| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dom Columba Marmion, Le Christ, idéal du prêtre. - Editions de Maredsous, 1951, 392 pp., ing. Fr. 69, geb. Fr. 100.
Dom Marmion is één der grootste spirituelen van onze eeuw en vele priesters zullen dit werk met grote aandacht lezen. Zeer dogmatisch en objectief verzekert de climax van de gedachte een steeds dieper inzicht en een vermeerderde vurigheid.
Twee delen: het eerste handelt over het priesterschap van Christus, het tweede over de priesterlijke deugden.
Dom Thibaut die alle werken van Marmion uit de nota's van de auteur en van zijn toehoorders opstelde, heeft hier op magistrale wijze dit veelvuldig materiaal kunnen synthetiseren en tevens de oorspronkelijke toon van de abt van Maredsous kunnen bewaren.
Dit boek besluit de geestelijke werken van Marmion.
Deze vertraagde uitgave laat ons genieten van zijn klare doctrine op een ogenblik dat alle priesters verlangen naar een bezielende theologie van het priesterschap.
J. Beyer
| |
J. Périnelle, O.P., Hoe moeten wij bidden? Nederl. van A.M. Janssen O.P. - 'T Groeit, Antwerpen; Nelissen, Bilthoven, 1951, 288 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 95.
Op een onderhoudende wijze spreekt de schrijver ons over het inwendige gebed. Hij bedoelt vooral met zijn werk de lezer te brengen tot het echte gebed, het rechtstreeks spreken met God, wat hij noemt het gebed van de Goddelijke deugden. Daarom alleen al is het een zeer kostbaar boek. Naast de vele oppervlakkige werken, die de laatste jaren hierover verschenen, maakt dit boek een uitzondering. Het is een degelijk werk, geschreven door een ernstig schrijver. Geen enkele eis laat hij onbesproken, zonder toch het gebed tot iets onmogelijks te maken. Alles werd getoetst aan de praktijk. De enquête die hij hierover hield, verwerkt hij in de hoofdstukken van zijn werk.
Het is geen tractaat over het mystieke gebed, maar een voorbereiding op een inniger leven met God.
Hij schrikt er niet voor terug een volledig beeld te geven van de ver- | |
| |
schillende hoofdthema's waaruit dat inwendige gebed zal bestaan. Telkens formuleert hij de vragen, die bij de lezer oprijzen, en geeft een geschakeerd en duidelijk antwoord.
Het blijft toch een boek, dat enkel Priesters, Religieuzen, en reeds gevorderde leken kan interesseren. Vooral voor hen die zielen moeten leiden in het gebed, warm aanbevolen.
A. Franssen
| |
Gustave Thibon, Wat God verenigd heeft... Beschouwingen over de liefde van man en vrouw. - N.V. Uitg. Mij Pax, 's-Gravenhage, 1951, 236 pp., geb. f 7,90 en f 6,-.
De titel van dit boek wekt verwachtingen, die niet geheel in vervulling gaan. Het eerste deel bestaat uit vier hoofdstukken, waarvan de twee eerste (over het conflict tussen geest en leven resp. geest en zinnen) een algemene inleiding vormen, wel goed en evenwichtig maar te uitvoerig. Dan pas komt de schrijver aan zijn eigenlijke onderwerp, waaraan hij goed zestig bladzijden besteedt: twee hoofdstukken over liefde en huwelijk resp. loutering der liefde, waarvan zeker het eerste interessante beschouwingen bevat over keuze, sociaal milieu en liefde- of verstandshuwelijk. Het tweede deel biedt zestig bladzijden aphorismen van ongelijke waarde. Menigeen zal zich na lezing teleurgesteld voelen. Was er voldoende reden om dit werk uit het Frans in het Nederlands te vertalen en zo fraai uit te geven?
A. v. Kol
| |
Mgr Dr W.M.J. Koenraadt, Prof. Mr J.C.P. Oomen, Prof. Dr L.J.W. Smit, Verklaring van de Katechismus der nederlandse bisdommen. - L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch, 1951. Dl. I en II, XII + 292 en VII + 319 pp., p.d. f 8,90 geb. f 11,40.
Wij kunnen niet anders dan onze oprechte blijdschap uitspreken over deze geheel nieuwe ‘Potters’. Want ook al zijn er de laatste jaren meerdere boeken verschenen, waarin het dogma op schone en bevattelijke wijze aan de gelovigen wordt voorgesteld: dit feit heeft er alleen maar toe bijgedragen om het verlangen naar een geheel nieuwe bewerking van de onmisbaar geworden ‘Potters’ te versterken. Hiervan liggen nu de twee eerste delen voor ons. En wij zijn schr. dankbaar voor deze nieuwe bewerking.
Het eerste deel behandelt de Godsleer, de schepping en zondeval der eerste mensen (Katech. les I t/m. VII); het tweede geeft de volledige christologie (les VIII t/m. XVI). In de verklaring van de Katechismusvragen wordt ruim rekening gehouden met de ontwikkeling der theologische wetenschap in de laatste decennia. Enigszins jammer is, dat de stof vraag voor vraag behandeld wordt. Hierdoor wordt een samenvattende behandeling van een of ander onderwerp wel eens zeer moeilijk. De schr. hebben deze moeilijkheid vermoedelijk zelf gezien, maar waren gehouden aan hun opdracht: het samenstellen van een geheel vernieuwde ‘Potters’. Zij hebben getracht een oplossing te vinden in aanvullende excursies, die voor preken en instructies vaak prachtige stof bevatten. Wij nemen als voorbeeld de voortreffelijke paragraaf in het tweede deel over ‘de betekenis der verrijzenis’, een onderwerp, dat de Katechismus niet als zodanig behandelt, maar dat niettemin zeer vruchtbaar in preken en conferenties kan behandeld worden.
Vooral van onze zielzorgers vragen wij de aandacht voor deze vernieuwing van de aloude ‘Potters’, en wij hopen, dat dit werk zijn weg zal vinden naar hun bibliotheken en evenals de oude op den duur nergens zal ontbreken.
S. Trooster
| |
Dr N.G.M. van Doornik, De kleine Triptiek, Handboek van de katholieke leer en het katholieke leven. - Spectrum, Utrecht - Antwerpen, 1952, 278 pp., ing. f 2,90, geb. f 4,90.
Wij weten niet of dit boek een neerslag is van de klacht dat de Triptiek van het Godsrijk voor velen nòg te moeilijk is, maar wij zouden het willen karakteriseren als: de triptiek voor de kleine man. Het bevat een schat van wetenswaardigs in 233 pp. tekst, gevolgd door uitgebreide series vragen. Een boek voor katholieken en bekeerlingen, en voor allen die ‘toch wel eens willen weten
| |
| |
wat die katholieken zeggen’. Alles zeer beknopt en in een aangename en onderhoudende taal. De bijbel is voor schr. niet louter illustratie-materiaal, maar doordesemt het gehele boek met zijn wijding.
Wel geeft het boek misschien te veel feiten, ten koste van de diepere achtergronden. Zo voelden wij het als een gemis dat de H. Geest zelden zelfs maar wordt vernoemd. De H. Geest als Geest van Christus had zo vanzelfsprekend behandeld kunnen worden bij ‘het rijk van den Messias’, en wat betekent de genade zonder Hem? In het derde deel valt de eenheid van de sacramenten rond kruisoffer en Eucharistie practisch weg, terwijl de geboden, geplaatst tussen zonden en biecht, en losgemaakt van de zedelijke deugden, bijna tot ‘verboden’ verschrompelen. Als ons geloof ijdel is zonder de verrijzenis, dan had een uitwerking van de verrijzenis in eenheid met het kruisoffer een ruime plaats moeten krijgen in dit overzicht van de katholieke leer, al was het maar bij de behandeling van onze mede-verrijzenis in het doopsel. Is het kloosterleven, uitsluitend gezien als leven van onthechting, niet erg negatief getekend? Zo zouden er nog wel enige punten te noemen zijn. Zou bovendien de bruikbaarheid en overzichtelijkheid van het geheel niet hebben gewonnen door nauwer aansluiting aan de katechismus?
Maar men kan in zo kort bestek niet alles zeggen, en wij zien bijv. in de ruime uitwerking die schr. geeft aan H. Mis en biecht, hoe hij de practische behoeften van zijn mensen kent. Als wij dan ook enige desiderata noemden, is het alleen ter benadering van het ideaal. Maar intussen werden wij ook een boek rijker dat ook voor de eenvoudige gelovige en geloofsleerling een bron kan zijn van dieper godsdienstige kennis en religieus beleven. Warm aanbevolen.
F.J. van de Poel
| |
Dr R. Schimmelpfennig. Die Geschichte der Marienverehrung im deutschen Protestantismus. - F. Schöningh, Paderborn, 1952, 164 pp., 4.80 en 6.80 DM.
Een verrassende titel pp het eerste gezicht. En toch blijkt uit den inhoud van dit boek, dat ook bij de meeste protestantse richtingen de Mariaverering min of meer levendig is geweest. Omtrent dit onderwerp vindt men hier heel wat materiaal, ontleend aan de protestantse theologie, de belijdenisschriften, de kerkliederen en de duitse literatuur vanaf het begin der Reformatie tot op onzen tijd, bijeengebracht.
Tot in de 18de eeuw was bij de protestanten de Mariaverering een integrerend deel van hun christelijk leven. Sindsdien heeft het rationalisme de Mariadevotie en - 't is wel merkwaardig dit te kunnen constateren - tegelijkertijd de Christus-verering niet weinig geschaad.
Intussen vindt men tot op onze dagen bijzonder in hun literatuur tal van elementen van een soort Mariaverering, al is het christelijk karakter door een ver doorgedrongen humanisme vaak bloedloos en verbleekt. Een uiting echter als van K. Barth: ‘Waar Maria wordt vereerd, waar deze gehele leer met de daarbij passende devotie wordt beoefend, daar is de Kerk van Christus niet’ is een wel felle doch niet onfeilbare uitspraak, die ook bij de meeste protestanten weinig weerklank vindt.
Merkwaardig is, dat dit boek is ontstaan mede naar aanleiding van de dogmaverklaring van Maria's ten hemelopneming. Van de katholieke Mariaverering vindt men op het eind een bondige en goede samenvatting. Moge schrijvers wens door dit werkje het onderling gesprek tussen de verschillende belijdenissen te bevorderen in vervulling gaan.
P. Ploumen
| |
Otto Karrer en Hugo Rahner, Ignatius van Loyola in zijn brieven. - De Spaarnestad, Haarlem, 1952, 227 pp., f 6,90.
Een Duitse bloemlezing uit de geschriften van de H. Ignatius van Loyola verscheen voor de eerste maal in 1922; omgewerkt en uitgebreid kwam zij in 1942 voor de tweede maal van de pers. Het is deze tweede uitgave, welke door ‘de Nederlandse bewerkers’ - die verder niet genoemd worden - vertaald werd, echter zó, dat deze naar de oorspronkelijke, Spaanse, soms Italiaanse of Latijnse tekst overzetten, doch zich daarbij zoveel vrijheid veroorloofden als gewenst was om Ignatius' brieven voor de hedendaagse lezer toe- | |
| |
gankelijk te maken. Na deze verklaring van het woord vooraf staat men machteloos als men steekproeven neemt en met name bij de vertalingen uit het Spaans wel eens een andere weergave zou wensen. In ieder geval is aan de tekst geen geweld aangedaan, naar de zin is de vertaling getrouw - wat de hoofdzaak is - en zij is bovendien zeer vloeiend. Natuurlijk hebben de vertalers zich gehouden aan de voortreffelijke keuze van het origineel, waar aan de brieven telkens een korte maar uiterst zaakrijke, en ook door hen overgenomen, inleiding voorafgaat. Hierdoor weegt dit boek op tegen een levensbeschrijving en heeft daarop zelfs veel voor, omdat we nu voortdurend Ignatius zelf te horen krijgen. De waarde van deze uitgave wordt bovendien niet weinig verhoogd door een meesterlijke inleiding, waarin de grote lijnen van het leven van de heilige worden getrokken, zijn diepste wezen wordt getekend en tevens een kritisch overzicht wordt gegeven van de nieuwere literatuur. Jammer genoeg omvat die nieuwere literatuur nog niet de nieuwste, nl. vanaf 1940, noch sinds dat jaar verschenen herdrukken van vroegere tekstuitgaven, zoals de ‘altera editio, ex integro refecta, novo ordine disposita et aucta’ welke Zapico en de Dalmases in 1943 te Rome deden verschijnen van het eerste deel der Monumenta Ignatii. Hierin vinden we het dictaat aan pater González de Cámara
in de oorspronkelijke taal naast een Latijnse vertaling (blz. 354-507), de vertalers noemen hiervan overigens alleen de Duitse vertaling van Alfred Feder, maar niet de Nederlandse van Jan J.P. Creyghton bij Teulings in 's Hertogenbosch (1937). Ook komt bv. in deze nieuwe uitgave van Mon. Ign. Ser 4, I, tussen blz. 768 en 769 een drietal uitstekende reproducties voor van de buste naar het dodenmasker, waarvoor in de onderhavige brievenbloemlezing nog verwezen wordt naar het prullerige plaatje in El Gentilhombre van Leturia. In verband met de steeds weer actuele vraag over Ignatius' houding tegenover de liturgie is het eveneens een groot gemis dat de vertalers onbekend blijken met het werk van Dr Angel Suquia Goicoechea, La Santa Misa en la Espiritualidad de San Ignacio de Loyola, Madrid 1950, dat bij noot 5 op blz. 15 niet mocht ontbreken.
Er is dus wel een en ander te verbeteren, zeker vanuit het standpunt van de vakman. Voor het grote publiek is dit alles echter niet zeer belangrijk en het is te hopen dat men daar, zowel aan katholieke als niet-katholieke zijde veelvuldig gebruik zal maken van deze prachtig verzorgde en billijk geprijsde uitgave.
Dr. J. Tesser
| |
Mr F.J. Delwing, Roomsen, zó zijn wij. - Paul Brand, Bussum, Sheed and Ward, Antwerpen, 158 pp., f 4,95 en Fr. 75.
Een zich Mr Delwing noemend auteur publiceert hier een aantal brieven van een student in de rechten, van zijn vader, van een Jezuit, van een vriend etc. etc. De brieven handelen over allerlei berispelijks in de katholieke practijken, in de eredienst, in de organisatie, in alles wat daarmee samenhangt. De student, die een idealist is, zit vol bezwaren tegen alles en nog wat. Veel van zijn bezwaren zijn reëel genoeg, maar een beetje eigenwijs en betweterig is hij wel. Zo zou hij maar liefst het latijn in de eredienst zien afgeschaft. Zijn vader, een eerzaam burgerman, raakt ontsteld van de hervormingseisen van zijn zoon en de Jezuiet, die merkwaardigerwijze Kobussen-Kobuszen heet, wordt er ongerust over. Maar alles komt goed terecht. Een Kerstverblijf van de jonge criticaster in een ideaal dorp met een ideale pastoor, een ideale kapelaan en ideale dorpelingen, die zonder enig gerucht de kerk in- en uitgaan, leert hem mildheid en welwillendheid en vader en Jezuiet juichen om de welgezindheid van de jurist. Al met al is het een aardig boekje, al zijn de problemen die het stelt, zeker niet aardig, maar zeer ernstig bedoeld. De kwesties worden niet opgelost, maar de lezer zit ineens in allerlei vragen die op het ogenblik veler hoofden en harten bezighouden.
J.v.H.
| |
G. Stephens Spinks, in collaboration with E.L. Allen and James Parkes, Religion in Britain since 1900. - Andrew Dakers Ltd., London, 1952, 256 pp., 18 sh.
Een halve eeuw die een volk van zelfverzekerdheid brengt tot een ‘ik
| |
| |
kan er niet meer uit’ op godsdienstig terrein biedt stof voor een studie even interessant als leerzaam. Waar dergelijke periode een stuk contemporaine geschiedenis is worden de godsdienst-historicus bizondere eisen gesteld, dit te meer waar een bespreking van een grote verscheidenheid van godsdienstige richtingen een uitzonderlijke objectiviteit gebiedend maakt, en een grote verscheidenheid van aspecten op ruime en degelijke kennis van zaken moet rekenen voor een juiste beoordeling. De hoofdstukken die onderwerpen behandelen als kerkmuziek, kerkarchitectuur, de activiteit in de zg. Free Churches, de herenigingsbeweging, maken het afdoende duidelijk dat de oud-redacteur van ‘The Hibbert Journal’ geenszins als een dilettant te werk is gegaan. Wat we in de bespreking van deze en dergelijke concrete onderwerpen missen is een helder onderscheid tussen de godsdienst van het volk en die van godsdienstige instellingen, en als gevolg hiervan een eerlijke vermelding van een sterk kwijnend godsdienstig besef bij het volk, dat zich openbaart in minimaal kerkbezoek, overbodige kerkgebouwen, tekort aan geestelijken etc. Dat in dit verband gezwegen wordt over de roman, of wijder genomen, van de pers, als een beeld van wat er in het volk op godsdienstig gebied leeft of niet leeft, moet een lacune genoemd worden.
Moeilijk kunnen we echter volhouden dat de schr. zich heeft weten te distanciëren van eigen godsdienstige opvattingen. Dit blijkt niet alleen uit een weinig sympathieke, zeer onvolledige en vaak misleidende behandeling van het katholicisme; maar evenzeer uit een hartstochtelijk verlangen naar hereniging, en dit, zouden we bijna zeggen, koste wat het kost. Dientengevolge treedt naast een onmiskenbare wrevel ten opzichte van Bartiaanse invloeden en romaniserende tendenzen van de High Church een uitgesproken bewondering op voor de Free Churches die met behoud van eigen inzichten, om het woord ‘waarheid’ niet te gebruiken, onderling aansluiting zoeken. Lezing van dit boek laat dan ook de indruk achter dat het grotendeels de geschiedenis bevat van wat op het gebied der hereniging is ondernomen en tot stand gebracht. Op zich is dit van belang en zeer zeker interessant; het geeft het boek als geheel echter een eenzijdigheid die vaak de indruk wekt van bekrompenheid.
W. Peters
| |
L.J. Callewaert, O.P., Levensgezondheid. Brieven aan jonge mensen. - Lannoo, Tielt, 1952, 218 pp., ing. Fr. 78, geb. Fr. 105.
Zelden koos een schrijver een passender titel voor een verzamelwerk van zeer uiteenlopende geschriften. Zijn brieven zijn gericht tot allerlei jonge mensen, in de meest verschillende situaties en staande voor de meest uiteenlopende problemen. Maar de oplossingen die hij voorstelt, het inzicht en de raad die hij geeft, het draagt alles steeds eenzelfde waarmerk: het is gezond! Van een robuste, vanzelfsprekende natuurlijke en bovennatuurlijke gezondheid, zoals alleen eeuwen christelijke traditie in een stevig met de aarde vergroeid volk die kunnen voortbrengen. Zelfs de bonkige, abrupte stijl, waarin met echte ‘West-vlaamse ruzeluitigheid’ (blz. 25) die vierkante waarheden worden uiteengezet, kent niet de geringste tegemoetkoming aan de smaak van de tijd. Maar wie stevige kost verlangt en tegen een hard woord bestand is, hij leze dit boek, en zal er overvloedig zijn voordeel mee doen.
L. Monden
| |
Dr Karl Stern. De Vuurzuil. Vert. door K. Deenen. - De Fontein, Utrecht, - Sheed & Ward, Antwerpen; 1952, 303 pp., Fr. 145.
In 1951 verscheen te New-York The Pillar of Fire, waarvan dit boek een vertaling is. Karl Stern verhaalt daarin op zeer boeiende wijze zijn leven en zijn overgang tot het Katholicisme. Geboren in het begin dezer eeuw uit Joodse ouders in een Beiers stadje, doorleeft hij zijn bewuste jeugd hoofdzakelijk in de Hitlerperiode. Hij wordt psychiater en vlucht vóór de tweede wereldoorlog over Engeland naar Canada, waar hij een bestaan vindt en katholiek wordt. Karl Stern heeft alle geestelijke en politieke woelingen en verwarringen der Hitlerperiode in de geest en aan den lijve ondervonden en hij beschrijft dit alles met dramatische bewogenheid. Zijn studie aan meerdere grote Duitse universiteiten en zijn omgang met vele in de weten- | |
| |
schappelijke wereld bekende persoonlijkheden stelde hem in staat een treffend tijdsbeeld van de jaren '20 tot '40 ongeveer te ontwerpen. Hier is een typisch Joodse intellectueel aan het woord, die beurtelings geboeid en aangetrokken wordt door voorvaderlijke religieuze tradities en door de Westerse vooruitgangsideeën, tot eindelijk het religieuze overwint en hem in de schoot der Kerk voert. De Vuurzuil is een boek dat niet alleen Katholieken veel te zeggen heeft, maar dat ook buitenstaanders niet onbevredigd zal laten.
J.v.H.
| |
Theologie, philosophie, psychologie
Gualteri Cancellarii et Bartholomaei de Bononia O.F.M. Quaestiones ineditae de Assumptione B.V. Mariae quas ad fidem manuscriptorum edidit Augustinus Deneffe S.J. Editio secunda, aucta et emendata quam curavit H. Weisweiler S.J.
(Fasc. IX Opuscula et textus historiam Ecclesiae ejusque vitam atque doctrinam illustrantia - Series scholastica).
Aschendorff, Münster, 1952, 86 pp., DM. 2.75.
Met deze tekstuitgave wordt de reeks ‘Opuscula et textus’ onder M. Grabmann en Fr. Pelster begonnen, weer voortgezet. Het is een heruitgave van de Quaestiones, die op Maria's ten hemelopneming betrekking hebben en die bijgevolg thans ongewoon actueel is. Van de recente literatuur over dit onderwerp is ruim en nauwgezet gebruik gemaakt. Uiteraard is dit werkje meer bijzonder voor deskundigen bestemd of voor onderzoekers, die zich speciaal interesseren voor de ontwikkeling van het dogma van Maria's ten hemelopneming. Van de thans gedefinieerde geloofswaarheid uit den bloeitijd der scholastiek enkele conveniëntiegronden te vernemen heeft wel een eigen aantrekkelijkheid.
P. Ploumen
| |
Catalogus 1952. Philosophie - Theologie. - Uitgave van Boekhandel H. Coebergh, Haarlem, 1952, 184 pp.
Ofschoon het geen gewoonte is Catalogi in ons tijdschrift te bespreken, menen wij voor deze zojuist verschenen Catalogus Philosophie - Theologie 1952 een uitzondering te mogen maken. Zij bevat een systematisch overzicht van ongeveer 4000 werken op het gebied van de wijsbegeerte en de kerkelijke wetenschappen, verschenen in de belangrijkste cultuurlanden ter wereld. Voor degenen onder onze lezers die hierin belang stellen, heeft de Firma Coebergh gratis een exemplaar beschikbaar zolang de voorraad strekt.
M.S.
| |
Theodor Steinbuechel, Religion und Moral im Lichte personaler christlicher Existenz. - Verlag J. Knecht, Carolusdruckerei, Frankfurt a/M., 1951, 278 pp., geb. DM. 12.
Telkens opnieuw in deze bladzijden, komt de gedachte naar voren dat begenadiging van de mens een roeping en een opdracht betekent. Prof. Steinbüchel, de schrijver van de bekende ‘Philosophische Grundlegung der katholischen Sittenlehre’, heeft in verschillende opstellen zijn sterk personalistische en tevens bijbelse anthropologie gezocht en bepaald. Wars van alle formalistisch moralisme en vijand van het onverantwoordelijk duiken in het mysterie, bouwt hij een philosophisch-theologische synthese die ‘Sein und Sollen’, ‘Gabe und Aufgabe’, ‘Mysterium und Ethos’ harmonisch verbindt. Twee kortere studiën over theologie en geloof, en over de deugd van godsdienstigheid, vormen als het ware de soliede inleiding van dit boek. Daarna komt een sterk uitgewerkt stuk over het ‘Sakramentales Mysterium und personales Ethos’. Daarin benut S. het beste van het hedendaagse zoeken naar het kult-mysterie, om de weg tot de verantwoordelijke handelingen aan te wijzen. Het tweede substantiële deel van het boek bestaat uit een uiteenzetting van zijn personalistische zienswijze omtrent de zedeleer. Het zijn inspirerende bladzijden, die mede een inzicht geven in zijn groots werk. Het laatste opstel van dit boek handelt over de zin van de vrijheid en over de christelijke persoon die antwoord geeft op zijn roeping. Priesters en ontwikkelde leken
| |
| |
die niet bang zijn voor ernstige doch heldere lectuur, zullen met vrucht van levensverdieping die bundel verzamelde opstellen van een grootmeester in het katholiek-moreel denken bestuderen.
A. Snoeck
| |
Francis Jeanson, La phénoménologie (Collection Notre Monde). - Téqui, Parijs, 1951, 126 pp., Fr. Fr. 360.
De phenomenologie, waarvan de auteur zich een voorstander verklaart, is die van Sartre en Merleau-Ponty. Terwijl een gezonde existentialistische phenomenologie zich vanuit en binnen een geestelijk metaphysisch standpunt ontwikkelt, sluit de phenomenologie van de auteur een dergelijk standpunt uit. Niemand zal betwisten dat een dergelijke phenomenologie nog interessante beschrijvingen van menselijke gedragingen kan bieden; maar hierdoor wordt haar verwerpen van elke metaphysische grondslag en meteen haar berusten op een verkeerde grondslag niet goed gemaakt. Deze zal integendeel de beschrijvingen zelf gedeeltelijk vitiëren en hen zeker van hun laatste menselijke zin beroven. Voor een meer gedetailleerde kritiek van deze philosophische houding zie K.C.T. Streven, Aug.-Sept. 1951, p. 509 v.v. Enigszins jammer is het dat dit boekje terecht gekomen is in een reeks, die nochtans een heel andere geest ademt.
L. Vander Kerken
| |
Dr J.H. van der Hoop, Geestelijke vrijheid. Een psychologische studie over de crisis van de Westerse cultuur. In drie delen. - Van Loghum Slaterus, Arnem, 1948-1951, resp. 198, 270, 149 pp., f 7,50, f 7,50, en f 7,90.
De inhoud van dit driedelig werk kan aldus worden samengevat: een bespreking van de crisis die allerwege heerst, en de aanwijzing van de oplossing die de psychologie geeft. De geestelijke vrijheid, het hoogste goed van den mens, is reeds voor een belangrijk deel verloren gegaan door massificatie, door democratie, door staatsbemoeiing. Dan, een scheiding heeft zich tussen de mensen voltrokken; de aanhangers der christelijke kerken, de humanisten en de volgelingen van een natuurwetenschappelijke levensbeschouwing leven naast elkaar en verstaan elkaar niet meer. In het derde deel zou worden uiteengezet hoe de moderne psychologie een oplossing vermag te brengen. Door de vroegtijdige dood van den schrijver is dit deel niet tot een goed einde gebracht; slechts de twee inleidende hoofdstukken heeft hij nagelaten. We kunnen slechts gissen hoe hij de oplossing zag.
De schrijver was psycholoog; vanuit het gezichtspunt van den psycholoog worden de factoren die de crisis veroorzaakt hebben, besproken en de grote cultuurperioden nagegaan. Het werk voor intellectuelen geschreven, geeft inzicht niet alleen in het verloop van de geschiedenis van het mensdom, maar meer nog in de heersende verwarring en in het verval van de huidige tijd en zijn cultuur, en prikkelt den lezer om na te denken over de gevaren die ons heden en onze toekomst bedreigen. Hier moet niet op de eerste plaats aan oorlogsgevaren worden gedacht, maar aan die welke de ware vrijheid en de scheppende geest ondermijnen. De schrijver komt nu op voor de geestelijke vrijheid; hij wil zin en doelstelling, een ideaal geven aan den dolenden mens.
Een katholiek kan niet zonder voorbehoud met den schrijver meegaan, en in belangrijke punten kan hij diens opvattingen niet delen, n.l. waar deze als psycholoog het katholieke leven beschrijft en zijn oordeel geeft over de oorsprong en de geschiedenis der Kerk. Niet dat de schrijver geen eerbied heeft voor het religieuse en voor de bezieling die van het geloof uitgaat. Maar waar hij niet met een geloof, dat een Godsgave is, het bovennatuurlijk wezenskenmerk der Katholieke Kerk aanvaardt, kan hij ook als psycholoog noch voldoende inzicht hebben in de waarden die in haar leer vervat liggen noch hare levensuitingen bevredigend benaderen en verklaren.
L. Steins Bisschop
| |
Dr Erich Fromm, De angst voor vrijheid. Vertaald door Hans Redeker, Drs Phil. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1952, 223 pp., f 7,90.
De vrijheid is een opgave voor de mens, een opgave die voor velen te
| |
| |
moeilijk blijkt De verwerkelijking van de vrijheid en de reacties erop vormen het onderwerp van dit boek. Als psycholoog en voornamelijk vanuit psychoanalytisch standpunt bestudeerde Erich Fromm deze actuele problemen. Zijn diep indringende analyse, welke in een helder betoog wordt ontwikkeld, geven dit werk recht op de grote belangstelling die het in Amerika en Engeland heeft gevonden en die ook aanleiding werd om het thans in Nederlandse vertaling te doen verschijnen.
De auteur maakte als Duitser de merkwaardige vlucht voor de vrijheid mee in de overgave van een groot deel van het Duitse volk aan een leider bij de opkomst van het Nationaal-Socialisme. Geëmigreerd naar Amerika merkte hij daar op, hoe ook in een democratisch georganiseerd land de angst voor de vrijheid de mensen aangrijpt.
Aan zijn pleidooi voor een juiste beleving van de vrijheid zouden wij gaarne onze instemming geven, wanneer hij niet zo radicaal het uitzicht op iets boven de mens afsloot. Zijn strikt humanistisch mensbeeld maakt hem een juiste kijk op het godsdienstige onmogelijk, wat duidelijk merkbaar is in de eenzijdigheid van zijn historische inleiding over de ontwikkeling van de vrijheid. Een gevolg is, dat deze auteur wel een mooi beeld weet te ontwerpen van vrijheid, maar dat hij de eenzaamheid niet kan opheffen die de mens doet terugdeinzen voor zijn vrijheid. Het is niet juist de gevolgde werkwijze hiermee te rechtvaardigen, dat dit een psychologische studie is en dat de psychologie een empirische wetenschap is; er ligt reeds een a-priori over de werkelijkheid van de mens, wanneer men een aldus opgevatte wetenschap wil gebruiken om deze problemen op te lossen.
Bij alle waardering voor de psychologische analyse en de wijze waarop sociologische en psychologische invloeden met elkaar in verband zijn gebracht, maken wij daarom toch een voorbehoud voor de opvattingen die de achtergrond vormen van deze studie.
Aan de vertaling is grote zorg besteed en de uitgave, welke overeenkomt met de andere boeken van de Bijleveld-Serie, verdient lof.
Dr J.M. Kijm
| |
Dr Berthold Stokvis, Autosuggestieve Psychotherapie. - De Tijdstroom, Lochem, 1950, 137 pp., f 8,95.
Deze critische beschouwing van medisch-psychologisch standpunt uit is bedoeld als een practische handleiding voor studenten en artsen. In de eerste twee hoofdstukken worden theoretische beschouwingen gewijd aan het proces der autosuggestie en zijn verschillende vormen en wordt de werkingsspheer der autosuggestie ontleed. Daarna worden de passieve en de actieve autosuggestieve behandelingsmethodes beschreven. Vervolgens wordt gewezen op indicaties, contra-indicaties en gevaren, die deze methode kan meebrengen. Tenslotte wordt de autosuggestieve therapie op haar waarde onderzocht. Het geheel wordt toegelicht met een twintigtal voorbeelden. Ook deze studie draagt het stempel van degelijke wetenschappelijkheid. Ofschoon geen aparte literatuurlijst wordt bijgevoegd, worden in de voetnota's toch verscheidene werken vermeld, die aanknopingspunten bieden voor verdere studie op dit terrein.
A. Schrijnemakers
| |
Literatuur en wetenschap
Dr Paul de Ryck, Vlaamse dichtkunst van deze tijd. - Lannoo, Tielt, 1951, XX-294 pp., ing. Fr. 152, geb. Fr. 178.
Wie de samensteller van deze bloemlezing kent, weet dat hij met diens naam reeds een garantie in handen heeft, zowel voor de aesthetische als voor de geschiedkundige waarde van dit, ook in zijn uitgave, artistiek verzorgd boek. Niet alleen als criticus en poëzie-conservator (hij schonk ons reeds een paar waardevolle bloemlezingen en poëziespiegels), is hij, sinds jaren, met de Vlaamse lyriek vertrouwd, maar tevens door zijn aandeel als scheppend kunstenaar en door de levenwekkende invloed die uitgaat van zijn humane persoonlijkheid.
Deze bloemlezing, die de Vlaamse poëzie samenvat sinds de eerste wereldoorlog, kan bogen op twee
| |
| |
eigenschappen die niet licht te verzoenen zijn. Het waardevolle op aesthetisch gebied, het blijvende en boventijdse werd ontbolsterd uit het typerende, het individuele en tijdsgebondene. Zo is de bundeling tevens verrijkend voor geest en gemoed. Dat de samensteller hierin slaagde ligt eerst en vooral aan het feit, dat hij in zijn keuze zeer goed de volledige persoonlijkheid van de dichter wist te benaderen. Aan de aesthetische selectie denken we niet dat de tijd veel zal veranderen. De speling, die onvermijdelijk openblijft, zal wel eerder een variatie dan een herziening toelaten. In het repraesentatieve van de keuze schuilt voor de meer belezen poëzieproever een bijzonder genot als bij het terugvinden van bekende trekken op een nieuw portret.
Buiten de anthologie zelf krijgt men een secure opgave van de bio- en bibliagraphische data van elke auteur. Hier vinden we vaak een correctie voor en tevens de aanvulling van wat Demedts ons schonk, hoewel we een enkele keer nog wel iets missen (b.v. van Albe, ps. van Renaat Antoon Joostens: Vanden Rike der Ghelieven, Groenendaalse Clausuren en vertalingen...). Vooraf gaat een algemene inleiding door de samensteller, die tevens voor elke richting, waarin hij de dichters groepeerde, een ‘ten geleide’ liet schrijven. Voor de expressionistische bezorgde dit P.G. Buckinx, voor de traditionele in de geest van het Fonteintje, K. Jonckheere. De religieuze lyriek werd ingeleid door E.H. van de Moortel, de neo-romantische door J. Tulkens en de zgn. volksverbondene door J. Haest. Anton van Wilderode tenslotte kenschetste de jongste generatie. De constanten en de stromingen, het klimaat en wat als gemeenschappelijk streven de spanningen overtreft, wordt klaar getekend in deze korte schetsen. Toch doen juist zij nog scherper uitkomen dat het een onbegonnen werk is allen te willen onderbrengen in richtingen, waarin sommigen eigenlijk nergens en anderen bijna overal thuishoren. We denken niet dat men het beter zou klaarkrijgen met andere indelingen, maar dat het individu primair is tegenover gelijk welke, zij het dan ook nóg zo bindende groepering. Daarom hadden we persoonlijk liever alle synthese en groepering naar de inleiding verlegd gezien, waar plaats is voor nuances en waar men zowel de generatie als het individu recht kan laten wedervaren.
Niet iedereen kan het literaire leven volgen van publicatie tot publicatie. Voor wie de huidige Vlaamse poëzie toch overzien en genieten wil - we denken hier in 't bijzonder aan de Noord-Nederlandse lezer, die haar slechts sporadisch ontmoet - is dit boek de aangewezen en door ons aanbevolen middelaar.
K. Heireman
| |
Dr Luc Debaene, De Nederlandse volksboeken. - N.V. De Vlijt, Antwerpen, 1951, 358 pp., 29×21 cm., geïll., ing. Fr. 350, geb. Fr. 395.
Met dit werk bewijst Dr Luc Debaene een grote dienst aan onze cultuur. Het vult een leemte, die herhaaldelijk werd aangevoeld door alwie zich bij de studie van de Nederlandse kunst en letterkunde met de verspreiding en geschiedenis van bepaalde motieven moest bezighouden. Slechts een zeer beperkt aantal oude werken, gewoonlijk van hoog literair gehalte, zijn gemakkelijk te bereiken, en werden voldoende bestudeerd of zelfs heruitgegeven. Maar voor een juist begrip van de oude cultuur is de zg. volksliteratuur van niet minder betekenis: zij heeft niet voor een gering deel de mentaliteit van bepaalde perioden bepaald, in al hun uitingen, van de plastische tot de muzikale. Doch daar de volksboeken het grensgebied vormen tussen literatuur en folklore, werd, in ons land althans, de wetenschappelijke studie er van onvoldoende ter hand genomen. Wel verschenen over de Nederlandse volksboeken talrijke studies, doch meestal fragmentair, het werk van zeer bevoegde, doch zich weinig om volledigheid of wetenschappelijke grondigheid bekommerende liefhebbers. Ook Dr Debaene kon onmogelijk in één enkel werk het gehele domein van het volksboek bestrijken. Daarom beperkt hij zich tot het voor folklore en wereldlijke literatuur belangrijkste gebied er van: de prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Voor elk van deze bewaarde romans geeft hij niet alleen een zorgvuldig aangelegde titelbeschrijving en bibliografie, maar tevens een analyse, een studie over de bronnen en
| |
| |
karakteristieken, en hun verdere geschiedenis tot 1600. Na deze studie over de bewaarde prozaromans, volgen enkele kortere doch belangrijke bijlagen: over de verloren gegane werken, over de romans, die waarschijnlijk na 1540 zijn verschenen, en tenslotte over andere, verwante volksboeken. Op dit analytisch gedeelte van het werk, dat het omvangrijkste is en voortaan als werkinstrument zeer nuttig zal blijken, volgt dan een beknopt literair-historische studie. Het boek werd zeer verzorgd uitgegeven en is voorzien van talrijke afdrukken en gravures naar de oude volksboeken.
A. Deblaere
| |
Dirk Vansina, Ontraadselde beelden. - Privé-uitgave, 1951, 58 pp.
Wil poëzie gezond blijven, dan neme ze zichzelf niet al te ernstig op. Opzettelijkheid is iets wat met het ware wezen der poëzie onverenigbaar is. Reeds de gymnasiast voelt dat er iets niet in de haak is wanneer men een gedicht als taak op krijgt. En ook later zullen dergelijke schetsen of atelieroefeningen, al hebben ze hun zin en al bevatten ze ook veel schoons, nog niet voor 24-karaats-poëzie kunnen doorgaan. Ze zullen altijd enigszins de indruk nalaten van een map min of meer succesvol uitgewerkte opgaven.
Bij het lezen van deze bundel kan ik een dergelijke indruk maar niet kwijt raken. Alles is hier zo uitdrukkelijk. Zowel de symboliek, die door de verzen zelf verder verklaard wordt, als de ethische inslag en de atmosfeer die bij de natuurgedichten het gevoel eerder aan de omgeving opdringt dan het beluisterend ontvangt. Ook de zinsbouw krijgt vaak door het weglaten van lidwoord of werkwoord de grammaticale structuur der leuze. Dit alles veroorzaakt een overbelasting der gevoelswaarden, waarom we dan ook liever sommige gedichten (als b.v. Treinen, De Blijk) achterwege hadden zien blijven. Toch kan het procédé positieve resultaten opleveren wanneer de schets niet te veel in lijnen uiteenvalt. Damme, Sparrenbos b.v. zijn geslaagde tekeningen. Er zijn trouwens nog andere treffende gedichten in deze bundel die verschillende genres insluit. Zo zijn de laatste vier gedichten, hoewel niet feilloos, van een veel sterker doorademd beleven. Dit bewijst dat met een genuanceerd gebruik zijner middelen Vansina ons iets waardevols leveren kan.
K. Heireman
| |
A.W. Haslett, Science News nr 22. - Penguin Books, Harmondsworth-Middlesex, 1951, 128 pp., geïll., sh. 2/.
De bekende ‘Penguin’-collectie brengt regelmatig publicaties voor onder de naam ‘Science News’, welke handelen over wetenschappelijke wetenswaardigheden. Vrij universeel en actueel van inhoud is de degelijkheid en de wetenschappelijke standing van hun vulgarisatie zeer hoogstaand. Dit nummer 22 behandelt, naast een bijdrage over ‘orkanen’ en ‘versnelling van geladen deeltjes’, ook onderwerpen uit de biologie als de ‘photosynthese’ en ‘vormen van de spierwerking’.
Fr. Elliott
| |
Jean Piveteau, Images des mondes disparus. - Masson & Cie, Parijs, 1951, 160 pp., 107 fig., Fr. Fr. 650.
Deze aantrekkelijke titel camoufleert een werkje over palaeontologie. Die dorre wetenschap roept onwillekeurig in ons het idee op van de pretentieuse en barbaarse nomenclatuur waarmee zorgvuldig opgezette beenderen door niet minder fossiele museum-conservatoren worden geëtiqueteerd. Toch oefent de palaeontologie een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op de leek, welke hierdoor te verklaren is dat zij een geschiedkunde is, waarvan het domein zich tot het onafzienbare verleden der aarde uitstrekt, en vooral omdat zij de geschiedenis vertelt van het leven zelf met zijn onvermoede weelderige en mysterieuse manifestaties.
Het boekje van de Sorbonne-professor tracht in een cosmische beschrijving het ontstaan en de ontwikkeling van plant- en dierleven te schilderen en poogt dit zoveel mogelijk in haar werkelijk kader terug te plaatsen. Vooral treffen de geschiedenis der eerste vissen, het opkomen der landplanten, de opgang en het verdwijnen der Dinosauriërs, de historie der vogels en die van de groei
| |
| |
van het zenuwstelsel der zoogdieren.
Het laatste hoofdstukje handelt over de oermens. Ongelukkig ontaardt hier de voorkeur van de auteur voor franse vondsten bijna tot een exclusivisme, waardoor het inzicht in de menselijke afstamming erg fragmentair wordt en dus vrijwel zonder waarde. Dit neemt niet weg dat het werkje een degelijke en goede samenvatting blijft van de verovering der aarde door de landplanten en de vertebraten, en als zodanig een voldoende schets van de zienswijze der palaeontologie op de ontwikkeling der soorten.
Fr. Elliott
| |
G.S. Carter, Animal Evolution. A Study of recent views of its causes (Textbooks of Animal Biology). - Sidgwick and Jackson, Ltd, London, 1951, sh. 30/.
Handboeken over evolutie zijn licht geneigd zich te beperken tot de uiteenzetting van de klassieke gegevens van de palaeöntologie en de embryologie ten voordele van de ontwikkeling der soorten, enige oudere theorieën te schetsen en de hoofdwetten der erfelijkheid te bestuderen; als het er echter op aankomt de verklaringsmechanismen van het ontstaan der soorten aan te geven, wat de kern van het probleem uitmaakt, worden zij uiterst sober of zelfs ontwijkend. De auteur van dit handboek heeft de ernst gehad juist die netelige vraag aan te pakken in het licht van de laatste resultaten van de erfelijkheidsleer en ontwikkelingstheorieën. Na een zeer uitgebreide en genuanceerde studie van de genetische achtergrond van het begrip evolutie en soort, gaat hij over tot de studie van het ontstaan der soorten. Bijzonder merkwaardig is het hoofdstuk over de adaptatie, waarin onder meer de aanpassing der vissen aan het ademen in de lucht uitvoerig wordt onderzocht, en een volgend hoofdstuk over de verklaring der ‘orthogenese’. Zij geven een goed inzicht in de huidige mogelijkheden om twee van de meest raadselachtige verschijnselen van de ontwikkeling der soorten nader te verklaren op grond van moderne gegevens uit de genetica en de physiologie.
In zijn besluit wijst de auteur terecht op de continuïteit tussen de voorgestelde verklaringen en het darwinisme. Wat eens te meer bevestigt dat de meest vruchtbare onderzoekingsrichting in de studie van het ontstaan der soorten bewust trouw blijft aan de inspiratie van Darwin en zich geestelijk erfgenaam verklaart van ‘The Origin of Species’.
Fr. Elliott
| |
L'évolution rédemptrice du P. Teilhard de Chardin par xxx. - Editions du Cèdre, Parijs, 1950, 176 pp., Fr. Fr. 210.
De anonyme auteur onderneemt een strenge kritiek van de ‘leer’ van P. Teilhard de Chardin, zoals hij ze in diens niet gepubliceerde aantekeningen kan vinden. De wijze waarmee de schrijver met de evolutieleer omspringt, eerste- en derderangs auteurs zonder onderscheid naast elkaar stelt en citaten het tegenovergestelde laat zeggen van wat zij bedoelen, is weinig aanbevelenswaardig. Voor 't overige geven wij de opinie van P.T. zelf: ‘Rien à dire sur ce factum anonyme, appuyé sur des documents très incomplets; rien sinon que je n'y reconnais absolument pas l'expression de ma pensée. Ne fût-ce que dans le titre où est insinuée l'idée que j'attribue une vertu salvifique propre au devenir cosmique; alors que ma préoccupation constante a été au contraire de faire rayonner d'un Christ personnel et transcendant les propriétés rédemptrices de la peine engendrée par l'Evolution.’ (Etudes, Sept. 1950.)
F. Elliott
| |
Kunst en cultuurleven
J. Francotte, Dieric Bouts, zijn kunst, zijn Laatste Avondmaal (Davidsfonds-Keurreeks nr 46). - Davidsfonds, Leuven, 1951, 216 pp., 70 pl., ing. Fr. 50, geb. Fr. 72.
Terecht wordt Bouts hier voorgesteld als de uitbeelder van religieuze verstilling. Bij hem worden eeuwigheidsverlangen en menselijke mildheid in de bijna austere vormen van zelfbeheersing gevat en daarom des te krachtiger uitgedrukt. Naast een bespreking van de gereproduceerde werken vinden wij er een langere uitweiding over het beroemde Laatste
| |
| |
Avondmaal, een ontwikkelingsschets van dit thema in de kunstgeschiedenis en verder tal van zeer interessante wetenswaardigheden. De zeventig platen en de goed gedocumenteerde tekst - die hier en daar wat vlotter en bondiger had kunnen zijn - vormen ongetwijfeld een uitstekende inleiding tot het mysterieuze en nobele werk van een onzer grootste nationale kunstenaars.
A. Van Laere
| |
Mark Edo Tralbout, De Antwerpse ‘Meester Constbeldthouwer’ Michiel van der Voort de Oude (1667-1737), zijn leven en werken. (Verh. van de K. Vl. Ac. voor Wetensch., Lett. en Schone Kunsten van België, K. 5). - Paleis der Academiën, Brussel; Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1949, 580 pp., 210 afbeeldingen, ing. Fr. 290, geb. Fr. 340.
Een ernstige bijdrage tot de kennis van onze beeldhouwkunst in de eerste helft van de XVIIIe eeuw. Veel dilettantisme, haastige veralgemening, ofwel rijke maar ongeordende amateurskennis beheersten dit terrein, voordat enkele jonge kunsthistorici een systematisch en wetenschappelijk onderzoek aan de beeldhouwers van deze periode zijn gaan wijden. Dr Tralbaut levert in zijn monografie over V.d. Voort de Oude definitief werk. Het is de vrucht van lange en onverdroten arbeid, waarvan enkele resultaten reeds in kleinere, afzonderlijke publicaties verschenen. Na een inleidend historisch deel, volgt een uiterst zorgvuldige en diepgaande studie van zijn oeuvre. Een grondige ontleding en beschrijving van de bestaande en te dateren werken vormt de solide basis voor het verder onderzoek, en waarbij aansluitend de niet te dateren, de helaas talrijk verdwenen, en de op ernstige of twijfelachtige gronden toegeschreven werken worden bestudeerd, en tenslotte die welke alleen een ernstige stijlcritiek aan V.d.V. kan toeschrijven. Het laatste deel, gewijd aan reeds bekende of eerst door schr. ontdekte ontwerptekeningen, zal niet minder welkom zijn dan de voorgaande: reeds meermalen immers kwamen enkele dezer tekeningen te pas bij het bespreken der werken zelf, en kon de lezer vaststellen van hoe groot belang ze zijn, niet alleen voor eventuele toeschrijving, maar voor het begrijpen van de evolutie en de geest zelf van V.d.V.'s werk. Schr. besluit met een synthese, die iedereen in haar grote trekken zal kunnen volgen. Na de lijst der aantekeningen, waarin echter niet een eenvormige wijze van citeren werd gevolgd, komt de publicatie van een reeks documenten, een rijke bibliografie, en een register. Van de vele afbeeldingen zijn er enkele wat al te klein of onduidelijk.
Zonder afbreuk te willen doen aan de wetenschappelijke waarde van deze studie willen wij er toch op wijzen, dat een betere kennis der iconografie de schr. ware ten goede gekomen; nu vinden wij b.v. ‘Verrijzenis’ voor Assumptie (p. 244), een ‘vijfhoornig mutsje’ voor een baret (p. 274), ‘Judas Macchabeus’ onder de Apostelen (p. 351 en 353), ‘S. Antonius de abt’ voor S. Antonius van Padua (p. 367), en een ‘ruitgewijze grofgeweven stof, die enigszins aan een biezen mand doet denken’ (p. 293), waar de iconografie het uit lis of biezen gevlochten boetekleed maar al te goed kent. Beide laatste vergissingen brengen de schr. daarbij op een dwaalspoor. Verder spreekt hij van ‘herma-phroditisch’ (sic, in twee woorden, p. 184), en citeert het Franse ‘modelé’ als ‘modèle’, terwijl hij ons zijn ontzaglijke wetenschappelijke kennis meedeelt in een eerder stroeve, vaak ongenietbare taal. Zo bezit hetzelfde vrouwenbeeldje ‘een aanstekelijke rust’ en ‘verwoede energie’ (p. 160-7), vinden we ‘schrijlings’ voor ‘zijdelings’, ‘noemde’ voor ‘heette’, en passim: ‘het kinnebakken’, ‘springen op het oog’, en dgl.
A. Deblaere
| |
Hans W. Hegemann, Vom Trost der Kunst. - Verlag J. Knecht, Carolusdruckerei, Frankfurt a/M., 1951, 90 pp., 19 pl., geb. DM. 7.80.
Grote kunst overschrijdt elke aesthetische zelfgenoegzaamheid. Zij openbaart ons steeds, binnen de vormen der meest authentieke schoonheid, de diepe zin van het menselijk bestaan, en dit met een directheid, die wetenschap en wijsbegeerte haar benijden moeten. Zij ontheft de rustig beschouwende mens aan het betrekkelijke van zijn kleine verlangens en
| |
| |
aan het veelvuldig en luidruchtig inwendig gebeuren, dat hem van zichzelf dreigt te vervreemden. Zij stelt hem in de perspectief van een geheimzinnig geluk en verwekt in hem een zachte sterkte om te leven naar het essentiële. Op een zeer concrete en aesthetisch zeer verantwoorde wijze heeft Hegemann dit aangetoond in een reeks korte, maar fijnzinnige commentaren op 19 goed gekozen meesterwerken uit beeldhouwkunst, graphiek en schilderkunst (van Phidias, Bellini, Michelangelo, Grünewald, Raffaël, Claude Lorrain, Rembrandt e.a.). Tot geruststelling van de lezer merken we even aan, dat van een zekere meewarigheid, die wellicht uit de titel mag klinken, in het boek zelf niets te bespeuren valt.
L. Vander Kerken
| |
A. Janssens de Bisthoven et R.A. Parmentier, Le musée communal de Bruges (Les Primitifs Flamands. Corpus de la Peinture des Anciens Pays-Bas Méridionaux au quinzième siècle, édité par le Centre National de Recherches ‘Primitifs Flamands’, fasc. 1 à 4). - De Sikkel, Antwerpen, 1951, X-73 pp., 233 buitentekstplaten, ing. Fr. 420, geb. Fr. 480, in portefeuille Fr. 520.
Hoe vreemd het ook moge schijnen bij de steeds groeiende roem van de Vlaamse schilders der XVe eeuw, - die nu eenmaal de naam dragen van Vlaamse Primitieven -, en hoeveel er over hen ook werd bijeengebracht dank zij tentoonstellingen, catalogen, monografieën, en zelfs monumentale studies als die van Friedländer en Winkler, toch ontbrak het hen nog altijd aan een ‘Corpus’, d.i. aan een volledige, goed gedocumenteerde, met uitvoerig photographisch materiaal voorziene uitgave. Het Nationaal Centrum voor onderzoek over de Vlaamse Primitieven, onder leiding van de Prof. P. Coremans, P. Bonenfant, H. Bouchery, P. Fierens, en J. Lavalleye, heeft besloten in deze nood te voorzien, en zo is dan een aanvang genomen met de uitgave van het Corpus, onder de directie van Prof. J. Lavalleye, van de Leuvense Universiteit. Thans zijn verschenen de fascikels 1-4, gewijd aan de werken van het Brugse stadsmuseum. A. Janssens de Bisthoven en R.A. Parmentier bezorgden dit eerste deel. De studies, die de rijke platenverzameling voorafgaan, bevatten, behalve het classement en de courante identificatie, ook een zo volledig mogelijke materiële beschrijving naar de conclusies van het laboratoriumonderzoek, een grondige iconografische commentaar, de historiek, de opgave van de documenten ter vergelijking, van de gezaghebbende opinies, een bibliografie, en de uitgave van de archiefstukken zowel als van de litteraire bronnen over elk schilderij. Een groots opgevat, met wetenschappelijke ernst ondernomen werk.
Maar ongetwijfeld het voornaamste en verrassendste deel van deze uitgave is gewijd aan de photografische documentatie: en deze is uitstekend. De werken werden in hun geheel en in détail afgebeeld en een groot aantal van deze détails zijn op natuurlijke grootte weergegeven, enkele ook op 2:1.
De Sikkel bezorgde ons met dit eerste deel van een zo monumentale onderneming, niet alleen een onvervangbaar werkinstrument voor allen die zich voor de Vlaamse schilderkunst in de XVe eeuw interesseren, maar tevens een prachtboek dat geen enkel kunstminnaar zal willen missen.
A. Deblaere
| |
Roger Talpaert, Een woord dat boekdelen spreekt: De Film (Het Dagelijks leven nr 46). - Ministerie van Landsverdediging. Directe Opvoeding bij de Gewapende Machten, 1952, 66 pp., geïll.
Dit boekje is bedoeld voor opleidingsofficieren in het leger, maar kan ook in ruimere kring met vrucht gelezen worden. Het bestaat uit twee delen: een sociologische ontleding van het verschijnsel film, en een meer technische uiteenzetting van het wezen zelf van de filmtaal.
De sociale invloed van de film heeft tot nog toe eerder geleid tot vervlakking, afstomping van het geweten, verdoving. Alleen door een beter begrip van de essentie zelf van de film, van haar eigen kunstexpressie, kan ‘het moreel, religieus en... sociaal gevaar... van het verschijnsel film... doeltreffend te keer worden gegaan’.
Het is de schrijver gelukt in enkele bladzijden een duidelijk overzicht te
| |
| |
geven van de verschillende bestanddelen van de filmtaal: beeldcompositie, beweging van het beeld en de camera, montage, decor en klank. Enkele goed gekozen foto's illustreren deze interessante brochure.
E.J. Jansen
| |
Rechtsgeleerde Opstellen, door zijn leerlingen aangeboden aan Professor Dr H. Dooyeweerd ter gelegenheid van zijn 25-jarig hoogleraarschap aan de vrije universiteit. - J.H. Kok N.V., Kampen, 1951, 282 pp., f 12,50.
Oud-leerlingen van de bekende Calvinistische hoogleraar Prof. Dr H. Dooyeweerd eerden hun leermeester by zijn vijfentwintigjarig hoogleraarschap door een serie opstellen zich bewegend op de verschillende terreinen van wetenschap en actuele vraagstukken, waarop hun leermeester hen met het licht van zijn krachtige levensovertuiging en zijn diepgaande kennis is voorgegaan.
Uiteraard kan hier slechts over een enkel opstel iets naders worden gezegd. Dr W.P. Berghuis zet in een helder betoog onder de bescheiden titel ‘Enkele opmerkingen over democratie’ uiteen, dat de verwerkelijking van de ideale ‘rechtsidee’ aan de historische ontwikkeling is gebonden en hierin ligt z.i. een principiële basis voor democratie in de christelijke staatsopvatting. Men wordt hier herinnerd aan hetgeen van katholieke zijde in het tolerantievraagstuk naar voren is gebracht.
Dr F.T. Diemer-Lindeboom acht kunstmatige inseminatie tussen echtgenoten moreel geoorloofd en bespreekt de vraag van de strafbaarheid.
De P.B.O. wordt becritiseerd door Mr K. Groen op grond van de leer der ‘souvereiniteit in eigen kring’. Het katholieke standpunt wordt te zeer gezien als streven naar heerschappij van Kerk en Staat in het bebedrijfsleven.
Men treft nog aan voortreffelijke beschouwingen van Prof. Dr I.A. Diepenhorst over ‘Wankelend Strafrecht’ en Prof. Dr A.M. Donner in ‘Bijdrage tot de discussie over de staatstaak’. Velen zullen ook met interesse kennis nemen van ‘De gelijkenissen des Heren en het recht’ door Prof. Dr P.J. Verdam, die de onrechtvaardige rentmeester, de arbeiders in de wijngaard enz. beziet in het licht van de rechts-historie.
Het verzorgd uitgegeven boek besluit met een overzicht van de publicaties van de jubilerende hoogleraar.
Mr J.A. Nota
| |
Geschiedenis
Dr Leo Delfos, Het Avontuur van de Liebaards. 1297-1302-1304. Geschiedenis van een Vlaamse opstand ‘omme die defense van den lande’. - Lannoo, Tielt, 1952, XII-361, 4 krtn, ingen. frs. 135, geb. frs. 165.
Reeds in 1931 publiceerde de auteur een eerste werkje: ‘1302 door tijdgenoten verteld’, zonder critisch apparaat evenwel. Sindsdien heeft hij de hele strijd van de Vlamingen tegen Filips de Schone in al zijn aspecten op de talrijke gepubliceerde bronnen bestudeerd. De honderd eerste bladzijden van dit boek handelen over de politieke en sociale structuur van Vlaanderen, en over de binnen- en buitenlandse moeilijkheden, vooral met Frankrijk, vóór 1297. Dan begint de oorlog van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, tegen zijn opperleenheer, Filips de Schone, en de eindeloze reeks van sluwe juridische machtsvergrijpen van deze laatste. Terecht geeft de auteur de wederzijdse inwerking van de strijd van paus Bonifatius VIII met de Franse koning op de oorlog in Vlaanderen aan. Sinds 1297 werd de wrok van de Vlamingen zo opgewekt, dat deze op 11 Juli 1302 schouder aan schouder op het Groeningeveld stonden en het machtigste ridderleger van die tijd volledig versloegen. De auteur volgt dan vluchtig de gebeurtenissen tot aan de onbesliste slag op de Pevelenberg en de vrede van Athis in 1305.
Tegen Funck-Brentano, bij wien Pirenne en Des Marez aansloten, betoogt Delfos dat het niet ging om een sociale en economische strijd, maar om een nationaal verweer. De oorlog werd werkelijk gevoerd, zoals voor Brugge geschreven staat: ‘omme te ghecrigene haren rechten landshere ende omme die vriheden van de vorseider stede ende van al den lande
| |
| |
van Vlaendren te behoudene’ (pag. 233). Dat lijkt ons juist. Even juist is de bewering, weer tegen Funck-Brentano, dat de adel voor drie vierden liebaardsgezind was: Delfos geeft 81 namen van leliaards en 245 van liebaards aan. Een uitgebreid archiefonderzoek dat de statistiek tot 500 opvoert, komt tot ongeveer hetzelfde percentage. Anderzijds lijkt ons Delfos' schatting van het aantal Vlamingen in de Groeningeslag op 16.000 voor de helft te hoog. Aangaande het verloop van de Groeningeslag en van die op de Pevelenberg brengt Kap. Dr Verbruggen enige rectificaties aan, zoals Dr Luykx betreffende de geschiedenis van de Dampierre's vóór 1297, maar deze beïnvloeden niet aanmerkelijk de voorstelling van de feiten. Zo is dit boek om de degelijke voorstudie, de brede uitbouw en ook om de aangename verhaaltrant - met citaten uit de middeleeuwse kronijkschrijvers - een merkwaardige monografie over het meest roemrijke feit der politieke geschiedenis van Vlaanderen.
M. Dierickx
| |
Dr Treo Luykx, Het grafelijk geslacht Dampierre en zijn strijd tegen Filips de Schone (Davidsfonds-Keurreeks nr 47). - Leuven, 1952, 275 pp., 36 pl. en 5 krtn, ingen. Fr. 60, geb. Fr. 88 (Leden: 30 en 44).
Deze vlot geschreven en degelijke monografie van een onzer beste kenners van het dertiende-eeuwse Vlaanderen bestaat uit twee delen. Een eerste korter deel gaat over het grafelijk geslacht Dampierre in de loop van de dertiende eeuw, o.a. over de zestien zonen en dochters van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen ten tijde van de Guldensporenslag: dit deel steunt gedeeltelijk op onuitgegeven bronnen en bevat vele weinig of niet bekende historische gegevens; het zal geschiedkundigen veel dienst bewijzen, maar is minder geschikt voor een doorsneelezer. Het tweede deel handelt over de lange oorlogen van Gwijde van Dampierre (1280-1305) en Robrecht van Béthune (1305-1322) tegen Filips de Schone, koning van Frankrijk. Met critische nauwgezetheid, maar in een gedragen ofschoon zakelijke stijl, beschrijft de ervaren auteur het epos van de opstand van het kleine graafschap Vlaanderen tegen de machtigste koning van die tijd. De Guldensporenslag van 11 Juli 1302 op het Groeningeveld vóór de muren van Kortrijk, waar Vlaanderen zijn definitieve opslorping in het koninkrijk Frankrijk voor goed wist af te wentelen, vormt natuurlijk de kern en het middelpunt van dit verhaal. De verstandhouding tussen de talrijke zonen van Gwijde valt voortdurend op. De toestand na het ‘verdrag van ongerechtigheid’, het verdrag van Athis-sur-Orge in 1305 lijkt ons zeer juist weergegeven.
Terwijl het boek van Delfos meer de nadruk legt op het nationale element in deze bevrijdingsoorlog en dat van Verbrugge meer op het militaire aspect - beide boeken zijn op dit ogenblik nog ter perse - beklemtoont dit werk meer de rol van het grafelijk geslacht Dampierre, die zeer groot is geweest. Nu wij de 650e verjaring van dit heuglijk feit gaan vieren, bevelen wij dit boek om zijn degelijkheid en vlotte verhaaltrant zeer aan.
M. Dierickx
| |
Robert A. Graham, S.J., The Rise of the double Diplomatic Corps in Rome. - Nijhoff, 's-Gravenhage, 1952, XII-110 pp.
Indien de H. Stoel in de laatste tientallen van jaren een steeds groeiend prestige mocht genieten in de sfeer der internationale betrekkingen dan is dit grotendeels te danken aan de besliste houding die de H. Vader aannam na de overrompeling van de Pauselijke Staten in September 1870.
Zelfs nadat de Italiaanse Staat de zetel van de regering van Florence naar Rome had overgebracht, bleef de H. Stoel op zijn recht staan een eigen diplomatieke vertegenwoordiging te hebben die afzonderlijk staat van de gezanten geaccrediteerd bij de koning. Door steeds de Wet van Waarborgen van 1871 als een eenzijdige acte te zien die de H. Stoel niet kon erkennen, en door een strakke diplomatieke houding die niet duldde dat nieuwe rechtstoestanden in het leven werden geroepen bevestigde de H. Stoel meermaals zijn soeverein gezag.
Deze houding leidde tot de gevolgen die wij kennen: de Lateraan-Verdragen, een steeds toenemend
| |
| |
aantal diplomaten gezonden en ontvangen door de H. Stoel, een met de jaren stevigere positie ten overstaan van het Volkenrecht.
Daarom is dit stuk diplomatieke geschiedenis die de opkomst van een dubbel diplomatiek corps te Rome verhaalt, zo belangrijk. P. Graham heeft met veel geduld het archief der voornaamste europese kanselarijen doorzocht en in een helder verhaal, dat meer dan één nieuw feit aan het licht brengt, het kluwen der diplomatieke bedrijvigheid ontsponnen.
Deze studie kan ter overweging voorgelegd worden aan diegenen die, zoals in de Verenigde Staten van Amerika, twisten over de noodzaak van een vertegenwoordiging bij het Vaticaan.
P.R.
| |
Gerard Heard, Morals since 1900. - Andrew Dakers Ltd., London, 1950, 223 pp., 12s. 6d.
Deze studie is uitgekomen in de serie ‘Twentieth Century Histories’ die verschillende aspecten van het Britse leven tot onderwerp hebben. We vermoeden dat in de titel de verwijzing naar Groot Britannië met opzet verzwegen is, gezien de inhoud van dit boek dergelijke beperkingen niet verdraagt. Mogelijk zou men, op de titel afgaande, een aantal statistieken verwachten betreffende huwelijksmoraal, zelfmoord, e.d., met daarbij een overzicht hoe verval van godsdienst met zich mee moet brengen zedelijk verval. Dit boek is echter van een geheel andere en in menig opzicht zeer knappe structuur: het is de sterke maar ook de zwakke kant van het boek.
We krijgen de indruk uit dit en andere boeken van de schrijver dat hij er een sport van maakt om anders te denken dan de gewone ontwikkelde mens. Dit heeft vaak iets zeer verrassends en zeer verhelderends, maar vaak wordt ook een dure prijs betaald voor dergelijke originaliteit in de vorm van onverstaanbare taal en dolle doordrijverij. We moeten er aan toevoegen dat dit boek zeer lezenswaard is voor wie goed te onderscheiden weet, en voor dezen ook zeer stimulerend. ‘Morals’ is voor de schr. allerminst cijfers en statistieken; zelfs de uiterlijk zichtbare gedragingen van de mens gaan hem weinig aan; ‘morals’ is voor hem geen gedragspatroon. Maar herhaaldelijk cursiveert hij het woord ‘mores’ als equivalent van ‘morals’, waardoor hij het menselijk gedrag verschuift naar een complex van imponderabilia, die tezamen de houding bepalen door de mens ten opzichte van verschillende levensgebieden aangenomen. ‘Mores’ komt dan wel zeer dicht te liggen bij ‘manners’, en als Heard een onderlegd christen was, zou hij, menen wij, als vanzelf gedwongen worden ‘morals’ meer te beschouwen als een beleving van de Bergrede dan van de Tien Geboden zonder meer. Met zijn naturalistische, positivistische instelling ziet hij nu uit de ‘mores’ de gentleman naar voren treden, en zo is het nauwelijks verwonderlijk dat we zijn boek kunnen noemen een hoogst interessante, ofschoon alles behalve juiste, tekening van de ondergang van de gentleman. Hoe sociale toestanden, economische invloeden, politiek en oorlog en op ander terrein, de moderne natuurwetenschappen en modern research (psycho-analyse bijv.) ingewerkt hebben op de gentleman en geleidelijk aan deze hebben afgetakeld en daarmee de ‘mores’ in een precaire toestand hebben gebracht, wordt knap getekend, ofschoon we er aan toe moeten voegen dat de uitkomst van de som vaak geheel verkeerd is, dit ten gevolge van
een verkeerd of wankel uitgangspunt. Want de auteur gebruikt herhaaldelijk uitdrukkingen als ‘psycho-physical’, ‘psycho-moral’, ‘psycho-social’; dat factoren van dergelijke aard een voorname rol spelen in morals en manners, zal niemand tegenspreken; waar deze factoren in een verhandeling herhaaldelijk betrokken worden is eerste vereiste dat de hieraan beantwoordende begrippen allernauwkeurigst zijn gepreciseerd. Dit nu is het zwakke punt in dit boek, en het is o.i. het gevolg van een iets te gewilde originaliteit van zien en denken.
Wie enigszins thuis is in het onderwerp zal dankbaar zijn voor menige passage die diepere kijk geeft op hedendaagse problemen en stimuleert tot dieper peinzen, hem verlossend van veel door pers en jachtig leven opgedrongen oppervlakkigheid.
W. Peters
| |
| |
| |
Romans
Jan Mens. De witte Vrouw. - Kosmos, Amsterdam - Antwerpen, 1952, 2de druk, 310 pp., f 8,90.
‘De witte Vrouw’ bevat het door haar zelf geschreven levensverhaal van Wendelmoet Klaasdochter van Monnikendam, die in de eerste helft der zestiende eeuw ter dood gebracht werd om haar geloof, of juister gezegd, om de vrijheid van geloofsovertuiging. Jan Mens weet aardig te vertellen, maar de figuren die dit verhaal vullen, komen niet tot leven, worden geen levende mensen, zodat zij zonder veel interesse langs ons heen glijden. De schrijver deed zijn best het Katholiek element niet al te ongunstig voor te stellen. Maar het geheel is te weinig natuur, te weinig psychische werkelijkheid geworden om lezers met enige eisen te bevredigen.
J.v.H.
| |
S. Jelsma M.S.C. Profeten in Parijs. - Thijmfonds, Den Haag, 1952, 255 pp., f 5,90. Voor Thijmfondsleden f 2,50.
Pater Jelsma beschrijft in dit boek in de vorm van een verhaal de strijd tussen goed en kwaad, de strijd vóór en tegen Christus en hij localiseert dit te Parijs. Wat er gebeurt is opwindend en ongewoon genoeg, maar doordat de figuren te flets, te bloedloos blijven, is ook het gehele verhaal wat mat en onwerkelijk.
J.v.H.
| |
Mary Lavin. Het leven was goed. Vert. door K. Deenen. - De Fontein, Utrecht, Sheed & Ward, Antwerpen, 1952, 291 pp.
De schrijfster van deze roman schijnt een Amerikaans-Ierse te zijn. Haar boek is echter volkomen Iers en beschrijft het leven van een eenvoudige vrouw in Dublin, moeder van meerdere kinderen en echtgenote van een tramconducteur. Het boek had De Moeder kunnen heten; met wonderlijke intuïtie en indringende kracht wordt hier het leven ener moeder beschreven met zijn hoogten en diepten, op zeer realistische wijze, zonder enige verfraaiing of verzachting. En het merkwaardige is dat deze moeder, hoewel bijna elk harer kinderen een mislukking vormt en haar leven een aaneenschakeling van bittere ervaringen schijnt, toch het leven goed prijst en alles als zegen aanvaardt. Het is een oergezonde en door en door katholieke roman, hoezeer dit Katholicisme ook op de achtergrond blijft. Zelden is het oervrouwelijke en moederlijke zo levenswarm en helderziend beschreven als in dit boek, dat aan de beste werken van Sigrid Undset herinnert.
J.v.H.
| |
Thomas H. Raddall. De nimf en de lamp. Nederl. vertaling van Margrit de Sablonière. - Born, Assen, 1952, 354 pp., f 9,50.
Een roman spelend vóór en na de wereldoorlog van '18, in Canada. Sober, krachtig verteld, met uitstekende beschrijvingen. Een werk van nobel gehalte. Het verhaal van een onzelfzuchtige man en een gevoelige vrouw, in wie grootheid van ziel aanwezig is, welke door teleurstelling en hartstocht tot ontwikkeling komt in haar volledige opoffering.
Voortreffelijk heeft de schrijver zijn gegeven uitgewerkt, waardoor een verhaal is ontstaan waarin - hetgeen van veel huidige romans niet gezegd kan worden - de menselijke waardigheid hooggehouden wordt. Een mooie roman. Volwassenen.
Joh. Heesterbeek
| |
Arthur Koestler, The Age of Longing. - Collins, Londen, 1951, 448 pp., geb. sh. 12/6-.
Na ‘The Brave New World’ van Huxley past het dat elke schrijver van wereldformaat zijn talenten zou meten aan het uitbeelden van ‘zijn apocalyps’, van de nieuwe tijden, die ons wachten. K. brengt ons echter slechts tot aan de drempel van het derde wereldcataclysme - en wij zijn er niet eens zeker van. Het meeste speelt in Parijs. Het is vijf voor twaalf. Europa ligt gekneld tussen Amerika en Rusland. Het ene heeft alles, maar geen geloof; het andere bedreigt de wereld met de oerkracht van zijn absoluut geloof, ‘de schaduw van de Neanderthal’. Het Westen is zijn oude God en zijn geloof verloren in de vernieling van het R. Katholicisme door de Franse Revolutie - het Protestantisme bleef altijd slechts een ketterij. De Europeeër kan niet meer geloven, en heeft de wil verloren om nog te leven (164). Deze ontzaglijke leegte drukt zich. uit in een ondragelijke honger
| |
| |
om iets als een God, ‘the longing of the Age, the Nostalgia of the Absolute’ (218).
Fedya Nikitin is de Neanderthal in Parijs. Hydie Anderson, de dochter van een Amerikaanse colonel, heeft na een ongelukkige jeugd, haar Katholiek geloof terug gevonden om het onmiddellijk weer te verliezen. Daarom geeft ze zich aan Nikitin, de enige in Parijs, die nog een geloof heeft, en vermoordt hem, omdat hij op zo'n onmenselijke wijze gelooft. Rond deze twee protagonisten komen en gaan allerlei typen van Europese degenerescenties, - ook in het Katholicisme, als de ‘progressistische’ Dominikaan, le Père Millet, en de devote pornograaf Dupremont. Met dezen kan K. vrij spel verlenen aan zijn wrange humor en brutaal cynisme, en meteen een specimen ten beste geven van een psychoanalyse van zijn tijdgenoten, gedreven als zij zijn door hun Eros, maar ook door een vernielingsinstinct, Thanatos. Het boek is rijk aan trefzekere typeringen van onze tijd, maar arm aan inhoud. Hij ook blijft ten slotte een ‘apostaat’, een ‘overloper’, die het Westen verwijt bij haar niet gevonden te hebben, wat hij vroeger bezat in het Oosten, het sterke, alles overwinnende geloof. Maar de oude goden zijn dood, en de nieuwe is nog niet geboren. ‘The fait is dead; only the longing remains’ (392). Een boek, dat alleen rijpere lezers kan doen nadenken.
P. Fransen
| |
Trudo Hoewaer, Antoine de Loze, architect. Roman (Oostlandreeks, 15). - Heideland, Hasselt, 1951, 224 pp., ing. Fr. 85, geb. Fr. 98.
T.H. schreef tot nog toe enkel verzen. Dit is zijn eerste roman. Het werk is niet zonder verdiensten, maar men kan niet zeggen, dat de auteur het literaire genre, waarin hij zich gewaagd heeft, reeds meester is. Zijn boek vertelt nog tegelijkertijd te veel en te weinig. Men zou de inhoud moeilijk kunnen samenvatten. Er ligt te weinig innerlijke noodzaak in het verloop, zodat het levensverhaal van Antoine de Loze en zijn vrouw in een reeks toevallige gebeurtenissen dreigt uiteen te vallen. Vandaar vaak een zekere onwaarschijnlijkheid, die tot in de namen van de personnages haar weerklank vindt: dat een dokter in het verhaal de naam Zilverdraad moet dragen, een andere architect Zwartvlieg heet en de vrouw van De Loze Marcella Europa, doet toch wel een beetje vreemd aan.
J. Noë
| |
Varia
L. Mecking: Japan, Meerbestimmtes Land. - 1951, 179 pp., DM. 10.80.
K.F. Pfeffer: Australien. - 1950, 160 pp., DM. 9.80.
K. Helbig: Die Südostasiatische Inselwelt. - 1949, 150 pp., DM. 9.80.
A. Schultz: Der Erdteil Asien. - 1950, 231 pp., DM. 9.80.
Alle uit: Kleine Länderkunde, met kaarten en foto's. - Franckh'sche Verlag, Stuttgart.
Uit deze serie konden we een vorig maal zeer gunstig bespreken: Aurada: Wunderwelt der Alpen. Hier noteren we verschillende andere deeltjes; alle zijn de moeite waard, al spant Aurada, naar onze smaak, de kroon.
Japan van Mecking is zeker ook een interessant werkje, te meer, daar dit land na de oorlog weer steeds meer de aandacht trekt.
Ook Australië zal men met genoegen lezen en bestuderen, ook al om zich te oriënteren in een land, waarheen heden zo velen emigreren.
Voor Indonesië zal waarschijnlijk minder belang bestaan, niet omdat dit deeltje van de bekende Helbrig niet goed zou zijn, maar omdat wij in eigen taal op Indonesisch gebied vele goede werken bezitten.
Het deeltje ‘Asien’ bevalt ons eigenlijk nog 't minst; misschien is het moeilijk een zo groot werelddeel met zijn vele grote tegenstellingen in een ‘kleine Länderkunde’ bevredigend te behandelen.
Duitse boeken zijn duur; wie echter 5 deeltjes bestelt, krijgt 10% korting.
J. GERVER
DRUKKERIJ SINT GREGORIUSHUIS, ZEIST
|
|