelen. Dit boekje bundelt, op soms wat eentonige wijze, teksten, hoofdzakelijk uit de Griekse patristiek, die de zending der engelen belichten in de heilsgeschiedenis (de scholastiek zal hun een meer metaphysische beschouwing wijden) en de verbondenheid waardoor mensen en engelen één enkele cosmos uitmaken ter verheerlijking van God. Daardoor werkt het zeer suggestief. Misschien hadden wij, westersen, een nauwkeuriger scheiding verlangd tussen eigenlijke geloofsgegevens en menselijke voorstellingen, en, ofschoon het werkje hoofdzakelijk vulgariserend is bedoeld, wat meer toelichting omtrent delicate punten die weliswaar niet tot het eigenlijke onderwerp behoren maar toch aangeraakt worden, zoals de juiste interpretatie van de ‘engel van Jahweh’ in vele O.T. plaatsen, van de bekende Paulustekst over het hoofddeksel der vrouwen ‘wegens de engelen’, of omtrent het zeer moeilijk probleem der verhoudingen tussen de Griekse, Iraanse en Joodse angelologiën.
R. Leys
| |
| |
| |
Werkgenootschap van katholieke theologen in Nederland. Jaarboek 1952. Voordrachten en discussies. - 160 pp.
Deze bundel lezingen bevat een uitmuntend, ja onmisbaar middel om zich op de hoogte te stellen van hetgeen er in Nederland op theologisch gebied wordt gepraesteerd. En behalve de deskundigen zal in onze tijd ook menige ontwikkelde leek dit uitstekend middel niet onbenut willen laten.
In 1951 werden een tiental voordrachten gehouden over: Speculatieve beschouwingen over de Positieve Theologie; Gods heilswil; het middellijk-onmiddellijk contact met God in onze geloofsakt speciaal geïllustreerd aan het dogma; theologie en psychologie der bekering; enkele kanttekeningen bij het genadesysteem van St. Alfonsus; zedelijkheid en vrijheid; de opinie of de mening; volmaakt en onvolmaakt berouw; verdelende rechtvaardigheid; de gerechte prijs.
Alles samen een respectabele reeks van voordrachten, die soms wel meer dan gewone inspanning van de lezer vergen en een enkele maal onbewust het voorhoofd doen fronsen. De opkomende vraag of moeilijkheid vindt men echter doorgaans bevredigend besproken in de op elke lezing volgende zeer interessante discussie.
Op een en ander nader in te gaan zou hier wel misplaatst zijn.
Het zij me vergund t.o.v. het geheel een enkele suggestie te uiten.
Gelijk op ander wetenschappelijk gebied is ook op theologisch terrein passende samenwerking ongetwijfeld toe te juichen. Zou het daarom niet nuttiger zijn een bepaald onderwerp, dat actueel in de H. Kerk van groter belang is, door verschillende sprekers te laten behandelen? Zou zulk een werkwijze van het meer wetenschappelijke deel van het Nederlandse orgaan in Christus' mystiek Lichaam niet vruchtbaarder zijn? Hierbij zij dit hapje ter beoordeling toegeworpen aan de flair van deze elite meute.
P. Ploumen
| |
Kan. J. Coppens, Vom christlichen Verständnis des Alten Testaments. Les harmonies des deux Testaments: Suppl. Bibliographique. Bibliographie J. Coppens (Folia Lovaniensia, 3-4). - Leuvense Universitaire Uitgaven; Desclée De Brouwer, Brugge, 1952, 100 pp., Fr. 50.
Op 4 en 6 Juli 1951 hield Prof. Coppens de thans gepubliceerde voordracht over de typologische interpretatie van de H. Schrift en over de door hem ‘vaderlijk gekoesterde’ (21) ‘diepere, vollere zin’. Graag nemen we nota van een uitspraak als deze: ‘De volzin te bewijzen is niet de taak van de exegeet’ (22), doch veeleer van de theoloog die zich interesseert voor de ‘werkelijke inhoud der Openbaring’ (22).
De bijgevoegde zeer uitvoerige bibliographie, waarin alles vermeld wordt wat Prof. Coppens ooit publiceerde of hielp uitgeven, bewijst dat niet alleen P. Daniélou de behoefte gevoelt der Duitse Privat-dozente: ‘Ich musz publizieren’ (11).
J. De Fraine
| |
Dr G.Ch. Aalders, Oud-Testamentische Kanoniek. - J.H. Kok, Kampen, 1952, 415 pp., f 18.50.
De titel van dit boek moet men even leren verstaan. Schrijver zelf vergelijkt het met bestaande ‘Inleidingen’ op het O.T. Inderdaad geeft het, behalve een algemeen deel, ook introductie's op de afzonderlijke Boeken, maar dan slechts onder het aspect van kanonisch karakter en wordingsgeschiedenis. Het wekt de indruk uit een cursus gegroeid te zijn als handboek.
Het eerste gedeelte, de ‘Algemene Kanoniek’, benadrukt de eenheid welke de Kanon als normerend Godswoord samenbindt. Wording, erkenning en idee vormen het object van onderzoek. De christelijke Kanon-traditie is er wel erg beknopt in één alinea samengedrongen. Van gereformeerd standpunt uitgaand, moest de rol van de Septuagint uiteraard op de achtergrond raken, terwijl de H. Hieronymus te apodictisch in het reactionaire kamp wordt geplaatst.
Een inleidings-paragraaf brengt veelbelovend de instrumentaliteits-theorie betreffende de Inspiratie naar voren, doch verhelderend werkt dit niet op de beschouwing over de verhouding Goddelijke en menselijke ‘factor’ in de H. Schrift. Is er niet een neiging om het menselijke terug te dringen ter beveiliging van het Goddelijk karakter? Misschien komt daaruit de afwijzende houding voort tegenover de kritiek die uit de menselijke verschijningsvorm zijn conclusies vormt omtrent eenheid en datering der Boeken.
Overigens is het waar, dat het tweede gedeelte, de ‘Bizondere Kanoniek’, een voorzichtige houding alleszins rechtvaardigt, door te wijzen op het vonnis, dat de kritische wetenschap over eigen te grote zelfverzekerdheid heeft geveld. De voornaamste theorieën over de compositie der Bijbelboeken worden meestal in traditio- | |
| |
nele zin weerlegd. Schrijver heeft gelijk, dat hij het bezit der traditie niet zonder goede reden prijsgeeft. Soms echter verschanst hij zich te veel in een oude stelling, waardoor hij zich een ruimer zicht op structuur en zin der H. Schrift beneemt. Het Scheppingsverhaal b.v. wordt historisch volkomen op één lijn gesteld met de gegevens over de Patriarchen-tijd en de latere perioden.
Een van de verdiensten van het boek is, dat het volle aandacht schenkt aan de getuigenissen van de Schrift zelf ter bepaling van de Kanon-traditie. Het is jammer, dat Oud en Nieuw Testament onder exclusief schriftuurlijk aspect tot gelding worden gebracht en niet tevens als bovennatuurlijke gemeenschap met bovennatuurlijke traditie- en gezagsfunctie. Het zou de moeoite waard zijn eens de rol van deze gemeenschap te belichten in de totstandkoming van de Kanon. Ook concludeert schrijver misschien te snel, doordat hij onze praeoccupatie's en begrippen omtrent auteurschap overbrengt op de oude wereld.
Het werk biedt tenslotte vaak een zeer goed beeld van karakter en strekking der H. Boeken. Het is leesbaar geschreven, soms wat wijdlopig. Veel nieuwe gezichtspunten zal men er niet vinden, maar wat belangrijk is, er spreekt een principieel gelovige houding uit. Soms is die houding wel wat star en zal daardoor onnodig schokken op te vangen hebben, maar ze biedt garantie van degelijkheid. Het boek heeft nog zeer aan betekenis gewonnen door de veelzijdig georiënteerde literatuurlijsten welke aan elke paragraaf zijn toegevoegd.
H. Suasso
| |
Dr. W.H. Gispen, De Spreuken van Salomo; Eerste deel hfdst. 1, 1-15, 33; - J.H. Kok N.V., Kampen, 1952, 284 pp., f 6,90.
In de bekende keurig uitgegeven ‘Korte Verklaring der H. Schrift’ door een groep gereformeerde theologen ter hand genomen, verzorgde Dr Gispen dit eerste deel van het Boek der Spreuken. Een duidelijk beknopte inleiding tekent de bedoeling en de aard van het boek. Het aandeel van koning Salomon in de samenstelling der Spreuken wordt benadrukt door ze te plaatsen in het licht van de ons nu bekende zeer oude wijsheids-literatuur uit de andere cultuurcentra van het nabije Oosten.
Volgens de opzet blijft de vertaling zoveel mogelijk de grondtekst volgen, terwijl toch een goed verstaanbaar en lopend geheel is bereikt. Een enkele keer komt nog wel eens het nadeel van een al te letterlijke vertaling naar voren. Om maar een paar dingen te noemen: ‘gunstgenoten’ in 2, 8 is niet erg sierlijk. Als men aan deze betekenis van ‘chasid’ wil vasthouden zou ‘gunsteling’ of ‘bevoorrechte’ wellicht beter klinken. Zo is ‘boze verkeerdheden’ in v. 14 teveel tautologie, welke slechts door het commentaar wordt opgelost. ‘Woorden mijns monds’ is wel wat archaïstisch. ‘Formeren’ in 8, 22 is misschien wel juist, maar nauwelijks Nederlands, zo ook het woord ‘verstandeloos’. Een commentaar vermag een vertaling nu eenmaal niet altijd te rechtvaardigen, wanneer deze uit linguistisch oogpunt minder gelukkige woordkeus bevat. Wij willen hiermee echter niets afdoen aan de grote kwaliteiten van deze vertaling.
De zeer zorgvuldige verklaringen der tekst bevatten nog al wat philologische aantekeningen. Hierdoor en ook door de plaatsing van Bijbel-pericopen tussen de uitleg, wordt de ‘Korte Verklaring’ meer studieboek dan leesboek.
Beide, tekst en verklaring van dit deeltje, zullen een degelijke hulp zijn voor het verstaan van dit belangrijke Wijsheidsboek.
H. Suasso
| |
Ephraem Hendrikx O.E.S.A., Augustinus en de re-integratie van theologie en geloofsverkondiging; openbare les. - Dekker en van de Vegt N.V., Nijmegen, 1952, 18 pp., f 1,-.
Dat deze geleerde, wiens grondige kennis van Augustinus vrijwel alleen aan ingewijden bekend was, als privaat-docent aan de Katholieke Universiteit college gaat geven ‘over de H. Augustinus als kerkvader en theoloog’, is een verheugende gebeurtenis.
Als onderwerp van zijn openbare les koos hij de leer van de ziel-lichaam verhouding in verband met de dogma's omtrent het eeuwig leven. De oude Kerk ziet het eeuwig leven als verrijzenis van ziel èn lichaam, als geestelijk-lichamelijke onsterfelijkheid, en de zonde als geestelijk-lichamelijke dood. De hedendaagse katholiek is geneigd de lichamelijke verrijzenis als een bijkomstigheid te beschouwen, maar het eigenlijke van eeuwig leven en zonde te leggen in de ziel. Augustinus heeft aanleiding gegeven tot die verbuiging der begrippen, maar bij hem zijn beide beschouwingen in één synthese verenigd. Die synthese kan ons dus helpen om de bijbelse gedachtenwereld en
| |
| |
de aanwinsten der nieuwere geloofsontwikkeling samen te brengen in een concrete, de mens met zijn concrete nood aansprekende prediking. Aldus een zeer schematische samenvatting van deze studie, die zelf reeds schematisch is, waarvan wij hopen dat de schrijver nog eens een uitgebreider en genuanceerder bewerking zal geven.
P. Smulders
| |
B. Delfgaauw, Wat is existentialisme? Noord-Hollandsche Uitg. Mij, Amsterdam, 1952, derde druk, 118 pp., f 3.75.
Deze derde druk is weer belangrijk gewijzigd, in vergelijking met de voorgaande. O.a. vinden wij een ‘Nabeschouwing’ welke tracht een wezensbepaling van het existentialisme als geheel te geven. Zij werd in artikelvorm reeds in dit Tijdschrift gepubliceerd en is zodoende onze lezers bekend. Juist ook in verband met de kritiek die de S. in deze nabeschouwing laat horen, vragen wij ons af, of deze wel geheel overeenkomt met zijn voorgaande uiteenzettingen, waar hij o.i. Jaspers en Heidegger al te gunstig interpreteert aangaande hun Godsopvatting of de mogelijkheid ertoe en wel weinig helder het relativisme van vele vormen van existentialisme naar voren brengt. Gaarne hadden wij ook - ondanks de rechtmatige bezwaren van de ruimte - minstens Merleau-Ponty mede behandeld gezien. Maar dit zijn slechts wensen die altijd overblijven, zelfs na lezing van een uitgave, die zichzelf al voldoende aanbeveelt door haar vele herdrukken aan ieder die belangstelt in wijsbegeerte van eigen tijd.
J.H. Nota
| |
B. Delfgaauw, Beknopte geschiedenis der wijsbegeerte, dl. III: De hedendaagse wijsbegeerte. - Het Wereldvenster, Baarn, 1952, 117 pp., geb. f 4.90.
Met dit derde deeltje wordt de beknopte geschiedenis der wijsbegeerte voltooid. Dr D. behandelt hier eerst de verschillende stromingen der hedendaagse wijsbegeerte, om vervolgens enige critische beschouwingen neer te schrijven onder het hoofd: ‘Perspectief der hedendaagse wijsbegeerte’. Aan het eind vinden wij een zorgvuldig samengesteld personenregister op de drie delen samen.
Wij behoeven ons hier slechts aan te sluiten bij de aanbeveling die wij in Streven gaven voor de twee eerste deeltjes. Het feit, dat Oudheid en Middeleeuwen al zijn tweede druk beleefde, zegt trouwens reeds voldoende. Wij vinden hier een veilige gids naar het land der wijsbegeerte voor ieder die naar een eerste oriëntatie zoekt. De korte, over het algemeen uitstekend gekozen bibliographie aan het eind van elk hoofdstuk, kan hem dan eventueel verder op weg helpen. Ondanks de interessante beschouwingen van de S. onder de titel ‘Perspectief....’ hadden we toch liever gezien, dat i.pl. daarvan meer ruimte was gegeven aan de geschiedenis zelf. Zoveel moet nu uiterst kort vermeld worden, dat dan iets meer vermelding had kunnen krijgen. Misschien te overwegen voor de tweede druk die ook voor dit deel wel nodig zal worden?
J.H. Nota
| |
Dr I.M. Bochenski, Geschiedenis der hedendaagse Europese wijsbegeerte. 2e uitg. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 330 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 115.
Vele lezers kennen wellicht Europäische Philosophie der Gegenwart van I.M. Bochenski O.P. en zullen het ook gebruikt hebben om een eerste inzicht te krijgen in de verschillende stromingen van de hedendaagse wijsbegeerte. Dit boekje bereikt inderdaad meesterlijk het doel dat het zich heeft voorgesteld: een inleiding te zijn in de geheimen van de wijsbegeerte zoals ze nu beoefend wordt en ook een overzicht te geven van de voornaamste stromingen, kort en toch zo dat niet te veel geweld gedaan wordt aan uiteenlopende stelsels als positivisme en existentialisme, logicisme en phenomenologie.
Daarom begroeten we met genoegen de goed geslaagde en verzorgd uitgegeven vertaling van M. Duchateau en wensen wij haar een snelle verspreiding in ons Nederlands taalgebied.
Op blz. 82 staat een storende drukfout: ‘organisch’ voor ‘anorganisch’.
M. De Tollenaere
| |
Gedenkboek uitgegeven naar aanleiding van het vijf en twintigjarig bestaan van de Philosophische Bibliotheek 1927-1952. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1952, 45 pp.
Op 5 April 1952 werd te Amsterdam, in een plechtige academische zitting het 25-jarig bestaan gevierd van de Philosophische Bibliotheek, uitgegeven door de Standaard-Boekhandel. Van deze gebeurtenis werd, als deel van de reeks, een Gedenkboek gepubliceerd, bevattende de
| |
| |
Openingsrede van Mgr K. Bellon, een lezing van Dr C.F.P. Stutterheim over Stiefkinderen der wijsbegeerte - met welke kinderen de geesteswetenschappen, die zich met taal en letterkunde bezig houden, bedoeld worden - en een rede van Mgr L. De Raeymaeker over Herleving en vooruitgang van de wijsbegeerte in onze tijd. Wanneer men de imposante reeks publicaties der Philosophische Bibliotheek overziet, moet men erkennen dat zij tot een echt standaard-werk in de Nederlandse cultuur is geworden. Eveneens kan men niet anders dan de oprichters feliciteren, die, toen er - althans in Zuid-Nederland - op nederlandstalig philosophisch gebied, nog zo goed als niets bestond, het inzicht en de ondernemingslust hebben gehad, om deze Bibliotheek in het leven te roepen.
L. Vander Kerken
| |
Prof. Dr Hans Freudenthal, Inleiding tot het denken van Einstein. Serie ‘Hoofdfiguren van het menselijk denken’ No 8. - Uitgeverij Born N.V., Assen, 1952, 56 pp., f 1.45.
Dit boekje bevat een helder en boeiend geschreven overzicht over het werk van Einstein en vormt een zeer geschikte inleiding in deze moeilijke materie. Enkele passages (pag. 22, 49) klinken minder vriendelijk ten opzichte van de wijsbegeerte; toch wil S. geen consequent positivist zijn, hetgeen blijkt uit de dubbele conclusie: terwijl Einstein het inzicht bracht, dat de mens medespeler is in ieder waargenomen physisch gebeuren, heeft hij ons toch ook geleerd, dat niet alle buiten- of bovenmenselijke eenheid in de physische wereld moet worden ontkend.
J.B.
| |
Psychologie en paedagogie
Dr B. Chr. Hamer, Zielszorg en psychiatrie. - J.H. Kok N.V., Kampen, 1952, 226 pp., f 6.75 en f 8.50.
Dit boek is geschreven voor Protestantse zielzorgers, maar het verdient bekendheid in ruimer kring. Naast een overzicht van de verschijnselen bij psychische stoornissen en een bespreking van de voornaamste ziektebeelden wordt op eenvoudige en heldere wijze een beschrijving gegeven van verschillende typen van psychisch gestoorden, b.v. de depressieve mens, de neurotische mens. Voortdurend wordt hierbij het probleem opgeworpen, hoe de zielzorger tegenover zulke mensen moet staan. De auteur bespreekt ook de vraag, of echtscheiding op grond van psychische storing gewenst is. Met talrijke argumenten motiveert hij zijn afwijzend antwoord.
Voor hen, die leiding moeten geven vooral van meer persoonlijke aard en die daarom iets moeten weten over psychische stoornissen, is dit boek een geschikte handleiding.
J.M. Kijm
| |
Robert S. Woodworth en Donald G. Marquis, Psychologie, vert. onder supervisie van Prof. Dr F.J.J. Buytendijk door P.P.J. van Caspel (Universitaire Bibliotheek voor Psychologie). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen; Spectrum, Utrecht, 1951, 693 pp., geb. Fr. 260.
Reeds lang bestond de behoefte aan een degelijk, modern handboek van de psychologie in de Nederlandse taal. Dit tekort wordt nu, ons inziens, volledig gedekt door de vertaling van het bekende en haast klassieke handboek van Woodworth en Marquis. Daarmee, laten we hopen, zal dan eindelijk de achterstand van het psychologie-onderwijs in ons land verdwijnen. Het standpunt door de auteurs ingenomen is zuiver wetenschappelijk. Het handboek bevat enkel de kennis van de menselijke verrichtingen, die tegenwoordig verworven werd door experiment en wetenschappelijke observatie. Daarom verwachten wij niet dat het iedereen zal bevredigen, daar de gewone leek van de wetenschappelijke psychologie meestal ‘mensenkennis’ verwacht, die alleen het resultaat kan zijn van veel meer onderzoek. De kernphysica kwam er ook niet in enkele jaren! De bruikbaarheid van dit handboek wordt niet weinig vermeerderd door de klare samenvattingen en de reeks oefeningen en vragen aan het einde van elk hoofdstuk.
W. Smet
| |
Dr S.W. Tromp, Grondbeginselen der psychische physica, Bijdrage tot de kennis der physische en physiologische aspecten van telepathische, wichelroede- en andere para-normale verschijnselen, - Uitg. Diligentia, Amsterdam 1952, 204 pp., f 8,90.
De ontwikkeling van het natuurkundig onderzoek heeft het mogelijk gemaakt om diep door te dringen in de physische aspecten van het gebeuren in levende organismen. Dit onderzoek is aan het uit- | |
| |
groeien tot een aparte tak van wetenschap, waaraan Dr Tromp de naam psychische physica gaf. Van bijzonder belang is deze wetenschap voor het onderzoek van de verschijnselen, welke gerekend worden tot de parapsychologie. In dit boek geeft de auteur een overzicht van de problemen en van de bereikte resultaten met talrijke verwijzingen naar de publicaties over deze onderwerpen. Vooral de hoofdstukken over ‘Voorbeelden van supersensorische gevoeligheid van het levende organisme’ en ‘Diepere oorzaken van de supersensorische gevoeligheid’ maken duidelijk, hoe vruchtbaar deze studie voor onze kennis van de levende wezens in het algemeen en bijzonder van de mens kan worden. Ongetwijfeld zal dit boek ertoe bijdragen, dat waardering en belangstelling ontstaat voor dit ernstig wetenschappelijk werk.
J.M. Kijm
| |
Dr H. Ruygers, De beide geslachten. Schetsen voor een wijsgerige sexuologie. Met een voorwoord van Prof. Dr F.J.J. Buytendijk. - J. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1952 210 pp., f 9,50 en f 11,-.
Het lijkt banaal, als men de inhoud van deze serieuze studie (oorspronkelijk een cum-Laude proefschrift van Nijmegen) wilde samenvatten met de voor eenieder evidente formule, dat man en vrouw op elkander zijn ingesteld. En toch dekt deze uitdrukking de inhoud wel zeer, als men dan maar niet vergeet, dat de schrijver, alvorens tot deze conclusie te komen, een zeer lange en zware weg heeft afgelegd: hij laat de bonte verscheidenheid van feiten, belevenissen, wetenschappelijke en wijsgerige theorieën die er rondom dit allermenselijkst probleem in de loop der eeuwen ontstonden eenvoudigweg spreken, en poogt de zin der beide geslachten te laten oplichten uit dit alles onder de leiding van een, soms duidelijk uitgesproken, dan weer nauwelijks merkbaar geïnsinueerde modern-scholastieke visie, zodat heel de rijkdom van de afgelegde weg in die schijnbaar banale formule ligt uitgerijpt.
Men wordt bij het lezen zeer lang in spanning gehouden; vele wegen laat ons de schrijver inslaan, die dan weer vaak blijken dwaalwegen te zijn. Het gevolg van deze methode is echter, dat ondanks de prijzenswaardige acribie die spanning wel eens ál te groot wordt en men het toch zo noodzakelijke richtingsbesef kwijtraakt. Daar komt nog bij, dat bepaalde opvattingen, die op zich genomen wél duidelijk zijn, vaak door een enigmatische uitdrukkingswijze nodeloos problematisch worden. Wij zouden graag meer positieve stellingname hebben gezien met minder woordspelingen, - wat meer heldere dialectiek en wat minder phaenomenologie.
Niettemin zijn deze ‘schetsen’ een alleszins representabel werk geworden over een lastige stof. Voor een enigszins ingewijde lezer zijn ze de inspanning overwaard.
W. Couturier
| |
G.H. Bantock, Freedom and authority in education. - Faber and Faber Lim, London, 1952, 212 pp., 18 $
De titel van het boek is misleidend: men verwacht onwillekeurig een principiële beschouwing over de verhouding van vrijheid en autoriteit in geheel de opvoeding, de schrijver heeft het echter uitsluitend over het onderwijs, terwijl het hem er klaarblijkelijk om te doen is de voorstanders van de actieve methode en het groepswerk te bestrijden. Nu volgt Bantock een merkwaardige methode om zijn stelling te bewijzen, hij neemt John Dewey en Karl Mannheim onder de loupe en toont aan, dat deze het bij het verkeerde eind hebben, vervolgens geeft hij een schets van de opvoedkundige ideeën van Matthew Arnold, John Henry Newman en D.H. Lawrence en laat zien, dat deze min of meer verstandige dingen zeggen. De twee eerste schrijvers worden blijkbaar als dé vertegenwoordigers der vrijheids-ideeën voorgesteld, de drie laatsten als autoriteiten in zake een meer autoritatief gericht onderwijs. In het laatste hoofdstuk tracht de schrijver een synthese te geven van de eisen van vrijheid en autoriteit.
Wat in dit boek direct opvalt, is het gebrek aan eenheid, wat niet verwonderlijk is, daar een belangrijk deel van het werk, volgens de schrijver zelf, eerst in afzonderlijke artikelen is gedrukt. Het gevolg is, dat hij zich op vermoeiende wijze herhaalt en men nergens het gevoel krijgt, dat hij recht op zijn doel afgaat.
Vervolgens komt telkens duidelijk naar voren, dat de schrijver weinig weet heeft van de belangrijke, moderne literatuur omtrent dit onderwerp. Dewey is ongetwijfeld een pionier der progressieve opvattingen en men kan hem zeer veel verwijten (hij is o.a. wel verantwoordelijk voor de materialistische tendenties der Amerikaanse school), maar na hem en onafhankelijk van hem is er over het onderhavige onderwerp toch zo veel ge- | |
| |
schreven, dat het niet wetenschappelijk meer is alleen Dewey in behandeling te nemen. En dan Karl Mannheim! Waarvoor wordt nu juist deze socioloog als woordvoerder uitgekozen? Nu zou het zó kunnen zijn, dat beide auteurs aan de schrijver de gelegenheid bieden het gehele vraagstuk principieel in beschouwing te nemen, zodat zij slechts als springplank dienen. Dit is echter niet het geval! De schrijver weerlegt slechts hún specifieke leermeningen, die - speciaal wat Mannheim betreft - soms weinig met het onderwerp te maken hebben.
Maar wat erger is, is dat hij zeker geen adaequate voorstelling heeft van de moderne stromingen op onderwijsgebied, ja men moet van wanbegrip spreken, dat hij onder een fantasieloze, irriterende letterzifterij tracht te verbergen. Nergens geeft hij blijk van een waarlijk begrijpen van het kind, dat als een volwassene in zakformaat ‘behandeld’ wordt. Het is bijna onbegrijpelijk, hoe deze schrijver, die toch voor wetenschappelijk wil dóórgaan, met een paar, slecht geïnterpreteerde feiten, die hij meemaakte, genoegen neemt om aan te tonen, dat het met de moderne methoden niet best gaat.
Het waardevolle van dit boek bestaat hierin dat de schrijver, waar het over de doeleinden van het onderwijs gaat, scherp stelling neemt tegen de vage inzichten en dikwijls gevaarlijk onevenwichtige beschouwingen van zijn auteurs en daarnaast (in het tweede deel) licht werpt op gezonde opvoedkundige wijsheid van Arnold, Newman en Lawrence. Zijn waardering van Newman doet weldadig aan.
Samenvattend zou ik willen zeggen, dat de schrijver blijk geeft van gezonde denkbeelden, die de voorstanders van de progressieve methode met nut kunnen overwegen, maar hij heeft te weinig beseft, dat datgene wat hij ‘philosophie’ der opvoeding noemt, slechts zin heeft. wanneer men een helder inzicht heeft in dat, wat opvoeding is. Gezien het feit, dat er een wetenschap over de opvoeding bestaat, is het niet verantwoord deze te negeren.
Dr Nic. Perquin
| |
Zr Gaudia, Het Schoolkind, over de psychologie van het kind vanaf het zesde jaar tot aan de puberteit. - De Toorts, Heemstede, 1952, 186 pp., f 5.90 en f 6.45.
Zr Gaudia, de bekende adjunct-directrice van het paedologisch instituut te Nijmegen is zeker de aangewezen persoon om in de serie ‘Jaren der Jeugd’ de psychologie van het schoolkind te behandelen. Zij heeft zich inderdaad op voortreffelijke wijze van haar taak gekweten. Zij speelt het klaar om op de meest eenvoudige wijze een volkomen verantwoorde psychologie van het schoolkind te schrijven, zodat zeer vele ouders van haar inzichten kunnen profiteren. Eén van de meest waardevolle eigenschappen van dit boek is, dat de schrijfster zich van de buitenlandse literatuur over dit onderwerp heeft weten te bevrijden (zonder deze te verwaarlozen) en echt het Nederlandse kind getekend heeft. Dit is haar mogelijk geworden, doordat zij systematisch de spontane uitingen van de kinderen genoteerd heeft, deze met de antwoorden op een enquête vergeleken heeft en tenslotte doordat zij zich door een liefdevolle observatie in de kindermentaliteit ingeleefd heeft.
Hierbij is het echter niet gebleven. Telkens komt de ervaren paedagoge voor de dag, die zeer rake en gemakkelijk uitvoerbare opvoedkundige raadgevingen geeft. Daarom moeten alle ouders, onderwijzers en onderwijzeressen, jeugdleidsters dit boek lezen en herlezen net zo lang totdat het hun geestelijk bezit geworden is. Vele onheilvolle fouten in de opvoeding, zullen daardoor vermeden worden. Wanneer bepaalde conservatieve opvoeders dit evenwichtige, dóór en dóór gezonde boek goed zouden bestuderen, dan zouden zij wellicht ook beter de achtergronden van de vernieuwingstendenties in de school-opvoeding begrijpen. De boven besproken Bantock zou er b.v. zijn voordeel mee hebben kunnen doen.
Van blz. 122-180 behandelt Zr Gaudia de morele en godsdienstige ontwikkeling van het schoolkind, deze twee hoofdstukken worden speciaal aanbevolen aan de priesters, die veel met kinderen te maken hebben.
Deze bespreking is één grote lofprijzing geworden. Dit betekent niet, dat er geen tekorten te vinden zijn, maar mijn vreugde over het positieve in dit werk is zó groot, dat mij de lust ontbreekt deze te belichten.
Slechts één uitzondering moge ik maken. Wanneer Zr Gaudia de morele ontwikkeling begint te bespreken, schrijft zij de volgende zin neer: ‘we hebben hier te doen met een vermenging van wellevendheids-, sociale-, aesthetische-, zedelijke-, en godsdienstige maatstaven, waarvan het kind zich niet bewust is’. Dit begrijp ik niet en waarschijnlijk zullen meerderen met mij dit niet begrijpen. Ik vrees, dat
| |
| |
deze zin een import van vreemde herkomst is.
Maar laten wij hier niet stil blijven staan, laten wij eindigen met Zr Gaudia dank te betuigen voor al het mooie, dat zij ons gegeven heeft. Zij zegt (blz. 51): ‘de volwassene, die het kind waardeert, is een rijk mens’. Dit is op haar zelf toepasselijk. Een meer waardevolle lofprijzing kan ik haar niet geven.
Dr Nic. Perquin
| |
Mary A. Mapes, Moeder speel met je kind. - Winants, Heerlen, 1950, 172 pp., f 4,90.
Mevr. Laugs-Roovers deed een goed werk met het boek van Mary Mapes te vertalen en ze koos er zelfs een betere titel voor; de oorspronkelijke titel luidde: ‘Fun with your child’.
Dit werkje bevat een zo grote hoeveelheid spelletjes, dat men best zijn keuze kan maken voor elke voorkomende gelegenheid en over een zeer lange periode. Een groot voordeel is, dat het benodigde materiaal zonder kosten kan worden verkregen.
Sommige hoofdstukken zullen wellicht evenveel tot de vader als tot de moeder spreken (zonder twijfel zijn er passages, die de vader nog meer aanspreken dan zijn kind), want hij zal hier meer dan één inspiratie opdoen om voedsel te geven aan zijn drang tot construeren, tot creëren.
De spelletjes en spelen zijn gerangschikt naar de leeftijd van het kind en naar het materiaal en de omstandigheden. Zo is ook voor het zieke kind een grote plaats ingeruimd. Voor de ouders, die gaarne met hun kinderen bezig zijn, zal het een ware uitkomst zijn. Het vormt voor elk jong gezin een mooi bezit.
A. Schr.
| |
Groot materiaal voor kleine kinderen, - Muusses, Purmerend, 1950, 2de druk, 42 pp., f 1,50.
Dit boekje vormt de pendant van ‘Moeder speel met je kind’, inzoverre deze complete handleiding voor de inrichting van een speeltuin het buiten-materiaal behandelt. Beide boekjes hebben echter gemeen, dat zij dit speelmateriaal leren maken zonder op extra kosten te jagen. Men leert hier met betrekkelijk ruw, maar zeer stevig, materiaal dezelfde realisaties tot stand te brengen, waarvan men maar al te vaak meent, dat ze slechts te bereiken zijn met dure toestellen. Menigeen zal verwonderd staan over hetgeen men reeds met enkele palen en touwen kan bereiken. En wat meer is: dit boekje biedt deze aanwijzingen op een psychologisch verantwoorde basis. Het kind moet namelijk door vrij initiatief zijn omgeving (althans ten dele) leren scheppen, om daarin dan zichzelf en de functie van zijn lichaam te vinden. Dit boekje verdient een zeer ruime verspreiding.
A. Schr.
| |
W.A. van Liefland Jr., Decroly en de Decrolyschool, - Wolters, Groningen, 1950, 159 pp., f 4,25.
Dit werkje verscheen als nummer 10 in de serie ‘Moderne Onderwijzerssystemen’, onder redactie van Kohnstamm, van der Velde en Welling. Wij kunnen met de schrijver zeggen: ‘Het is opmerkelijk, dat in ons land, waar toch een grote belangstelling bestaat voor onderwijsvraagstukken, lange tijd zo weinig bekend was aangaande het werk en de persoon van de Belgische paedagoog Prof. Dr Ovide Decroly’. De Nederlanders, die België meer van nabij leerden kennen, zullen dit gebrek aan belangstelling wel weten te rangschikken in het grote geheel van onkunde en wanbegrip aangaande België, die tot aan de dagen der Benelux boven de Moerdijk heersten (en waarschijnlijk nog niet geheel zijn verdwenen).
Decroly was tot in de verste uithoeken der wereld bekend eer de Nederlanders hem ontdekten.
Een eigenlijke methode heeft Decroly nooit opgesteld en een min of meer volledige samenvatting van de opvoedkundige en didactische opvattingen, die ten grondslag liggen aan zijn werk, ontbreekt eveneens. Hij trachtte immers alle fixering te vermijden. Wat hij gaf, waren enkele fundamentele principes, die voor alle kinderen, voor alle onderwijs en onder alle omstandigheden gelijkelijk gelden nl. principes van zelfwerkzaamheid en initiatief door de leerlingen en vooral door de leerkrachten. De uitwerking dezer principes dient aangepast aan de verschillen van school tot school en van klas tot klas.
Decroly was een man van de daad en om hem goed te verstaan moet men zijn concrete verwezenlijkingen zien: l'Hermitage in het Ter Kamerenbos bij Brussel. Van Liefland neemt de lezer mee en toont elk detail van Decroly's werkterrein. De lezer zal met moeite een zeker enthousiasme kunnen onderdrukken. Hopelijk vinden velen de weg tot analoge verwezenlijkingen in eigen omgeving.
A. Schr.
| |
| |
| |
Literatuur en cultuurleven
Frans Van Reyt, Joost Bergen. Een toneelspel in zeven taferelen. - Universitas, Gent, 1951, 107 pp., Fr. 68.
Joost Bergen staat tussen het oude en het nieuwe geloof ten tijde van de beeldstormerij, losgegroeid van het oude en nog niet geheel overgegaan naar het nieuwe. Deze twintigjarige is het symbool van onzekerheid en van dadendrift. Hij vecht ten slotte mee met de opstandelingen en zal worden verbrand als ketter.
Het verband van deze hoofdfiguur met de jonge Godelieve van Dal, met de oudere Wouter Cluys - de filisoof die ook alweer, maar op zijn eigen manier, tussen het oude en het nieuwe staat - met broeder Overste, is niet sterk genoeg. De auteur heeft wel zijn personen scherp getekend als ‘typen’: de eeuwige schipperaar Duyck, de eeuwige aarzelende, filosoferende Wouter, de impulsieve Joost .... maar de zeven taferelen zijn niet gegroeid tot een sterke eenheid.
Als toneel zal de vrij goede dialoog van het stuk veel kunnen redden, zonder het doorlopende gebrek aan actie te kunnen vergoeden.
Het eigenaardigste van dit werk bestaat wel hierin, dat het al de historische woelingen ten slotte op de achtergrond laat en dan een psychologie tracht uit te diepen die te los staat van de geheel concrete werkelijkheid. Het gevolg daarvan is geweest: een vaagheid van de problematiek, die eerder schadelijk werkt.
J. Noë
| |
Kamiel van Baelen, Volledige werken: De Oude symphonie van ons hart. - Een mensch op den weg. - Gebroken melodie (Reeks Korenaren). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 272-264 en 184 pp., samen: ing. Fr. 135, geb. Fr. 195.
De literaire nalatenschap van K.v.B. bestaat zo goed als geheel uit deze drie boeken, geschreven in de jaren 1939-'43. Ze werden in dit tijdschrift besproken in Jrg. X (1942-43) blz. 248, XII blz. 72, en XIV blz. 85.
Deze jonge man die op dertigjarige leeftijd overleed te Dachau, 16 April 1945, was op weg om een allesbehalve banale plaats in te nemen onder onze Vlaamse schrijvers.
Was De oude symfonie nog een half experimenteren en vooral het debuut ervan een té allegorische voorstelling van de menselijke onrust; Een mens op den weg werd rijker van warme en levensvolle mildheid. Getrouw aan de waarheid blijft Viator wel, maar hij wordt vermoord door Ludo, de genotzoekende arrivist. Zó was Van Baelens schrijnend levensbesef, als voorvoelde hij zijn eigen lot. De Gebroken Melodie bleef onaf, maar de verdieping en de versobering ervan komen duidelijk naar voren: de levensmelodie wordt er nogmaals in gebroken om wellicht te herrijzen op een ander plan.
Er steekt alleszins veel echte menselijkheid in het werk van deze vroeggestorvene, en hij heeft nog een boodschap mee te delen aan deze generatie.
J. Noë
| |
S. Vestdijk, Essays in Duodecimo. - J.H. Meulenhoff, Amsterdam, 1952, 205 pp., f 8.90.
S. Vestdijk heeft in deze bundel een groot aantal korte stukken verzameld. Het zijn keuvelende beschouwingen over alles en nog wat, over literatuur en schilderkunst, over moraal en samenleving, over verschijnselen en problemen op allerlei gebied. Men treft hier de auteur ongeveer aan in zijn huisjasje, gemoedelijk zijn mening en inzicht zeggend over de dingen des levens en des geestes, naar gelang deze dingen zich voordoen. Het is een nabijer en eenvoudiger Vestdijk die hier spreekt dan de Vestdijk der romans en scherpzinnige grotere essays.
J.v.H.
| |
Hans Melen en Amédé Suenaert, Schemerlichten. - Uitgaven Oranje, Gent, 1952, 48 pp., Fr. 40.
Amédé Suenaert, De tweede stameling. - Erasmusgenootschap, Gent, 1952, 46 pp., Fr. 35.
Onderlinge vergelijking van deze bundels doet mij in Schemerlichten het tweede deel toeschrijven aan Suenaert, en het resterende, eerste deel aan Melen. Deze zingt melodieuzer, houdt zich meer aan de metrische eisen, en is alles te zaam meer egaal dan Suenaert. Zó egaal, dat men nog weinig frappants vindt in beeld, woord en idee. Daarom is Suenaert mij tenslotte nog het liefst. Diens beeldharmonie is weliswaar niet volmaakt en zijn wijsheid loopt vaak in de vale, afgedragen plunje der abstractie (zo b.v. aan 't slot van Gedachte aan haar dood). Maar hij zoekt; zo wel naar verdieping als naar vernieuwing; en soms weet hij te verrassen. Zijn eigen karakter komt misschien het best tot z'n recht in de korte, be- | |
| |
heerste stukjes als De Idioot en Herfst. Van die poëzie heeft hij ons meer te schenken.
K. Heireman
| |
Dr J.G. Sterck, Bronnen en Samenstelling van Marnix' Biënkorf der H. Roomsche Kercke. Bijdrage tot de studie van het godsdienstig-polemisch proza in de Nederlanden der XVIe eeuw (Kon. Vlaamse Acad. voor taal- en letterkunde, Reeks VI, nr 69). - De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1952, 252 pp.
Met deze strict wetenschappelijke studie heeft de auteur, doctor in de Germaanse talen, een belangrijke bijdrage geleverd voor de studie van Marnix van Sint Aldegonde. Na twee meer algemene hoofdstukken over Marnix en over de Biënkorf, stelt Dr Sterck een grondig en uitgebreid onderzoek in naar de talrijke bronnen van Marnix bij het schrijven van zijn beroemd werk. Hij komt tot het besluit, dat Marnix reeds in 1566 of 1567, in het Frans, een dergelijk werk, de ‘Commentaire’ uitgaf, onder de deknaam Jomlaiela; de Biënkorf was hiervan een Nederlandse bewerking en verscheen in 1569; dit laatste werk begon Marnix dan weer te vertalen en gedeeltelijk om te werken, maar het verscheen pas na zijn dood als ‘Tableau des différends de la religion’. Ook over de samenstelling van de ‘Biënkorf’ weet de geleerde schrijver tal van interessante bijzonderheden te vermelden. Tenslotte geeft hij in een tiental bladzijden een meer algemene beoordeling van de ‘Biënkorf’ en zijn auteur, en besluit: ‘de blinde verbittering verlaagde de rijkbegaafde Marnix van Sint Aldegonde - althans in veel bladzijden van zijn “Biënkorf” - tot pamflettist van klein formaat’ (p. 229).
Al staat de lezer verbluft voor de enorme eruditie in dit boek samengebracht, toch zegt de auteur bescheiden meer dan eens, dat het onderzoek naar de bronnen niet definitief is afgesloten, en herhaalde malen geeft hij zelf de richting aan voor verdere navorsing.
Marnix wekt nog steeds sterke sym- en antipathieën; voor allen die zich met Marnix ophouden is deze degelijke doctorsthesis voortaan een onmisbaar boek.
M. Dierickx
| |
Dr Hugo Sanders, Jacob Cremer. - Uitgeverij J.H. Gottmer, Haarlem-Antwerpen, 1952, 120 pp., f 6.50 en f 8.50.
De schrijver van deze dissertatie is niet bezweken voor de bekoring zijn held groter te maken dan hij is. Misschien heeft zijn verlangen objectief te zijn, hem enigszins doen overhellen naar de andere kant. De conclusie, dat Cremer terecht een plaats in de geschiedenis onzer letterkunde blijft opeisen, is dan ook geen verrassing. Wellicht verrast het de doorsnee literator wel, wanneer hij hier ziet hoe de schuchtere novellenschrijver zijn schuchterheid verloor, als het op het voorlezen van zijn novellen aan kwam of wanneer hij in de bres sprong voor de belangen der fabriekskinderen. Wij kennen Cremer doorgaans alleen als de schrijver der overbetuwse novellen maar hij blijkt in zijn tijd een heel wat belangrijker plaats te hebben ingenomen dan wij oppervlakkig vermoeden. Ondanks de vele drukfouten leest men dit fraai uitgegeven boek met genoegen. Het is verlucht met een aantal reproducties naar schilderijen van Cremer.
Bern. van Meurs
| |
J. Vergote, Onderzoek naar de grondslagen van de algemene grammatica. De Rededelen (Mededelingen v.d. K. Vl. Ac.-Kl. der Letteren Jg. XIII nr 2). - Paleis der Academien, Brussel, 1951, 43 pp.
Het was reeds lang duidelijk dat de traditionele indeling der 10 woordsoorten of rededelen een uiterst gebrekkig hulpmiddel was bij het onderricht en meer nog bij de theoretische behandeling van de vele en genuanceerde grammaticale taalbouwsels. Bij de voorbereiding van zijn grammatica der Koptische taal stootte Prof. V. voortdurend op deze practische moeilijkheid. Dit werd hem de aanleiding tot het onderzoek naar een verantwoorde verdeling der partes orationis. Ook bij de beschrijving van ons meer bekende talen werpt de gangbare indeling zeer hinderlijke en waarachtige moeilijkheden op. Vanaf de twintiger jaren dezer eeuw werden enkele belangrijke nieuwe theorieën opgebouwd, waarbij men voornamelijk twee groepen van linguisten kan onderscheiden. De structuralisten vonden een nieuw verdelingscriterium in de functie; de taal-psychologen van hun kant onderscheidden semantemen (subst., adj., werkw., bijw. v. wijze) en morphemen (de andere rededelen en verder: naamvallen, persoonsuitgangen, tijden en wijzen, zinsintonatie, woordorde, enz.). Het belang van dit onderscheid wordt door Schr. terecht ten zeerste beklemtoond. Beide theorieën worden uiteengezet, aanmerkelijk aangevuld en verbeterd, en tot een voortreffelijke synthese her- | |
| |
leid. De voortdurende illustratie uit het Ned., Fr. en Eng. maken deze cursus, hoe gedrongen ook, uiterst boeiend en concreet. Een nieuwe, met het voorgestelde corresponderende, definitie van de syntaxis zou de uiteenzetting pp. 18-19 en 23-26 nog aanmerkelijk hebben kunnen verbeteren. Verder ware het verkieslijk de termen aspect en Aktionsart niet als synoniem te beschouwen, maar hun betekenissen te splitsen naar het voorstel van N. Van Wyk (N. Taalg., XXII). Een Fr. résumé besluit deze interessante studie die ook voor niet-ingewijden het vraagstuk van een verantwoorde verdeling der grammatische
categorieën toegankelijk maakt en voor het gelijktijdig onderricht in verschillende talen, zoals bij het M.O., een vernieuwend uitzicht opent.
J.V.B.
| |
Giovanni Papini, Het rode boek van Gog. - Lannoo, Tielt, 1952, 330 pp.
Giovanni Papini, Het zwarte boek van Gog. - Lannoo, Tielt, 1952, 298 pp.
Iedereen kent het beruchte boek van Papini, Gog. Gog is een ontzaglijk rijk geworden, half krankzinnige origineel, die over heel de wereld de meest sensationele belevingen nagejaagd heeft. Gog heeft zogezegd hiervan een dagboek gehouden en het Papini ter hand gesteld, die het dan als boek publiceert: een bonte reeks extravagante verhalen en interviews met de meest beroemde mannen van zijn tijd. Onlangs schreef Papini een soort vervolg op Gog. Het boek heet Il libro nereo, Het zwarte boek van Gog: zwart, omdat het nog over erger dingen handelt dan het eerste. Daarom hebben de uitgevers, die samen met het tweede boek opnieuw het eerste herdrukt hebben, dit eerste maar Het rode boek van Gog genoemd, omdat rood, niettegenstaande zijn bloedigheid, toch nog een zachter kleur is dan zwart.
De conceptie van het zwarte boek is dezelfde als die van het rode. Alleen is de kataloog van gruwelijkheden er met een aantal nieuwe menselijke vindingen verrijkt, als atoombommen, kunstmatige bevruchting, panclasten (d.i. een soort iconoclasten die hun verwoestingswellust niet tot stenen beelden beperken), dodende stralen, abstracte kunst, enz. De bedoeling van Papini is een bijtende satyre te schrijven tegen de aberraties van de moderne heidense mens. De methode bestaat er doorgaans in, deze aberraties tot hun meest absurde, maar logische consequenties door te trekken. Men kan zich nochtans afvragen, of het vaak al te absurde en extravagante van deze verhalen de overtuigingskracht er niet enigszins van verzwakt.
L. Vander Kerken
| |
N. Wijngaards: Kunst, Kunstenaars en Kunstwaardering. 1ste deel: De weg naar kunstwaardering - 148 pp.; 2e deel: De kunst in de historie 160 pp., geïllustreerd. L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch, 1952, f 3,25 per deel.
Wanneer het onderwijs in de kunstgeschiedenis ooit als verplicht vak komt te staan op het programma van onze middelbare scholen, dan zal men in het werk van N. Wijngaards een zeer bruikbaar leerboek vinden om dit ondèrwijs toe te lichten. De schrijver verstaat de kunst om zijn stof eenvoudig, helder en boeiend voor te stellen. Dit is voor een leerboek op zichzelf reeds een uitstekende verdienste. Hij vertelt vele nuttige en interessante zaken, waarnaar de leek op kunstgebied, die toch belangstelling heeft voor het schone ambacht, zeker met veel aandacht zal luisteren. Zo is b.v. de uiteenzetting van de verschillende technieken, in het eerste deeltje, zeer duidelijk en leerzaam.
Deze boekjes geven doorgaans weer wat reeds elders gezegd werd; dit is voor een leerboek verantwoord en begrijpelijk, maar daarom komt het ook niet tot een nieuwe kijk op de zaken. Sommige uitspraken en beschouwingen zijn soms zelfs te weinig critisch overgenomen, de schrijver geeft dan een oppervlakkige, te algemene opvatting weer, die zeer aanvechtbaar is. Dit valt b.v. op bij de beschouwing over de kunst van de 18e eeuw, in het tweede deeltje.
Ook de literatuurlijst die aan deze boekjes werd toegevoegd, is vrij willekeurig; daar zou een betere keus te maken zijn geweest.
Dit zijn een paar opmerkingen, die het practische nut van deze handige boekjes niet willen aantasten. Zij dienen slechts om bij een eventuele herdruk de bruikbaarheid van deze uitgave te vergroten.
C. de Groot
| |
Emiel Hullebroeck, Zang en strijd. - P. Vink, Antwerpen, 1952, 240 pp., rijk geïll., ing. Fr. 105, geb. Fr. 160.
Wie ooit Piet Nuten's boek over Hullebroeck gelezen heeft, zal hier wel niet veel nieuws vernemen. Maar uit de vele,
| |
| |
losse trekken van dit zelfportret, treedt thans duidelijker de persoonlijkheid naar voren van een man die niet alleen als componist van volksliederen en operetten, als varende zanger en ijverige organisator op de ontwikkeling van ons muziekleven een vérstrekkende invloed heeft uitgeoefend, maar die daarbij ondanks vele lasten, ontgoochelingen en miskenningen zijn Vlaamse volk trouw en onverdroten heeft gediend.
G. Windey
| |
Karl Vossler, Spanien und Europa. - Kösel-Verlag, München, 1952, 206 pp., geb. D.M. 8,80.
Dit nagelaten werkje is, zoals al de publicaties van deze bekende hispanoloog, rijk gedocumenteerd en spannend geschreven. Het biedt een uitstekend overzicht van de betekenis van Spanje, in de loop der tijden, voor de Europese beschaving, zowel op het gebied der geesteswetenschappen als op dat van de kunst. Alleen iemand met de alzijdige kennis van Vossler kon dit synthetisch essay schrijven, kon in het algemene het typische bewaren, kon het bijzondere releveren en het zijn juiste plaats aanwijzen.
Voor al degenen die op een vlugge en gedegen manier een inzicht wensen te krijgen in de historische verhouding Spanje-Europa, een aangewezen studie.
V.L.
| |
John Rowland, One Man's Mind. An autobiographical record. - S C M Press, London, 1952, 124 pp., 7 S.
De ‘Rationalist Press Association’, ‘The Literary Guide’, de ‘Thinker's Library’ en tot op zekere hoogte ook ‘The Freethinker’, irriteren zowel door hun rationalisme, agnosticisme en atheisme alsook door hun arrogante toon; meer nog intrigeren zij menigeen omdat men zware - maar in hoeverre verantwoorde? - verdenkingen koestert dat zij spreekorganen zijn van het communisme. Dit boekje, dat op de kaft de ondertitel draagt: ‘The autobiography of an ex-Rationalist’, stelt de lezer op de hoogte van doel, inrichting en werkwijze van dit uitgeversbedrijf. De schrijver toch was gedurende meer dan twintig jaren ten nauwste hiermede verbonden. De titel van dit werkje dekt de inhoud vrij nauwkeurig. Schr. geeft ons, in een Engels dat helaas weinig elegant is en niet al te helder, de ontwikkeling van zijn geesteshouding ten opzichte van het leven en de wereld waarin hij zich geplaatst ziet. Zijn exact-wetenschappelijke vorming drijft hem reeds als student een totaal agnosticime in.
Een tweede wereldoorlog, de atoombom, algemene ontevredenheid en dergelijke factoren schokken zijn vertrouwen in ‘science’, waarbij het recenseren van boeken die ieder materialisme afvallen hem de ogen openen dat er toch wel iets te zeggen is voor het bestaan van geestelijke krachten. Geleidelijk aan wordt hij dan gedwongen zijn rationalisme vaarwel te zeggen, om dan een zekere voldoening - het woord is van Rowland zelf - te vinden in wat hij noemt christendom. Hierover weidt hij niet uit; de indruk die hij wekt is echter dat het meer een vaag theïsme is, nog steeds sterk rationalistisch, alsook humanistisch gekleurd, dan de door God zelf geopenbaarde godsdienst.
We hopen dat de ontwikkeling hiermee niet tot rust is gekomen: iets wat de schr. zelf ook niet gelooft. Een interessant boekje, maar dat beneden de standaard blijft van de vele voortreffelijke autobiographieën die in Engeland verschijnen.
W. Peters
| |
John Waker Stoye, English Travellers Abroad, 1604-1667, Their Influence in English Society and Politics. - Jonathan Cape, London, 1952, 480 pp., 30 S.
Enkele eeuwen geleden was het systeem van reis-deviezen nog onbekend. De Engelsman, die naar het vasteland wilde, mocht meer meenemen dan £25, en werd dus hierdoor niet gedwongen tot een vroegtijdige terugkeer. Hij beschikte over de tijd en het geld om een ‘grand tour’ te maken. Mr. Stoye verhaalt ons over sommigen van deze reizigers, die Europa bezochten voor zaken, ontwikkeling of ontspanning, en hun invloed op het leven en de politiek van Engeland. Hij heeft zich beperkt tot het tijdvak 1604-1667 en baseert zich voornamelijk op, gedeeltelijk onuitgegeven, Engelse officiële staatsstukken en particuliere dagboeken.. Hij heeft de bronnen over dit onderwerp dus geenszins uitgeput, maar wat hij geeft over dit zeer zeker interessante onderwerp is overzichtelijk behandeld. De verschillende bezochte landen, Frankrijk, Italië, de Nederlanden, bieden een geschikt schema, terwijl een uitgebreid zaken-register de lezer ook kan helpen. Dat b.v. Weesp, maar niet het Engels College in Rome, dat wel in de tekst behandeld wordt, hierin gevonden wordt, bewijst dat ook dit deel van het boek onvolledig is.
J.v.d.P.
| |
| |
| |
Geschiedenis
Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Prof. Dr J.A. van Houtte e.a. (volledig in twaalf delen). Deel V. De Tachtigjarige Oorlog. 1567-1609. - De Haan, Utrecht, De Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, XXI-448 pp., 52 pltn., geb. Fr. 300.
Dit vijfde deel beschrijft de belangrijkste periode in onze nationale geschiedenis: het ontstaan van de politieke scheuring en van de godsdienstige verdeeldheid.
Dr H.A. Enno van Gelder nam de drie politieke hoofdstukken van de beeldenstorm tot aan Farnese (1567-1578) voor zijn rekening: hij schrijft van het standpunt der rebellen en laat de koningsgezinden en de katholieken niet genoeg tot hun recht komen, en benadrukt sterk hoe naast de vurige Calvinisten ook de Erasmiaanse vrijheidsgezinden de stuwkracht van het verzet waren.
Prof. Dr L. Van der Essen, de schrijver van het vijfdelig werk over Farnese, behandelt de politieke geschiedenis tot 1585, de val van Antwerpen, en legt meer de klemtoon op de gebeurtenissen in het Zuiden, terwijl hij eveneens de mentaliteit van de beide partijen beter weergeeft. De periode van 1585 tot 1609 is in twee hoofdstukken gesplitst, en op gelukkige wijze. Prof. Van der Essen behandelt de politieke geschiedenis voor het Zuiden, en Dr J.C.H. De Pater met zijn bekende degelijkheid die voor het Noorden.
De twee economische hoofdstukken, dat voor het Zuiden door Prof. Dr J.A. Van Houtte, dat voor het Noorden door Prof. Dr T.S. Jansma, zijn voortreffelijk. Beiden wijzen voortdurend op het enorm aandeel dat de Zuid-Nederlanders hadden in de economische opbloei van het Noorden in deze periode.
Ook de twee culturele hoofdstukken zijn buitengewoon geslaagd. Drs J. Andriessen geeft in een vlotte stijl en afdalend tot in details een overzicht van het culturele leven in het Zuiden, terwijl Prof. Dr J. Presser, zich meer tot de grote namen beperkend en in moderne stijl, het culturele leven van het Noorden behandelt.
Alleen de godsdienstige hoofdstukken bieden niet wat men mocht verwachten. De protestantisering van het Noorden wordt door Prof. Dr L.J. Rogier uitvoerig en meesterlijk behandeld, al hadden wij wel wat meer nuancering in de voorstelling van de verhouding tussen de R.K. Kerk en de staat gewenst. Prof. Dr L.E. Halkin schreef een veel te kort en te algemeen hoofdstukje over de Katholieke Reformatie in de Zuidelijke Nederlanden, terwijl een hoofdstuk over het Calvinisme in het Noorden volledig ontbreekt.
De illustratie is zeer verzorgd en gedeeltelijk nieuw. Plaat 15, die lasterprocessen tegen geestelijken in beeld brengt, ware beter weggebleven.
Dit V. Deel, door eerste rangs specialisten geschreven, is, behalve voor het godsdienstig aspect, merkwaardig te noemen.
M. Dierickx
| |
Prof. Dr H. Brugmans. Crisis en Roeping van het Westen. Twee en een halve eeuw Europese cultuurgeschiedenis. - Tjeenk Willink en Zoon, Haarlem, 1952, XIV-656 pp., geb. f 16,90.
‘Het is de primaire bedoeling van dit boek de lezer ongerust te maken’ (p. 629). ‘Verlamd en ontzet staat de moderne mens in de moderne wereld. Teruggedrongen tot zijn laatste loopgraaf....’ (p. 635).
In dit boek beschrijft of beter schildert de bekende Amsterdamse historicus de geestesgeschiedenis van twee-en-halve eeuw Europese cultuur, vanaf de Verlichting, die met het christendom brak, tot heden ten dage. Het is er hem niet om te doen alle markante persoonlijkheden in die lange periode voor onze ogen te laten defileren, neen, maar hij wil ‘de gezindheden en levenshoudingen, de algemene cultuurverschijnselen’ (p. 279) uitbeelden. Zijn grote verdienste bestaat er dan ook in dat hij het cultureel klimaat, het milieu, de atmosfeer, waarin de Aufklärer, de romantici, de positivisten, de sociologen, enz. leefden, meesterlijk weergeeft.
Telkens neemt hij de meest typische vertegenwoordigers van een periode: voor de Verlichting zijn het vooral de Encyclopaedisten, zoekers naar de waarheid; voor de romantiek zijn het lichters, zoekers naar de schoonheid; in de negentiende eeuw zijn het romanschrijvers en sociologen, realisten die naar feiten en naar wetten van causaliteit zoeken. Sommige lezers hadden wel graag meer gehoord over de Duitse Idealisten, anderen over de muziek, weer anderen over de aantrekkingskracht der Katholieke Kerk in de laatste tijden. Maar wij mogen tevreden zijn met hetgeen de auteur ons biedt.
Het is een degelijk boek, dat ontzag
| |
| |
inboezemt door de massa verwerkt materiaal en vooral door het diepe inzicht in onze huidige cultuurcrisis. Slechts op de laatste bladzijde gaat het uitdrukkelijk over de roeping van het Westen en van ons, Westerlingen. Maar in heel het boek proeft men de bittere ervaring: twee-en-halve eeuw geleden heeft men gebroken met een religie, en zonder geloof is geen cultuur op te bouwen. Ons besluit moet zijn: ‘individuele retraite, de erkenning dat de wereldcrisis een geestelijk vernieuwingsproces moet worden.... De tweede helft der Twintigste eeuw zal de tijd zijn.... van gelijkschakeling en vernietiging - of die van onze bekering’ (p. 640). Dit diep doordachte boek bevelen wij ten zeerste aan, aan allen die zin hebben voor echte cultuur en een lang boek rustig in zich kunnen opnemen.
M. Dierickx
| |
Jean Dagens, Bérulle et les origines de la restauration catholique (1575-1611). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 457 pp., Fr. 240.
De bekende uitgever van Bérulle's correspondentie in drie delen heeft in dit werk niet de bedoeling een biographie van de stichter der Oratorianen te schrijven, maar zijn rol na te gaan bij de oorsprong van de katholieke restauratie in Frankrijk in het begin van de XVIIe eeuw. Daarom schetst hij slechts vluchtig het leven van Bérulle tot 1611 om dan uitvoerig zijn intellectuele, geestelijke en zelfs politieke omgeving weer te geven. Tenslotte wijdt de auteur een lang ‘boek’ aan de sterk Augustiniaanse spiritualiteit van Bérulle.
Prof. Dagens maakt indruk door zijn enorme eruditie, zijn kennis van de schrijvers in de Oudheid, Middeleeuwen en Moderne Tijden, en, wat nog belangrijker is, zijn diep inzicht in het wezen der vroomheid en der mystiek. Want dit boek gaat dan toch vooral om de spiritualiteit van Bérulle en zijn tijdgenoten. De auteur aarzelt niet te verklaren dat op dit gebied Frankrijk omstreeks 1600 ‘un vaste désert’ (104) was, en dat de Nederlandse en Rijnlandse scholen, vooral Harphius, Ruusbroec en Tauler, op de Franse spiritualiteit van toen een beslissende invloed uitoefenden. Met genoegen constateerden wij dat de auteur, ofschoon professor te Algiers, ook de Nederlandse literatuur en de jaargangen van ‘Ons geestelijk Erf’ heeft doorgewerkt, en o.a. aan de publicaties van Dom Huyben groot belang hecht.
Hoe verdienstelijk het werk in verscheidene richtingen ook is, toch wekt het de indruk te weinig synthese te bieden en soms een aaneenrijging van fichen te zijn. De kostbare ‘supplément bibliographique et critique’ van zeventig bladzijden mengt dooreen de onuitgegeven en uitgegeven bronnen, oude en nieuwe studiën en ook waardevolle critische nota's: daardoor is dit materiaal grotendeels onbruikbaar. Op blz. 170 zegt de auteur bij vergissing dat Henri IV na zijn bekering tot het katholicisme weer calvinist werd.
Al is het werk niet volmaakt, het brengt zoveel interessante gegevens over die grote religieuze figuur, die Bérulle is, en over de Franse en Nederlandse vroomheid, dat wij met verlangen naar het tweede deel tot de dood van Bérulle in 1629 uitzien.
M. Dierickx
| |
Dr J.C.H. De Pater, Jan Pieterszoon Coen en Indië in zijn Tijd. - Uitg.: Willem de Zwijger Stichting, 's Gravenhage, 1952, 23 pp.
Deze brochure uitgegeven door de ons niet-sympathieke Willem de Zwijger Stichting van de hand van de historicus De Pater wijst op de vele goede, vooral krachtige, eigenschappen veut de grondlegger van onze macht in ‘Nederlands Oost-Indië’. De Pater stelt zich op het standpunt, dat onze ‘hedendaagse zedelijke maatstaven’ aan Coen niet mogen worden aangelegd. Wanneer deze zegevierend meldt, dat ‘alle de steden ende sterckten van Banda ingenomen en geraseert’ zijn, waarbij van een bevolking van 15.000 zielen er slechts 1200 over zijn, en dat ‘door Godt's genade’, denken we aan Cromwell. De Pater acht zulks geen ‘nodeloze wreedheid en hardheid’. Wat moeten we dan consequent van Sargon, Hitler en Stalin en zoveel anderen denken? Of is een verwijzing naar ‘Gods genade’ een afdoende absolutie?
K.J.D.
| |
Leopoldine de Boungne, Bibliographie van Kan. Dr Floris Prims. - De Sikkel, Antwerpen, 1952, 139 pp., Fr. 150.
Deze bibliographie van de ijverige Antwerpse ere-stadsarchivaris verschijnt naar aanleiding van zijn zeventigste verjaardag. Meer dan 200 boeken en artikelen zijn er chronologisch in geordend, terwijl een uitvoerig algemeen register de bruikbaarheid van het werk aanzienlijk verhoogt. Deze dorre catalogus wordt aantrekkelijker gemaakt door een korte biographie, enige gedichten en enkele photo's van Kan. Prims.
M. Dierickx
|
|