| |
Boekbespreking
Godsdienst
Pater Hilarius van Wingene O.F.M. Cap., Christus is mijn leven. Nieuw Nederl. Gebedenboek, geïll. door Jos Speybrouck. - Lannoo, Tielt, 1952, 780 pp., geb. leder van Fr. 125 tot Fr. 235.
In een nette band, met een duidelijke, dikwijls grote letter - wat hier en daar de overzichtelijkheid vermindert, - afwisselend mediterend en biddend, is dit boek een eenvoudige inleiding niet alleen tot de H. Mis en de sacramenten, maar tot een leven geheel met Christus. Aanbevolen voor volwassenen
E. Poot
| |
Peter Max Boppel, Der Sinn deines Lebens. - ‘Ars Sacra’, Josef Müller, München, 1951, 312 pp., geb. D.M. 7,60.
Een handig, stijlvol Ars Sacra-boekje. Schrijver verzamelt en schikt hier enkele gedachten over mens en wereld, en wat hun diepere kern uitmaakt: ‘Die Welt ist im Grunde das was wir von ihr nicht sehen’.
Al beweerde Otto Karrer dat hier Plato en Evangelie één werden, wij menen toch dat het werkje niet helemaal voldoet. Naast de zeldzame ongekunstelde en diepe uitspraken, lijdt de stijl doorgaans aan gezwollenheid en mooie-woordenpraal die vaak de armoede van de inhoud moeten verbergen. Wat b.v. gezegd wordt over de zin van het lijden is ten slotte weinig; 't is louter woordenspel als 't gaat over kunst en religie; en wat heeft de levende mens aan ‘die reine und ewige Ideenwelt Gottes’? Nergens in dit boekje treedt God op als persooon. Daarom zijn deze ‘pensées’ wel schrander maar zelden warm.
L.C.
| |
Louis Bouyer, Le sens de la vie monastique (Tradition monastique nr 2). - Brepols, Turnhout, 1951, 314 pp., Fr. 85.
Pater Bouyer is een vruchtbaar schrijver. Bijna tegelijk verschijnen dit essai en zijn Saint Antoine le Grand. Deze werken staan sterk onder de invloed van de
| |
| |
hernieuwde studie van de H. Schrift en van de Vaders.
Het theoretisch deel van dit essai schijnt ons uitstekend gefundeerd en beschrijft de diepere zin van het monastieke ideaal als een omvorming van de mens door de radicale beleving van het Christendom, de vlucht van de wereld en het eenzaam leven in God.
Het tweede deel bespreekt het concrete monnikenleven: hun gebed, hun boete en hun werk. Sommige uitspraken zijn hier wel wat streng of te eenzijdig. Ze kunnen aanleiding zijn tot nuttige besprekingen die tot de verdieping van het monastieke leven zullen bijdragen.
J. Beyer
| |
Pater Lombardi, Voor een nieuwe wereld. - Sheed en Ward, Antwerpen, 1952, 461 pp., ing. Fr. 165, geb. Fr. 195.
Reeds maanden voor het verschijnen van deze Nederlandse vertaling besprak Pater de Raedemaeker uitvoerig in dit tijdschrift dit merkwaardige boek. (De toekomst van het Katholicisme, October 1951).
Het boek is een neerslag van Pater Lombardi's gesproken woord gedurende de laatste jaren en ziet, na de mislukkingen van het tweevoudige humanisme (liberalisme en marxisme) besproken te hebben, een zeer grote kans voor de christelijke levensbeschouwing om tot een nieuwe wereld van liefde te komen: het tijdperk van Jesus.
De bekendheid van de schrijver, zijn gedegen, maar vooral charismatische uiteenzetting verhogen het bijzondere en de actualiteit van deze uitgave. Dit is meer dan droge theorie, dit is levend christendom, ook al wordt - helaas - de levendigheid wat vermindert door herhaling en breedsprakerigheid.
Wie echter de uitweidingen weet over te slaan zal door deze optimistische en diep-christelijke levensvisie zich meer in staat voelen om mee te bouwen aan de nieuwe wereld, die de wereld van Jesus' Liefde is.
Jac. de Rooy
| |
Dr R. Stock, Zoeklichten over het Evangelie. - 'T Groeit, Antwerpen; Nelissen, Bilthoven, 1952, 358 pp., ing. Fr. 135, geb. Fr. 160.
Wat de schrijver hier in een sierlijke taal verwerkt, is de vrucht van jarenlange studie en ervaring in het onderwijs. Dit wordt niet alleen maar in de verantwoording geaffirmeerd. Het is in ieder brokstuk te merken. Wanneer van de keurig vertaalde evangelieteksten en uitleg de overgang wordt gemaakt naar het moderne leven, gebeurt dit rustig en vanzelf. De eruditie overspoelt nergens het thema. Alles is evenwichtig opgenomen en uitgesproken.
Wij kennen de polemiek die Dr Stock over catechese heeft gevoerd met de vurige verdedigers van de zogenaamde paraenetische. Wij weten ook hoe men hem ‘intellectualisme’ verwijt. Maar ten slotte blijken deze lessen efficiënter op het werkelijke leven gericht dan bijvoorbeeld de ‘werkgelegenheden’ van de andere richting, die zoveel kunnen lijken op een vroom zich-bezig-houden. Van zijn openhartige redelijkheid en rustig betoog gaat een ongemene overtuigingskracht uit, die zich bij de leerling voor het verdere leven wel moét vastzetten.
Zo is in de discussie rond de methode van het godsdienstonderricht dit boek het sterkste en meest overtuigende argument van Dr Stock geworden. Zelfs wie zijn zienswijze niet deelt, zal er veel hulp aan hebben.
L. Craye
| |
Thomas Merton, What are these Wounds? The Life of Cistercian mystic Saint Lutgarde of Aywières. - Clonmore and Reynolds Ltd, Dublin, 1948, XIV - 134 pp., geb. sh. 15.
Het is voor ons beschamend en verheugend, dat de Amerikaanse auteur van Louteringsberg ons het leven moet aanbieden van onze Vlaamse patroonheilige: een verhaal dat niet zozeer deel voor deel en tot in bijzonderheden het verloop van dat bestaan vastlegt; dat integendeel deze mystiek-begenadigde, deze te weinig erkende voorloopster van de Heilig-Hart-devotie, als een oorspronkelijke en belangrijke gestalte in haar tijd plaatst, in het Europa van de dertiende eeuw, in de overrijke Cistercienser-traditie...... Verscheidene propaganda-schriften en studiën waren bij ons over Lutgart reeds verschenen; een werk als dit hadden we niet. En het verheugt ons dat de vertaalster het aanpaste, in de mate van het mogelijke, aan onze Vlaamse verering.
Met een bijna ontstellende eenvoud gaat de Amerikaanse Cisterciënser op de mystieke genadegaven en Christus-verschijningen in; in onze landen zou men ze, met meer wetenschappelijke gereserveerdheid, tot een psychologische houding of een algemene verlichting trachten te herleiden. Merton doet het niet; en wij houden van dat krachtig geloof, waarvan het argelocs aanvaarden en indringen, met een altijd aanwezige char- | |
| |
me, het diepste licht meedeelt. Allereenvoudigst en schijnbaar zonder inspanning, vertoont hij ons Lutgart als een geheimzinnig uitverkoren bruid, als een wonderbaar en vér-glanzend licht, als een allerbelangrijkste aanhef in de steeds doorlopende Christus-devotie; hij maakt ze zo groot en belangrijk, als wij Vlamingen ze nooit hadden durven voorstellen. Zo'n boek is ons daarom een grote vreugde
Em. Janssen
| |
Therese van Lisieux, Geschichte einer Seele und weitere Selbstzeugnisse, gesammelt van Otto Karrer. - Ars Sacra-Verlag, München, 1952, 288 pp., 8 foto's, geb. DM. 9,80.
Steeds weer grijpen ingekeerde mensen terug naar L'histoire d'une âme omdat het in zekere zin de geschiedenis is van elke ziel die voor en uit God leeft. Alle heiligen zijn eenvoudige zielen, doch als de eenvoud van Theresia zo onweerstaanbaar blijft, dan is het omdat zij de unieke mengeling is van de frisheid en de rijpheid van een twintigjarige. Hier spreekt de wijsheid Gods.
In het 12e hoofdstuk brengt Karrer het belangrijkste uit de brieven en gezegden van de heilige bijeen bij wijze van geestelijk testament. Zijn vertaling is in alle opzichten uitmuntend. Want hoe eenvoudig Th. ook schrijft, toch veronderstelt zij een nogal specifieke ‘goût du cloître’. Het komt mij voor dat K. haar schrijftrant heeft weten los te maken van deze kloosterlijke beslotenheid, zonder iets af te doen van zijn bekoorlijke directheid.
E.J. Vandenbussche
| |
Jeanne Ancelet-Hustache, Het leven van de Heilige Elisabeth van Hongarije. Uit het Frans door Angelien Rijmersdael, O.F.M. - St-Franciscus-drukkerij, Mechelen, 1951, 568 pp., Fr. 130.
De H. Elisabeth, landgravin van Thuringen (1207-1231), heeft altijd grote verering gevonden. In dit boek schenkt de auteur ons een strikt critische studie, gegrond op oorspronkelijke onwraakbare getuigenissen, en ontdoet het leven van deze grote heilige van de sluier der legenden die de vroomheid van eeuwen er om heeft geweven. Aldus verwerpt zij b.v. het wonder der rozen, de mirakuleuze verandering van een melaatse in de persoon van Christus zelf, Elisabeth's verdrijving met haar drie kleine kinderen uit de Wartburg door haar goddeloze zwager, enz. Nochtans is deze wetenschappelijke studie geen dorre biografie geworden: wij zien er Elisabeth in levenden lijve, zo menselijk gehecht aan haar echtgenoot en tevens haar weg zoekend naar de toppen van de onthechting en van de heiligheid. Zo is dit boek een voorbeeld van een critisch en toch vroom heiligenleven. Alleen is te betreuren dat de taal niet vlotter en keuriger is.
M. Dierickx
| |
La Prière de Jésus par un Moine de l'Eglise d'Orient. - Ed. de Chèvetogne, 1951, 105 pp., 40 fr.
Een paar artikelen, in 1947 in het tijdschrift Irénikon verschenen, vindt men hier in handig formaat bijeen gebracht. Naar de inhoud geven ze een summiere geschiedenis van ‘het gebed van Jesus’ weer, voornamelijk in de Russisch ‘orthodoxe’ kerk. Door het gebed van Jesus verstaat men de aanroep: ‘Heer Jesus Christus, Zoon van God, heb medelijden met mij zondaar’, soms verkort tot ‘Jesus, mijn Verlosser’ of een dergelijk schietgebed. Historisch is dit gebed reeds vroeg in zwang geweest en in sommige ‘orthodoxe scholen’ van het geestelijk leven is deze korte gebedsvorm door langdurige oefening in een psychophysisch kader van onbeweeglijkheid, regelmatige ademhaling, de blik op de hartstreek gericht enz. tot een levensthema geworden, dat geheel de persoon in beslag nam.
Voor iedere christenmens is dit korte gebed (een variant op de eenvoudige belijdenis van de tollenaar) natuurlijk van tijd tot tijd op zijn plaats. Maar deze devotie tot de enige en alomvattende te promoveren is daarmee toch nog niet verantwoord. Heeft Jesus zelf ons niet hét gebed des Heren met zijn zeven beden geleerd, waarvan genoemd gebed er slechts een enkele bevat?
Tot betere kennis van de mentaliteit van sommige ‘orthodoxen’ is dit korte historische overzicht intussen een zeer geschikt middel.
P. Ploumen
| |
Dr N.G.M. van Doornik, De Kleine Triptiek. (Schooluitgave). - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952, 278 pp., Ing. f 2.90.
Deze uitgave werd door de auteur met zorg geschikt gemaakt voor classicaal gebruik, waardoor het zo zeer geprezen handboek De Kleine Triptiek in nog ruimere mate gebruikt kan worden dan tot nu toe. Voor een uitvoerige bespreking verwijzen wij naar het Juli-nummer van ons tijdschrift pp. 368.
M.S.
| |
| |
| |
De Aethiopische Mariaharp: 3 deeltjes G.G.G. N. 659-660 en 661. - Mariënburg, 's Hertogenbosch, respect. 67, 62 en 58 pp. Per deeltje f 1.50.
De Aethiopische harp van lofprijzing zijn gezangen, gedicht zonder rijm en zonder rhythme door de monnik Abba Gijorgis in 1440, ter vervanging van een Koptisch Maria-officie. Ze werden aan de Abessijnse Negus Zara Jacob (midden 15e eeuw) aangeboden en bevatten zeven lezingen, gerangschikt naar de dagen van de week. Ze bevatten wellicht het schoonste dat ooit in zulk een samenvatting over Maria is gezegd. Merkwaardig is de liefdeslavernij tot Maria. Men wordt bijzonder getroffen door de weelderige gebeden die tegelijkertijd een grote vredige stilte oproepen. Wij hebben hier een vertaling van de Duitse vertaling van Turinger in Oneus Christianus. Het is alleszins te hopen dat dit Maria-officie in wijder kring bekend wordt, zeker nu allerwege de belangstelling voor Oosterse liturgische gebeden zo toeneemt.
W. Theunissen
| |
P. Van de Maele, S.J., Offensief. De Compagnie van Jesus, een Missieorde (Offensief-reeks). - Missiesecretariaat, Leuven, 1952, 65 pp., geïll., Fr. 20.
In een bondige rake schets van de grootste Jezuïeten-missionarissen - waar onder talrijke Noord- en Zuid-Nederlanders - slaagt de auteur erin het missie-ideaal van de jeugdige lezer aan te wakkeren en aan te vuren. Dit boekje, sprankelend van bezielende geestdrift en sprekend door zijn kleur-illustraties, verdient een warme aanbeveling als jeugdlectuur.
E. Van Iseghem
| |
Theologie en wijsbegeerte
Henri de Lubac S.J., Katholicisme. De sociale aspecten van het dogma. Ned. vert. en bewerking van Dam. van Hoorn O.F.M. - Het spectrum, Utrecht-Antwerpen, (1952), 227 pp., Fr. 115.
In dit werk, een zijner eerste boeken, geeft de Lubac zeer veel van wat in latere wordt uitgewerkt. Het gemeenschap-vormende van Gods heilswerk wordt hier naar voren gebracht, in het eerste deel door een algemene beschouwing van schepping, Kerk, sacramenten en eeuwig leven, en in het tweede door een bijzondere reflexie op de historische aspecten van datzelfde heilswerk. Terwijl vooral in het derde deel een confrontatie met moderne ideeën wordt ondernomen vormen de eerste delen vooral een goudmijn van gedachten uit de Kerkvaders. In de verschillende hoofdstukken is dit materiaal gegroepeerd om één gedachte, terwijl ook binnen die hoofdstukken zelf een geleding ligt, welke de vertaler, immers tevens bewerker, misschien geschikt door enige ondertitels had aangegeven. Dit boek zal alleen met vrucht gelezen worden door iemand die ook godsdienstig ontwikkeld is, maar deze vrucht zal dan ook groot zijn. Naar de vorm geeft het theologie in wording, hetgeen geenszins hetzelfde betekent als: onrijpe theologie, wat wel blijkt uit de wijze waarop de Lubac twee aanvullende aspecten van één waarheid beide naar voren brengt, bijv. in hoofdstuk VII en XI. Wij spreken dan ook de verwachting uit dat veel van wat hier gegeven wordt een definitieve verworvenheid der theologie zal worden, en dat ook het aandragen van grondstoffen in dit boek voor velen bevrijdend en bevruchtend zal zijn.
P. Schoonenberg
| |
Dr W.H. van de Pol, Wegen tot geloof. Beschouwingen over de hedendaagse geloofsproblematiek. - J.J. Romen en Zonen, Roermond, Maaseik, 1952, 123 pp., f 3.50 en f 4.50.
De moderne mens worstelt niet alleen om het ware geloof en de ware Kerk van Christus, maar geloven zonder meer valt hem reeds zwaar. Deze situatie ontleedt dr v.d. Pol in zijn eerste hoofdstuk. Daarna beschrijft hij drie ‘wegen tot geloof’, die van Sint Thomas: uit het verstand, die van Newman: uit het geweten, en die van de protestantse theoloog Emil Brunner: uit de persoonlijke ontmoeting met Christus, bij welke laatste schr. ook wijst op een depreciatie van het intellectuele moment en van het objectief getuigenis van Schrift en Kerk. In een slothoofdstuk wil hij alle juiste elementen dezer drie wegen synthetiseren door een beschrijving van het existentieel karakter van het geloof.
Ongetwijfeld zal dit boekje ons hoeden voor een apologetiek die eenzijdig is, ofwel naar de rationalistische ofwel naar de irrationele kant. Wij hadden graag gezien dat het begrip ‘weg tot geloof’ nader was gepreciseerd. Schr. zegt terecht dat deze wegen leiden tot de drempel.
| |
| |
Wij hadden die drempel graag zien beschreven als: het ‘geloofwaardigheidsoordeel’, het inzicht, dat het veilig, goed, waardevol en verplichtend is, zich over te geven aan de roeping tot geloven welke van Gods openbaring in Christus uitgaat. Wij hadden graag in het laatste hoofdstuk meer expliciet behandeld gezien, hoe dit inzicht tot stand komt.
P. Schoonenberg
| |
Roger Leys S.J., L'image de Dieu chez St. Grégoire de Nysse. Esquisse d'une doctrine (Museum Lessianum, Section théologique no 49). - L'edition universelle, Brussel; Desclée De Brouwer, Parijs, 1951, 144 pp., Fr. 95.
Onder de Griekse Kerkvaders is Gregorius van Nyssa, zowel in theologisch als in filosofisch oogpunt, ongetwijfeld een der merkwaardigste; en in zijn werk is de beeld (eikoon)-gedachte een der centrale thema's, van waaruit men het best dit hele werk kan overschouwen. Daarom zijn we dankbaar voor de frisse en heldere synthese, die P. Leys ons van dit alles biedt in deze degelijke studie. In een 1e deel ‘Dialectique de l'image’ wordt uiteengezet hoe Gregorius tegelijk voortbouwt op de gegevens van de Griekse filosofie, met name op Platoon en Plotinos, en ze toch meteen in zijn zuiver christelijke synthese dieper uitwerkt en oneindig transcendeert. In het 2e deel worden drie toepassingsgebieden van dit beeld-thema doorlopen: uitvoerig dat van de mens (Anthropologie), zeer in 't kort - wellicht iets te kort! - dat van de Kerk (Ecclésiologie) en van Gods inwendig leven (Doctrine trinitaire et christologique). Dankbaar zal men de auteur ook zijn dat hij er de voorkeur aan geeft met een oprecht ‘non liquet’ een of ander vraagstuk onbeantwoord te laten, waarvoor geen voldoende gegevens bij Gregorius voorhanden zijn, eerder dan hem toch een antwoord af te dwingen. Een verrijkende arbeid niet alleen voor de kennis van Gregorius van Nyssa zelf, doch voor de hele Griekse Patristiek.
J. De Munter
| |
Frank Morison, Wer wälzte den Stein? Deutsch von W.A. Burchard-Motz. 2de uitg. - Chr. Wegner-Verlag, Hamburg, 1951, 226 pp., geb. D.M. 7.50.
Als overtuigd rationalist had Morison het plan opgevat een boek te schrijven, waarin, los van alle legendarische vervorming of vermenging met mythologisch erfgoed, Christus' dood en het ontstaan van het geloof in zijn zogenaamde verrijzenis in hun historische werkelijkheid en hun psychologische waarachtigheid zouden voorgesteld worden. Zijn onderzoekingen brachten hem tot de onverwachte en eerlijke slotsom, dat slechts één verklaring aan alle gegevens van het probleem recht laat wedervaren: de letterlijke waarheid nl. van de zin uit het Credo; ‘ten derden dage verrezen van de dood’. In zijn boek, dat in 1930 onder de titel ‘Who moved the stone’ verscheen, en dat thans in Duitse vertaling (van de 19e Engelse editie) voor ons ligt, zet hij gemotiveerd zijn inzicht uiteen. Wetenschappelijk volkomen betrouwbaar en met onbetwistbaar vakmanschap geschreven, heeft zijn boek op andere geleerde verhandelingen dit voor, dat het ook met de psychologische waarschijnlijkheid en de levensechtheid van de concrete situatie rekening houdt, en dat het bovendien geschreven is met de onverbiddelijke scherpzinnigheid van de onderzoeksrechter en naar de meest beproefde techniek van de detective-story, wat trouwens door de titel gesuggereerd wordt. Op een paar passages na, waar de schrijver zich nog niet geheel aan zijn rationalistische vooroordelen wist te onttrekken, is dit werk ook voor katholieke intellectuelen aan te bevelen; en we durven hopen dat het weldra ook in Nederlandse vertaling in het bereik van het grote publiek moge gebracht worden.
L. Monden
| |
Lichamelijkheid. Wijsgerige beschouwingen door professoren in de philosophie van het Dominicanenklooster te Zwolle. Uitgegeven bij gelegenheid van het vijftig jarig bestaan van hun convent 1901-1951. - Het Spectrum, Utrecht/Brussel, 1951, 220 pp., f 7.50.
Het thema van 's mensen lichamelijkheid, waarmee zich het wijsgerig denken van onze tijd zo intensief bezig houdt, wordt in de onderhavige publicatie langs verschillende wegen benaderd in het licht van de Thomistische beginselen. Heeft de Thomist - aldus schrijven de auteurs in hun verantwoording - vertrouwen in zijn eigen leer en ziet hij daarin een veilige gids naar de waarheid dan ligt daar in tegelijkertijd ook een roeping: een poging te doen vanuit zijn eigen beginselen de tegenwoordige vraagstukken naar een oplossing te voeren en de pas ontdekte waarheden in zijn eigen visie te integreren.
R.W. Thuijs behandelt beknopt doch
| |
| |
duidelijk de lichamelijkheid bij Marcel en Sartre. Th.G. de Valk wijdt zijn opstel aan de door Marcel bestelde vraag: Bén ik mijn lichaam, of héb ik mijn lichaam? Chr. B. Barendse geeft een moeilijk leesbare, ontologische uiteenzetting over de bemiddeling van het lichaam; is het lichaam te beschouwen als een instrument van de ziel, zo niet, vervult het dan enige bemiddelende functie? Belangwekkend van inhoud en klaar van opzet is de ethische studie van A.J. Arntz over het aanvaarden van de lichamelijkheid, waarbij achtereenvolgens ter sprake komen het gevoelsleven (de hartstochten), het ‘être dans le monde’ en het ‘être pour autrui’. A.J. de Witte levert een taal-psychologische bijdrage onder de titel ‘Het lichamelijke in de voorstelling’, waarin hij de nadruk legt op het onderscheid tussen het lichamelijke als beeld en het lichamelijke als permanent aanwezige voorwaarde. De bundel wordt besloten met een godsdienstwetenschappelijke studie door C.F. Pauwels over de plaats en de functie van het lichaam in de Godsverering.
Het is een verdienste van de auteurs openlijk te getuigen van een streven naar synthese van Thomistische traditie en moderne, wijsgerige inzichten. Alleen reeds hierom kan men deze bundel met instemming begroeten en ter lezing aanbevelen. Des te meer valt het te betreuren, dat de schrijvers er bewust van hebben afgezien om hun opstellen in een meer samenhangend verband te plaatsen. Voorts is het een voelbaar tekort, dat zij - wat de moderne denkrichtingen betreft - zich bijna uitsluitend beperken tot Marcel en Sartre en weinig of in het geheel geen aandacht besteden aan denkers zoals Merleau-Ponty, Husserl en Ruyer. Tenslotte blijkt het niet gemakkelijk om betoogtrant en uitdrukkingswijze van de traditionelen en de modernen met elkaar te doen harmoniëren, hetgeen een zekere stroefheid van tekst veroorzaakt, die de lust tot lezen soms niet bevordert. Desniettemin is deze bundel van wijsgerige opstellen waardevol én als exponent van het huidige, Nederlandse philosopheren én als verbrede inleiding in het zo actuele vraagstuk van de lichamelijkheid.
K. van de Loo
| |
Ed. Stein, Endliches und ewiges Sein, Versuch eines Aufstiegs zum Sinn des Seins, Edith Steins Werke, hrg. von Dr L. Gelber und P. Fr. Romaeus Leuven O.C.D. - Nauwelaerts-Louvain, 1950, XII + 497 pp.
Edith Stein is leerlinge en assistente geweest van de grondlegger der phaenomenologie Edmund Husserl. In 1922 ging zij over tot het katholicisme en stond nu voor het probleem, hoe zij haar philosophisch denkleven als phaenomenologe moest combineren met het traditionele denken van de katholieke Kerk. In een geconstateerd dualisme kon haar naar eenheid verlangende geest niet berusten. Een eerste confrontatie vinden wij in 1929 in haar artikel voor het Festschrift van Husserl: ‘Husserls Phänomenologie und die Philosophie des hl. Thomas von Aquino’, maar veel uitvoeriger, dieper en rijker is het werk dat wij hier bespreken. Het werd voltooid in 1936 en omtrent die tijd ook geheel gedrukt in twee delen, maar mocht onder het Hitlerrégime als boek van een niet-arische niet verschijnen. In de serie ‘Edith Steins Werke’ waarvan wij het eerste deel over Johannes van het Kruis reeds bespraken, komt het nu uit als één geheel.
Zoals de ondertitel al zegt, is het de schr. primair te doen om een antwoord te vinden op de vraag naar het zijn, maar zij doet dit in een poging tot synthese van phaenomenologie en thomisme. Het is waar wat E.S. in haar sympathieke bescheidenheid zelf naar voren brengt, zij is in die dagen ‘in der Scholastik ein Neuling’, omdat zij tijd nodig heeft zich in deze andere denkwijze in te werken en daardoor niet voldoende op de hoogte is met de beste resultaten van het thomisme of met de meest recente gegevens van de geschiedenis der philosophie. Dit neemt echter niet weg, dat de onbevangenheid waarmee hier traditionele stellingen der scholastiek worden besproken, aan ieder denker, christelijk of niet, veel kan leren. Zaken die zonder enig onderzoek door velen blindelings worden aanvaard en nagepraat, zijn haar vreemd en worden rustig zonder vooroordeel op hun waarheidsgehalte getoest. Op deze wijze kan dit boek zeer inspirerend werken b.v. door zijn opvatting omtrent christelijke philosophie, zijn methode met als uitgangspunt het eigen zijn, de beschouwingen over lichaam, ziel, geest, over individuatieprinciep, enz., ook voor hen die de oplossingen van de schr. die soms sterk augustiniaans en scotistisch is, niet geheel tot de zijne wil maken. Deze ‘brug’ tussen hedendaags en traditioneel denken vormt zo een kostbare bijdrage voor de Philosophia perennis, waarvoor wij de uitgevers zeer dankbaar moeten zijn. Toch lieten zij bij ons nog één wens achter: de volledige publicatie van de
| |
| |
‘Anhang’, zoals die door de schr. oorspronkelijk was bedoeld. De gedachten van E.S. over Heidegger vooral zouden wij voor de geschiedenis van de philosophie niet gaarne missen.
J.H. Nota
| |
W. den Boer, Benaderbaar verleden. - Universitaire Pers Leiden, Leiden, 1952, 92 pp., f 3.50.
Wij vinden hier gedrukt vijf voordrachten, die prof. den Boer, hoogleraar in de oude geschiedenis te Leiden, als colleges over ‘Wijsbegeerte der geschiedenis’ einde 1951 heeft gehouden. De bedoeling is niet zozeer een geschiedenis van de wijsbegeerte der geschiedenis te geven, als wel te pogen de historicus het besef bij te brengen, dat zijn werk wijsgerige problemen oproept.
Op zeer heldere rustige wijze worden verschillende kwesties die de geschiedenisbeoefening stelt, hier behandeld, zodat dit boekje zeker aan het beoogde doel zal beantwoorden. De vraag komt slechts op, of de bepaling van wijsbegeerte die de Inleiding geeft: denken van de tweede graad, de rust van het gehele betoog niet enigszins heeft gestoord. Niet elke reflexie op de beoefening van de geschiedeniswetenschap is reeds wijsbegeerte. Deze heeft ongetwijfeld haar speciale taak, maar veel wat hier behandeld wordt zou men misschien beter met Romein theoretische geschiedenis kunnen noemen. Wellicht dat dan, door een scherper distingueren van de verschillende kenniveaus, ook bepaalde passages omtrent de verhouding geloof en historie, absoluut oordeel en historisch oordeel, aan helderheid zouden hebben gewonnen.
J. Nota
| |
Paul Blanshard, Communism, Democracy and Catholic power. - Jonathan Cape, Londen, 1952, 340 pp., geb. sh. 18.
Een parallel tussen het Vaticaan en het Kremlin als georganiseerde machtssystemen, waaruit de auteur meent de onverenigbaarheid te kunnen afleiden van het katholiek geestelijk klimaat met het Amerikaanse democratisch ideaal.
De structuur, de methodes ter vergoddelijking, de strijd tegen het critisch oordeel en tegen de openbare (neutrale) school, het inkleden der waarheid en de penetratie-strategie van beide - als zuiver menselijk beschouwde en op gelijke voet behandelde - instellingen worden achtereenvolgens onderzocht. Zij vertonen, volgens de auteur, fundamenteel veel meer onderlinge gelijkenis dan wel onderscheid.
Als verdedigers der democratie, zo besluit hij, zijn de V.S.A. daarom gehouden constructieve oppositie te voeren tegen de politieke macht en tegen de totalitaire geest niet alleen van het Kremlin (dit wordt duidelijk genoeg ingezien) doch ook van het Vaticaan - en hier betreurt Schrijver een ‘verbazende apathie’.
De onmiddellijk te bereiken practische oogmerken van laatstgenoemde oppositie zouden o.m. zijn: verzaking door het Vaticaan aan zijn standpunt t.o.v. van de openbare (neutrale) school en erkenning door het Vaticaan van de geldigheid van huwelijk en echtscheiding naar Amerikaanse wetten.
Een zwak - en voor katholieken onaanvaardbaar - besluit van een moeizaam betoog. Een verrassend besluit ook voor al wie weet - en het Kremlin beseft het duidelijk - dat het Vaticaan de meest geduchte tegenstander is van elk totalitair stelsel.
A. Thomas
| |
D.E. Harding, The Hierarchy of Heaven and Earth. With an Introduction by C.S. Lewis. - Faber and Faber Ltd., London, 1952, 168 pp., 21 sh.
Heel populair zouden we mogen zeggen dat de auteur op zijn hoofd gaat staan, bemerkt dat deze houding zijn visie beduidend verandert en op zijn hoofd blijft staan om deze nieuwe visie onder woorden te brengen. Niemand zal ontkennen dat dergelijke wijze van handelen stimulerend werkt op wat we te zeer geneigd zijn als vanzelf sprekend te aanvaarden en te houden voor het enigst objectief juiste; iedereen zal moeten toegeven dat men wel te ver gaat indien men het op zijn hoofd staan als de normale houding gaat beschouwen. De auteur van dit curieuze en vaak raadselachtige boek tracht zich los te werken uit de normale wijze van denken en zet hier voor in de plaats een cultiveren van ‘gezond verstand’, ‘common sense’ dat echter wel buitenmate ‘uncommon’, of hoogst individueel, genoemd moet worden. Door heel het boek heen waart de relativiteitstheorie, maar deze toegepast op allerlei gebied en in doorgaans bevattelijke bewoordingen naar voren gebracht. Op deze wijze tracht de auteur dan de mens zijn ware plaats in het heelal aan te wijzen. Iedere poging die bedoeld is om de mens te brengen tot perfectie van waarnemen, denken en willen ver- | |
| |
dient onze belangstelling. In dit boek, zo komt het ons voor, schiet de aangewende methode het doel voorbij; ze maakt de lezer duizelig en daarmee vervaagt de visie en wordt het denken troebel.
W. Peters
| |
Psychologie en paedagogie
Robert S. Woodworth en Donald G. Marquis, Psychologie. Vertaling onder toezicht van Prof. Dr F.J.J. Buytendijk door P.P.J. van Caspel. - Het Spectrum, Utrecht, 1951, 693 pp.
Naast de vele korte inleidingen in de psychologie en de stroom van wetenschappelijke en populaire verhandelingen over bepaalde psychologische onderwerpen ontbrak in ons taalgebied nog een degelijk handboek van de empirische psychologie. In dit werk bezitten we nu een degelijk, evenwichtig en veelzijdig handboek dat al op veel universiteiten in gebruik is genomen en ook de geïnteresseerde leek in het vak een goede voorlichting biedt.
Ellerbeck
| |
J. Waterink, De mens in het Bedrijf. Tweede Druk. - Gebr. Zomer en Keuning, Wageningen, 1952, 226 pp., geb. f 6.90.
De eerste druk van dit boekje - voor het overgrote deel een bundel ‘verzamelde opstellen’ - werd in dit tijdschrift aanbevolen in het nummer van Mei 1951 (blz. 214). Die aanbeveling geldt ook voor de tweede druk. Hier is niet alleen een bekwaam psycholoog aan het woord, maar een wijs mens, die aan allen, die leiding geven in het bedrijfsleven iets te zeggen heeft.
Twee opmerkingen moeten ons evenwel van het hart:
1e. De bedrijfspsychologie is een nog jonge wetenschap; dit wordt door de auteur zeer terecht naar voren gebracht. Op bladz. 99 ziet hij echter een tegenstelling tussen deze jonge wetenschap en de administratie, bedrijfsorganisatie en techniek waarvan men haast zou kunnen zeggen dat zij ‘de limiet van het mogelijke’ bereikt hebben. Dit is stellig niet juist. Wie ook maar enigszins op de hoogte is van de problemen waarvoor administratie en organisatie zich - met name in het moderne grootbedrijf - gesteld zien, zal dit bevestigen. Over de techniek spreken wij dan nog niet eens.
2e. Op bladzijde 12 zegt de schrijver: ‘De bedrijfspsychologie bedoelt 'n theorie te geven omtrent al datgene wat samenhangt met al de tussen-menselijke betrekkingen, die er in een bedrijf zijn’.
Het is niet duidelijk wat er dan voor de bedrijfssociologie nog te doen overblijft. Het is hier natuurlijk niet de plaats nader in te gaan op verschil en overeenkomst van deze beide jonge wetenschappen, of iets te zeggen over de wijze, waarop zij in het moderne bedrijf vruchtbaar kunnen samenwerken.
Wij hopen intussen dat W.'s boekje ook in de tweede druk zijn weg in het bedrijfsleven zal vinden. Deze tweede druk is opgedragen aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard, Erevoorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Bedrijfspsychologie, ‘in diep respect voor Zijn warme belangstelling voor het Nederlandse bedrijfsleven’.
Nuyens
| |
Dr. René Biot. De gezondheid van de Mens (Santé humaine, uit het frans vertaald door A.C. Niemeyer) - ‘Helmond’ te Helmond, 1952, 210 pp., f 7,25.
Beschouwen we de drie in het Nederlands vertaalde werken van Biot achtereenvolgens: ‘Opvoeding tot liefde’, zijnde een behandeling van de sexuele opvoeding en het huwelijksleven, losgeweekt uit de materialistische zienswijze van Freud; ‘Lichaam en ziel’, zijnde de uitvoerige belichting van de onsplitsbare twee-eenheid zoals S. Thomas Aq. die aangaf; dan is het voor ons liggende derde boek van deze medisch-psycholosche trilogie het onontbeerlijke sluitstuk van een in zijn geheel bruikbare en alleszins verantwoorde Gezondheidsleer in de breedste zin van dat woord. Nergens verliest de auteur zich in niet-terzake doende theoretische uitweidingen, telkens belandt hij in een practisch spoor dat voor elke welwillende lezer te volgen is. In de vier delen van ‘De gezondheid van de Mens’ behandelt Biot respectievelijk: de verplichtingen van de mens t.a.v. zijn gezondheid (spel, sport, training, lichamelijke en geestelijke discipline), de eerbied voor het leven en zijn geestelijke doeleinden (abortus, euthanasie, beroepsgeheim enz.), de gezondheid van de soort en de organisatie van de volksgezondheid (erfelijkheid eugenetica, hygiënische vraagstukken van maatschappelijke aard), tenslotte de betrekkelijkheid van de gezondheid en van geneeskundige wetten. De boeken van René Biot zijn de rijpe doordachte vruchten van een omvangrijke medische ervaring, waarin de eenheid van ziel en
| |
| |
lichaam in al zijn consequenties triomfeert, geschraagd door medische, psychologische en moraaltheologische overwegingen.
J.J.C.M., Arts
| |
G. Widdershoven, Fröbel en de nieuwe opvoeding. Opvoedkundige Brochurenreeks nr. 158 - Tilburg, 1952, 121 pp., f 2.50.
Een uitstekend overzicht over de persoon en het werk van Fröbel, die dit jaar honderd jaar geleden gestorven is. Nu en dan doet het werk wat druk aan, is ook niet altijd feilloos in het overbrengen van Duitse woorden en gedachten in het Nederlands, maar dit doet niets af aan de betekenis van deze brochure. Het ware te wensen, dat het niet alleen gelezen werd door fröbelleerkrachten en kleuter-mama's, maar ook door onderwijzers en leraren.
Dr Nic Perquin
| |
K. Berquin, M. Brutsaert en A. Vandevelde, Biechtopleiding op de lagere school (Opvoedkundige Brochuren nr 45). - C.O.V., Brussel, 1952, 88 pp., Fr. 20.
Een uitstekend boekje geschreven voor onderwijzers. Het leert de kinderen op de lagere school, jaar voor jaar, naar gelang hun psychologische ontwikkeling, hun geweten vormen en leidt ze op tot het sacrament van de biecht. Belangrijk ook voor priesters.
A.S.
| |
Naar een levende Volkscultuur. Over handenarbeid en tekenen, lekenmuziek, lekentoneel, spel, volksdans en volkszang, onder redactie van Dr Jop Pollman. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1952, 90 pp., f 2.50.
Uiteraard zijn niet alle bijdragen van gelijke waarde, maar de inhoud daarvan is in alle gevallen aantrekkelijker dan de gezamenlijke proloog en epiloog. Mensen, die in zake het door hen behandelde onderwerp vakkundig zijn, voeren een vurig pleidooi voor de instandhouding en verbetering der cultuur, waarbij zij er - niet ten onrechte - van uitgaan, dat dit niet rechtstreeks geschiedt door de hoge ‘kunst’, maar door de mensen tot allerlei bezigheden te brengen, die tot zelfexpressie voeren.
Het best geslaagd lijkt mij de bijdrage van Ab Meilink, handenarbeid en beeldende expressie, dat zakelijk-practsich de weg en de mogelijkheden wijst. Alleen al om dit artikel is het de moeite waard dit boekje aan te schaffen.
Hier en daar zou ik vraagtekens willen plaatsen, maar ik zou het jammer vinden deze nobele poging door een kritiek op détails enigszins van haar betekenis te ontdoen.
Dr Nic Perquin
| |
A. Carpay, Proeve van didaktische leiding van het volksonderwijs. Opvoedkundige Brochurenreeks no 156. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1951, 120 pp., f 2.50.
Deze brochure bestaat uit twee delen, het eerste deel behandelt het aansluitingsprobleem en het tweede deel gaat over de kwestie of de leerprestaties der leerlingen op te voeren zijn. In het eerste deel wordt een beschrijving gegeven van een oplossing van het aansluitingsprobleem, zoals sedert 1947 onder leiding van Carpay zelf is opgezet. Het tweede deel is een verslag van een experimenteel-didaktisch onderzoek, dat ook weer in Eindhoven plaats vond.
‘Streven’ is als algemeen cultureel tijdschrift niet geëigend om in discussie te treden over speciale didaktische problemen, wij mogen daarom volstaan met een meer algemeen oordeel: naar onze mening is deze brochure één der waardevolste van de Opvoedkundige Brochurenreeks, omdat zij een bijdrage levert om bepaalde didaktische (en zeer belangrijke) kwesties uit de sfeer van het op-goed-geluk-af (ook wel intuïtieve werkwijze genoemd) te trekken en over te brengen naar het terrein van het experimentele onderzoek.
Eén opmerking slechts als bewijs van mijn belangstelling: de vraag waarmede het tweede deel begint: zijn de leerprestaties der leerlingen op te voeren? wordt slechts zeer gedeeltelijk beantwoord door het gedane onderzoek. Er zijn heel wat meer mogelijkheden. O.a. kan men zich met recht afvragen of de leerprestaties niet bijzonder opgevoerd kunnen worden, wanneer de volksschool én wat leerstof én wat de methode betreft zich meer kan aanpassen of aanpast aan het sociale milieu.
Dr Nic Perquin
| |
Literatuur
Prof. Dr J. Van Mierlo, S.J., Sprokkelingen op het gebied der Middelnederlandse poëzie, II (K. Vl. Ac. v. Taal en Letterkunde, III, 26). - N.V. Standaard-Bh., Antwerpen; N.V. Druk. Erasmus, Gent, (1952), 174 pp., Fr. 65.
P. van Mierlo betoont zich hier nogmaals de paladijn van onze middelneder- | |
| |
landse letteren. Tegen G. Kazemier pleit hij voor de oorspronkelijkheid van het slot van de Beatrijs; in tegenstrijd met Hellinga, meent hij dat vs. 477-482 daar wel degelijk op hun plaats staan; in vinnige polemiek met J.J. Mak moet deze laatste het ontgelden dat hij zo dubbelzinnig gereageerd heeft op de twist tussen Van Mierlo en De Vocht omtrent de oorspronkelijkheid van Elkerlyc. Bijna 100 blz. handelen over Anna Bijns: over het fictieve karakter van haar refereinen int amoureuze.... enz. en over haar auteurschap van Mariken van Nieumeghen, welke kwestie haar beslag nog niet gekregen heeft!
J. Noë
| |
Else van Doren, De vruchten zijn te zwaar. - Dorp, 13, Bavegem, z.j., 38 pp.
Van Doren bezit een, voor een debutante opvallende, vormkracht en innerlijke rijpheid. Zij weet indringend eigen gevoelens te doorzien en te belijden. Dit doet ze met traditioneel materiaal en in 'n matte mineurtoon die bij haar beschouwende vrouwelijkheid past. Toch zou, met een meer persoonlijk timbre, haar stem directer aanspreken en ons langer bijblijven.
K. Heireman
| |
Fernand Handpoorter, De weg tot morgen. - Bij de schr., M. De Wulfstraat, 24, Poperinge, 1952, 31 pp., Fr. 25.
Ook van een debuut kan men ernst verwachten en eerlijk vakmanschap. Al wordt het dan nog niet ‘a joy for ever’, het klinke tenminste wat minder luchtig dan: ‘intussen nam het kind de benen naar Egypte op ezels' rug’.
Dat men het gebrek aan taalkennis, aan kracht van zins- en beeldconstructie wil ontlopen in experimentele poëzie vinden we artistiek evenmin oprecht. Waarom niet eerder het waardevolle in Verdronken dorp of Ik ben het strand tot zuivere uitdrukking gebracht? Eenvoud is geen geringe kunst...
K. Heireman
| |
Dr J. Starink, De Katholieke Roman. Bijdragen tot zijn Geschiedenis. - Dekker en van de Vegt N.V., Nijmegen-Utrecht, 1952, 238 pp., f 6.90.
Het is jammer dat de auteur dit werk als titel meegeeft De Katholieke Roman en niet Bijdragen tot de Geschiedenis van de Katholieke Roman. Het boek is voortreffelijk, maar heeft met déze titel ernstige lacunes. Het behandelt namelijk niet, vermeldt slechts terloops de romans van Bernanos en Sigrid Undset. Het is nu ongeveer zó alsof iemand over De Griekse Tragedie zou schrijven en Sofocles zou voorbijgaan. Overigens verdient het werk alle lof. Het beginhoofdstuk over de opvattingen der Katholieken omtrent de roman in de vorige eeuw, de beschouwingen over Chateaubriand, Manzoni, Bourget, Handel-Mazzetti, Gertrud von Le Fort, Mauriac en Greene zijn uitstekend en instructief. Dat kleinere grootheden gepasseerd zijn is niet erg, maar Bernanos vooral had uitvoerig besproken moeten worden. Bij een heruitgave zouden deze leemten kunnen worden aangevuld. De schrijver is niet alleen goed geïnformeerd, maar heeft ook een betrouwbaar en evenwichtig oordeel. Aangevuld en vervolledigd zou het boek blijvende waarde kunnen behouden.
J.v.H.
| |
Constantijn Huygens, De Nieuwe Zee-Straet van 's-Gravenhage op Scheveningen (Klassieke Galerij nr 64). - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1952, XII-46 pp., Fr. 25.
C. Huygens dichtte een duizend alexandrijnen op de nieuwe weg van Den Haag naar Scheveningen in 1666: een apologie voor een nieuwe straat en een zedenpredikatie meteen, in de stroeve Huygensiaanse stijl. L. Simoens heeft er een verzorgd commentaar op geleverd.
J. Noë
| |
Drie proefschriften.
Dichters en God. Het Godsbeeld in de nieuwe Nederlandse Lyriek door Th.W.M. Sengers, Paul Brand, Bussum, 1952.
De verloren Zoon als letterkundig motief, door Dr J.F.M. Kat, In eigen Beheer.
Tolstoi in Nederland door Dr Rudolf Jans. Paul Brand, Bussum, 1952, 180 pp., f 8.50.
Het heengaan van Prof. Gerard Brom te Nijmegen wordt begeleid door een aantal promoties, waarvan de boven vermelde proefschriften getuigen. Pater Honoratus Sengers O. Carm. onderzoekt in zijn lijvige dissertatie de Godsverhouding, de Godsvoorstelling der voornaamste lyrische dichters van 1880 tot 1940. Er is Godsontkenning bij sommigen, bij anderen worsteling om God, bij weer anderen aanvaarding van God in christelijke zin.
Dr Kat heeft de bekende Verloren Zoon-parabel uit het evangelie tot object van studie genomen, inzover zij in de literatuur als motief voorkomt, een uit- | |
| |
gebreid terrein van onderzoek. Een eerste hoofdstuk behandelt het tijdvak vóór de Hervorming, terwijl verder elk hoofdstuk een volgende eeuw afzoekt naar Verloren-Zoon-motieven. Zijn boek biedt soms verrassende beschouwingen en bemerkingen. Enige goede reproducties begeleiden de tekst.
Het nagaan van de sporen die een groot buitenlands schrijver in de Nederlandse literatuur naliet, is niet altijd een dankbaar werk. Het eist ontzaglijk veel speurzin en détailstudie. Dr R. Jans heeft het Nederlandse literatuurgebied afgespied om te komen tot een overzicht van de invloed en uitwerking die de eigenaardige figuur van Tolstoi en van zijn geschriften daarin gehad hebben. Alle drie dissertaties maken een goed figuur, de twee eerste zijn algemener van opzet, terwijl de derde wellicht de grootste speurzin eiste.
J.v.H.
| |
Studies aangeboden aan Prof. Dr Gerard Brom. - Dekker en v.d. Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1952, 246 pp.
Bij het afscheid van Brom als professor te Nijmegen hebben zijn talrijke vereerders hem, zoals dat bij zulk een gelegenheid meer gebeurt, een aantal studies, in boekvorm verzameld, aangeboden. Prof. L. Michels schreef een inleidend woord en een zestiental auteurs droegen een studie bij ter ere van de emeritus. De onderwerpen lopen uiteraard uiteen, maar bewegen zich toch binnen het belangstellingsgebied van de scheidende Professor. Ook enkele buitenlandse Professoren stonden een studie af voor deze uitgave. Pastoor Nolet beschouwt Brom als apologeet. Een uitvoerige bibliografie van Broms publicaties in boekvorm of als tijdschriftbijdrage toont de ongewone vruchtbaarheid van deze auteur over een tijdsverloop van bijna vijftig jaar.
J.v.H.
| |
Geschiedenis
Prof. Gaston Castella, Geschiedenis van de Pausen, vert. d. P. v. Veen. - J.J. Romen & Zonen, Roermond, 1952, afl. 17 + 18, f 2.75.
Met afl. 17 en 18 is dit grote werk over de pausen voltooid. Deze afl. zijn, evenals de vorige gewijd aan de werkzaamheid van de tegenwoordige paus Pius XII. Zijn vele encyclieken over de grote kwesties van deze tijd, zijn bemoeiingen voor de vrede, zijn menslievende tussenkomst tijdens de wereldoorlog worden uitvoerig toegelicht. Het werk besluit met een lijst van alle pausen met hun regeringsjaren. In deze rij is de thans regerende paus de 260ste. Dit uitstekend historisch boek zal zonder twijfel vele lezers vinden en kan ten zeerste aanbevolen worden.
K.J.D.
| |
Pietro Pirri, S.J., Pio IX e Vittorio Emanuele II dal loro carteggio privato. II: La Questione Romana. 1856-1864 (Miscell. Histor. Pontif. Vol. XVI-XVII). - Pontificia Università Gregoriana, Rome, 1951, XVI-599 en XII-332 pp., Lire 5.000.
In 1944 publiceerde P. Pirri het eerste deel van zijn uitvoerige geschiedenis van de betrekkingen tussen Pius IX en Victor Emmanuel II onder de titel: ‘La laicizzazione dello Stato Sardo. 1848-1856’; nu schenkt hij ons het tweede deel: ‘La Questione Romana. 1856-1864’ bestaande uit een volume tekst van 600 bladzijden en een kleiner volume met onuitgegeven documenten. Een derde en laatste deel zal hopelijk niet te lang op zich laten wachten.
Zoals men weet zijn de documenten van het Geheim Vaticaans Archief van de laatste honderd jaar voor het grote publiek nog niet toegankelijk. De grote verdienste van dit werk bestaat er in dat de auteur rijkelijk heeft mogen putten uit de onuitgegeven bronnen over Pius IX. Hij leidt ons van het hervatten der betrekkingen tussen Turijn en Rome in 1556, over het verlies van de Romagna, de Marken en Umbrië in 1860 en de uitroeping van het koninkrijk Italië in 1861 tot aan het voorstel van Engeland om de paus Malta als toevluchtsoord af te staan in 1864. Het boek geeft weinig of niets over de militaire gebeurtenissen, maar is des te uitvoeriger wat de diplomatieke onderhandelingen betreft. Naast Pius IX en Victor Emmanuel II zijn Antonelli, 's pausen knappe staatssecretaris en Cavour, de geniale eerste-minister van de koning van Piemont, de hoofdfiguren, met naast hen de raadselachtige Napoleon III, keizer van Frankrijk, die het lot van de Pauselijke Staten in handen heeft. Steunend op onwraakbare getuigenissen, die hij daarom in een afzonderlijk deel publiceert, weet de ervaren historicus talrijke feiten recht te zetten die de nationalistische Italiaanse geschiedschrijving van het Risorgimento had verdraaid. Daarom hopen wij, dat deze degelijke, uitvoerige en boeiend geschreven studie
| |
| |
over de Romeinse kwestie - voor alle katholieken de meest pijnlijke van de hele negentiende eeuw - in talrijke bibliotheken en bij vele historici een ereplaats zal krijgen.
M. Dierickx
| |
Chr. Dawson, Understanding Europe. - Sheed and Ward, London-New-York, 1952, X-261 pp., geb. 16.- c.
Onder de verscheidene merkwaardige boeken van de grote Engelse cultuurhistoricus, Chr. Dawson, is dit misschien het merkwaardigste en zeker het meest actuele. Steunend op een immense eruditie en op een klaar inzicht in het verleden en het heden, bezint Dawson zich over het wezen van Europa, dat hij daarom met Azië, de Europese koloniën en Amerika vergelijkt, en over de huidige crisis van de Westerse beschaving. Het is onmogelijk de rijke inhoud van dit werk in enkele regels samen te vatten. De hoofdgedachten zijn: Europa is een gemeenschap van natiën, met elk hun eigen taal, en is daardoor radicaal onderscheiden van Rusland en de U.S.A. Europa is gebouwd op het christendom en op een humanistische cultuur, door het christendom geadeld: daarom ligt zijn zending niet in de techniek of in de economie of in de militaire macht. Dringend moet de opvoeding er op gericht worden, de Europeanen bewust te maken van de diepe eenheid van de Europese natiën, die steunt op de christelijke godsdienst en de christelijke cultuur. Slechts wanneer Europa zijn christelijke ziel zal hebben teruggevonden - hier komt de katholiek Dawson tot hetzelfde besluit als de gelovige protestant Toynbee - zal men ook een staatsstructuur voor de Verenigde Staten van Europa kunnen vinden, die zowel de fundamentele eenheid als de historische diversiteit van alle Europese volkeren eerbiedigt, en daardoor aan de diepe behoeften en noden van dit werelddeel in onze tijd voldoet. Wij kunnen slechts wensen dat dit boek zo spoedig mogelijk in het Nederlands wordt vertaald, en door velen worde gelezen.
M. Dierickx
| |
Henri Pirenne, Histoire économique de l'Occident médiéval. Préface de E. Coornaert. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1951, 668 pp.
Wat vroeger voor Fruin gebeurde, en thans voor Huizinga, geschiedt ook voor de sinds vier jaar overleden Gentse professor Henri Pirenne: men is begonnen met het bundelen en uitgeven van zijn verspreide werken. Een eerste bundel verscheen in 1939 onder de titel Les villes et les institutions urbaines, maar de oorlog belette verdere publicaties. Alle historici, en vooral de economisch gerichte, zullen het als een gebeurtenis van belang begroeten dat een tweede bundel zo juist van de pers kwam. Daarin is opgenomen (pp. 155-361) ‘Le mouvement économique et social au moyen âge du XIe au milieu du XVe siècle’, in 1933 gepubliceerd in de Histoire générale, onder leiding van G. Glotz, en ook (pp. 363-419) ‘La fin du Moyen Age’, dat in 1931 verscheen in Peuples et Civilisations onder leiding van L. Halphen en P. Sagnac. Meer dan de helft van dit tweede boekdeel wordt in beslag genomen door 31 studiën over de economische geschiedenis der Middeleeuwen, die destijds in verscheidene tijdschriften in binnen- en buitenland het licht zagen.
Als de internationaal gewaardeerde grootmeester der economische historiografie ergens tenvolle die titel verdient, is het zeker in zijn geschriften over de Middeleeuwen. Daarom voldoet deze publicatie aan een algemene behoefte. Nu de geïllustreerde Histoire de Belgique van Pirenne bijna volledig is uitgegeven, kunnen wij slechts wensen dat al zijn andere geschriften binnen afzienbare tijd zullen worden gepubliceerd.
M. Dierickx
| |
Dr J.F. Verbruggen, De Slag der Gulden Sporen. Bijdrage tot de geschiedenis van Vlaanderens Vrijheidsoorlog. 1297-1305. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen- Amsterdam, 1952, XIII-341 pp., geïll., geb. Fr. 175, ingen. Fr. 135.
In een korte inleiding schetst de auteur de politieke, sociale en economische toestand van het graafschap Vlaanderen op het einde van de XIIIe eeuw, en in zijn slotbeschouwingen laat hij de volle draagwijdte van de overwinning van 11 Juli 1302 uitkomen: maar hierin ligt niet de eigen waarde van dit boek. Dr Verbruggen schenkt ons een meesterwerk van historische critiek, wanneer hij in een Eerste Deel de elf bronnen met de Franse versie van de Guldensporenslag en de drie bronnen met Vlaamse versie aan een onverbiddelijk wetenschappelijk onderzoek onderwerpt. Dit deel zal door historici zeer op prijs worden gesteld, minder door een gewone lezer. In een tweede deel gaat hij weer streng critisch en analytisch te werk om de aard van de Groeningekouter met zijn beken nauwkeurig te bepalen en om de getalsterkte van het Vlaamse en het
| |
| |
Franse leger vast te stellen. Daarna verhaalt hij in een vijftig bladzijden de voorbereiding van de grote slag en de slag zelf, op die gedenkwaardige 11 Juli 1302. Hierop slaan de woorden van het prospectus: ‘dit boek laat zich lezen als een roman, en wat een boeiende roman!’
Dank zij Verbruggen's studie staat het voortaan vast, dat het Vlaamse leger tussen de 8.000 en 11.000 zwaargewapende krijgslieden telde, die allen te voet streden, en het Franse leger 2.000 zwaargepantserde ruiters en een 5.000 man voetvolk; maar één ruiter gold toen zoveel als tien infanteristen! De overwinning werd behaald niet door krijgslist of dank zij verscholen grachten en sloten, zoals de Franse kronijken ons willen doen geloven, maar de Vlaamse burgers hebben de zware stoot van de Franse ruiterij manmoedig opgevangen om dan deze ruiters naar de Groeningebeek en de Grote Beek terug te drijven en ze daar onbarmhartig af te maken.
In zijn Woord Vooraf op dit boek schrijft de grote mediaevist Prof. Dr F.L. Ganshof: ‘Ik meen dat elke Vlaming - en trouwens elke Belg - Dr Verbruggen dankbaar zal zijn voor wat hij gedaan heeft om een van de belangrijkste feiten uit ons nationaal verleden beter te doen kennen’. En inderdaad, de auteur, doctor in de geschiedenis, kapitein van het Belgisch leger, repetitor aan de Kon. Militaire School, en uitstekende kenner van de middeleeuwse legerorganisatie en krijgstactiek, heeft ons hier een studie geschonken, zoals over geen enkele middeleeuwse veldslag bestaat, en die grote eerbied afdwingt.
M. Dierickx
| |
Erdmann Hanisch, Geschichte Sowjetrusslands 1917-1941 (Geschichte Führender Völker). - Herder, Freiburg i. Br., 1951, XII-306 pp., 1 kaart, geb. D.M. 14,50.
In de sinds lange jaren hoog aangeschreven reeks ‘Geschichte führender Völker’ verscheen zo pas deze geschiedenis van Sovjet-Rusland. Zij geldt als derde deel van een ‘Geschichte Russlands’, maar vormt toch op zichzelf een gesloten geheel. Zij loopt van de October-revolutie in 1917 tot de Duitse invasie op 22 Juni 1941. De schrijver Dr Hanisch was tot 1945 professor der Slavistiek aan de universiteit van Breslau, maar kon onder het nazi-regime geen vergunning tot publicatie van dit werk krijgen.
De auteur schetst helder en overzichtelijk de binnen- en buitenlandse moeilijkheden van het beginnende regime en de verwezenlijkingen onder de drie vijfjarenplannen; hij wijdt een lang en interessant hoofdstuk aan de buitenlandse politiek, vooral aan de handelspolitiek van Rusland, en eindigt met een hoofdstuk over de inwerking van de materialistische levensopvatting van het marxisme op alle takken van het culturele en op het godsdienstige leven in Rusland.
Wat in deze bondige en knap geschreven geschiedenis treft is de zuivere objectiviteit en de koele zakelijkheid, wars van alle sensatie en alle journalistiek. Nu wij, wegens de internationale spanning, enkel nog tendentieuze berichten over Rusland te horen krijgen, werkt dit boek bevrijdend. Wij bevelen het dan ook ten zeerste aan.
M. Dierickx
| |
J. Huizinga, Keur van gedenkwaardige tafereelen uit de vaderlandsche historiën volgens de beste bronnen bewerkt en naar tijdsorde gerangschikt met een inleiding van C.T. van Valkenburg. - Internat. Uitg. Het Wereldvenster, Amsterdam, 1950, 44 pp. 41 × 28 cm, 20 pltn.
Een originele uitgave van originele tekeningen. Wie de biografie van Prof. Dr Johan Huizinga door Dr H.A. Enno van Gelder doorbladerde, heeft er reeds enige specimena van diens tekenkunst kunnen bewonderen. Toen hij als Groningse jongen schoolging en later college liep, vond hij er genoegen in, treffende verhalen of anecdoten uit de vaderlandse geschiedenis in beeld te brengen. Twintig grote tekeningen werden hier gereproduceerd met de begeleidende tekst op de bladzijde ernaast. Zij munten alle uit door scherpe observatie van het detail, en nog meer door humor, door de zin voor het komische. Wie onze grote cultuurhistoricus in zijn wetenschappelijk werk bewondert - en wie doet dit niet? - zal met een blijvende glimlach op de lippen het spel van zijn tekenende phantasie in deze mooie uitgave volgen. Echt een boek om in een salon of in een ontvangkamer te leggen.
M. Dierickx
| |
Götz Freiherr von Poelnitz, Jakob Fugger. Quellen und Erläuterungen. - J.C.B. Mohr, Tübingen, s.d. (1951), XI-671 pp., 8 platen, 1 uitslaande kaart, ing. D.M. 44,40, geb. D.M. 49,40.
Het vorige jaar bespraken wij tamelijk uitvoerig het tekstgedeelte van dit merkwaardig werk (K.C.T. Streven, IV, Maart 1951, 667-668). Thans verschijnt
| |
| |
dit tweede deel met de bronnen en literatuuropgave, de aantekeningen en bijvoegsels. De auteur geeft hier zijn onderstructuur van documenten en statistieken als commentaar bij de tekst van het eerste deel, dat hij op de voet volgde. In het vorige deel had hij getracht Jakob Fugger niet alleen te zien als een typische handels- en beursman, maar ook en vooral als een sterke culturele en religieuse persoonlijkheid in dit tragisch tijdsgewricht van het eerste kwart der XVIe eeuw. In dit deel wordt heel wat materiaal daarover geboden, maar toch is de economische zijde hier meer uitgewerkt: tal van preciese opgaven en statistieken geven ons een concreet inzicht in de economie van toen. Voegen wij hier nog aan toe, dat archiefstukken werden opgenomen, waarvan de originelen onder de laatste oorlog werden vernietigd, en andere die moeilijk toegankelijk zijn. Een personen- en plaatsnamenregister van zeventig bladzijden, een uitslaande kaart met de nederzettingen en handelswegen der Fuggers in West-Europa, en enige platen verhogen nog de waarde van dit werk.
M. Dierickx
| |
Sprekend Verleden. Krantenlectuur 1795-1918. Bijeengebracht en ingeleid door Dr C.G.L. Apeldoorn. - J. Muusses, Purmerend, 1952, 124 pp.
Het was zeker een origineel idee enige typische krantenknipsels uit de laatste anderhalve eeuw te publiceren. In deze 67 berichten uit twee Noordnederlandse kranten is sprake van omwentelingen, krijgstochten en veldslagen, maar we vinden er ook doodgewone aankondigingen van sterfgevallen of begrafenissen, ongelukken, enz. De lezer van deze krantenlectuur garanderen wij enige prettige uren.
M. Dierickx
| |
Dr. H.H. Knippenberg: Dr. Hendrik W.E. Moller. - Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1952, 144 pp., f 3.25.
Als nummer 157 van de Opvoedkundige Brochurenreeks van Frater Rombouts publiceert de vriend en studiegenoot van Moller, Dr. Knippenberg, in opdracht van ‘Ons Middelbaar Onderwijs in Noord-Brabant’ deze levensschets. ‘Een posthume hulde aan de grote strijder voor het katholiek middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs’. Twaalf en een half jaar heeft het geduurd voordat iemand getracht heeft een volledig beeld van de veelzijdigheid van Moller te schetsen.
Ook al laat het boekje zich prettig lezen en geeft het een schat van wetenswaardigheden, het is niet meer dan het zich noemt: een schets, een voorstudie. Als zodanig verdient het onze waardering. Wie de definitieve biografie te schrijven krijgt, zal dit boekje niet kunnen missen.
Mededelingen en foto's de vereniging O.M.O. betreffende na Moller's dood, lijken me in deze levensschets niet op haar plaats.
Dr. M. de Haas
| |
Romans en verhalen
Niko Kazantzakis. Christus wordt weer gekruisigd. - Nederl. van André Noorbeek. - De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen, 1952, 311 pp.
In een Grieks dorpje in Klein-Azië worden de spelers uitgekozen die het komend jaar de rollen bij het Passie-spel zullen vervullen, Jesus, enige Apostelen, Judas, Maria Magdalena. Terzelfder tijd komt er een troep vluchtelingen aan uit een ander dorp, dat door de Turken is platgebrand. De zwervers worden door de notabelen van het eerste dorp afgewezen, behalve door Jesus en de Apostelen, die beseffen dat zij om zich in hun rollen in te leven Jesus bijzonder moeten navolgen. Dit loopt uit op een zo hevig conflict dat de Jesus-figuur, die geheel de zijde der vluchtelingen kiest, tenslotte door zijn mede-dorpelingen vermoord wordt. Dit merkwaardige gegeven heeft de Griekse schrijver op grandioze wijze verbeeld. Alles wordt symbool en het geheel is op groots epische wijze verhaald. Het Griekse dorpje wordt levend onder de hand van de schrijver, de harde, onmenselijk egoïstische Pope Grigoris met de rijke notabelen, de menslievende Christusvolgelingen onder aanvoering van de Pope Fotis. Alles wordt verhaald met grote eenvoud en natuurlijkheid, de eenvoud van het ware en echte. Kazantzakis heeft een prachtig boek geschreven, een boek dat meer heeft van een epos dan van een roman. Het menselijk egoïsme wordt hier gebrandmerkt en aan de kaak gesteld in al zijn huichelachtige laagheid en daarnaast zegeviert in zijn ondergang de opofferingszin en geestdrift voor Christus.
J.v.H.
| |
| |
| |
Evelyn Waugh, Men at Arms. - Chapman & Hall, London, 1952, 314 pp., 15 sh.
Deze roman, die het eerste deel is van een trilogie - aldus de informatie op de omslag - verhaalt de ervaringen van een Engelsman van over de dertig die na de mislukking van zijn huwelijk zich uiteindelijk opgenomen ziet in het leger, in de eerste maanden van de tweede wereld-oorlog. Als het verhaal sluit is hij wegens een enkele dommiteit als officier uit zijn regiment gezet. - Men verwachte geen satyre op toestanden in het leger: Waugh schijnt het procédé dat hem zulk een succes bracht definitief te hebben opgegeven; Brideshead Revisited deed dit vermoeden, Helena bevestigde dit, en in dit verband mogen we The Loved One wel beschouwen als een te laat gerijpte vrucht van zijn eerste trant van schrijven. Deze roman is ook geen oorlogsverhaal; het mist alle actie en alle vaart; het is zelfs vrij saai. We menen dat Waugh zich hier meer met karakterisering van enkele figuren heeft beziggehouden, en slechts met matig succes. Het duurt veel te lang en er wordt veel te veel gepraat voordat de hoofdpersoon eindelijk een enigszins eigen vorm aanneemt, terwijl de andere karakters nauwelijks tot leven komen. De logheid die mede hierdoor over het gehele verhaal ligt is waarschijnlijk voornamelijk aan een gemis aan inspiratie te wijten. Het geheel leest als een werk van worstelend zoeken met het gevolg dat menige passage niet echt aandoet; bizonder opvallend is dit waar het katholicisme rechtstreeks of zijdelings ter sprake komt. Mogelijk dat de volgende delen van deze trilogie, met waarschijnlijk meer actie, ons met de actie ook meer leven laten zien. Waugh is niet groot genoeg om te boeien met een probleem dat heel zijn wezen put uit een scherpe tekening van de karakters die hij schept.
W. Peters
| |
Marie Koenen, De werken van. De wilde Jager en Historische Verhalen. - Het Spectrum, Utrecht, Brussel, 1952, 435 pp., f 9.50.
In een tijd dat meerdere uitgevers zuchten over het niet verkopen van Gezamenlijke Werken van bekende auteurs, durft het Spectrum het aan de werken van Marie Koenen her-uit te geven. Een bewijs van de goede faam die deze schrijfster geniet. Het boven aangekondigde boek is het zevende deel en bevat o.a. de goede historische roman ‘De wilde Jager’. De werken van Marie Koenen verdienen inderdaad door geheel het volk, het Katholieke vooral, gelezen te worden. Het Spectrum zorgde voor een smaakvolle en tegelijk degelijke uitgave. Bij intekening is de prijs per deel f 9.50, afzonderlijk f 10.90.
J.v.H.
| |
Honoré de Balzac, Eugénie Grandet. Nederl. van Bart Goes, Reinaert-Reeks nr 16). - N.V. Arbeiderspers, Brussel, 1952, 242 pp., Fr. 25.
Albe, Ossenwagens op de Kim. 2de uitg. (Reinaert-Reeks nr 17). - N.V. Arbeiderspers, Brussel, 1952, 254 pp., Fr. 25.
R.H. Bartsch, Driemeisjeshuis, vert. door J. Haest en P. Thiry (Reinaert-Reeks nr 18). - N.V. Arbeiderspers, Brussel, 1952, 240 pp., Fr. 30.
De Reinaert-reeks wil bijdragen tot de culturele verheffing van de arbeider door hem voor de laagst mogelijke prijs literair en moreel hoogstaande en waardevolle lectuur te verschaffen. Met grote trefzekerheid doen de redacteuren van de reeks hun keuze. Maand voor maand brengen zij ons naast verdienstelijk werk van eigen bodem vertalingen van bekende buitenlandse schrijvers; meestal herdrukken, een enkele maal ook oorspronkelijk werk. De drie nummers die voor ons liggen bevestigen nogmaals hoe de reeks zich onverzwakt op peil weet te houden. Het eerste is een vertaling van Balzac, de grote baanbreker van het realisme in Frankrijk, met het klassiek-geworden type van de vrek, een soort mens geworden Schraapzucht. Het tweede brengt een herdruk van Albe's gave en nobele ‘roman van de trekkersvrouw’ met de geïdealiseerde figuur van Marijke Viljoen; het derde is een herdruk van de destijds bij Die Poorte verschenen, bruisende en schuimende Schubert-roman van Rudolf Bartsch. Het is allemaal volkslectuur, maar van een soort die ook elke intellectueel kan smaken en waarderen. En dat betekent wel de hoogste lof voor de Reinaert-reeks.
L. Monden
| |
Gabriël Gorris, Mayoba, de goede Kacike (Reinaert-Reeks, 19). - Arbeiderspers, Brussel, 1952, 291 pp., Fr. 30.
De heerlijke geschiedenis van een andere Hiawatha uit Columbus' tijd, aangrijpend verteld in een merkwaardig zuivere en dichterlijke taal. Warm aanbevolen voor volwassen lezers.
F.G.
|
|