| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dr G. Brillenburg Wurth, Het christelijk leven in de maatschappij. - J.H. Kok, Kampen, 1951, 300 pp., f 8,90.
In het derde deel zijner ethiek (ethiek te verstaan als theologische zedenleer) bedoelt de Gereformeerde Hoogleraar geen maatschappij-leer te beschrijven maar een christelijke Wirtschaftsethik. Zijn boek wil vanuit Gods openbaring in de H. Schrift als eigenlijke bron van theologische kennis een antwoord geven op de vraag, hoe de christen zich in het maatschappelijk leven te gedragen heeft. En inderdaad weet de schr. uit de Bijbel een schat van gegevens naar voren te brengen, die voor de beantwoording dezer vraag zeer kostbaar zijn: gegevens over de prediking van zonde, genade en gerechtigheid (waardoor de algemene houding van de mens tegenover het maatschappelijk leven bepaald wordt) en gegevens omtrent de mens, zijn goed en zijn arbeid. Niet alles, wat de schr. in dit opzicht betoogt, zal voor de katholieke theoloog aanvaardbaar zijn; maar desondanks is zijn boek ook voor katholieke theologen de studie overwaard.
Vanwege deze uitsluitend bijbelse fundering blijven talrijke problemen, die in een katholieke Wirtschaftsethik behandeld worden, in deze Gereformeerde ethiek onbesproken. En dit zeer bewust, want van de aanvang af neemt de schr. stelling tegen de katholieke Wirtschaftsethik, die volgens hem voor een heel groot deel uitsluitend op het natuurrecht gebaseerd is (blz. 45). Herhaaldelijk polemiseert hij tegen deze natuurrechtelijke opvatting (o.a. blz. 68, 189, 211-213, 236-237), waarbij hem de verhouding tussen natuurrecht en geopenbaarde zedenleer (evenals de verhouding tussen natuur en genade) volgens katholieke opvatting klaarblijkelijk ontgaat. Het merkwaardige
| |
| |
is echter, dat de schr. zijn uitsluitend schriftuurlijk standpunt niet consequent weet te handhaven en meer dan eens in economische problemen inzichten te kennen geeft, die vanuit de H. Schrift als enige openbaringsbron moeilijk te rechtvaardigen zijn. De natuur blijkt sterker dan de leer en het gezond verstand van de schr. wint het vaak van zijn principiële strijd tegen natuurrechterlijke ‘constructies’. Al is het boek daarom minder consequent: voor katholieken zijn die inconsequenties gemakkelijk te verwerken. Met instemming en waardering neemt men kennis van de gezonde en evenwichtige inzichten, die de schr. blijkt te bezitten omtrent talrijke verhoudingen in het maatschappelijk leven. De diep-gelovige instelling, die aan heel dit boek ten grondslag ligt, en de zuivere feeling voor problemen en oplossingen maken het lezen tot een bijna onverdeeld genoegen.
De schr. is zeer beslagen in de protestantse literatuur. Hij kent ook enige katholieke literatuur en weet deze oprecht te waarderen (o.a. blz. 26, 215-216, 225-226, 232-233, 243). Betere kennis van de katholieke literatuur had hem kunnen behoeden voor enkele opmerkingen, die men van een Hoogleraar niet zou verwachten. Wat hij schrijft over de z.g. dubbele moraal (blz. 201-202, 260-262, 266) en over de goede werken (blz. 259) had in een werk van zulke standing niet mogen voorkomen. De Encycliek Quadragesimo Anno wordt door de schr. op naam van Paus Pius XII gezet (blz. 247). Een drukfout wellicht?
Alles bijeen een belangrijk boek, waarvan wij de lezing (waarvoor verlof nodig is) vooral aan moraaltheologen kunnen aanbevelen.
A. v. Kol
| |
Robert Claude S.J., Contact avec l'Esprit. - Editions Alsatia, Paris, 1952, 208 pp., 250 frs.
De oorsprong van dit keurige werkje geeft meteen de wezenlijke inhoud ervan aan. De leden van een afdeling der Action catholique, waar verslapping was binnengedrongen, hebben zich beraad over de mogelijkheid om de eerste ijver terug te vinden. Zij komen tot het besluit: ‘Si nous voulons ressourcer la section, il faut d'abord nous ressourcer nousmêmes’. Zij stellen een code op voor het leven, waarvan zij de verschillende punten achtereenvolgens op hun veelvuldige bijeenkomsten bespraken. P. Claude, hun aalmoezenier, heeft de vrucht van deze vergaderingen samengesteld en gecompleteerd in een commentaar op de levensregel. De auteur, die reeds verschillende werkjes schreef, welke vaak ook vertaald werden, geeft hier op de meest pakkende en heldere wijze de fundamenten van het geestelijk leven weer. Zonder twijfel zal de jonge mens dit boekje met het grootste nut lezen en, wat meer is, al mediterend zich eigen maken. Ook zij, die leiders zijn van jonge mensen, zullen hier hun voordeel mee kunnen doen.
H. Geurtsen
| |
Robert Nash, S.J., The Seminarian at his Prie-Dieu. - Gill and Son, Dublin, 1951, 312 pp.
Degenen die zich voorbereiden op het Priesterschap vinden in dit werk van een reeds door vele dergelijke werkjes bekende auteur een rijke stof ter overweging. De schrijver is er goed in geslaagd om het eerste élan van de seminarist aan te grijpen en in overwegingen te verdiepen. Het getuigt van een brede ervaring. Wij zouden de hoofd-inhoud willen samenvatten met deze woorden: blijf edelmoedig in uw offerzin. Zijn boek kan meehelpen om de plicht van het gebed en de wil om dit zo goed mogelijk te doen om te zetten en te voltooien in een verlangen naar dit gebed. En dat is wel de mooiste vrucht die geplukt kan worden uit een meditatieboek.
H. Geurtsen
| |
P. Hubertinus O.F.M. Cap. God, Gezin, Gemeenschap. Handboek ten dienste van de godsdienstige vorming van de leerlingen op nijverheids- en ambachtsscholen en -cursussen. 2e deel. - L.C.G. Malmberg, Den Bosch, 1952, 214 pp., f 2,90.
De jongens van onze lagere nijverheidsscholen tonen een levendige belangstelling voor de vele vragen van het leven, zoals ze dat ontmoeten in de ervaringen met zichzelf, met thuis en met de grote wereld van de arbeid, waarin ze binnenkort hun intrede zullen doen.
Zoals in het eerste deel van zijn handboek, vertelt P. Hubertinus op
| |
| |
een frisse en boeiende manier over onze levenstaak t.o.v. God, Gezin en Gemeenschap. In dit tweede deel wordt de christelijke deugdenleer behandeld. Het is het eerlijke, hartelijke gesprek van iemand, die zijn jongens kent en die de verschillende begrippen niet alleen begrijpelijk, maar ook aangrijpend weet te maken.
De gehele uitvoering en vooral ook de illustraties helpen mee om dit godsdiensthandboek aantrekkelijk en interessant te maken.
H. de Haan
| |
Martin Harrison O.P. The Everyday Catholic. - Blackfriars, London, second ed., 1952, 376 pp., 18 s. 6 d.
Deze verzameling van ruim zeventig traktaatjes van meest ascetische aard verscheen in 1947; ze werd besproken in K.C.T. April 1949 op blz. 777.
W.P.
| |
Kardinaal Mercier en de priesteropleiding. Bijdragen uitgegeven ter gelegenheid van de honderdste verjaring van de geboorte van Kard. Mercier. - Seminarie Leo XIII, Leuven, 1951, 188 pp.
Naast de vele redevoeringen die bij deze plechtige verjaring werden uitgesproken, zal de aandacht van de lezer bijzonder getrokken worden door de studies die op de Academische zitting werden voorgedragen, en wel bizonder door de bijdragen van Kan. Van Steenberghen en Kan. Dondeyne: de eerste over de diocesane priester volgens Kard. Mercier; de andere over de theologische fundering van het priesterapostolaat. Enkele nota's bij de tekst van Kan. Van Steenberghen ontsieren de objectieve uiteenzetting van Kard. Mercier's leer. Deze stellingname in een vrij vinnig theologisch dispuut en enkele insinuaties ten overstaan van kloosterlingen verwonderen te meer daar men het debat wil beslechten met enkele teksten uit de Summa Theologica. Het probleem is heel wat dieper en reikt verder dan historische tekstkritiek.
J. Beyer
| |
Carlo Coccioli. Hemel en Aarde. Roman. Vert. F. Brugklaus. De Fontein, Utrecht. Sheed & Ward, Antwerpen, 1952, 296 blz.
Hemel en Aarde, van de Italiaanse schrijver Carlo Coccioli, is het (gefingeerde) levensverhaal van een heilig priester, Don Ardito Piccardi. Bijna alles is voortreffelijk in dit boek, behalve de heiligheid van Don Ardito. Deze is zo stroef en hard en onmenselijk dat ze moeilijk te aanvaarden is. Een Calvinistische of Jansenistische Heilige zou er zo uitzien. In hem drukt het kindschap van Satan meer dan dat het kindschap Gods verblijdt. Toch weet de schrijver, die een zeer intelligent en bekwaam man is, zijn held een menselijke gestalte te geven. Om Don Ardito heen beweegt zich een zeer reële, levendige wereld met haar zwakheden en laagheden, haar betere aspiraties en haar pogingen ten goede. Een tijdlang slaat Don Ardito een andere weg in en wordt hij zo ongeveer Radio-priester. Deze zwenking lijkt mij, gegeven zijn verleden, weinig natuurlijk. Het boek is rijk aan ideëen en diepzinnig en de auteur weet zijn wereldje kleurig en overtuigend voor te stellen. Het is een merkwaardige en zeer lezenswaardige roman, die bij herlezing nog wint, wat van weinig romans kan gezegd worden.
J.v.H.
| |
Philosophie, psychologie, sociologie
Matthias Thiel, O.S.B., Philosophieren, eine Anleitung. - Paulus-Verlag, Freiburg i.d. Schweiz, 1947, 100 pp., Fr. 4.80.
Men moet de titel goed lezen om de eigenlijke inhoud van dit werkje te vatten. Het is geen inleiding in de philosophie, het is geen leerboek voor philosophie, maar het wil een aanleiding zijn om persoonlijk te gaan philosopheren. Een eerste hoofdstukje handelt over de eigen aard van philosophische reflexie. Daarna geeft de auteur aan hoe men ook in een philosophiecursus tot echt philosopheren kan aanzetten. Het derde hoofdstuk is de kern van dit werkje. Daarin wordt in wezenlijke trekken de eigen methode van philosopheren onderzocht. Deze laat evenwel weer een zekere speelruimte toe. Daarom sluit dit werkje met een korte verhandeling over de verschillende wijzen van philosopheren. De schrijver is zich bewust, dat na de lezing van zijn keurig geschrift, nog alles gedaan moet worden. Maar dat hij tot philosophische bezinning aanzet, is buiten alle twijfel.
H. Geurtsen
| |
| |
| |
Ronsin, F-X, S.J., Gouverner c'est... aimer. - Spes, Parijs, 1951, 267 pp., Fr. Fr. 570.
Dit nieuwe werk van Ronsin geeft kort en bondig de hoofdgedachten weer van zijn uitstekend boek Pour mieux gouverner. Warm aanbevolen ook voor kloosterbestuurders en andere priesters die leiding geven aan kloosterzusters.
J. Beyer
| |
Chr. A. van Koppen, De daling van het nationale intelligentiepeil. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1951, 67 pp., f 1,25. (Opvoedkundige Brochurenreeks Nr 147).
Een samenvattend geschrift over dit probleem, waarin psychologische, sociologische, psychotechnische en eugenetische gegevens tot een geheel waren verwerkt, ontbrak in ons taalgebied. Ook dit werkje behandelt het probleem niet uitvoerig, doch de grote lijn der redenering is uiterst leerzaam.
De geboortedaling wordt in haar diepste kern door de schrijver terecht aan een psychologische ommekeer geweten. Hierin wordt hij trouwens door de meeste hedendaagse sociologen bijgetreden. De geboortedaling heeft naast haar quantitatieve, vooral ook haar qualitatieve zijde, nl. dat onderscheiden groepen een verschillend geboortecijfer hebben. Er blijkt een regelmatige vermindering van geboorten plaats te grijpen naarmate de maatschappelijke positie toeneemt. Bij de meer intellectuele laag van ons volk ontbreekt (generaliserend gesproken) al te vaak de wil om een talrijk kroost te verwekken (en op te voeden). De brug van dit gegeven naar een daling van het nationale intelligentiepeil vormt natuurlijk het probleem van de erfelijkheid der intelligentie en naar onze mening heeft de schrijver dit probleem wel wat te eenvoudig voorgesteld. Er zijn namelijk zoveel erfelijke en niet-erfelijke factoren, die de intelligentie onrechtstreeks beïnvloeden, dat wij nog lang niet aan een klaar inzicht toe zijn. Dientengevolge boet ook de volgende noodkreet veel van zijn zeggingskracht in: ‘Zal het Nederlandse volk - en we mogen dit uitbreiden tot geheel West- en Midden-Europa - voortgaan op de ingeslagen weg, dan betekent dit niets minder dan de ondergang onzer Cultuur...’
Een afdoende oplossing voor het probleem der qualitatieve geboortedaling ligt in de immateriële sfeer, de sfeer van godsdienst en zedelijkheid, van geest en ideaal. Het probleem van het behoud onzer cultuur is veel meer omvattend dan dat der geboortedaling.
Hoe verdienstelijk dit werkje ook is, toch ontbreekt er o.i. een onderzoek naar het ouderlijk milieu van de intellectuele elite. Een onverwacht hoog percentage hiervan komt immers van het platteland, uit milieus van gemiddelde welstand en uit grote gezinnen. Dit percentage zou aanmerkelijk kunnen worden opgevoerd en er zou dus niet meer zoveel geestelijk kapitaal verloren gaan indien - zoals andere landen dit o.a. door beurzen hebben mogelijk gemaakt - alle standen en alle gewesten gelijke kansen zouden krijgen ten aanzien van hoger onderwijs.
A. Sch.
| |
C. van Emde Boas, en andere. Mens en Gemeenschap. - J. Muusses, Purmerend, 1950, 236 pp., f 5,25.
Op de omslag staan de namen der schrijvers, de titel en de ondertitel (Sociaalpsychologische studies) tegen een druksel, dat bestaat uit een voortdurende herhaling van de namen Freud, Marx, Kelsen, Fenichel, Fluegel, Lecoutre, Engels, Alexander, Venable, Landauer, Lukacz, Fromm, Benedict, Rubinstein, Pawlow, Horkheimer, Freud (zie boven). En hiermede kent men reeds de hoofdrichtingen voordat men dit werk heeft geopend. De schrijvers behoren tot een z.g. sociaal-analytische werkgroep, die haar naam ontleent aan de omstandigheid, dat zij de verschijnselen der sociale psychologie wil bestuderen met de methodiek van een dialectisch-materialistisch gefundeerde psycho-analyse. Afgezien van het onwetenschappelijke feit, dat men een zo jonge wetenschap niet met een van tevoren bepaalde methodiek mag benaderen - daar immers slechts bij het geleidelijk voortschrijden der wetenschap een adaequate methode kan gevonden worden - maar ook zijn de beide voornaamste uitgangspunten - Freud en Marx - reeds van andere zijden als te a-prioristisch bewezen. De schrijvers huldigen als hun grondstellingen, dat de psychologische ontwikkeling der individuen verloopt volgens mechanismen, die de psycho- | |
| |
analyse van Freud heeft gepretendeerd, en dat de wisselwerking tussen maatschappij en individuen geschiedt volgens het dialectisch materialisme. De ontwikkelde lezer, die aldus gewaarschuwd is, kan dit boek met vrucht lezen, niet om een juiste visie op ‘Mens en Gemeenschap’ te krijgen, doch om kennis te maken met een denksysteem en een gedachtenwereld, waarin men blind is voor eigen eenzijdigheid en ontoereikende logica. De waardevolste bijdragen zijn diegene, waarin de orthodoxe Freud als historische figuur wordt beschreven. Voor hen, die niet op de hoogte zijn van de juiste draagwijdte en waarde van het Freudianisme is dit boek af te raden.
A. Sch.
| |
O. Mandigers, Leerboek der Opvoedkunde. 1. Psychologie, 3e dr., 251 pp., f 4,90, geb. f 5,65. 2. Didactiek, 3e dr., 366 pp., f 6,90, geb. f 7,65. 3. Godsdienstige en zedelijke vorming, 303 pp., f 5,50, geb. f 6,65. - L. Malmberg, Den Bosch.
Broeder Mandigers heeft reeds een gevestigde naam, niet alleen als paedagoog, maar ook als auteur van paedagogische werken. Alleen reeds uit het feit, dat twee van zijn werken een derde druk beleven, schijnt de waarde voor de practijk te blijken. Deze waarde willen wij niet ontkennen, doch zelfs uitdrukkelijk bevestigen ten aanzien van zijn ‘Didactiek’ en ‘Godsdienstige en zedelijke vorming’, maar ten aanzien van zijn ‘Psychologie’ zouden we toch de opmerking willen maken, dat het boek niet overzichtelijk genoeg is. Een beginneling (en waarschijnlijk ook menige ouderejaars) beschikt niet over voldoende inzicht om in de stof, zoals die hier wordt geboden, hoofdzaken van bijzaken en voorbeelden te onderscheiden. Het is een moeilijk boek voor degene, die voor een examen staat. Allereerst zou dit in de druk beter tot uiting moeten komen, doch ook de schrijver had zijn stof overzichtelijker kunnen indelen.
Anderzijds vinden wij dit deel te detaillistisch en is te weinig de hele mens naar voren geschoven. Al dient dan de stof afgestemd te zijn op toekomstige onderwijzers, ook onderwijzers hebben het recht - zij hebben juist de plicht - een goed psychologisch inzicht te verkrijgen, dat hen leert begrijpen en verstaan.
A. Schr.
| |
Dane Rudhyar, Astrologie, aanleg en karakter. - De Driehoek, 's-Graveland, 1950, 486 pp., f 14,50.
De naam van de schrijver, die de vader is van de z.g. ‘Harmonische Psychologie’ (d.i. een nieuwe formulering voor C.G. Jung's methode t.a.v. oude technieken in Philosophie en Psychologie) zegt ons reeds, dat ons hier een werk wordt aangeboden met sterk mysterieuze inslag. Rudhyar wenst hier een volledige herziening van de astrologische begrippen op grond van de hedendaagse Wiskunde, Philosophie en Psychologie aan te bieden. Doch deze in Parijs geboren en in de Atlantische gemeenschap opgegroeide veelzijdige figuur heeft zijn Oosters bloed niet verloochend.
De geschiedkundige proloog en de hoofdstukken over ‘De Astrologie en het moderne denken’ en de ‘De Astrologie en de analytische Psychologie’ bieden nog het meest aanvaardbare materiaal.
Al heeft dit lijvige werk in landen, waar een sterkere horoscoop-mentaliteit heerst, nogal opgang gemaakt, zijn vertaling in het Nederlands lijkt ons vrij overbodig. Wegens de theosophische strekking blijft dit werk voorbehouden voor zeer rijpe geesten.
A. Sch.
| |
Dr J. Koekebakker, Kinderen onder toezicht. - J. Muusses, Purmerend, 1950, 3de druk, 295 pp., f 6,50.
Het asociale kind vormt een psycho-paedagogisch probleem, dat steeds meer in het centrum der belangstelling kwam te staan, niet alleen van de zijde der overheid en de organisaties voor kinderbescherming, maar vooral ook van de zijde der practiserende psychologen.
De bestudering van deze problematiek volgt drie hoofdrichtingen: De eerste analyseert de factoren, die het wangedrag bepalen, waardoor het inzicht in de sociale en psychologische oorzaken van de kindercriminaliteit wordt vergroot. De tweede is gericht op de resultaten der kinderbescherming. De derde bestudeert vooral de heropvoedingsmethodes en deze stu- | |
| |
die omvat ook het toezichtswerk.
De schrijver beproeft hier nu een analyse van de techniek van het toezicht aan de hand van typerende gevallen. Hij omlijnt de verschillende methodes, waarop de beïnvloeding van de kinderen en hun gezinnen tijdens patronaat of gezinsvoogdij gebaseerd is. Hierbij kon hij steunen op een uitgebreide ervaring, terwijl hij ook de literatuur goed verwerkte. Na in het eerste deel psychologische gegevens te hebben belicht, bespreekt de auteur in het tweede deel de practijk van het toezichtswerk. Dit boek biedt vele aspecten, die tot nog toe slechts bekend waren aan hen, die ten nauwste bij het werk der kinderbescherming betrokken zijn. Het ware echter te wensen, dat niet alleen zielzorgers, juristen, artsen en psychologen, maar vooral ook de ontwikkelde leken dit boek zouden lezen. In de gezinsvoogdij ligt immers een prachtig apostolaatsterrein en degenen, die dit idealisme in de realiteit opbrengen, zijn nog altijd ver in de minderheid tegenover degenen, op wie men een beroep zou willen doen.
A. Schrijnemakers
| |
Henri de Lovinfosse en Gustave Thibon, Solution sociale. - Edition ‘Les Journées de Waasmunster’, Waasmunster, 1951, 166 pp.
De schrijvers leggen aan het publiek hun ontwerp voor ter oplossing van de sociale vraag. Het grondprincipe ‘convergentie der belangen’, komt reeds op het titelblad tot uitdrukking: twee aaneengeketende vuisten, symbolische voorstelling van Arbeid en Kapitaal, staan er in scherpe tegenstelling tot het bekende marxistische zinnebeeld.
Het eerste deel stelt een diagnose, bepaalt een ideaal en biedt een remedie. De diagnose bevat niets nieuws: iedereen weet dat alle kwaad wortelt in het egoïsme, zij het dan individualistisch of collectivistisch gekleurd. Het ideaal kan men alleen maar toejuichen: genoeg vrijheid zodat de orde niet ontaardt in automatisme en slavernij; genoeg orde zodat de vrijheid niet omslaat in anarchie (31). De remedie is origineel gedacht: naast de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht moet een vierde macht komen, een economische opperinstantie. Samengesteld uit experts en magistraten, benoemd door de wetgevende macht, heeft die instantie als taak: de loonpolitiek omvormen, de geldpolitiek in rechte banen terugbrengen, de toltarieven ombouwen, de inheemse markt bevrijden van en beschermen tegen kartels en trusts, het belastingsstelsel afbouwen en vereenvoudigen.
In het tweede deel worden sommige hervormingen, nl. loon-, douane- en belastingspolitiek, aan Belgische toestanden en mogelijkheden getoetst.
In het derde deel bewijzen de auteurs, aan de hand van pauselijke documenten, dat hun programma in overeenstemming is met de traditionele katholieke sociale leer - maar sluiten niet uit dat andere structuren mogelijk zijn.
Het werk munt uit door originaliteit, bezieling en moed; de schrijvers prediken een hoogstaand ethos. Of iedereen hen volgen zal is een andere vraag. Hoe gewettigd de kritiek is op bepaalde toestanden, stromingen en organisaties, toch gaan de aphoristische zeggingskracht van de literator G. Thibon en de agressieve instelling van de ondernemer H. de Lovinfosse wel eens te ver. Hebben de syndicaten den arbeiders alle vrijheid van handelen en denken ontnomen (17); is het niet al te gemakkelijk de Staat als een vampier te schilderen (21); kan men in alle eerlijkheid kritiek uitoefenen op de ravitailleringsprincipes tijdens de oorlog (23)? De zwaarste kritiek zal echter gericht worden tegen de economische instantie in de Staat. We willen de vraag naar het ‘autonome’ karakter dezer instelling niet urgeren, maar recente juridische feiten in ons land en de antitrust-wetgeving in Amerika dwingen tot wantrouwen. Enkele vragen slechts over de werkingsmogelijkheid en de taak dezer instantie. Over welke gegevens zal zij beschikken om het loon te koppelen aan de productiviteit van een bepaalde onderneming of om de toltarieven voor een bepaald importartikel vast te leggen? Houdt zij zich aan de publicitair vrijgegeven cijfers of heeft ze recht op inzage en contrôle van de werkelijke boekhouding? Stippen we terloops aan dat de auteurs lagere lonen in landelijke gewesten normaal
| |
| |
en rechtvaardig vinden op nationale basis maar in de internationale verhoudingen dit loonverschil als onrechtvaardig betitelen en het met een invoerrecht willen wegwerken (90). Ook de decentralisatie in de finantiële, economische en organisatorische sector is een zware opgave voor de economische macht: wordt de fijnmechaniek van Zwitserland of de textielproductie uit Vlaanderen niet te gemakkelijk op de hele productiesector geprojecteerd?
Niet iedereen ook zal akkoord gaan met sommige algemeen economische oordelen van de auteurs. Het is wel erg optimistisch gedacht de crisis te kunnen wegwerken alleen met hoge lonen en scherpe maar eerlijke concurrentie; het kan toch wel zijn belang hebben te bepalen hoeveel het kapitaal voor zijn bezitters opbrengt en volgens welk criterium men de ‘dienst’ van het kapitaal berekent; de rol van het goud als gelddekkingsfactor en het probleem van de gouden standaard als internationale evenwichtstechniek ligt en theoretisch en practisch niet zo eenvoudig.
Zoals de meeste werken die in de lijn liggen van de ‘derde weg’, vooral door Röpke, Mises en Hayek uitgetekend, treft ook hier het kritisch gedeelte het sterkst de lezer en spreekt ook hier een algemeen menselijk en veeleisend beroepsethos. Om zijn vermanende toon, om zijn ethische bezinning en zijn tot kritiek dwingende voorstellen is ook dit boek waardevol.
J. De Mey
| |
Letterkunde en cultuurleven
E.M. Butler. The Fortunes of Faust. - Cambridge University Press, London, 1952, 365 pp., 30 s.
Deze interessante studie behandelt de lotgevallen van de Faust-legende vanaf het begin der zestiende eeuw tot en met het verschijnen van T. Mann's Die Entstehung des Doktor Faustus, Roman eines Romans, in 1949. Niet ieder optreden van Faust in de literatuur wordt besproken, maar de beperking tot een vijftigtal getuigt van de ene kant van de degelijkheid van dit werk, is van de andere kant een aanwijzing dat het de vakman meer zal aanspreken dan de ontwikkelde lezer. Voor deze laatste, zo hij enig interesse heeft voor onsterfelijke literaire scheppingen, zal deze studie een waardevolle Faust-encyclopaedie zijn.
P. Peters
| |
Prof. Dr W.J.M.A. Asselbergs, Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, dl 9: Het tijdwerk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde. - N.V. Standaard-Bh., Antwerpen; Teulings Uitg.-Mij, 's-Hertogenbosch, 1951, XII, 426 pp., 16 pl., geb. leder of linnen: Fr. 375, half marokijn: Fr. 475.
Er werd destijds van verschillende zijde aan de heer Van Duinkerken verweten dat zijn veelzijdigheid hem meer dan eens over het paard had getild, dat hij zijn tegenstanders tactloos te lijf ging en dat hij zich soms erg ongegeneerd uitliet. Bij de lezing van dit 9e deel van de geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden zal vermoedelijk niemand er aan denken om de samensteller van dit lijvig, vlot geschreven en interessant boekdeel één van dergelijke verwijten te maken.
Van Duinkerken behandelt hierin de geschiedenis van de Nederlandse letteren vanaf de tachtigers tot en met de generatie die debuteerde tussen c. 1907 en c. 1918. In een tiende deel zal een betrekkelijk bondig overzicht volgen van dezelfde geschiedenis tot op heden.
Het doet ongetwijfeld wat vreemd aan, schrijvers van de generatie 1893-1907 in hun ganse ontwikkeling tot op heden behandeld te zien, terwijl anderen die iets later debuteerden doch hun loopbaan reeds beeindigd hebben helemaal niet vernoemd worden. Maar er valt niet te ontkomen aan onoplosbare moeilijkheden wanneer men de eigentijdse gegevens in het harnas van een plan wil steken; en, de beweging van tachtig uitgezonderd, behoort niets van deze geschiedenis reeds werkelijk tot datgene wat ‘geschied is’.
Dit boek heeft ondertussen zeer grote verdiensten. Wat bijzonder aangenaam verrast is het feit dat éénzelfde auteur niet verdeeld wordt over verschillende hoofdstukken. Datgene immers wat de lezer interesseert is niet op de eerste plaats b.v.
| |
| |
een Fred. Van Eeden als tachtiger, maar F.v.E. als mens, zijn verschijning in haar totaliteit. Er steekt bovendien een scherp reliëf in de wijze waarop hoofd- en bijfiguren onderscheiden worden. Aan de oprichters van de Nieuwe Gids werd veel zorg besteed, vooral aan de gecompliceerde persoonlijkheden van Verwey en Van Eeden. Het verdient verder alle lof dat ook Leopold, Boutens en H. Roland Holst zo ruim werden bedacht. Wanneer Van Duinkerken hoofdfiguren als deze behandelt, stelt hij zich niet tevreden met een summiere inlichting, maar treedt hij naar voren, desnoods tot in het detail, met zijn eigen visie op de auteur in kwestie, degelijk gedocumenteerd en verantwoord. Hoofdzakelijk aan de soliede beschouwingen omtrent de hoofdfiguren zal dit boek zijn grote en duurzame bruikbaarheid te danken hebben.
Ten slotte was het een uitstekend idee de literaire geschiedenis niet al te nauw af te bakenen: V.D. heeft een interessant hoofdstuk over de begeleidende stromingen van de tachtiger-beweging: over de opkomst van de hogere burgerscholen, de vrouwenbeweging, het impressionisme, het naturalisme enz. En hij besluit zijn boek met een boeiend overzicht van drama en toneel, literatuuronderwijs, journalistiek en streekliteratuur: zo dat de letterkunde gaat leven tegen de achtergrond van culturele en sociale beschouwingen.
Pas na het lezen van een boek als dit gaat men beseffen wat de beweging van '80 en de Nieuwe Gids, hoe vaak ze de laatste jaren ook gesmaad en gekleineerd werd, aan invloed heeft betekend. Een Van Schendel, een H. Roland Holst, een Van der Leeuw... hebben bewust een andere weg gekozen dan de tachtigers, maar, ook in hun reactie daartegen, hebben alle belangrijke schrijvers bij de Nieuwe Gidsers geleerd wat ‘kunst’ was. Men kan het met de tachtigers op vele punten grondig oneens zijn, maar men kan of wil ze niet wegdenken uit onze geschiedenis.
Er is ook critiek mogelijk op dit 9e deel. Wellicht zouden velen meer belang hechten aan een figuur als Couperus, en een duidelijker onderscheid maken tussen zijn enkele gróte romans en zijn kleiner werk. We zouden Aart van der Leeuw niet begiftigen met ‘een sterke innerlijke religiositeit’ (daarin dus Hulsker niet volgend). Het wekt eveneens enige verwondering dat de begrippen realisme, naturalisme en impressionisme niet scherper werden afgebakend. Het laatste wordt wel uitvoerig besproken, maar we vernemen amper een woord over de verhouding van dit impressionisme tot het realisme en het naturalisme: terwijl er toch juist hieromtrent een zonderlinge discussie en verwarring heerst.
Deze opmerkingen doen niets af aan de grote waarde van dit imposante werk, dat vlotheid paart aan degelijkheid:
omne tulit punctum qui miscuit
J. Noë
| |
Dr Gilbert Degroote, Brieven van Erasmus (K.V.H.U., Verh. 421). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, 54 pp., Fr. 25.
Men is enigszins verrast over deze titel, want het boekje bevat geen brieven van Erasmus, maar een aantal losse gegevens uit brieven van hem, zijn opinies over alles en nog wat, over zijn aangenaam verblijf in Engeland, de onveiligheid van het reizen, antieke wijsheid enz. Niet on-interessant voor belangstellenden in de Rotterdamse humanist.
J. Noë
| |
Algemene Kunstgeschiedenis. - De Kunst der mensheid van de oudste Tijden tot Heden. Deel V, onder redactie van Prof. Dr F.W. S. van Thienen. - W. de Haan N.V., Utrecht; De Sikkel, Antwerpen, 1950, 511 pp., geïll. Fr. 300.
Het vijfde deel van de Algemene Kunstgeschiedenis heeft zich een groot doel voor ogen gesteld: een overzicht te geven van de kunst der drie laatste eeuwen, die misschien niet zó belangrijk is door de hoge artistieke waarde, maar wel zeer interessant door de vele problemen, in deze tijden opgeworpen, en geheel of gedeeltelijk opgelost. Kundige vaklui beschrijven ons in dit deel de kunst van Italië, Frankrijk en Spanje in de eeuwen van de barok, in drie goedverzorgde, overzichtelijke hoofdstukken. De drie volgende hoofdstukken beschouwen de kunst van de, op artistiek gebied, zeer bewogen 19de en getourmenteerde 20ste eeuw.
| |
| |
Wanneer men in zó'n handboek in vogelvlucht de diverse perioden en stijlen overziet, dan valt het op, hoe de tijden die hier het eerst behandeld werden, heel wat grootser van inspiratie en geesteshouding waren dan de onrustig-zoekende moderne tijd, die voor zijn geestelijke onrust toch blijkbaar niet de imponerende en juiste vorm kan vinden, waarin zijn vreugde, maar vooral zijn lijden op eminente wijze wordt uitgedrukt. Het blijven min of meer geslaagde poginken, die in hun onvolmaaktheid vooral getuigenis afleggen van de innerlijke verscheurdheid waaraan de moderne mens, en daarom ook de moderne kunst, lijdt. De variatie in kunstopvattingen en uitingen die met filmische snelheid aan ons oog voorbijgaat, doet arm en onevenwichtig aan tegenover de majestueuze eenheid die b.v. de kunst van de barok kenmerkt. Ongetwijfeld had men toen ook in de kunst, die nu aan ons als een eenheid verschijnt, verschillende tendenzen, maar deze waren meer als de diverse bladeren aan een boom, terwijl de richtingen in de moderne kunst zelfstandige, verschillende, maar o zo kleine en krampachtig gekoesterde cactusplantjes lijken, bijeengebracht in een broeikasje.
Het is de grote verdienste van dit boek, dat de schrijvers goed gewezen hebben op de variaties in de kunstrichtingen van de laatste eeuwen. Men leest er voortreffelijke beschouwingen, zoals b.v. de verhandeling over de barok, die een juist inzicht geeft in de betekenis van deze stijl; over de Spaanse kunst, aantrekkelijk door de goede samenvattingen van de voornaamste zaken, terwijl het beeld niet dor en al te nuchter wordt. Vermelding verdient ook het goede overzicht over de schilderkunst sinds 1800.
Naast het vele goede dat dit vijfde deel ons biedt, zijn er toch enige aanmerkingen te maken; zo valt het op, dat men met sommige katholieke zaken niet steeds goed raad weet. Er wordt gesproken over ‘de orde van San Filippo Neri, de Oratorianen’ (p. 15). Deze Oratorianen zijn geen orde, maar een congregatie. Over de barokstijl als jezuiten-kunst wordt geen nieuw inzicht gegeven; zelfs het probleem lijkt hier niet juist gesteld. Hierover zijn de laatste jaren verschillende verhelderende beschouwingen geschreven, o.a. door E. Mâle en J.W. Kerssemakers S.J. Ook de beschouwing over de geschiedkundige achtergrond van de 17de eeuw, het z.g. verval der R.K. Kerk, dient herzien te worden (p. 16). En zeer vermoedelijk zal iedere kenner van de geest van St Ignatius de wenkbrauwen fronsen, wanneer hij elders in dit boek leest ‘de pessimistische ascese van Loyola’ (p. 179). Ook de opmerking dat Ignatius in zijn ‘Geestelijke Oefeningen’, bij ‘de voorstelling van de plaats’ niet terugdeinst voor de hevigste suggestie die tot alle zintuigen spreekt’ (p. 177) klinkt nogal overdreven. Op p. 184 wordt gesproken over Posserino; dit zal wel Possevino moeten zijn.
Ziedaar enkele tekortkomingen die wij ontdekten in dit uitstekende werk. Zij zijn niet zeer talrijk, maar maken het toch wenselijk dat men bij catholica betrouwbare auteurs raadpleegt. Dit wordt nogal eens vergeten, waardoor ook de wetenschappelijke waarde van de beschouwingen geweld wordt aangedaan.
De uitgave van dit boek is uitstekend verzorgd. Talrijke goede en goed-gekozen illustraties verluchten de tekst op intelligente wijze; zo kan ook de niet-vakman dit werk lezen, en op prettige wijze worden ingeleid in de rijkdommen van de geest.
C. de Groot
| |
Algemene Kunstgeschiedenis. - De Kunst der mensheid van de oudste Tijden tot Heden. Deel VI, onder redactie van Prof. Dr F.W.S. van Thienen. - W. de Haan N.V., Utrecht; De Sikkel, Antwerpen; 1951, 383 pp., geïll., Fr. 300.
Wanneer men de handboeken der kunstgeschiedenis openslaat, valt het op, hoe weinig aandacht daar doorgaans besteed wordt aan de kunst van de niet-europese volken. Men krijgt uitvoerige overzichten over de artistieke prestaties van het Westen, maar wil men weten wat de z.g. exotische kunst voor schatten bergt, dan moet men grijpen naar speciale studies over dit onderwerp. Springer's groot handboek der kunstgeschiedenis b.v. rept met geen enkel woord over dit thema, en het is niet het enige handboek dat deze kunst stilzwijgend voorbijgaat. K. Woermann had als bijzonderheid in zijn
| |
| |
groot werk, dat hij de kunst van alle landen, en volken behandelde. Deze opzet was toe te juichen, al viel de uitwerking ook tegen. Bovendien is dit boek momenteel vrij moeilijk te krijgen.
En nu wordt ons als zesde en laatste deel van de Algemene Kunstgeschiedenis een uitstekend verzorgd werk aangeboden, dat uitsluitend gewijd is aan de exotische kunst. Dit is op zich reeds een grote verdienste van deze prachtige Nederlandse kunstgeschiedenis, die nog zoveel andere goede eigenschappen bezit. Wanneer men nader kennis maakt met de kunst die in dit laatste deel behandeld wordt, bemerkt men pas goed wat men mist, als in de beschouwingen over de kunst, de verrichtingen van de niet-europese volken worden voorbijgezien.
De laatste tientallen jaren is de kunst van China en Japan ons zeker door tentoonstellingen en publicaties meer nabij gekomen, en wij hebben de weergaloze techniek op kunstgebied van deze volken leren bewonderen, al bleef de geest die dit werk bezielde nog vaak voor ons verborgen. Maar hoeveel gebieden zijn er niet, waarvan wij practisch nog helemaal niets weten. Hoe weinig is ons, in 't algemeen bekend van de oude kunst van Peru, Mexico, Achter-Indië en Tibet.
Dat de kunst der niet-europese volken aangrijpend, ja, zelfs overweldigend-mooi kan zijn, zal ieder toegeven, die ooit in Zuid-Spanje de heerlijke bouwwerken zag die dateren uit het tijdperk van de Moorse overheersing, en die nu nog aan dit land zijn fantastisch, exotisch en kleur-rijk aspect geven.
Over al deze artistieke wonderen worden wij in dit boek uitstekend ingelicht, terwijl goed foto-materiaal ons een behoorlijke, zij het ook uit de aard der zaak onvolledige, indruk geeft van deze schone vreemde wereld.
Nu is dit grote werk, in zes delen, voltooid. Onze kunst-literatuur is een prachtig en belangrijk oeuvre rijker geworden, dat de andere landen ons kunnen benijden. Het laatste deel, dat een zelfstandige plaats inneemt in deze grote kunstgeschiedenis is ook afzonderlijk te krijgen onder de titel: Exotische Kunst. De uitgever is aldus de liefhebber van vreemde culturen wel zeer tegemoet gekomen.
C. de Groot
| |
Wetenschap
F.E. Simon, The Neglect of Science. Essays adressed to Laymen. - B. Blackwell, Oxford, 1951, 138 pp., sh. 8/6.
In een reeks vlot geschreven artikelen voor de ‘Financial Times’ onderzoekt de auteur enige vragen die gesteld worden door de interferentie van de wetenschap met het sociaal leven. Naast een paar Essays over de atoomenergie, de reuzenrekenmachine en het efficiënte gebruik van de energiebronnen, bespreekt hij het belang van het wetenschappelijk onderzoek voor de industriële vooruitgang. In duidelijke termen toont hij aan dat wetenschappelijk onderzoek op de fabriek degelijke technische geschooldheid de succesvolle ontwikkeling der Duitse en Amerikaanse industrie mogelijk maakten, en dat het gemis daaraan de hoofdreden is waarom de Engelse industriëlen zoveel moeite hebben om met hun waar de vreemde markten te veroveren. Doch belangrijker dan het technisch industriëel onderzoek is het zuiver wetenschappelijk onderzoek, zonder hetwelk het eerste niet eens zou bestaan. Bij gebrek aan onbaatzuchtige navorsingen naar een juister inzicht in de natuurverschijnselen zou er geen scheikunde bestaan, geen electronica, geen moderne geneeskunde. Had Einstein het ‘nutteloos’ geacht na lange en pijnlijke speculatieve overwegingen zijn ‘Relativiteitstheorie’ op te stellen, dan zou de atoomenergie ons nog steeds onbekend zijn.
Ongelukkig is het zo, dat de industrie slechts met tegenzin haar credieten aan het onbaatzuchtig onderzoek verleent, en moedwillig vergeet dat de resultaten ervan voor haar van meer belang zijn dan de grondstoffen of de krachtbronnen, omdat aan de geestelijke drijfkracht en de grenzeloze vindingrijkheid der zuivere wetenschap de industrie niet alleen haar gigantische en winstgevende ontplooiing dankt maar zelfs geheel haar bestaan.
Fr. Elliott
| |
| |
| |
A. Franklin Shull, Evolution (McGraw-Hill Publications in the zoological Sciences). - McGraw-Hill Book Cy, Londen, 1951, 322 pp., rijk geïll., sh. 44/-.
Het werk van Shull over de evolutieleer is eerst en vooral bestemd voor studenten die nog maar weinig of zelfs volstrekt geen biologie studeerden. Kort en bondig geschreven kan het ook gelezen worden door iedereen die kennis wil maken met de theorie van het ontstaan der soorten. Een reeks hoofdstukken, die ongeveer de helft van het werk beslaan, behandelen de historiek der evolutieleer en de algemene gegevens uit de dierengeographie, de palaeöntologie, de systematiek en de vergelijkende anatomie, die de juistheid van het ‘feit’ der evolutie moeten staven. Daarna gaat de auteur verder met het onderzoek van de genetische mechanismen die toelaten dit feit ‘wetenschappelijk te verklaren’, zoals de variatie, de recombinatie, de selectie, de isolatie. De uiteenzetting wordt geïllustreerd door een goed gekozen feitenmateriaal, gehaald uit de meest verschillende takken der biologie, en ten behoeve van de niet ingewijde lezer sterk geschematiseerd. Van een handboek voor beginnelingen als dit, moet men niet vragen wat het niet geven kan: een exhaustieve en grondige studie van het vraagstuk; doch enkel wat het zijn wil, en trouwens ook goed realiseert: een goede inleiding verschaffen op het zo lastige probleem van het ontstaan der soorten door evolutie. Zoals alle handboeken van deze uitgever is dit werk op glanzend papier gedrukt en stevig ingebonden.
Fr. Elliott
| |
Edmond Blanc et Léon Delhoume, La vie émouvante et noble de Gay-Lussac. - Gauthier-Villars, Parijs, 1950, 278 pp., geïll.
Deze overvloedig gedocumenteerde biographie van de befaamde franse scheikundige tracht de zeer gevarieerde aspecten van zijn persoonlijkheid weer te geven. De verschillende onderzoekingen van de man der wetenschap: werken over kalium, jodium, chloor en boor, ontdekking van cyaanwaterstofzuur en derivaten, de studie van het isomorphisme, van de uitzetting der gassen door warmte en van de gistingsverschijnselen tonen duidelijk aan hoe hij vooral een natuurkundige was. Voor hem was de scheikunde een tak der natuurwetenschap en bestonden haar enge grenzen enkel in de abstracte definities der handboeken.
Gay-Lussac was ook een kranige en markante persoonlijkheid. Hij was het die met een waterstof-ballon tot een hoogte van 7000 m. opsteeg voor wetenschappelijke observaties, en bij die gelegenheid een hoogterecord sloeg. Zijn zin voor de burgerplichten en voor sociale noden deden hem tot volksvertegenwoordiger kiezen en later tot pair de France benoemen. In die tijd van spontaan politiek enthousiasme gebeurde het meer dat men wetenschapsmensen uitnodigde openbare verantwoordelijkheid op zich te nemen.
Door vele citaten en uittreksels tracht het boek een objectief karakter na te streven, doch die accumulatie van ruwmateriaal schaadt aan de gebondenheid en de aantrekkelijkheid van het anders zo leerrijk geheel.
Fr. Elliott
| |
Karl von Frisch, Bees. Their vision, chemical senses, and language. - Cornell University Press, Ithaca N.Y., 1950, XIV-120 pp., $3,00.
Karl von Frisch, de bekende professor van zoölogie aan de universiteit te München, hield bij gelegenheid van een rondreis door de Verenigde Staten enige lezingen over de meest merkwaardige uitslagen van zijn navorsingen omtrent de zintuigorganen der bijen. Een zeer verzorgde en smaakvolle uitgave van de Cornell University Press bracht deze voordrachten in 't bereik van het ruime publiek.
De meeste imkers die wat wetenschappelijks over bijen lazen hebben ongetwijfeld von Frisch reeds leren kennen en zullen zich ongetwijfeld ook voor deze laatste publicatie interesseren. Doch dit werkje is voor iedereen bestemd en kan zowel gewone natuurliefhebbers als specialisten in de natuurwetenschappen boeien. De eersten zullen er veel in vernemen over de zeer ontwikkelde en fijngevoelige smaak- en waarnemingsorganen der bijen en vooral over de wondere conversatie die in
| |
| |
dat gonzende volkje gehouden wordt. Von Frisch ontdekte dat de bijen voortdurend met elkaar contact hebben door duidelijke tekens en dank zij dit spraakvermogen de efficiëntie van hun sterk georganiseerd leven kunnen verzekeren.
Ook voor wetenschapsmensen blijft de lectuur een genot, door de ingenieuze eenvoud en de doeltreffendheid waarmee de proeven werden uitgedacht, die toelieten de aard en de subtiliteit van het sensitief leven dier sociale insecten te ontwarren. Niet minder merkwaardig is de technische bekwaamheid van de experimentator die aantoonde dat de bijen de polarisatierichting van het diffuus zonlicht kunnen waarnemen, en zo in staat zijn de stand der zon te kennen, zelfs wanneer de bewolking maar een klein deeltje van de blauwe hemel laat zien. Dit levenswerk van de Duitse zoöloog schijnt wel het mooiste te zijn wat in de eerste helft van deze eeuw op het gebied der insectenpsychologie gepresteerd werd.
Fr. Elliott
| |
Romans
Albert Helman. De laaiende Stilte. - N.V. Amsterdamse Boek- en Courantmaatschappij, Em. Querido, Amsterdam, 1952, 299 pp., f 8,50.
Met De laaiende Stilte grijpt Helman terug op een thema dat hij reeds in De stille Plantage verwerkte. Hier kiest hij de vorm van een dagboek, waarin een door Lodewijk de XIV verdreven Hugenootse vertelt, hoe haar familie in Suriname op een plantage belandt en daar een allerdroevigste mislukking beleeft. Helman mist de gave der Gestaltung, zodat het echte leven aan zijn verhaal ontbreekt. Het is te weinig echt, te weinig doorleefd wat hier geboden wordt. In zeer zuiver proza wordt hier een vervelend en weinig aansprekend of overtuigend verhaal geschreven. Men voelt dat alles verzonnen, gecomponeerd is; het leeft niet. Vestdijk, die een verhaal over Jamaica schreef, zou het anders gedaan hebben. Opgelucht sluit men na lezing dit weinig boeiende relaas.
J.v.H.
| |
Sheila Mac Kay Russell, Houdt de lamp brandende. - Met illustraties van Jean McConnell. Vert. door Clara Eggink. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1952, 195 pp., f 6,90.
De inhoud van dit boek is het relaas der drie opleidingsjaren die de leerling-verpleegster Suzan met haar jaargenoten doormaakt. Levendig en niet zonder humor geschreven. Vriendschappen, emoties, problemen waarvoor de aspirant-verpleegsters komen te staan, zijn eenvoudig en op vlotte, aangename wijze weergegeven. Evenwel zou met name over enige ernstige problemen een katholiek auteur anders spreken. Iedere lezer kan uit dit oprecht verslag opmaken dat vaak de taak van de verpleegster onmenselijk zwaar kan zijn. Ontspanningslectuur, als men wil, doch dan van een goed gehalte.
Joh. Heesterbeek
| |
H.C. Branner. De Ruiter. Roman. Vert. G. Baars-Jelgersma. - H.P. Leopold, Den Haag, 1952, 161 pp., f 6,90.
De Ruiter is het werk van een zeer bekwaam schrijver, een roman die getuigt van grote schrijfkunst, menskundigheid en inzicht. Freud kon hem geïnspireerd en D.H. Lawrence geschreven hebben. Maar het is een morbiede, overgecultiveerde en doorzieke wereld, die zulk een boek mogelijk maakt. Het is de animale eros, die het hoofdmotief uitmaakt van dit werk. De centrale figuur is de geliefde van een arts, die nog gebonden is aan haar vroegere minnaar, een piqueur, omgekomen bij de val van een paard. De bevrijding van deze binding, een zeer Freudiaans geval, wordt op meesterlijke wijze beschreven. Doch alles speelt zich af in een volstrekt menselijke, animale sfeer. Van enige Christelijke of ook maar geestelijke opvatting omtrent liefde of huwelijk is geen sprake. Daarom voorbehouden voor rijpe, wetende lezers.
J.v.H.
| |
Jan van Dorp, Vlaming hou zee! - De Vlijt, Antwerpen, 1951, 443 pp., geb. Fr. 135.
Dit is de Nederlandse vertaling van ‘Flamand des vagues’, door een
| |
| |
Franssprekende schrijver van Vlaamse afkomst geschreven; een boek dat groot succes kende in het buitenland, en reeds in Duitse en Amerikaanse vertalingen verscheen. Opnieuw beleeft de Vlaming het met een tikje pijn hoe een man uit eigen volk in een vreemde taal de Vlaamse ziel oproept en graag beluisterd wordt, terwijl onze inheemse literatuur zozeer vergeten blijft. Deze historische roman speelt tussen de jaren 1676 en 1750, die het einde meebrachten van de Spaanse overheersing en het begin van de Oostenrijkse. Marinus de Boer, zoon van een kaper en kapitein van de beruchte ‘Haringmaats’, droeg sinds zijn jeugd het onvolvoerde verlangen in zich naar Indië te varen. Later zouden zijn drie zonen, Johan die zijn vader opvolgde als kapitein, Corneel de carqadoor, en Pieter, de Minderbroeder, tot de eerste Indiërs behoren die de Oost-Compagnie van Oostende oprichtten. Tenslotte werd onder de druk van de Europese mogendheden de Compagnie opgeheven. De kolonisten werden verslagen; twee van Rinus' zonen kwamen er om. Het boek is opgebouwd in drie delen: Marinus de Boer, Maria van Lisseweghe, de zonen. Eén groot en tragisch gebeuren, waar een heel volk haast deel aan heeft, ontvouwt zich hier in een menigvuldigheid van tonelen, herbergscènes, zeegevechten en huiselijke gesprekken, die op zijn minst verrassen door hun onafgebroken frisheid en keurige afwerking, door de typering ook van de overtalrijke figuren en vooral door de rijke natuurbeschrijving: met Vlaamse ogen gezien en met een Vlaams hart geschreven. De tragiek is sober, getemperd door de humor van het leven, soms wel wat nuchter. Ondanks hun rake typering, missen Van Dorp's personages echter de diepgang van gemoed die blijvend ontroert en waardoor een epos dierbaar wordt aan de generaties. De vertaling is goed verzorgd, ook die van de zeevaarttermen. Des te erger storen de vele drukfouten het genot van dit waardevolle boek.
L. Verbeeck
| |
Varia
P. Longinus de Munter, Het gelaat der oude jaren. - St. Franciscus-uitgeverij, Mechelen, 1951, 44 pp., 48 foto's, 35 × 30 cm, Fr. 150.
Deze fraaie opnamen op glanzend papier getuigen van zorgvuldige techniek, van schrandere en esthetische opmerkingsgave, van eerbied zowel voor de poserende mens als voor het gebruikte materiaal en vooral van een oprechte, gulle liefde voor het volk, dat dan ook, in de gelaatstrekken van deze goed gekozen oudjes, zeer levend vóór ons verschijnt. Ernstig, vroom, sterk, innemend, weemoedig en soms eventjes ondeugend of koppig, het is telkens een echt gelaat, niet dat van een toneelspeler. Dezelfde spontaneïteit en gemoedelijkheid vindt men ook terug in de inleidende bladzijden, ja zelfs dáár, waar wordt gehandeld over meer technische aangelegenheden (die alleen voor ingewijden bestemd, toch door de goedgestemde lezer zeker voor lief zullen genomen worden). Schrijver is meer iemand die spreekt dan die schrijft, wat wel eens gezellig aandoet. Hier is hij echter vooral iemand die fotografeert. Enkele geselecteerde teksten uit de foto-literatuur, samen met de aanduidingen onder de platen, doen de kijkende collega - of leerling-vakman nadenken. Dit fotoboek geeft aan de kunstenaar-fotograaf menige nuttige raad.
A. Van Laere
| |
Andor Foldes, Hoekstenen van het Klavierspel. - Born N.V., Assen, 1951, 99 pp., f 2,90.
Andor Foldes is een vermaard pianist. Aan de gedrukte adviezen op muziek-paedagogisch terrein van zulk een beroemd podium-artist wordt gewoonlijk grote waarde gehecht. Toch kunnen die papieren adviezen wel eens mager uitvallen zoals b.v. blijkt uit Andor Foldes' beantwoording van de vraag: ‘Hoe kunnen wij de snaren van de piano doen zingen?’ (blz. 86).
Over de techniek van de cantabile-aanslag wordt namelijk niets verteld. Niettemin behandelt de auteur ook andere vraagstukken, meestal op betere wijze. Het kleine boekwerk is in hoofdzaak bestemd voor hen, die podium-solist willen worden. Opmer- | |
| |
kelijk zijn de waarschuwingen tegen vroegtijdige conclusies ten aanzien van jongelui beneden de 18 jaar die blijken (of vermeende blijken) van talent geven. Piano-paedagogen en vakpianisten mogen vooral niet verzuimen zich dit beknopte boekwerk aan te schaffen.
J.C.
| |
Harry Vencken, Rover-Bisschop. Uit het leven van een pionier. - Hofboekerij, Heemstede z.j., 240 pp.
Een boeiende geschiedenis van de pioniers-arbeid der Witte Paters in Afrika. De hoofdpersoon is een historische figuur; evenzeer is de kern van het verhaal historisch. Talrijke kleurige details over zeden en gewoonten van een der Negerstammen worden de lezer bijgebracht. Pater Vencken schrijft vlot en prettig. Het boek te lezen is niet enkel een interessante kennismaking met de ongelooflijk-zware moeilijkheden die de missionering meebrengt, doch evenzeer een aangenaam genoegen, dank zij de levendigheid en natuurlijkheid waarmede het geschreven is. Gaarne aanbevolen.
Joh. Heesterbeek
| |
Prisma Boeken. W. van Veenendaal, Het loze Vissertje. - Het Spectrum, Utrecht, 1952, 157 pp., f 1,25.
In de Prisma-serie is onlangs verschenen ‘Het loze Vissertje’ van de bekende K.L.M.-vlieger Van Veenendaal. Het boek geeft duidelijke informaties over de techniek van de hengelsport, over de talloze foefjes die de laatste jaren door de meesters op de hengel uitgedokterd zijn, over de tactiek van de hengelaar en de plaatsen in ons land waar hij zijn geluk en kunde kan beproeven. Kaartjes en tekeningen verduidelijken de zaak. De hier verzamelde opstellen zijn nog nimmer gepubliceerd, en werden voor een deel voor de Prisma-publicatie geschreven. Het boek, dat rijk geïllustreerd is, kost slechts f 1,25.
M.S.
| |
Prof. Dr G. Castella, Geschiedenis van de Pausen, vert. door P. van Veen. - J.J. Romen & Zonen, Roermond/Maaseik, 1951. In 20 afl. Per afl. f 2,75. Afl. 15 en 16.
Dit werk nadert zijn voltooiing. In deze afleveringen worden de pontificaten van Leo XII, Pius X en Benedictus XV uitvoerig behandeld. Aan de encyclieken en andere stukken door deze pausen uitgevaardigd is ruime aandacht besteed. De schrijver toont aan, dat het verkeerd is en onrechtvaardig van de ‘politieke’ paus Leo XIII te spreken in tegenstelling met zijn opvolger Pius X. Want ook Leo XIII heeft de bovennatuurlijke taak van het pausdom niet verwaarloosd. Hoe de vredespogingen van Paus Benedictus door Duitsland gesaboteerd werden, wordt uitvoerig toegelicht. Alle drie hier behandelde pausen behoren tot de uitnemendste kerkvorsten der geschiedenis.
K.J.D.
DRUKKERIJ SINT GREGORIUSHUIS - ZEIST
|
|