| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Daniel Considine, S.J., Frohes Hoffen auf Gott. - Dank sei dem Herrn. Vom religiösen Frohsinn. Vert. van Franz Schmal. - Ars Sacra, München, 1952, 142-128-125 pp., geb. D.M. 3.90 (ieder).
In hun keurige en smaakvolle vorm wekken deze handboekjes ons op bewonderenswaardige wijze op tot blijmoedige en spontane omgang met God in het gebed. Ze zijn geheel doordrongen van de ware geest van geloof, gegroeid uit de nuchtere eisen van elke dag. De schrijver verliest zich niet in mooie beschouwingen, maar ieder die uit deze boekjes bidt - dank zij hun opgewekte toon - beleeft dit alles alsof het spontaan uit zijn eigen gemoed opkomt. Met heldere argumenten wordt het verstand overtuigd, met warme woorden wordt het hart aangespoord tot liefde. De weergave van de oorspronkelijke frisheid van de Engelse tekst is de vertaler goed gelukt. Deze Duitse uitgave is in alle opzichten een waardevol geschenk.
Th.R.
| |
Bernard Welte, Gemeinschaft des Glaubens. Gedanken über die Kirche. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt a.M., 1951, 38 pp., geb. DM. 2,50.
Men is verwonderd dat in zo weinig woorden zoveel schoons werd gezegd over het mysterie van de Kerk in haar geestelijke realiteit: boventijdelijke gemeenschap van geloof, sacrament en liefde - en in haar uitwendige tijdelijke verschijningsvorm: Rijk Gods in wording.
Wie het essentiele op levende wijze raakt, spreekt kort. Maar zijn woord werkt lang na.
R. Leys
| |
Emil Fiedler, In Geist und Wahrheit. - M. Grünewald-Verlag, Mainz, 1952, 212 pp., geb. D.M. 8.
Van Emiel Fiedler - overleden in 1941 - verwacht men eenvoudige maar diepe waarheid, en dit nieuw boek beantwoordt volkomen aan die verwachting. Het is geen geringe kunst om de overbekende waarheden van ons geloof en onze geloofshouding zó te belichten dat ze a.h.w. een nieuwe, diepe glans verwerven.
Dit boekje handelt over de waarheid, de religieuze waarheid, over ‘geest en waarheid’, over de tijd-loze waarheid van het christendom en over de crisis van het religieuze geloof.
De waarheid draagt haar waarde uitsluitend in zich zelf, waar men ze ook aantreft; de religieuze waarheid bestrijkt alle levensdomeinen, maar heeft enkel betrekking op onze verhouding tot God; ze werd echter aan de Kerk toevertrouwd. Christus bracht ons vernieuwing en verdieping van de religieuze waarheid, d.i. van de fundamenten van alle andere waarheid. Christus heeft niets gezegd en Hij hoefde niets direct te zeggen over de sociale verhoudingen...., over de slavernij, over politieke toestanden enz. Tegenover de volkomen dienstbaarheid van de Romeinse en Griekse godsdienst heeft Christus zijn verlossende, onafhankelijke waarheid geplaatst, in geest en waarheid, van binnen uit; Hij heeft het primaat van de ziel vastgesteld.... En zo, telkens weer, raakt Fiedler het elementaire aan.
Interessante lectuur voor al wie over zijn geloof wat dieper wil nadenken.
J. Noë
| |
H. Drijvers S.J., Het proces van Christus (Berggidsen-Reeks). - Uitgaven ‘Hoogland’, Antwerpen, 1952, 64 pp., Fr. 15.
Een Christus-apologetiek in zakformaat. Het is bijna ongelooflijk hoeveel hier op enkele bladzijden samengeperst werd. De formulering valt wel eens te hoekig uit en de stijl is vaak allesbehalve academisch. Maar de voorstelling is oorspronkelijk, de argumentering solied en overtuigend en het geheel zeer bevattelijk voorgesteld. Een keurige uitgave, die als vulgarisatie voor jongeren en intellectueel minder geschoolden aanbeveling verdient.
L.M.
| |
Ludwig Hertling, S.J., Der Himmel. - Verlag Ars Sacra, München, 1952, 144 pp., I titelpl., ing. D.M. 5,40, geb. 8.
Onveranderd naar inhoud, naar voorkomen alleen fijner nog, verschijnt dit werkje in herdruk, wat meteen getuigt voor de sympathie waarmee het eens onthaald, nu wordt teruggevraagd.
Zijn opzet: voor het schuchtere geloven en het erg bedeesde geluksverhopen
| |
| |
van de moderne katholiek, het verschaalde begripsbeeld ‘Hemel’ iets van zijn dogmatisch relief en zijne aantrekkelijkheid terug te geven. Daartoe verkiest S. als methode, niet zozeer de suggestieve kracht van het beeld aan te wenden als wel de rationele zuiverheid van het begrip.
S. heeft één standpunt ingenomen - en hij heeft het nergens verlaten -: de rationele bezinning op het complexe mysterie. Hij deed het met opzet. Hij wilde immers tegemoet komen aan moeilijkheden, waarmee moderne katholieken gekweld zitten. In hun plicht om aan elk geloofsmysterie het gevraagde ‘obseqium rationabile’ te bewijzen, schijnen zij speciaal tegenover dit dogma gehinderd. Daarin ziet hij, naast het huidige pessimisme, de voornaamste rem voor een meer intense eschatologische beleving. Hier biedt hij hulp. Hij is mogen slagen, dank zij de vlotte stijl, de bevattelijke voorstelling en de klare uiteenzetting. Het enige wat meer beklemtoond had mogen worden, - want eschatologische verwachting is niet louter te danken aan rationele interpretatie van het mysterie, maar blijft eerst en vooral een kwestie van liefde - zou juist geweest zijn de helpende functie van de liefde tegenover de rede, en dat vooral hier.
C. Coppens
| |
L.J. Callewaert O.P., En Vlaanderen voor Christus. - 'T Groeit, Antwerpen; Nelissen, Bilthoven, 1952, 312 pp., Fr. ing. 110, geb. Fr. 140.
De eerste uitgave van dit boek verscheen midden in de tweede wereldoorlog. De inhoud ervan dateert meestal uit de jaren die aan de oorlog onmiddellijk voorafgingen. Vooral het eerste deel, met zijn scherpe diagnose van de geloofsafval in Vlaanderen en de daarmee verbonden problemen, behoort tot het beste wat de begaafde Dominicaan over en voor zijn volk schreef. Wij kunnen ons over de herdruk van deze nog steeds actuele beschouwingen slechts verheugen en de aandachtige lezing ervan aanbevelen.
L.M.
| |
Nicolas Gogol, Méditations sur la divine liturgie, trad. de Victor Balalaëff. Introd. de Pierre Pascal: Le drame spirituel de Gogol. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 120 pp., Fr. 39.
Ik heb ergens gelezen dat de Westerse liturgie doet denken aan een transactie tussen God en de mensen, terwijl de Oosterse eerder een overplanting zou zijn in de sfeer van het goddelijke gebeuren. De orthodoxe liturgie is in elk geval veel dramatischer en weelderiger in haar symboliek. De bekende Russische schrijver Gogol, die ook het Westerse christendom kende, heeft zijn diepe beleving van de Oosterse liturgie neergeschreven in wijdingsvolle meditaties over het H. Misoffer. Ze werden uitgegeven na zijn dood. De Oosterse schismatieke Kerk heeft de misliturgie van vóór de scheiding onveranderd bewaard; alleen bij Gogol's interpretatie van de epiklese merkt men dat de oude traditie enigszins in gevaar kan komen.
E. Vandenbussche
| |
Prisma Serie. Gabriël Smit, De Psalmen. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952, 304 pp., f 1,25.
De bekende Nederlandse dichter Gabriel Smit, van wiens hand reeds in 1942 een bundel verscheen met 40 Psalmen, heeft thans een volledige berijmde Psalmvertaling tot stand gebracht, die in de vorm van de goedkope Prisma-Boeken zeker een ruime verspreiding zal vinden.
De belangrijkheid van deze uitgave ligt vooral in de verrijking van ons religieus bezit. Hierom verdient zij te komen in handen van duizenden tot wie Gods woord in hun eigen taal en sfeer zal gaan doordringen.
Naast de goedkope Prisma-uitgave is een zeer beperkte oplaag beschikbaar in luxe uitvoering. Deze exemplaren zijn door de dichter gesigneerd. De prijs van deze luxe uitvoering bedraagt f 15, -. Als Prismaboek kost De Psalmen slechts f 1,25, België Frs 20.
M.S.
| |
Amandus Smackers O.C.D., Het leven van de Heilige Joannes van het Kruis. - Paul Brand, Bussum, 319 pp., f 8.90.
Onmiddellijk na het verschijnen van dit boek heeft een recensent verklaard, dat de biographie van P. Smackers de toets van vergelijking niet kon doorstaan met Marcelle Auclair's Leven van de Heilige Teresia van Avila. Ik vraag mij af, of een levensbeschrijving van Sint Jan van het Kruis dezelfde mogelijkheden biedt als die van zijn grote tijdgenote. Naar mijn mening heeft P. Smackers zijn zeer moeilijke taak - veel moeilijker dan de biographie van de Heilige Theresia - goed volbracht. Zijn boek is historisch met zorg gedocumenteerd, gezien de vele verwijzingen en dikwijls voortreffelijke voetnoten. Het is leven- | |
| |
dig geschreven, al maken de stijl en de gewoonlijk zeer korte hoofdstukken op mij een wat fragmentarische indruk. Het karakter en de mystieke persoonlijkheid van de Heilige zijn goed uitgebeeld. De mystieke leer is misschien wat te lang uitgesponnen. Deze bladzijden, hoe goed en noodzakelijk ook, zullen aan de gewone lezer niet voldoende inzicht schenken. Het verhaal van de gevangenschap van Sint Jan en de daarachter schuilende vijandelijkheden heeft mij bijzonder ontroerd. Het dwingt mijn eerbied af, dat men over deze onverkwikkelijke historie thans zo vrij mag en kan schrijven. Als een inleiding op het leven en de werken van Sint Jan van het Kruis bevelen wij dit boek van harte aan. Het jaartal 1651 op blz. 299 moet 1591 zijn.
M. Smits v. W.
| |
Kard. J.H. Newman, Philipp Neri, uebertr. von Otto Karrer. - Ars Sacra, München, 1952, 128 pp., 4 pl., geb. D.M. 6,80.
Philippus Neri is geen klassieke heilige; zijn optreden is dikwijls zo onthutsend dat een Engelsman uit de ‘Victorian age’ het als ‘schocking’ moest bestempelen. Toch heeft een Engelsman uit die tijd, en nog wel een van de fijnzinnigste, Newman, het meest aandoenlijke portret van deze heilige geschetst. Zijn leven is op zichzelf al boeiend; het is interessant N. te volgen, wanneer hij de ruwe en pikante schors van dit leven doorbreekt om de ziel van de heilige als een vrucht van de genade onder onze ogen te brengen. De vertaler publiceert samen met de ‘Zending van Ph. Neri’ een aantal nota's van Newman, alsook enkele bladzijden van Goethe over de heilige.
E.J. Vandenbussche
| |
L. van Rijckevorsel S.J., Pastoor F. v. Lith S.J. 1863-1926. - Uitgave Stichting St. Claverbond, Nijmegen, 1952, geïllustreerd, 138 pp.
Met dit boek over de pionier van de Javamissie heeft P.v.R. in een massa gegevens en fijnere details ons een zeer goed beeld getekend van de grote Javanenmissionaris Pastoor van Lith. Hij heeft ons de hoofdfiguur, die hij kennelijk en te recht met bewondering aan het werk heeft gezien, beslist sympathiek gemaakt in zijn vele missiewerkzaamheden als catechist, jongensopvoeder, onderwijsspecialist, dessapastoor, die ‘hound of heaven’ op jacht naar zielen voor het Godsrijk. Het boek is geschreven door iemand die zelf het uitgebreide, moeizame arbeidsterrein van een missionaris door en door kent en dit juist ook herkent in Pastoor van Liths onvermoeid zwoegen. Het is beslist de moeite waard om langs deze weg achter zo vele typische trekjes en gezegden van P. van Lith te komen, die schr. put uit geschriften en aantekeningen van de ‘Javanenpastoor’.
De keuze van de platen was misschien beter vervangen geweest door foto's, zoals daarvan de frontpagina een uitstekend voorbeeld geeft. Aanbevolen voor hen die op populaire wijze iets willen lezen over de missie in de tijd van Pater van Lith.
A. Schouten
| |
L.H. Cornelissen O.P., Het geheim van de zonde. - Geert Groote Genootschap, Den Bosch, n. 668, 1952, 30 pp.
In eenvoudige en prettige taal bespreekt de schr. de voornaamste punten uit de theologische leer over de zonde. Een goed geslaagde brochure, die het inzicht van velen kan verdiepen. De drukfout op blz. 7 (‘rijkt’ i.p.v. ‘reikt’) moge in de 2e ed. verdwijnen.
A.v.K.
| |
Jean Mouroux, Waarde van het lichaam. Ingeleid door P.L. Monden, S.J., Nederl. van Jean Duprès (Logos-reeks nr 8). - Sheed & Ward, Antwerpen, 1952, 108 pp., ing. Fr. 38.
Dit boekje uit de Logosreeks bevat drie hoofdstukken uit het bekende werk ‘Sens chrétien de l'homme’ van Jean Mouroux. Het werk wordt ingeleid door L. Monden met de vraag naar ‘de waarde van het lichaam’; een sluimerende vraag voor ieder mens ‘die zoekt naar een christelijke houding’. Het lichaam met de ziel verenigd in een wonderlijke eenheid van zijn, denken en handelen, ontsluit voor de medemens het diepste leven der ziel, voor God de ‘plenitudo animae’. Nochtans is het lichaam terzelfdertijd een weerstand en een sluier, die over alles het geheim van onbegrijpelijkheid werpt en altijd de spanning van vlees en geest met zich oproept. De zin ervan: ‘het menselijk lichaam is niet meer het lichaam zoals God het heeft gewild, het is een gevallen lichaam, en zo is ook de hele mens’. Maar in Christus zijn wij verlost, met ziel en lichaam, zodat wij in Hem door de Eucharistische eenheid opgenomen worden, in de liefde van God, waaruit alle zondigheid verrijst
| |
| |
als de straling van de verheerlijke Christus. Een Christelijke verklaring van het probleem dat onze tijd angstvallig stelt over de waarde van het lichaam. De Nederlandse uitgave, hoewel zij soms de frisheid en zuiverheid van het oorspronkelijke werk mist, is voor ons een waardevolle verrijking.
J. Snyders
| |
Theologie en wijsbegeerte
Yves M.J. Congar, Le Christ, Marie et l'Eglise. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 132 pp., Fr. 36.
De belangstelling van de jongste theologie, ook wel bij niet-katholieke christenen, is vooral gegaan naar de Kerk en Maria. Daarin volgt de gewijde wetenschap het rhythme van het leven der gelovigen, dat thans meer dan ooit kerkelijk en Mariaal gericht is. P. Congar, ongetwijfeld een van de veelzijdigste theologen van deze tijd, publiceert hier twee opstellen in verband met de christologische, ecclesiologische en mariale theologie en vroomheid. Hij trekt een parallel tussen de ontwikkeling van het Christusdogma in de Ve eeuw en die van het ecclesiologisch en mariale dogma, waarvan de formulering dezelfde volmaaktheid nog niet bereikt heeft. Onder leiding en in dienst van het Magisterium heeft de hedendaagse theologie te waken over een evenwichtige bewustwording van deze dogmatiek, waarin de Kerk en Maria noch te eenzijdig goddelijk, noch te eenzijdig menselijk mogen opgevat worden.
P. Congar schrijft met een prijzenswaardige sereenheid en openhartigheid, en het is wenselijk dat zeer velen zijn woord met dezelfde sereenheid overwegen.
E. Vandenbussche
| |
Gérard Gilleman S.J., Le Primat de la charité en Théologie morale. - Museum Lessianum, E. Nauwelaerts, Leuven, un volume grand en -8o, 1952, 338 pp., Fr. 225.
Dit merkwaardig boek is oorspronkelijk een proefschrift dat met schitterend succes vóór de theologische faculteit van het ‘Institut catholique’ te Parijs werd verdedigd. Het is inderdaad het bestuderen waard, omdat het, overeenkomstig het zo dikwijls uitgesproken verlangen, de uiteenzetting van de christelijke moraal verlevendigt en de structuur ervan met christelijke liefde doorlicht. Het doel van het werk is immers methodologisch. S. zoekt naar de mogelijkheid om de gedachte van S. Thomas over de ‘caritas forma omnium virtutum’ (de christelijke liefde als vormgevend element van alle deugden) uit te werken in de studie van de christelijke zedeleer. In een eerste deel wordt de betekenis van dit thomistisch princiep nagegaan. Het tweede deel situeert de zedelijke handeling als uiting van de christelijke liefde, die zelf het diep geestelijk streven van de verloste mens uitmaakt. Het derde deel schetst de bouw van een moraal van de christelijke liefde. Deze korte inhoud openbaart eigenlijk nog bijna niets van de rijke inhoud van dit boek. Het is immers een weldoordachte en stevig gebouwde voorstudie van philosophische en theologische aard op de verschillende tractaten van de christelijke zedeleer. Het beste van schrijvers als Bergson, Lesenne, Maréchal en Mersch, om er maar enkele te noemen, werd samen met de inspiratie van zijn leermeesters P. de Broglie en Carpentier, door P. Gilleman verwerkt en geïntegreerd in een diep christelijk inzicht in de menselijke handeling. Iedere moralist, maar ook iedere intellectueel die zijn handel en wandel dieper wil gronden op theologische studie, zal met een dankbaar hart en bezield gemoed dit boek na lezing sluiten.
A. Snoeck
| |
Gustave Thils, Théologie et réalité sociale. - Casterman, Doornik, 1952, 296 pp., Fr. 96.
Prof. Thils, die in zijn talrijke werken er blijk van geeft in voeling te blijven met de actuele problematiek, biedt ons hier weer een uitstekende inleiding, of liever een voorbereiding tot de theologie van de sociale realiteit. Want die theologie wordt ons nog niet gegeven. De titel ‘Theologie en sociale realiteit’ is zeer goed gekozen. Deze twee worden hier als het ware voor het eerst geconfronteerd, zonder dat een eigenlijke poging gedaan wordt om de sociale realiteit volgens een specifiek aangepaste methode te interpreteren en theologisch op te bouwen. Na een bondig historisch overzicht verkent Schr. geheel het gebied der dogmatiek om uit haar bronnen - H. Schrift, Traditie, kerkelijk leergezag - al die elementen naar voren te brengen die de bovennatuurlijke waarde en de door God gewilde ordening van het gemeenschapsleven kunnen illustreren.
Ontzagwekkende eruditie, rijpheid en zekerheid van oordeel geven aan dit
| |
| |
werk een grote bruikbaarheid. Doch het kon moeilijk anders of deze encyclopedisch ontworpen monographie doet ons terzelfdertijde de rijkdom van het dogma en de armoede van de theologie aanvoelen.
E.J. Vandenbussche
| |
Georg Siegmund, Naturordnung als Quelle der Gotteserkenntnis. - Herder, Freiburg, 1950, 2de druk, 445 pp.
De ondertitel van dit lijvig boekdeel: Neubegründung des teleologischen Gottesbeweises: wijst tegelijk op de voortreffelijke eigenschappen er van en ook op een zekere schaduwzijde.
Een schaduwzijde, omdat de schrijver meent dat de anorganische natuur niet het vertrekpunt kan zijn van een teleologisch Godsbewijs. Deze overtuiging steunt op een, ons inziens, niet geheel zuivere analyse van het finaliteitsprincipe, waardoor de noodzakelijke toepassing ervan op ieder gebeuren niet geheel tot haar recht komt.
Dit gebrek wordt ruimschoots opgewogen door de uitstekende behandeling der doelgerichtheid zoals ze zich manifesteert zowel in de organische als ook in de menselijke natuur. Hier mag schrijver in zekere zin van een ‘Neubegründung’ spreken, omdat hij aan de talrijke voorbeelden uit de moderne biologie, waarin hij op kritisch volledig verantwoorde en overtuigende wijze een objectieve finaliteit weet aan te tonen, terecht ‘eine zusätzliche Bedeutung’ mag toekennen voor het teleologische Godsbewijs.
Aan dit alles gaat een uitgebreid en zeer instructief historisch overzicht vooraf van de problematiek der finaliteit van de Griekse oudheid af tot aan de moderne tijd. Toch hebben wij ook hier de indruk dat de schrijver er niet altijd in slaagt de fundamentele begrippen der scholastieke wijsbegeerte geheel zuiver weer te geven. In ieder geval zal hij de mening, overgenomen van A. Mitterer, dienen te herzien alsof de oorspronkelijke materia-formaleer van Aristoteles en St Thomas onder scholastieke wijsgeren van heden geen verdedigers meer zou tellen.
E. Huffer
| |
H.L. Van Breda, O.F.M., Problèmes actuels de la phénoménologie (Textes et Etudes Philosophiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 160 pp.
Onder voorzitterschap van Prof. Van Breda werd in April van vorig jaar te Brussel een beperkte, internationale bijeenkomst gehouden van verschillende philosophen, phenomenologen, existentialisten en thomisten, waarop over de grondproblemen der phenomenologie werd gediscussieerd. P. Thévenaz handelde over het philosophisch uitgangspunt van Descartes en Husserl, H.J. Pos had er moeten spreken over de waarde en de grenzen der phenomenologie - zijn onuitgesproken tekst werd in het boekje opgenomen - M. Merleau-Ponty en P. Ricoeur handelden over onderwerpen, waarvoor ze reeds vroeger interesse hebben getoond, de ene over de phenomenologie van de spraak, de andere over die van de wil. De belangrijkste lezing werd wel gehouden door de Freiburger professor, Eugen Fink, die uitdrukkelijk naar een synthese van authentieke metaphysiek en existentialisme zocht en verklaarde: ‘Die anti-spekulative Haltung der Phänomenologie bedarf vielleicht einer radikalen Revision’. Uit het geheel der lezing blijkt, dat de spreker zelf over dit ‘vielleicht’ al heen is. Jean Wahl formuleerde de conclusies, waarin hij zijn best doet om de duidelijke verschillen van het Duitse en Franse standpunt tot een ‘accord complet’ te brengen, dat er zeker niet meer is.
L. Vander Kerken
| |
Prof. Dr C.C.J. Webb, Geschiedenis der wijsbegeerte, bew. Jhr Dr W. Alting van Geusau. - Born N.V., Assen, 1952, Pallasreeks no. 5, 156 pp., f 3.90.
De bewerker voegt aan deze geschiedenis der wijsbegeerte van Socrates tot Sartre, zoals de omslag aangeeft, nog toe een overzicht over de Chinese en Voor-indische wijsbegeerte en van de Nederlandse philosophen. Een stoutmoedige onderneming, maar waarvan wij tot onze spijt moeten constateren, dat zij mislukt is. Wij verwonderen ons, dat de Pallasreeks een dergelijke uitgave met zoveel aperte onjuistheden en zo weinig wetenschap, onder haar hoede durfde nemen.
J.H. Nota
| |
José Ortega y Gasset, Bespiegelingen over leven en denken, historie en techniek. Ingeleid en vertaald door dr G.J. Geers. - H.P. Leopolds Uitg., 's Gravenhage, 1951, 245 pp., f 8,90.
De vertaler geeft ons hier een bundeling essays van de bekende Spaanse cultuurphilosoof over de in de titel genoemde onderwerpen. Men moet hier niet meer zoeken dan deze titel aangeeft: bespiegelingen. De S. zegt het zelf aldus: ‘Het
| |
| |
zal niet nodig zijn te verklaren dat dit artikel geen verhandeling is maar volkomen het tegendeel, een reeks van thesen die ik weerloos voorleg aan het bespiegelende fair play van de lezers’ (p. 176). Zonder afdoende bewijzen dus komt S. hier op voor zijn ‘vitale rede’, die een nieuw geloof moet zijn i.pl.v. de rede van het rationalisme of het religieus geloof van vroeger dagen. Hij bezit de gave op luchtige toon en heel helder belangrijke zaken te zeggen, ook voor hen die een andere, beter gefundeerde overtuiging bezitten en zich met deze oppervlakkige denkwijze moeilijk kunnen verenigen.
J.H. Nota
| |
Marc Oraison, Vie chrétienne et problèmes de la sexualité (Coll. du Centre d'Etudes Laennec). - Lethielleux, Parijs, 1952, 320 pp., Fr. Fr. 720.
Een voorwoord van Charles Baudouin uit Geneve en een inleiding van de hand van P. Tesso, professor aan de Institut catholique de Paris, garanderen wel enigzins de ernst en de degelijkheid van deze nieuwe publicatie van het centre d'études Laennec. Het ware wenselijk dat deze studie bekendheid verwierf in de milieu's waarvoor zij voornamelijk bestemd schijnt te zijn: moralisten en geestelijke leiders, d.w.z. mensen van het forum internum, die rekening willen houden met datgene wat dokters uit hun praktijk en met hun studies hun meedelen. Laten zij dan, zonder vooringenomenheid, doch wel met kritische zin deze bijdrage tot een christelijke sexuologie appreciëren en afwegen.
Het eerste deel geeft enkele gedachten over sexuologie van empirische, metaphysische en theologische aard. Twee aspecten worden vooral benadrukt: de dynamische groei van de sexualiteit in de mens en, in de morele beoordeling, het scherp onderscheid tussen de materiële en de formele tekortkoming. Het tweede deel stelt vier clinische gevallen voor. Het derde deel behandelt dan afzonderlijke problemen: huwelijk en autoërotisme, de onthouding in het huwelijk, de homosexualiteit, roeping en sexualiteit.
De lezer verwachte hier geen physiologisch tractaat. Het is ook geen philosophische of psychologische verhandeling. Het boek is eerder van synthetische aard: een priester-arts die open staat voor psychologie brengt het zijne bij om een christelijke sexuologie op te bouwen. Schrijver verlangt dat de sexuele moraal minder juridisch zal opgevat worden, al blijft hij overal de geldigheid van de objectieve moraal erkennen. Hij zou willen dat de sexuele moraal positief waarderend zou ingesteld zijn, dat zij in haar beoordeling aangepaster zou zijn aan de dynamiek en de progressieve gang van de sexuele ontwikkeling van het individu, en dan ook rekening zou willen houden met de feitelijke achterstand van het individu op het geldig blijvende ideaal.
De waarde van het boek ligt voornamelijk in het benadrukken van de ingewikkelde dynamiek van de menselijke sexualiteit. De zwakheid ervan ligt in een te weinig eigen gemaakte philosophische sexuologie, in een ietwat te grif ingewilligde abdicatie van de vrije wil, en nu en dan in een onvoorzichtige loslippigheid die de pijnlijke toestanden niet opheldert. De bibliographie is eenzijdig Frans en armoedig. Het zou jammer zijn indien men, wegens de zwakke kanten van het betoog, uit kortzichtigheid of onbegrip de auteur ging beschuldigen van pansexualisme.
A. Snoeck
| |
Helmut Thielicke, Die erzieherische Verantwortung der Universität (Philosophie und Geschichte, 75). - J.C.B. Mohr (P. Siebeck), Tübingen, 1952, 28 pp., DM. 1,90.
In deze rede betoogt de rector van de universiteit van Tübingen, dat de hogeschool haar taak geenszins als ten einde mag beschouwen, wanneer zij de nodige vakkennis aan haar studenten heeft bijgebracht. Zij moet ook - en dit niet op de tweede plaats - een hoger menselijke vorming geven. Deze is eerst en vooral een vorming tot waarheid en bestaat in het vinden van de echte vrijmenselijke houding tegenover waarheid en levenszin. In dit verband onderzoekt de rector de inhoud van het begrip der ‘akademische vrijheid’. De practische gevolgtrekkingen, waarop deze rede aanstuurt, zijn zeker niet gering, noch voor de studenten, noch voor de professoren.
L. Vander Kerken
| |
| |
| |
Psychologie en paedagogie
Willibald Demal O.S.B., Psychologie in de zielzorg. Vertaald en van aantekeningen voorzien door Pastoor H. Bless. - Roermond-Maaseik, J.J. Romen & Zn., 1952, 343 pp., f 9.25 en f 10.75.
Pastoor Bless heeft een verdienstelijk werk gedaan met de ‘Praktische Pastoralpsychologie’ van de Oostenrijkse Benediktijn Pater Demal in het Nederlands te vertalen. Het is weliswaar geen meesterwerk, zelfs geen volledig handboek, maar een werk gegroeid uit de praktijk en getuigend van wijsheid en gezond oordeel. Oneffenheden en overdrijvingen werden door de vertaler in aanvullende en corrigerende noten ondervangen. Op verschillende plaatsen werd ook naar Nederlandse literatuur verwezen; de literatuurlijst van de schr. werd aangevuld.
In het eerste deel geeft de schr. verschillende psychologische opmerkingen over de geestelijke leiding in verband met de drie klassieke wegen naar de volmaaktheid. Het tweede en uitvoerigste deel behandelt de invloed, welke het verschil in geslacht, leeftijd, aanleg, beroep en woonplaats op het zedelijkgodsdienstig leven uitoefent. In het derde deel volgen enige richtlijnen voor de zielzorg van zenuw- en zielszieken. Dit deel, geschreven aan de hand van Schulte's Zielszieken en zielzorg, is wel het minst geslaagde en geeft geen juist beeld van de huidige stand van zaken.
Aan zielzorgers, voor wie dit boek voornamelijk bestemd is, zij het van harte aanbevolen.
A. van Kol
| |
J.J.M. van der Ven, Das christliche Gewissen im öffentlichen Leben. - Morus-Verlag, Berlin, 1952, 32 pp., D.M. 1.
Na een uiteenzetting van de leer over het christelijk geweten wijst de schr. op twee gevaren, die het geweten tegenwoordig bedreigen: het gevaar van het subjectivisme waarbij het geweten blind wordt voor objectieve normen, en het gevaar van collectivisme waarbij het geweten in zijn persoonlijke functie verstikt wordt onder regelingen van buiten af. Dit laatste gevaar vooral wordt aan de hand van een aantal interessante voorbeelden toegelicht.
A.v.K.
| |
Dr W.J.J. de Sauvage-Nolting, Verpleging van Geesteszieken vroeger en thans. - Dubbeldemans, Leiden, 1950, 96 pp., f 2.50.
‘Er heerst in brede kring nog steeds een ontstellend wanbegrip betreffende het leven en lijden van geesteszieke patienten, die in gestichten worden verpleegd en verzorgd. Van de toestanden, die daar heersen en van de sfeer, die daar hangt, weet zelfs menig ontwikkelde leek vaak luttel af’. Aldus begint de schrijver zijn inleiding.
Ons inziens slaagt hij in zijn opzet om aan bovengenoemde bezwaren tegemoet te komen. Na enige zeer interessante hoofdstukken over de geschiedenis der verpleging van geesteszieken en over het wezen en het beeld der krankzinnigheid, wordt de lezer meegenomen op een uitgebreide tocht door een grote inrichting, waar hij dan, onder een gemoedelijk babbeltje, wordt vertrouwd gemaakt met vele tot dan toe nooit vermoede aspecten. Een verdienstelijk boek, dat elke niet-vakman met graagte zal lezen.
A. Schr.
| |
Sis Heyster, Kinder- en Jeugdpsychologie. - Nederlandse Uitgeversmij, Leiden, 1950, 5e druk, 252 pp., f 6.25.
Minder dan de andere boeken van deze schrijfster is dit werk een leesboek. Zij biedt hier meer een handboek, waarin ze een zeer systematisch overzicht geeft van de psychische ontwikkeling van het kind en de puber. Gaven de andere boeken meer de indruk uit de spreekkamer te zijn voortgekomen, dit boek dankt zijn ontstaan uit de praktijk van het lesgeven. En richten de andere werken zich tot opvoeders etc., dit werk wil een leidraad zijn voor studerenden. Vooral de onderwijzers, K. en O'sters, sociale werk(st)ers en jeugdleid(st)ers, die enerzijds niet tevreden zijn met de overstelpende maar al te populaire literatuur op dit gebied en voor wie anderzijds de wetenschappelijke literatuur vrij onbereikbaar is, zullen dit werk met veel vrucht kunnen gebruiken. Dat dit inderdaad het geval is, blijkt wel uit de vele herdrukken in zo'n korte tijd. Dit boek is vooral aanbevelenswaardig omdat de schrijfster oog heeft voor de totale persoonlijkheid en de religieuze en ethische vraagstukken niet uit de weg gaat.
A. Schr.
| |
F.J.J. Buytendijk, Phénoménologie de la rencontre, texte français de Jean Knapp (Textes et Etudes Philosophiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 60 pp.
Een zeer fijnzinnig psychologisch onderzoek naar het wezen en de vormverscheidenheid der menselijke ontmoeting. De auteur gaat eerst na wat reeds de gewone waarneming als ontmoetingsstructuur in zich bevat, beschrijft verder de genese der menselijke ontmoeting bij het kind en typeert tenslotte twee be- | |
| |
langrijke ontmoetingsvormen: de ontmoeting van man en vrouw en de solemnele ontmoeting. De tekst van deze studie verscheen voor het eerst in het Eranos-Jahrbuch van 1950 en werd uit het Duits vertaald. De vertaler heeft zich te zeer aan de letter van de oorspronkelijke tekst gehouden, wat de helderheid van de Franse tekst niet altijd ten goede komt.
L. Vander Kerken
| |
Georg Siegmund, Tier und Mensch. - Verlag Parzeller und Co, Fulda, 1949, 45 pp., D.M. 1.20.
In dit boekje, een overdruk van een artikel in het Philos. Jahrbuch, 1949, betoogt de auteur, op heldere wijze gebruik makend ook van de nieuwste gegevens der dierenpsychologie, dat tussen dier en mens ondanks de overeenkomst in de animale sfeer een wezenlijk verschil bestaat, omdat enkel de mens zich ook op een hoger geestelijk niveau beweegt.
E.H.
| |
Karen Horney, Zelfanalyse. - Contact, Amsterdam-Antwerpen, 1949, 284 pp., f 8.90.
Ondanks het feit, dat het Freudianisme vooral in de U.S.A., nog steeds aan invloed wint, zijn er toch zeer velen - ook in niet-Katholieke kringen - die noch met het Orthodoxe Freudianisme noch met een of andere rigoreuze vorm ervan accoord gaan. En onder dezen zijn er verschillende die naar nieuwe verklaringen voor de door Freud beschreven feiten zoeken. Karen Horney zoekt de verklaring der neurose op een hoger niveau dan Freud dit doorgaans deed; voor haar ontstaat ze uit culturele problemen.
Ofschoon ook hier de eenzijdigheid haar theorie als zodanig min of meer onaanvaardbaar maakt, is er toch veel winst geboekt voor de wetenschap.
Het is een andere vraag of er winst geboekt wordt door mensen tot zelfanalyse te brengen via een methode, waarvan de niet-vakpsycholoog maar moeilijk de achtergrond en draagwijdte kan kennen. Het is daarom dan ook - afgezien van de eenzijdigheid der doctrine - eigenlijk een technische onmogelijkheid om op deze wijze ‘de lezer behulpzaam te zijn zijn eigen problemen op de juiste wijze aan te pakken’. Wie deze techniek niet beoogt, zal het boek echter met veel vrucht lezen. De schrijfster bespreekt haar visie op de drijvende krachten der neurose, de verschillende stadia van psycho-analytisch begrip en het aandeel van de patiënt en dat van de psycho-analyticus in het psycho-analytisch proces.
Ook zij toont begrip voor de grenzen en moeilijkheden, waarop men bij het toepassen der zelfanalyse stuit; zij geeft tenslotte toe, dat een volledigere kennis van de aard van de neurotische moeilijkheden en bestrijdingsmethoden nodig is om succes te hebben. Wie dit boek aandachtig leest, komt tot dezelfde conclusie en hopelijk wordt de lezer aangespoord om deze kennis langs andere weg te verwerven.
A. Schr.
| |
Max Pietsch, Von Wert und Würde menschlicher Arbeit. - Verlag Herder, Wien, 1952, 224 pp., S. 39.
Dit boekje is niet, zoals de titel misschien zou doen verwachten, een metaphysische bespiegeling over de menselijke arbeid, ontheven aan de beperkingen van de actualiteit, en evenmin een stichtelijke beschouwing met morele vermaningen aan de adressen van werkgevers en werknemers. Het is een nuchtere, deels sociologische, deels arbeidspsychologische en deels zelfs bedrijfstechnische ontleding van het huidige productieproces en van de plaats, die de arbeidende mens daar inneemt. Juist in het technische gedeelte is het boekje wel bijzonder interessant. Wat ons daar over de lopende band, maar ook over de volautomatische en over de montage-fabriek wordt medegedeeld, en juist niet tot de somberste conclusies over de menselijke ‘robot’, maar integendeel tot een perspectief op de ‘Requalifizierung’ van de mens in zijn arbeid blijkt te leiden, is bijzonder verhelderend en verrassend. Overigens bevat het boekje zeer goede samenvattingen van bekende onderzoekingen op het gebied van de arbeidspsychologie (drijft de auteur niet wat al te lang op het in menig opzicht toch al verouderde onderzoek van Hendrik de Man over de arbeidsvreugde?) en van maatregelen op het gebied der bedrijfspolitiek (vooral het ‘Mitbestimmungsrecht’). Men kan de lezing ervan alleen maar van harte aanbevelen.
J.v.d.V.
| |
A. van Groenewoud, O.P., De kunst der kunsten, godsdienstmethodiek voor de Lagere School. - St. Gregoriushuis, Utrecht, 1952, 40 pp., f 1.
Een zeer beknopte godsdienstmethodiek, die verschillende goede aspecten naar voren brengt, zo o.a. de persoon van de katecheet. Daarnaast worden er in dit boekje ook dingen gezegd, die we
| |
| |
niet kunnen onderschrijven: zo b.v. ‘Er gaat van de geopenbaarde waarheden zelf geen licht uit, dat het verstand beweegt tot aannemen’. Indien er geen licht uitgaat van de geopenbaarde waarheden, hoe kan er dan kennis, bovennatuurlijke kennis mogelijk zijn?
Wil en verstand worden in de geloofsakt o.i. veel te veel gescheiden.
We laten het aan de vakbladen over verder op deze kwesties in te gaan.
A. van Kol
| |
Susan Isaacs, De Kleuterjaren. Uitg. Born, Assen, 1951, 144 pp., f 3.90.
De beroemde Engelse psychologe Dr Susan Isaacs biedt hier een modern-wetenschappelijke verklaring van de psychische ontwikkeling van het kind in het licht van de lichamelijke, verstandelijke en emotionele ontwikkeling gedurende de eerste zes jaren. Naast inzicht wordt ook veel practisch advies geboden. Ofschoon het boekje in Engeland sinds jaren de meest gebruikte handleiding is en in Amerika zelfs bekroond werd, kleeft er toch een ernstig tekort aan: het religieuze element ontbreekt ten enenmale. Zelfs bij de voorlichting - een probleem, dat de schrijver meer dan eens bespreekt - wordt dit zeer voorname aspect totaal verwaarloosd. Dit vermindert de bruikbaarheid van het boekje.
A. Schr.
| |
Susan Isaacs, Ouders vragen raad. - Uitg. Born, Assen, 1950, 240 pp., f 5.90.
Het bezwaar van het ontbreken der religieuze aspecten, dat wij in ‘De Kleuterjaren’ benadrukten, voelt men veel minder in ‘Ouders vragen raad’, omdat de schrijfster in dit werkje niet zozeer naar volledigheid streeft; zij geeft slechts concrete losse gevallen. Hier biedt zij het antwoord op sociale en emotionele problemen, waarover vele ouders zich tijdens de eerste levensjaren van hun kinderen bezorgd maken. Het boekje is geheel gegroeid uit de practijk. De schrijfster beantwoordde de vragen, die door lezers en lezeressen van ‘The nursery World’, naar aanleiding van concrete feiten werden gesteld. Een verdienste der schrijfster is, dat zij de gevallen steeds bespreekt tegen de achtergrond der normale ontwikkeling van het kind. Juist het misverstaan van het ‘normale’ in een kinderleven brengt vele onnodige conflicten voort. De gevallen zijn gerangschikt naar him onderwerp en onderlinge verwantschap. Wij kunnen dit boekje zeer bruikbaar noemen.
A. Schr.
| |
P. Gervasius, O.F.M. Cap., Dr Edward Poppe. Paedagoog bij de gratie Gods. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1952, 88 pp., f 2, -.
Een korte levensbeschrijving van Dr E. Poppe is zeker niet overbodig, vooral daar volgens het woord van de schrijver, ‘wij van deze grote Apostel-opvoeder spoedig de zaligverklaring hopen te verwachten’. Gaarne aanbevolen.
M.S.
| |
Guy de Larigaudie, Ster aan de einder (Edelweiss-Reeks). - Uitgaven ‘Hoogland’, Antwerpen, 1952, 48 pp., Fr. 15.
De boodschap van deze jonggestorven Franse voortrekker heeft diepe weerklank bij de jeugd gevonden en verdiende dan ook een vertaling. Jammer alleen dat die zo stroef is uitgevallen, en zo weinig van de frisse eenvoud en jongensachtigheid van het oorspronkelijke bewaard heeft. Hier en daar zelfs heeft de vertaler de Franse tekst verkeerd begrepen. De uitgave is keurig.
L.M.
| |
Maria Montessori, De Methode, - De Ontdekking van het Kind. - Van Holkema & Warendorf, Amsterdam, 1950, 6de druk, 355 pp., f 6.90 en f 8.50.
De onlangs in Nederland overleden bejaarde opvoedster heeft de opvoedkundige literatuur met een respectabele lijst verrijkt. Mag men dan al van mening zijn, dat aan haar systeem ook bezwaren verbonden zijn (zo wordt wellicht niet ten onrechte beweerd, dat haar systeem zich teveel richt naar de wisselvallige individualiteit en te weinig naar algemeen ‘leidende’ opvoedkundige normen), haar wereldwijde pioniersarbeid blijft van onschatbare waarde. En vele van haar boeken zullen nog vaak herdrukt worden. Het werk, dat de stoot gaf tot de oprichting van Montessorischolen over de gehele wereld, is ‘De Methode (der wetenschappelijke paedagogie)’, dat als nieuwe ondertitel kreeg ‘De Ontdekking van het Kind’. Maria Montessori schreef dit werk bij de aanvang van haar experimenten in het begin dezer eeuw en eigenlijk zou dit werk, om een boek van vandaag te kunnen zijn, volledig opnieuw moeten worden geschreven. Dit deed de schrijfster eigenlijk in haar volgende speciale werken, waarin ze verscheidene psychologische en didactische onderdelen behandelde.
‘De Methode’ is echter een historisch document, dat in een historisch kader
| |
| |
dient geplaatst te worden. Als zodanig is het reeds waard herdrukt te worden. En al wordt de lezer, die minder oog heeft voor historisch perspectief en documentatie dan ook gestoord door verwijzingen naar verouderde wetenschappelijke theorieën en onderzoekingen, hij zal de beginselen van toen thans bevestigd vinden. Men kan Montessori en haar methode trouwens niet begrijpen zonder de geschiedenis ervan te kennen en daarvoor is dit boek onmisbaar.
A. Schr.
| |
Literatuur en cultuurleven
Antoon Coolen, De zeven rozen. Een sprookjesspel in 3 bedrijven. - J. van Tuyl, Antwerpen, 1951, 123 pp., geïll., Fr. 45.
Een Noors sprookje tot toneel omgewerkt. Van een dominee's vrouw, die op de dag van haar huwelijk naar een boze heks gaat om geen kinderen te kunnen krijgen. De dominee ontdekt dit en jaagt ze weg. Ellendig doolt de vrouw over de wereld rond, alle kinderen verfoeien haar - dit is de wraak van de ongeborenen -, de dominee's vervloeken haar, verklaren haar zonde onvergeeflijk, op één na, die een goed mens is. Stervend belandt de oud geworden vrouw voor de pastorie van haar man: nog wijst hij haar af. Hij vindt ze dood op straat nabij zijn woning, het dode gelaat nog glimlachend. Dat opent de dominee de ogen: zeven rozen - voor haar zeven ongeboren kinderen - ontbloeien ter plaatse uit de stenen, en nu weet ook de dominee dat God aan zijn vrouw vergiffenis heeft geschonken.
Een treffende aaneenrijging van talrijke toneeltjes: men kon dit een moderne ‘moraliteit’ noemen, een moderne uitbeelding van een godsdienstig-sociaal dogma. Literair heeft dit stuk geen grote pretentie, maar het is een technische vondst, een vaardige uitdrukking van een indrukwekkend gegeven.
J. Noë
| |
Leeuwen serie. Werken van Louis Couperus. - H.P. Leopold, Den Haag, 1952, f 2.90 per deel.
In een goedkope uitgave verscheen onlangs een aantal werken van Louis Couperus. De romans zelf behoeven geen bespreking, daar zij reeds hun weg gevonden hebben.
M.S.
| |
Bertus Aafjes, Het Koningsgraf. - J.M. Meulenhoff, 1952, 3de druk, 125 pp., f 4.90.
Bij het verschijnen van deze 3de druk van Het Koningsgraf kunnen wij volstaan met een verwijzing naar de uitvoerige bespreking in dit tijdschrift van Dr J. van Heugten, Februari 1949, pp. 457.
M.S.
| |
Klassieke Vertalingen: nr 5: Homeros, Ilias I en VI, vert. door R. De Pauw, A. Clerckx en G. Timmermans, 3de dr. - nr 6: C. Julius Caesar, De gallische oorlog I-II, vert. door A. Clerckx en R. De Pauw, 3de dr. - nr 7: Cicero, De catilinarische redevoeringen, vert. door R. De Pauw en A. Clerckx, 2de dr. - nr 8: Vergilius, Aeneis V-VI, vert. door R. De Pauw, A. Clerckx en G. Timmermans, 2de dr. - nr 9: Sophokles, Koning Oidipoes, vert. door R. Thibau en R. De Pauw. - nr 12: Xenophoon, Anabasis I, vert. door R. De Pauw en A. Clerckx, 3de dr. - nr 13: Dr E.J. Janssens, Griekse Lierdichters. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, 48-71-80-80-80-64-65 pp., Fr. 18-28-28-14-28-25-25.
Al deze boekjes zijn op de eerste plaats bestemd voor schoolgebruik, en als zodanig bewijzen ze ongetwijfeld uitstekende diensten. De vertalingen van Caesar en Xenophoon bleven, juist met het oog op de school, dicht bij de originele tekst. De nogal sobere voetnoten en inleidingen beletten toch wel dat deze, overigens goede vertalingen, ook buiten de school gemakkelijk hun weg zullen vinden.
J. Noë
| |
Herman Gorter, Verzamelde Werken. Eerste en volledige uitgave van zijn litteraire werk. Compleet in acht delen. - Van Dishoeck en Querido, Bussum en Amsterdam. Bij intekening f 88, later f 96.
Het werk van Herman Gorter was, vooral sinds de laatste oorlog, tijdens welke alle bestaande bundels uitverkocht zijn, zeer moeilijk verkrijgbaar. De uitgevers van Dishoeck en Querido hebben daarom, na overleg met de eigenares der handschriften, Dr. G. Stuiveling bereid gevonden het materiaal te ordenen en de tekstverzorging en tekstvergelijking op zich te nemen. Van de acht lijvige delen bevat het eerste het beroemde gedicht Mei, het tweede De School der Poëzie, het derde Kritiek op Tachtig,
| |
| |
het vierde Episch werk, het vijfde Pan, het zesde Verzen en Liedjes, het zevende Gorters Studie over de grote Dichters, het achtste De laatste Gedichten. De uitgave is voorbeeldig zowel wat het materiele substraat betreft als de typografische verzorging. Herman Gorter is een merkwaardig mens en dichter geweest. Begonnen als ‘poète pur’ met Mei en Verzen, is hij hoe langer hoe meer in Marxistische richting gedreven. Hij was een absolute geest, die hartstochtelijk het volstrekte zocht en zich daaraan overgaf. Vele van zijn latere gedichten spreken ons wegens het abstracte idealisme, dat ze inspireerde, niet zo meer aan. Zijn studiën en beschouwingen, die zeer knap en intelligent zijn, lijden eveneens aan zijn volstrekt en onplooibaar Marxisme. Hij zal blijven leven als een der grote dichters door zijn vroegste werk, dat inderdaad een openbaring was. Henriette Roland Holst, zijn medestrijdster uit vroeger jaren, ontwikkelde zich in religieuze richting. Gorter verstarde enigszins in zijn Marxisme, waarin hij zijn hoogste ideaal beleefde.
J.v.H.
| |
William Shakespeare, De koopman van Venetië. - Een midzomernachtdroom. - Driekoningenavond. - Macbeth. - Koning Lear. - Julius Caesar, in de vertaling van Dr L.A.J. Burgersdijk bewerkt door Prof. Dr De Backer en Dr G.A. Dudok (Klassieke Galerij nrs 70-71-72-76-77-78). - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1952, 96-84-102-96-137-104 pp., Fr. 25-20-25-20-30-25.
Behalve de tekst van Burgersdijk vinden we in deze uitgaven nog een Beknopt Overzicht en achteraan een minimum van verklarende noten. Dr De Backer en Dr Dudok hebben blijkbaar niet bedoeld persoonlijk werk te leveren. Hun uitgaven voldoen dan toch aan de minimum-eisen van een editie voor ruime verspreiding.
J. Noë
| |
Fifty Years of the American Novel. A Christian Appraisal. Edited by Harold C. Gardiner, S.J. Scribner Ltd., New York-London, 1952, 304 pp., £3.00.
In deze verzameling kritische opstellen worden de meest bekende Amerikaanse romanschrijvers van de laatste vijftig jaar kritisch gewaardeerd vanuit een christelijk standpunt; iedere auteur heeft zijn eigen criticus. In een inleidend hoofdstuk geeft de redacteur een verklaring van wat dient verstaan te worden onder ‘a christian appraisal’, waarbij hij gelukkig en zeer juist heel wat verder gaat dan een oppervlakkig moraal-theologische maatopneming van de in de roman verhaalde incidenten, de wijze waarop deze verhaald worden en de reacties van de personen in het verhaal. Achter veel rauwheid en veel zonde zal een christen-criticus, die dit alles ziet tegen de achtergrond van het geschapen en verlost zijn van de mens, toch steeds ontwaren het hart op zoek naar God: en een eerlijke waardering is dan ook slechts mogelijk door een christen vanuit een christelijk, theologisch standpunt. Niet allen die tot deze verzameling bijdragen slagen in hun opdracht. Maar als geheel waait er door dit boek een ruime naastenliefde die verkwikkend aandoet na veel goedkope en ondoordachte kritiek op niet-katholieke (soms ook katholieke) schrijvers die nu niet direct bepaald vroom-stichtelijke boeken schrijven.
We kennen geen boek dat zo geschikt is om de lezer een verantwoorde waardering voor te leggen van bekende schrijvers als Sinclair Lewis, Hemingway, Faulkner, Steinbeck, Dos Passos en Farrell; maar ook geen boek dat ons tegelijk wegwijs maakt in wegen en banen van de Amerikaanse roman in de eerste helft van deze eeuw. Doordat in de verschillende opstellen de meest bekende boeken van genoemde schrijvers ter sprake komen, dit vaak vrij uitvoerig, is dit boek tevens een betrouwbare gids zowel voor het kiezen van een lezenswaardige roman als de beoordeling ervan. Een zeer waardevol, bijna onmisbaar boek indien men kaf en koren wil onderscheiden onder de nu zo overvloedig geïmporteerde goedkope edities van Amerikaanse romans.
W. Peters
| |
Matthew Hoehn, O.S.B., Catholic Authors, Dl 2. - St Mary's Abbey, Newark-New Jersey, 1952, XIV-633 pp., 374 foto's, geb. $6,50.
Catholic Authors is een bio-bibliographie in 2 delen van katholieke schrijvers die nog leven of na 1930 gestorven zijn. Het eerste deel bevatte 620 schrijvers, het tweede behandelt er 374. Elk deel is alphabetisch geordend.
Het is een door en door Amerikaans boek: groots opgevat, werkelijk internationaal, vol atmosfeer, rijk afgewisseld, jong, en aan 't einde van elke levensschets hoort men als het ware de gong
| |
| |
van de boksring: de ‘catholic author’ is paraat, het gaat beginnen. Dikwijls heeft hij ons al iets gezegd, niet over zijn principes of theorieën, maar over wat hij gaarne doet en wat hem aanstaat in het leven, zodat wij hem kennen vóór wij zijn werken kennen.
Er komen echter ook figuren in voor waarvan de werken niet zo heel katholiek zijn of wier werken waarlijk niet in de hoge getallen gaan; maar ze komen in aanmerking zodra ze practiserend katholiek zijn en tenminste één hunner werken in het Engels verschenen is. Begrijpelijkerwijze heeft het geheel iets van een cocktail: het is al goed wat erin is, maar het ene is toch heel wat beter dan het andere. Doorgaans zeer betrouwbaar; geschikt voor openbare bibliotheken.
E. Vandenbussche
| |
Gaston Gevaert, De getijden. - Desclée de Brouwer, Brugge), 1952, 122 pp.
De taalkundige theorieën van G. Gevaert zijn een anachronisme. Deze dichter laat immers zijn bundel voorafgaan door een inleiding waarin hij het goede recht van de oude spelling en van het taalparticularisme voor zijn verzen bepleit. We laten hem dit pleit. Want met het wezen der poëzie heeft zoniet het taalparticularisme, dan toch beslist de spelling even weinig uit te staan als het lettertype waarin deze bundel werd gezet.
De verzen zelf zijn natuurindrukken, uitgebeeld met de liefdevolle zorg voor het détail en voor de ambachtelijke prestatie, zoals die rond het einde der eeuw in Vlaanderen hoog in ere stonden.
Toch zou ik hier niet van anachronisme willen spreken. Het is er de auteur immers geenszins om te doen het literaire leven te beïnvloeden. Hij getuigt zelf: het ‘ligt in mijn uitsluitende bedoeling de lezer wat vreugd, ontroering en ontspanning te bezorgen, zoals ik die zelf beleefd heb bij het ontstaan dezer gedichten, in nauwe voeling met de natuur’. Dat hij dan een oud, vertrouwd paadje bewandelt, nemen we hem niet kwalijk, want dáár is hij thuis. Hij wordt er zelfs speels en even breekt door zijn kijkgrage ogen de deugnieterij van de moralist. En als hij ons bij zijn thuiskomst zijn tekenmap laat zien, vol ‘schetsen naar de natuur’ dan treft ons niet alleen het keurige détail, maar ook de losse handtrek, die b.v. in De Rietscherre, De Zwalmen, e.a. over de ganse tekening loopt. Niet altijd echter is het zo. De bundel en zelfs menig gedicht is een ietwat ordeloos prentenboek, m.a.w. de auteur zou er bij winnen indien hij met al de bomen ook nog het bos en doorheen alle verzen ook nog 't gedicht zag staan.
K. Heireman
| |
Dr Reni Sterkens, Beginselen van de redekunst. - A. De Boeck, Brussel, 1952, 130 pp., Fr. 55.
Eerder een uitgebreid schema dan een handleiding; in de ‘aantekeningen voor de leerkrachten’ staan een paar zeer welkome korte ontledingen van redevoeringen, o.a. van Multatuli's rede tot de hoofden van Lebak.
J.N.
| |
J.A. Meyers. Zin en onzin in het hedendaags taalgebruik. - Van Ditmar, N.V., Amsterdam, 1952, 266 pp., f 10.50.
Een voor bredere kringen bestemd boek over de Nederlandse taal.
De schrijver ziet het Nederlands, het A.B.N. als een ideale eenheid, die echter op verschillende manieren tot werkelijkheid wordt: een eenheid in verscheidenheid.
De eerste acht hoofdstukken zijn gewijd aan de beschouwing van deze theorie; de laatste twaalf hoofdstukken behandelen allerlei gevallen waarin men twijfelt.
Een boek dat een gezonde taalbeschouwing bevat en waaruit de lezer heel wat nuttige wenken voor de praktijk kan opdoen. Meer dan één dwaze of verkeerde opvatting over wat mag en niet mag bij de hantering der moedertaal wordt rechtgezet; voor uitersten weet de schrijver zich te hoeden. Hij is geen aanhanger van ‘zo moet het’, en evenmin een voorstander van ‘schrijf maar zoals je spreekt’.
Met een grote rijkdom van voorbeelden weet de auteur zijn stof levendig en praktisch te behandelen. Zijn boek laat zich aangenaam lezen en zal ongetwijfeld zijn nut afwerpen.
Joh. Heesterbeek
| |
Prof. Dr Edgar de Bruyne, Geschiedenis van de Aesthetica. De Griekse Oudheid (Philosophische Bibliotheek). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, 280 pp., ing. Fr. 120, geb. Fr. 150.
Als Deel IV van de Geschiedenis van de aesthetica, die Prof. De Bruyne zich voorgenomen heeft te schrijven, verscheen vorig jaar De Renaissance. Thans
| |
| |
verschijnt het eerste Deel, De Griekse Oudheid. - Een eerste afdeling van het boek handelt over de aesthetische opvattingen der Grieken tot en met Socrates; een tweede en derde geven een uitstekende uiteenzetting van de schoonheidsleer en kunsttheorie van Plato en Aristoteles; een vierde en laatste afdeling brengt een overzicht van het hellenistisch tijdperk, waarbij successievelijk de kunstwetenschap der peripatetische school en die van het stoïcisme ter sprake komen. Om systematische redenen werd deze periode doorgetrokken tot Philo van Alexandrië en Sextus Empiricus, d.i. tot ongeveer 150 na Christus. Hierbij zal dan onmiddellijk een volgend Deel aansluiten, dat de periode der Romeinse Oudheid zal omvatten.
Op de uitzonderlijke betekenis van deze Geschiedenis van de aesthetica hebben we reeds vroeger gewezen. Over dit laatst verschenen Deel kan men zeggen, dat al de wetenschappelijke kwaliteiten, die het vierde Deel kenmerkten, zich ook hier gestand blijven: helderheid van exposé, waardoor vaak ingewikkelde ideeën over kunst en schoonheid tot zeer bevattelijke voorstellingen gebracht worden; historische zin in het bepalen en afwegen van invloeden en wisselwerkingen; synthetische overzichtelijkheid, waardoor de grote lijnen der ontwikkeling steeds klaar getrokken worden, en een grote belezenheid. Vanzelfsprekend zal dit werk eerst en vooral philosophen en aesthetici interesseren; maar evenzeer zal het de belangstelling gaande maken van classici en humaniora-leraren, aan wie het een secuur en onmisbaar inzicht zal geven in de aesthetiche achtergronden niet enkel van de Griekse bouw- en beeldhouwkunst, maar ook van de oude lyriek, het epos en de tragedie.
L Vander Kerken
| |
Frank Onnen, Excursies door de Franse muziek. - Het Spectrum, Utrecht, 1951, 124 pp.
Zoals de titel al doet vermoeden en de auteur in zijn voorbericht erkent, is de inhoud van dit boekwerk een soort journalistiek. Het is hoogstaande journalistiek in zover deze qualificatie geen contradictio in adjecto inhoudt. Het eerste hoofdstuk, handelend over enige aspecten van het Wagnerisme in Frankrijk, is te beschouwen als inleiding tot de opstellen over de componisten Emanuel Chabrier en Erik Satie. De volgende hoofdstukken, over het oeuvre van Arthur Honegger en Olivier Messiaen, winnen aan actualiteit. Het boekwerk sluit up-to-date met een beschouwing over de experimenten van Pierre Schaeffner (de zgn. concrete muziek).
J.C.
| |
Manuel van Loggem, Inleiding tot het toneel (Pallas-reeks 2). - Born, Assen, 1951, 165 pp., f 3.90.
Dit werkje bewijst wel op de eerste plaats hoe moeilijk de opgave is in zulk een kort bestek de vele aspecten te behandelen, die het toneel biedt. De schr. spreekt over de oorsprong van het toneel, stuk, spel, regie, critiek, geeft een historisch overzicht, wijst op hedendaagse stromingen en wil bij dit alles vooral de psychologie niet vergeten. Naast opmerkingen, die zeker de moeite waard zijn, moet men dan wel stuiten op uitingen, die apodictisch aandoen en tot critiek prikkelen, zelfs al is men bereid maar heen te lezen over de bewering, dat ‘het wezen van het Christendom moet worden gezocht in het Oedipus-complex’. In het historisch overzicht valt evenzeer het weinig enthousiasme voor Vondel op als de grote bewondering van Büchner. Het best geslaagd in het vlot geschreven en prettig leesbaar boekje is de verhandeling over toneel en werkelijkheid en het wijzen op het belang van de poëzie (in vers of proza) voor het toneel.
J.R.
| |
Margaret Leigh, The Fruit in the Seed. Chapters of Autobiography. Phoenix House Ltd., London, 1952, 128 pp., 9 s 6 d.
Schr. werd in 1895 geboren; enig kind verloor zij haar vader, een Oxford Professor, toen zij acht was. Zelf studeerde ze ook in Oxford, was enige tijd lerares, maar de reactie tegen een Engeland dat het dorp met zijn ploeg verruilde voor de stad met zijn schoorstenen dreef haar geleidelijk aan het boerenbedrijf in: en daarin is zij niet de enige intellectueel in het Engeland van vandaag. Haar werk inspireerde haar tot schrijven (‘Highland Homespun’, ‘My Kingdom for a Horse’, ‘Spade among the Rushes’ e.a.). In 1950 werd zij katholiek om spoedig daarna in te treden in de Carmel. Van hieruit stuurt zij wat de omslag noemt ‘her latest and probably her last' boek’ de wereld in. Wij voegen er aan toe ‘her best’. Want dit is een uitmuntend boek. Het is geen bekeringsgeschiedenis in de gewone zin van het woord. De ondertitel is zeer juist gekozen. Indien men zich realiseert dat het meest eigen leven van de mens niet is een reizen en trekken naar vele plaatsen,
| |
| |
noch minder een ontmoeten van beroemde personen, maar wat men in zijn diepste innerlijk doorleeft, geeft dit boek een ware levensbeschrijving: de groei, de omdolingen, de spijt, de ijle vreugde enz. van een echte vrouw. Het is een kort boek; maar er staat dan ook geen paragraaf teveel in. Iedere alinea is als een blok steen met zekere koele berekening op een ander geplaatst zodat het huis zakelijk-vakkundig voor onze ogen wordt opgetrokken: een index van grote eerlijkheid alsook van scherpe visie en fijne ontleding. Het is geen weemoedig terugblikken op een afgelegde weg vanuit een nu bereikt rustpunt; de boeiende kracht van het boek ligt hierin dat schr. er in slaagt om haar verleden leven terug te roepen zoals het toen beleefd werd. Dergelijke objectiviteit vindt haar beste uitdrukking in een onopgesmukte, zelfs ietwat harde taal. Indien dit boek in de derde persoon geschreven was, zou men menen een roman te lezen. Een trieste reflectie hierbij is dat dit boek, als andere goede boeken, het wat lezerskring betreft niet zal winnen van de minderwaardige roman.
W. Peters
| |
Geschiedenis
Arthur De Bruyne, De Guldensporenslag (Gulden Reeks van het Davidsfonds, nr 399). - Davidsfonds, Leuven, 1952, 232 pp., ingen. Fr. 46, geb. Fr. 74 (voor leden: 23 en 37 Fr.).
Naast de drie hier reeds besproken boeken over de Guldensporenslag, van Luykx, Delfos en Verbruggen, die voor intellectuelen bestemd zijn, brengt A. De Bruyne ons een boek over hetzelfde roemrijke feit voor het grote publiek. In zijn opzet is hij volkomen geslaagd. Hij geeft een boeiende schets van het graafschap Vlaanderen van af zijn ontstaan in de IXe eeuw, bespreekt de politieke en sociale toestanden, de dynastie der Dampierre's en de sluwe Filips de Schone; hij beschrijft uitvoeriger het grote jaar 1302 met de Brugse Metten op 18 Mei en de slag op de Groeningekouter op 11 Juli, en eindigt met een bondige uiteenzetting van de gebeurtenissen tot de Vrede van Athis-sur-Orge in 1305 en de verdere ontwikkeling, vooral van de betekenis van de Guldensporenslag.
De auteur heeft zijn gegevens uit de bestaande synthetische werken geput, en brengt dus geen nieuwe feiten. Zelfs heeft hij de vondsten van de drie hierboven genoemde pas verschenen studiën er nog niet in kunnen verwerken. Daarom zal de historicus een paar voorstellingen niet kunnen onderschrijven, zoals dat de meerderheid der Vlaamse ridders leliaarts waren (p. 46), aangezien slechts een vierde dit was, ofwel dat op het kritieke moment van de slag, Renesse een omtrekkende beweging uitvoerde (p. 160). Dit zijn echter kleine vlekjes. Onder de dit jaar gepubliceerde werken over de slag der Gulden Sporen is voor een ruim publiek dit boek van De Bruyne het meest aangewezen.
M. Dierickx
| |
Arnold Toynbee en F.T. Ashtongwatkin, The World in March 1939. Survey of International Affairs 1939-1946. - Oxford Univ. Press, Londen, 1952, XVI-546 pp., 4 Ktn, geb. sh. 45.
Sedert 1925 publiceert het Royal Institute of International Affairs jaarlijks een overzicht van het internationaal politiek gebeuren (Survey of International Affairs) onder de bevoegde leiding - en meestal van de hand - van Professor Arnold Toynbee.
‘The World in March 1939’ vormt het eerste, inleidende boekdeel van een nieuwe reeks die de periode 1939-1946, m.a.w. de tweede wereldoorlog, tot onderwerp zal hebben. Het wil een algemeen beeld geven ‘van het internationaal landschap zoals het zich, in Maart 1939, in de ogen van de aanvallende mogendheden voordeed’, waarbij enigszins nadruk wordt gelegd op factoren die deze laatste gunstig toe schenen, met name op het gebrek aan een doelbewuste en gecoördineerde politiek in het kamp van de Westelijke democratieën.
In een eerste deel wordt de internationale toestand van politiek standpunt onderzocht. Vrijwel alle landen komen aan de beurt. Toch wordt vooral aan de aanvallende mogendheden aandacht besteed.
Een tweede deel, gewijd aan de comparatieve (economische) macht van de grote mogendheden, werd meer synthetisch behandeld, waardoor het exposé meer relief verkrijgt.
Het standpunt van de drie grote machtsgroepen (Westelijke mogendheden, Asmogendheden en Sowjet-Unie) met zijn ideologische achtergrond wordt ten slotte in een derde, korter deel belicht en wel in de vorm van een debat waarbij achtereenvolgens elke groep aan
| |
| |
het woord komt. Tevens blijkt uit dit deel - en dit is de conclusie - hoe precair het internationaal machtsevenwicht was, hoe moeilijk de machtscombinaties in het komende conflict konden worden voorzien en hoe weinig stabiel elk van die combinaties uiteraard ook zijn zou.
Het geheel vormt een lijvig werk van meer dan 500 blz. De waarde ervan, hoewel over 't algemeen zeer hoog, is ongelijk. Er werd beroep gedaan op verscheidene medewerkers. Onder deze zijn er die veel meer een bijdrage tot de geschiedenis dan wel een brok geschiedenis hebben geleverd. Dit geldt o.m. voor Martin Wight die een schitterende analyse maakt van het nationaal-socialisme maar met wie men moeilijk kan instemmen waar hij Hitler voorstelt als de grootste Duitse politieke figuur sedert Luther.
Deze blijkbaar eenzijdige voorstelling wordt echter ruimschoots vergoed door de klaarheid en objectiviteit waarmede het derde deel, van de hand van de zelfde auteur, werd behandeld.
Waar Professor Toynbee zelf aan het woord komt (over het Westelijk halfrond, het Britse Commonwealth, China en Japan) draagt het exposé de stempel van wetenschappelijk verantwoord werk en verraadt het, naast uitgebreide kennis van de huidige complexe maatschappelijke verschijnselen, grondige vertrouwdheid met de historische achtergrond waarop deze zich afspelen en zonder welke ze niet kunnen worden verklaard.
A. Thomas
| |
Kan. Floris Prims, Antwerpiensia 1951. (Twee en Twintigste Reeks). - Uitg. ‘De Vlijt’, Antwerpen, 1952, 248 pp., geïll., Fr. 125.
In deze jaarlijkse bundel Antwerpiensia biedt de onvermoeibare ere-stadsarchivaris van Antwerpen ons tal van wetenswaardigheden. In deze eenendertig studiën gaat het over polderdijken, het fort Liefkenshoek, Antwerpse kloosters omstreeks 1800, archaeologische bizonderheden over Antwerpen, en enige toevoegsels bij zijn ‘Geschiedenis van Wilrijk’, die zo pas luxueus werd uitgegeven.
M. Dierickx
| |
J. Verbesselt, Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn dorp. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, 62 pp., Fr. 45.
Meer en meer, althans in Vlaanderen, interesseert men zich voor de eigen dorpsgeschiedenis, en ook verschijnen er steeds meer geschiedenissen van dorpen in druk. In deze brochure geeft de auteur een lijst van de voornaamste algemene en bizondere studiën die een dorpshistoricus van nut kunnen zijn, en wat nog belangrijker is, hij maakt de leek wegwijs in het opsporen van de vaak onuitgegeven bronnen; tenslotte geeft hij wijze wenken voor het verzamelen van het materiaal en het opstellen van de tekst. Met deze korte, maar rijke handleiding heeft de auteur aan de heemkundigen, de folkloristen en de dorpsgeschiedkundigen een uitstekende dienst bewezen.
M. Dierickx
| |
Margaret Blundell (Editor), Blundell's Diary and Letter Book, 1702-1728. - The University Press of Liverpool, Liverpool, 1952, 271 pp., £1.
Nicholas Blundell is een katholieke jonker in Lancashire, naar menselijke maatstaf een weinig belangrijke figuur, zonder plaats in de geschiedenis van zijn land of van zijn graafschap. Zijn dagboek is op zich ook van weinig belang. Een van zijn nakomelingen heeft door knap schiften van de gegevens en een zeer gelukkige schikking der stof hieruit een boek samengesteld dat voor wie zich interesseert in de sociale geschiedenis van een volksgroep in een bepaalde streek en gedurende een bepaalde periode een bizondere charme zal hebben. Gezien echter de beperkingen van de hoofdpersoon zal deze studie uiteraard de vakman meer aanspreken dan de ontwikkelde leek.
W. Peters
| |
Romans en verhalen
Theun De Vries, Anna Casparii of Het Heimwee (De Fuga van de tijd). - Van Loghum Slaterus, Arnhem; Kosmos, Antwerpen, 1952, 443 pp., geb. Fr. 150.
Het verhaal speelt zich grotendeels af in een Fries havenstadje ‘Waddingen’, gedurende de jaren 1898-99. De achtergrond wordt gevormd door de strijd van het opkomend socialisme en het burgelijk, kleinsteeds kapitalisme, dit laatste vertegenwoordigd door de familie Casparii. Laten we even de hoofdpersonages voorstellen: de ooms Ruerd, Reiner en Ewout (het zwarte schaap); de tantes Ulrika en Dina en de half-gare tante Wikke, die zowat de rol vervult van de Cassandra
| |
| |
der familie; de neven Folkert, kapitein in het koloniaal leger, en Scato, werkzaam op een Amsterdamse bank; en eindelijk het nichtje Anna Casparii, dochter van kapitein Hendrik Casparii, die in '90 met zijn schoener voor Terschelling verging: Anna werd sindsdien de pupil van oom Ruerd, de grossier in koloniale waren: pas vier jaar oud had Anna reeds haar moeder verloren. Het boek verhaalt wat men zou kunnen noemen: de mislukte emancipatie van Anna Casparii.
Aan technische kwaliteiten ontbreekt het niet in deze roman: alles is perfect geconstrueerd en geëquilibreerd. Maar met dit al is het de auteur niet gelukt een levende werkelijkheid te scheppen. Er hangt iets cerebraals over het boek. Aangrijpend kan men het zeker niet noemen. Of was het misschien de bedoeling van de auteur een zekere aristocratisch-egale objectiviteit te bewaren? Het verhaal komt ook maar moeilijk op dreef en het is voor de lezer een opluchting, wanneer, na honderd bladzijden, Anna opeens de diamanten broche, die tante Wikke haar gaf, op tafel gooit voor de ontstelde oom Ruerd en tante Ulrika, omdat deze haar het kleinood misgunnen. Gaandeweg gebeurt er nu wel wat meer, totdat tenslotte oom Ruerd op een vroege morgen verdwijnt met het geld van zijn firma en van zijn pleegkind en met de dochter van een zeker Ybeltje Smout, en Anna een ongelukkig huwelijk aangaat met de dertig jaar oudere Everhardus Brack, mededirecteur van de Amsterdamse firma Vita.
Het wil ons voorkomen, dat de leven- en doelloosheid van een maatschappelijke toestand, die de auteur nochtans heeft willen hekelen, enigszins op zijn verhaal zelf hebben afgegeven. Eigenlijk staan we aan het einde van het verhaal niet veel verder dan aan het begin. En dit einde zelf is meer een ophouden dan een besluit.
L. Vander Kerken
| |
Prisma-Boeken. Charles Dickens. Grote verwachtingen, Dombey en Zoon I-II, Moeilijke Tijden en Schetsen uit Italie, In Londen en Parijs. Bruce Marshall, De Werkers van het elfde uur. - Leo Pagano, Helsinki 1952. - Het Spectrum, Utrecht, 1952, f 1.25 per deel.
In de PRISMA-SERIE van Het Spectrum zijn in de loop van deze zomer verschillende zeer verzorgde vertalingen van belangrijke werken verschenen. Ook de Olympische reportage van Leo Pagano met 16 foto pagina's zal de sportliefhebbers welkom zijn. De bekende Prisma Boeken prijs f 1.25 (België 20 frs) ligt binnen ieders bereik.
M.S.
| |
H. Sienkiewicz, Quo Vadis? (Reinaert-reeks nr 21). - Arbeiderspers, Brussel, 1952, 319 pp., Fr. 30.
Een goede vertaling van de wereldberoemde roman van de Poolse Nobelprijswinnaar. Deze gecastigeerde uitgave kan door alle volwassenen gelezen worden.
F.G.
| |
Monda de Munck, Nooit zal je mij verlaten. - Uitg. Thijmfonds, Den Haag, 1952, 272 pp., f 5.75.
Een verhaal van liefde en angst. Liefde voor man en kinderen, angst voor de kinderen of dezen niet de krankzinnigheid van hun grootvader zullen overnemen.
Een verhaal dat met warmte geschreven is en zich afspeelt in Vlaanderen. Af en toe raakt het de grens van het sentimentele; gelukkig wordt deze niet overschreden.
Een boek van gezonde opvattingen en gezond familieleven, dat in leesbibliotheken zijn nut zal doen.
Joh. Heesterbeek
| |
Erik West, Alleen voor mij. - Thijmfonds, Den Haag, 1952, 256 pp., f 5.25.
Een verhaal van een onverwoestbare liefde, die haar uiteindelijke bestemming niet bereikt. Een broer vertelt de geschiedenis van zijn zuster die haar verloving verbreekt doch haar liefde niet kán overwinnen.
Een pretentieloos verhaal dat eenvoudige lezers wel zal boeien.
Joh. Heesterbeek
| |
Felix Peltzer, Malojawind. Een roman van jonge zweefvliegeniers (Stroomlijnen). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1952, 193 pp., geïll., ing. Fr. 46, geb. Fr. 60.
Een vlotte, met prachtige foto's geïllustreerde roman over een zweefvliegerstournooi voor de Europese jeugd. Een ideaal jongensboek.
F.G.
| |
Guy Gilpatric, Schots en scheef. Een Glencannon-Omnibus. - N.V. Orion, Antwerpen, 1952, 216 pp., Fr. 75, geb. Fr. 95.
Een boek vol sprankelende humor, in een vlotte Hollandse zeemanstaal. Een waar lachsucces: ‘schots en scheef’, maar helemaal niet ‘schuin’!
F.G.
| |
| |
| |
Raf Van de Linde, Mensen tussen muren (Davidsfonds, Guldenreeks nr. 400). - Davidsfonds, Leuven, 1952, 173 pp., ing. Fr. 46, geb. Fr. 74 (ledenprijs Fr. 23 en 37).
Tussen de muren vein het klooster leven mensen die geroepen zijn tot het realiseren van deze paradox: voor de wereld te leven, maar - vooral dan tijdens de vormingsjaren - in afzondering van deze wereld. Dit thema, hoewel niet nieuw, biedt ongetwijfeld mogelijkheden aan knappe romanciers, maar R.v.d.L. heeft er niet veel van terecht gebracht. De uitwerking van het gegeven is oppervlakkig, en de protagonisten zijn te zeer ‘types’ om echt ‘mensen’ te zijn. Overigens is het boek wel leesbaar, mits men enkele Zuid-Nederlandismen als ‘dierf’ en dergelijke voor lief neemt.
J. Pauwels
| |
Menno de Munck, Oponthoud in October (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1952, 222 pp., geb. Fr. 125.
Liesbeth Van Hierden, Waar liefde woont.... (Triomfreeks). - J. Van Tuyl, Antwerpen, 1952, 238 pp., Fr. 125.
Rie Van Rossum, Zeven engelen rond Selma (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1952, 256 pp., Fr. 125.
Met deze romains van Noord-Nederlandse auteurs schenkt de Triomfreeks ons drie flinke volksboeken, die men met genoegen leest: blijkbaar zonder veel pretentie geschreven, maar boeiend en aantrekkelijk. Het minst bekoort ons het heel onwaarschijnlijke verhaal van Rie van Rossum, al zijn daarin heel aardige bladzijden te vinden. Het is trouwens een eigenschap die de drie werkjes gemeen hebben, dat ze opmerkelijk vlot geschreven zijn. Menno de Munck lijkt ons over de meeste talenten te beschikken, maar ook Liesbeth van Hierden, die hier debuteert, geeft met deze eerste roman blijk van een waar en oorspronkelijk talent. De drie boeken, vooral dan het tweede, zijn van uit een protestantse ideologie geschreven, maar kunnen zonder gevaar door andersdenkenden gelezen worden.
J. Pauwels
| |
Michel Duchemin, Neuf filles pour un garçon. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 204 pp., Fr. 42.
Een gemengde groep zal Yoego-Slavië bezoeken: maar alle jongens vallen weg, op één na, die de reis met negen meisjes moet meemaken. Geestige ‘differentiële psychologie’, maar zonder enige diepte. Verpozingslectuur.
L.M.
| |
Koen Lisarde, Voorbij aan de nacht (Stroomlijnen). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1952, 171 pp., ing. Fr. 39, geb. Fr. 55.
Dit nieuwe verhaal van André Demedts - die zijn jeugdboeken onder dit pseudoniem schrijft - overtreft al zijn voorgaande. Het is psychologisch volkomen verantwoord, het reikt dieper, er spreekt een mild en warm begrijpen uit, en het boeit onafgebroken, ondanks de nog steeds volmaakt irreële en houterige conversatietoon, die de schrijver niet schijnt te kunnen afleggen. Aanbevolen.
L.M.
| |
I. Stalis, Charlepoeng. - Uitgaven Oranje, Gent, 1952, 91 pp., geïll., Fr. 55.
Een greep uit de avonturen van de stoutmoedige Brabantse hoofdman uit de Boerenkrijg. Ondanks een paar foutieve Zuid-Nederlandse uitdrukkingen (iemand vervoegen!) een goed verhaal voor de jeugd.
F.G.
| |
Robert Stevenson, De zwarte pijl, (Reinaert-reeks nr 20). - Arbeiderspers, Brussel, 1952, 226 pp., Fr. 30.
‘The Black Arrow’, één der laatste verhalen van de beroemde Schotse verteller, is een boeiende historische roman, die, ook in deze minder goede vertaling, graag zal gelezen worden.
F.G.
| |
Varia
Wilhelm Spael, Das Buch im Geisteskampf. 100 Jahre Borromäus-Verein. - Borromäus-Verein, Bonn, 1950, 403 pp., 16 pl.
Ondanks het feit dat 2000 van zijn bibliotheken in het N.S.-regime en in de oorlog ten onder gingen, verenigt het Borromäus-Verein nog 4000 bibliotheken, vooral in Rijnland en Westfalen (Beieren heeft zijn kleinere St.-Michaels-Bund). Het geeft katholieke voorlichting over de boekenmarkt (o.a. door de periodiek Das Neue Buch) en is tevens het grootste katholieke Duitse boekengilde, met meer dan een kwart millioen leden.
| |
| |
Aldus is het Verein voor Duitsland wat voor N. Nederland de Bond van de R.K.O. Leeszalen en Boekerijen samen met I.D.I.L. en wat voor Vlaanderen het A.V.K.B. met Lectuurrepertorium en Boekengids zijn. Daarbij komt nog zijn rol als boekengilde, zoals we dat bij ons van het Davidsfonds kennen.
De opzet der Duitse organisatie is weliswaar beperkter dan die der onze. Haar boekengilde zoekt niet rechtstreeks invloed uit te oefenen op de literaire productie of op het algemeen cultuurleven van het volk, maar beperkt er zich toe haar leden aanbevelenswaardige publicaties te bezorgen. Haar diensten sluiten nauwer aan bij de kerkelijke organisatie en zijn meer op het volk en minder op de ontwikkelde leek afgestemd dan de Nederlandse. Door haar hebben onze volksvertellers Conscience, Timmermans, Claes, dan ook een groot succes gekend. Ook beheerst haar inlichtingendienst niet zo volledig de boekenmarkt als bij ons Lectuurrepertorium-Boekengids-I.D.I.L. en is, ondanks het ledenaantal, de afzet der boekengilde niet groter dan die van het Davidsfonds. Als katholieke bibliotheekvereniging echter, met haar 12 millioen boekuitleningen per jaar, heeft ze haars gelijke niet.
Generatie na generatie heeft een eeuw lang aan dit werk gebouwd, en wie weten wil wat er aan strijd, ervaring en inspanning, aan zegen en aan problemen verborgen ligt achter het zakelijk, statistisch resultaat, leze dit boek. Uit archiefstukken en oudere studies groeide hier een goed gedocumenteerd en tevens zeer levendig geschreven boek, dat ons een ruime blik schenkt op de strijd der katholieke idee en vaak ook op het literaire leven in Duitsland. Het werd een brok cultuurgeschiedenis, waar allerhande problemen opduiken. Wat deze laatste betreft, houdt de auteur het als goed historicus bij de conclusies, die uit de geschiedenis zelf zijn gegroeid, zo b.v. in de discussie, ontstaan rond de principes der Leuvense Keurboekerij. Er is hier dus een rijkdom van wijze ervaring samengebracht betreffende de vele organisatorische, literaire en morele problemen der volkslectuur. Voor al wie verantwoordelijkheid draagt voor het boek, heeft dergelijke ervaring meer waarde dan grootsprakige, principiële dooddoenerij.
Dit werk is geschreven voor wie de kunst van het lezen verstaat. Het is nl. met een jubileum-uitgave, waar dus iedere persoonlijkheid zijn rechtmatig bloempje krijgt en men het trekken der minder prettige conclusies aan de schranderheid van de lezer overlaat. Het is een boek, dat verdient gelezen te worden door al wie zich met katholieke boekorganisatie ophoudt, zowel ten onzent als elders, want het is dringend tijd, dat ook wij, katholieken, internationale of liever ‘katholieke’ belangstelling en samenwerking moeten zoeken.
K. Heireman
| |
Mr J. Ev. M. Lippmann, Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid. - W.P. v. Stockum en Zoon, 's Gravenhage, 1951, 308 pp., f 9.75.
De verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid wordt door de auteur zelf een grabbelton van de meest gevarieerde problemen genoemd. Maar hij heeft zijn uiterste best gedaan, een zo volledig mogelijk overzicht van de materie en haar implicaties te geven. Ook geeft hij op het einde een zeer voorzichtig oordeel over de vraag, of het verstandig is een verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid in te voeren. Waarbij hij een ruim gebruik maakt van de ervaringen in het buitenland, waar deze verplichting reeds bestaat, opgedaan. De behandelde problemen zijn zo veelvuldig, dat de leek er niet veel aan heeft. Maar voor de vakman is dit werk, zover ik er over kan oordelen, absoluut onmisbaar.
P. de B.
DRUKKERIJ SINT GREGORIUSHUIS - ZEIST
|
|