| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
P. Gilbertus Lohuis, O.F.M.: Christus, ons leven, - N.V. Gooi & Sticht, Hilversum, 1951, 130 pp., f 2.90 en f 4.50.
Er zijn twee soorten lijdensmeditaties. De meer ‘moderne’ - als we het zo mogen zeggen - die dogmatisch is ingesteld, meer het lijden van Christus geeft en vooral van de liefde tot de lijdende Christus verbetering van leven verwacht. Daarnaast de bij vele predikanten gangbare, methode om na een korte episode uit het lijdensverhaal over te gaan tot allerlei toepassingen.
Pater Lohuis heeft het vooral in de laatste methode gezocht, echter niet zo, dat het lijden van Christus opgeofferd wordt aan sensationele toepassingen. Wel zouden we wat meer dogma en wat minder moraal wensen, waardoor de meditaties van deze begaafde predikant ongetwijfeld aan diepte en waarde zouden winnen. Nu het geschreven woord de warmte van het gesprokene niet voldoende weergeeft, merkt men toch een zekere armoede van gedachten die bij het luisteren verdwijnt achter de levende stem en persoon.
J. de Rooy
| |
Josef Staudinger: Het Heilig Priesterschap, Beschouwingen voor Priesters. - Uitgeverij ‘Helmond’, Helmond, 1951, 403 pp., f 10 en Fr. 150.
Aan de hand van de Geestelijke Oefeningen van Sint Ignatius geeft de schrijver van deze priester-overwegingen, een inzicht in het innerlijk leven dat de priester moet kenmerken. Het is een retraite, waarin we alle beschouwingen en fasen van de Ignatiaanse retraite terugvinden. Staudinger past deze toe op de priester en geeft daartussen door aparte meditaties over het priesterschap: de mens als priester, de priester als mens, de priester als zondaar, over het ‘modern-zijn’ van de priester enz. Een goed en degelijk boek, maar niet geweldig. Hoewel het vol unctie is, en veelvuldig gebruik maakt van de H. Schrift, mist het toch een theologische diepgang en bekendheid met nieuwere publicaties die men zeker van een werk voor priesters mag verwachten. Voor een retraite en geestelijke verdieping echter zeer aanbevolen.
J. de Rooy
| |
Fulton Oursler, Het Grote Offer, vert, door W.A. Fick-Lugten Heinemann. - N.V. Servire, Den Haag, 1951, 318 pp., geb. f 6,90.
De gegevens over Jesus' leven in een vlot verhaal verteld, is de inhoud van dit boek. Het werd in de Amerikaans-Engelse wereld een groot succes: in één jaar werden een millioen exemplaren verkocht! Het werd geprezen door Katholieken, Protestanten, en Joden. Men kan zich dat alles best voorstellen, maar het ideale leven van Jesus is het, begrijpelijk, voor een Katholiek toch niet. Alle punten waarover verschillend-gelovenden het niet eens zouden zijn, worden ontweken. Zo wordt b.v. noch bij de broodsvermenigvuldiging noch bij het Laatste Avondmaal over de Eucharistie gesproken. Zeker, een Katholiek mag het lezen - te zijnen behoeve is er een Imprimatur ingeplakt -, maar het is te hopen, dat hij na dit vlotte verhaal dan naar iets ernstiger genre grijpt.
L. Rood
| |
Marcelle Auclair, Het leven van de Heilige Teresia van Avila. Gods dolende edelvrouwe 1515-1582. - De Fontein, Utrecht, Sheed & Ward, Antwerpen 1951, 415 pp., f 12,90, geb. Fr. 195.
De lof, die van alle zijden aan dit levensverhaal van ‘grote’ Teresia is toegekend onderschrijven wij ten volle. Het is de schrijfster gelukt om wetenschap, spiritualiteit en literaire vormgeving tot een harmonisch geheel te verwerken. Met wetenschap bedoelen wij de zeer nauwgezette bronnenstudie. Onder spiritualiteit verstaan wij de zuivere analyse van Teresia's persoonlijkheid als heilige, van haar karakter, geestelijke ontwikkeling, mystieke werken. De literaire vormgeving boeit door de levendige voorstellingswijze en de rake, snedige
| |
| |
verhaaltrant. Don Alonso, Teresia's vader, is misschien de enige persoon, die in dit verhaal niet geheel tot zijn recht komt. Zijn houding vóór en na het intreden van zijn dochter blijft enigszins ondoorzichtig (vgl. blz. 48 73). Voor het overige verwijzen wij naar de tekst van de wrapper, die de lof van dit uitmuntende boek duidelijk, maar niet overdreven verkondigt.
M. Smits v. W.
| |
Tijdschrift voor Geestelijk Leven. De H. Eucharistie. Jaargang 7 n. 5 (Juni 1951). Pax, Den Haag.
Deze gelegenheid grijpen wij aan om onze waardering uit te spreken over het tijdschrift, dat sinds de laatste oorlog aan het Nederlands sprekende volk ten noorden en ten zuiden van de landsgrenzen voorlichting en voedsel wil geven op geestelijk gebied. Dit tijdschrift kenmerkt zich door een prijzenswaardige eerbied voor de geestelijke traditie, belichaamd in de leer van de grote geestelijke schrijvers, en geeft toch blijk van een frisse, degelijke, alleszins verantwoorde progressiviteit. Het is geen ‘vak-tijdschrift’, waarin de vraagstukken theoretisch belicht worden. Anderzijds staat de redactie en de school, die zij vertegenwoordigt, er borg voor, dat het geestelijke leven hier vóór alles als een ‘leer’ wordt voorgehouden. Wij prijzen overigens het ruime standpunt, dat in bepaalde omstreden kwesties verdedigd wordt. In deze aflevering, gewijd aan de H. Eucharistie, komen uitstekende artikelen voor van J.H. Walgrave O.P., H. Schillebeeckx O.P., A. Verheul O.S.B. en M. Hensen O.P. Bovendien een beschouwing over Pius X en de Eucharistie en de vertaling van een preek van Tauler over de H. Eucharistie. De lezing van deze opstellen zoals van het gehele tijdschrift bevelen wij de leken, die hun godsvrucht willen afstemmen op de eisen van deze tijd, gaarne en van harte aan.
M. Smits v. W.
| |
Mario Galli, Maria des Erlösers Hohe Gefährtin. - ‘Orientierung’, Zürich, 1951, 80 pp., Fr. 18.
De katholiek en ook de andersdenkende die, zonder in specialistenliteratuur te willen verzeilen, uitziet naar een beknopte, zakelijke en intelligente uiteenzetting over het recente dogma van Maria's lichamelijke tenhemelopneming, kan moeilijk iets beters ter hand nemen dan deze brochure. Ze verklaart in een eerste deel welke de juiste leerstellige draagwijdte is van de pauselijke uitspraak en haar betekenis voor onze tijd, in een tweede op welke theologische bewijsvoering het nieuwe dogma steunt. Wij vinden hier enkele bevattelijke bladzijden over de eigen methodiek der theologie ten overstaan der profane geschiedenis alsook over de natuurnoodzakelijke ontwikkeling der afzonderlijke dogma's vanuit het globaal aanvaarden van Christus' Persoon en zijn heilsdaad, die het hele object uitmaken van de openbaring. Een derde en laatste deel schetst de rol welke in die ontwikkeling aan het concreet, levend geloof van lerende en beleerde Kerk toekomt, aan de connaturele intuïtie die op de leerstellige definitie vooruitloopt, maar slechts door deze als authentiek wordt verklaard. - Tevens vestigen wij de aandacht op het voortreffelijke Zwitserse blad ‘Orientierung’ waarin de inhoud van deze brochure eerst verscheen en dat ten volle de belofte inlost van zijn ondertitel: ‘Katholische Blätter für weltanschauliche Information’.
R. Leys
| |
Peter Lippert, S.J., Abenteuer des Lebens. - Ars Sacra, J. Müller, München, 1951, 190 pp., geb. DM. 10.40.
Elk mensenleven kent zijn individuele avonturen. Er zijn echter ook avonturen die alle mensen gemeen zijn. Avontuur van wat men is en wordt: kindsheid, leven thuis en op school, beroepskeuze. Avontuur van wat men in het leven ontmoet: liefde, eenzaamheid, bekoring, vreugde en leed. Avontuur van het sterven tenslotte en, alle andere overhuivend en omvattend, hét avontuur van elk mensenleven: de ontmoeting en het gesprek met God.
Over die avonturen schreef de oude Lippert dit - nog onvertaalde - boek, in het effen glanzende proza dat zijn laatste levensjaren kenmerkt. Zijn betoog heeft niet de brandende bewogenheid en de belijdenisklank van de ‘Mensch Job’; het blijft eerder in de trant van de bekende - ook nog steeds onvertaalde
| |
| |
- radiotoespraken: didactisch, maar gedragen door een steeds aanwezige ondertoon van lyriek, en omgeven door een sfeer van eeuwigheid en rustig beschouwen, waarin een ongewoon rijke ervaring tot bezinking en tot tijdeloosheid komt.
Is het lezen van dit boek een weldaad voor het hart, het is ook een weelde voor het oog, nu Lippert weer in de smaakvolle, vooroorlogse kunstuitgave van Arc Sacra voor ons ligt.
L. Monden
| |
Daniel-Rops, Missa est. Planches photographiques de Laure Albin-Guillot. - Fayard, Parijs, 1951, 78 pp., 34 pl., ing. Fr. Fr. 250, geb. Fr. Fr. 350.
Onder de vele religieuze boeken waarmee Daniel-Rops zo wonderbaar medewerkt aan het godsdienstig renouveau van Frankrijk, is deze publicatie een meesterwerkje.
Het misoffer wordt er fotografisch voorgesteld en iedere plaat voorzien van een historisch commentaar dat inleidt op een gebed in versvorm of in rhythmisch proza.
De bijna feilloze verwoording van de gebeden zal ook de intellectuelen voldoen. Vele priesters zullen hier de misliturgie nog beter leren begrijpen en meteen in het sober maar esthetisch zuiver gebaar dat hen tot voorbeeld wordt gesteld, een aansporing vinden om met steeds meer zorg de Eucharistie te vieren. Alleen de plaat die het Memento der overledenen voorstelt, is niet geheel juist. Op dit ogenblik is de hostie op het corporale en niet op de pateen.
J. Beyer
| |
Ida Frederike Goerres, De last Gods. Nederl. van P. Damiaan M. Hendrickx, O.P. - 't Groeit, Antwerpen, 1951, 100 pp., ing. Fr. 70, geb. Fr. 90.
Dit bekende gesprek over de verhouding tussen christendom en schoonmenselijkheid werd geschreven in het heetste van de strijd tegen het nieuw-heidendom van de nazi's, en draagt er kennelijk de sporen van. Toch blijft het rijke, heldere en overtuigende betoog ook nu nog waardevol en boeiend, al zal de lezer soms hinderlijk ervaren, hoe geheel anders het probleem thans gesteld wordt.
De vertaler heeft de sprankelende wijn van de dialoog zo mogelijk nog meer willen doen schuimen dan in het oorspronkelijke. Soms slaagt hij daar ook werkelijk in; maar even vaak laten taalvaardigheid, maatgevoel en zin voor de gevoelswaarde der woorden hem in de steek, terwijl ook de betekenis van de Duitse tekst niet altijd geëerbiedigd wordt.
L. Monden
| |
Ernst Michel, Rettung und Erneuerung des personalen Lebens. - Verlag J. Knecht, Carolusdruckerei, Frankfurt a/M., 1951, 130 pp., geb. DM. 4.50.
Dit zijn zes netjes uitgegeven lezingen en artikelen. Zij wijzen op levensverdieping van uit een philosophische en christelijke anthropologie. ‘Die goethesche Glaubensgrundlage und Wir’ laat uitkomen hoe verschillend de levensinstelling sindsdien is geworden. ‘Zur Funktionalisierung des heutigen Menschen. Eine ohristliche Wegweisung’ is een ietwat vaag en situationistisch maar nochtans inspirerend programma voor een christelijke anthropologie. ‘Die Familie vor neuen Aufgaben’ wijst op de veranderde sociologische strukturen waar de familie mee af te rekenen heeft. De beste artikelen zijn voorzeker de twee volgende: ‘Anthropologische Deutung seelischer Krankheiten’ en ‘Tiefenpsychologie als Frage an die Seelsorge’. Zij zijn geschreven in de zin van Victor v. Weisäcker en bedoelen uitdrukkelijk het natuurwetenschappelijk en materialistische standpunt in de geneeskunde te verlaten om de ziekte als ziekte van de persoon te vatten. De laatste bladzijden ‘Vom Sinn des Krahkseins für dich und mich’ zijn daar nog een laatste belichting van. Bij nadere overdenking van deze stukjes waardeert men ze met recht om enkele vruchtbare inzichten.
A. Snoeck
| |
P. van de Maele, S.J., Ridder van het recht. Een Lievensroman (Offensief-reeks). - Missiesecretariaat, Leuven; Sint-Claverbond, Nijmegen, 1952, 160 pp., geïll., Fr. 25.
Hopelijk zal dit in romantrant geschreven levensbeeld van onze grootste Vlaamse missionaris niet het discrediet delen van de ‘stichtelijke lec- | |
| |
tuur’. Dit werkelijk mooie boekje verdient iets beters. Vlot en boeiend is voor de jeugd het meeslepende verhaal van de epische figuur van ‘Libin Saheb’. Ten zeerste aanbevolen.
J. Pauwels
| |
Wijsbegeerte
Karl Holzamer, Grundriss einer praktischen Philosophie. - Verlag J. Knecht - Carolusdruckerei, Frankfurt a/M., 1951, 184 pp., geb. DM. 7.20.
In dit deels vulgariserend, maar niettemin philosophisch zeer verantwoord boekje zet de auteur de grondprincipes der ethiek uiteen. Eerst wordt de plaats van de ethiek in het geheel der philosophie bepaald. Wat deze ethiek zelf betreft, sluit de opvatting van de auteur nogal aan bij die van Scheler, met dit belangrijk onderscheid nochtans, dat hij de grondslagen der ethiek op een hechte ontologische basis fundeert en ook de overdreven functie, die Scheler toekent aan het gevoel, tot haar juiste proporties terugbrengt. In de laatste hoofdstukken worden vooral de aspecten van vrijheid, verdraagzaamheid en ressentiment bestudeerd. Tevens zeer onderhoudend geschreven en nogal schematisch van voorstelling, is dit boekje geworden tot een soort beknopte, bevattelijke en ook prettige moderne handleiding.
L. Vander Kerken
| |
Ernst Dimnet, Die Kunst des Denkens, neu hrsg. von Karl holzamer. - Verlag J. Knecht - Carolusdruckerei, Frankfurt a/M., 1951, 243 pp., geb. DM. 7.80.
Een in het Duits vertaald, door een Amerikaan geworden Fransman in het Engels geschreven boekje over niets minder dan de kunst om te leren denken, alsmede om verstandig en met spiritueel genot te leren lezen en om met genoegen een idee tot uitdrukking te leren brengen. De auteur wil zijn lezer helpen om de hindernissen, die het ontstaan van een persoonlijk idee (en van de persoonlijkheid zelf) in de weg staan, in alle oprechtheid te erkennen en te overwinnen en om de nodige voorwaarden, de sfeer en de ethos te creëren, waarin een persoonlijk gedachtenleven mogelijk wordt. Een waarlijk leerrijk en onderhoudend boekje, waarin Franse geest en geestigheid met Amerikaanse zin voor het practische hand in hand gaan.
L. Vander Kerken
| |
Pierre Fontan, Adhésion et dépassement. - E. Nauwelaerts, Leuven, 1952, 122 pp., Fr. 45.
Langs twee steile wegen - de paradox van het eindige en de paradox van het kwaad - voert dit boekje tot een metaphysische verheldering van het menselijk bestaan en tot het vinden van God: èn tot het weldoende en diepe inzicht dat noch dit vinden noch deze verheldering kunnen geschieden buiten een persoonlijke overgave van de zoekende geest aan het mysterie zelf dat hij aanvaardend affirmeert, noch buiten een overstijgen van zichzelf en zijn eindige beslotenheid. In een sober, niet altijd gemakkelijk, maar steeds uitzonderlijk rijk exposé, geven de twee korte studies, die dit boekje bevat, een afdoend antwoord op de enkele grote vragen, die geheel het philosophisch denken en zoeken beheersen. Een werkje, dat althans philosophisch-gevormden graag zullen lezen en herlezen.
L. Vander Kerken
| |
Wilhelm Weischedel, Die Tiefe im Antlitz der Welt. Entwurf einer Metaphysiek der Kunst (Philosophie und Geschichte, 73/74). - Mohr, Tübingen, 1952, 80 pp., DM. 3.80.
Een beknopte, maar inhoudrijke studie over de zin van het kunstwerk. De auteur benadert deze zin door een gaandeweg zich verdiepende analyse van het kunstphenomeen zelf. Dit is een eerste deel, Das Kunstwerk und seine Tiefe. De gedachtelijke ontvouwing van de eenmaal gevonden zin gebeurt in een tweede deel, Grundriss einer Metaphysik der Kunst. Hierin wordt uiteengezet, hoe de kunst als een eerste openbaring is van de oergrond der dingen, openbaring van het Absolute. Geïnspireerd door Schelling, Hegel en Heidegger, wil de auteur de aesthetische grondideeën van deze philosophen over hun tekorten heenhel- | |
| |
pen, en doet dit, in zekere mate, ook inderdaad. Alleen is over zijn opvatting van dit Absolute, zoals het in de kunstervaring tot uiting komt, een zekere vaagheid blijven hangen, die o.i. niet helemaal gemotiveerd wordt door de redenen die de auteur aangeeft of insinueert. Ook wat gezegd wordt over de bestaansmogelijkheden van een ‘christelijke kunst’ zou verder genuanceerd moeten worden. In ieder geval zal de lezer, die althans enigszins met de aesthetiek en de philosophie vertrouwd is, deze vlotgeschreven en goeddoordachte studie met veel interesse ter hand nemen.
L. Vander Kerken
| |
R. Stanka, Die politische Philosophie des Altertums. - Verlag Sexl, Wien. 1951, 462 pp.
De Schr. van dit boek, dat verschijnt als deel I van een driedelige Geschichte der politischen Philosophie, is Dr jur. et phil. hoogleeraar voor publiekrecht en rechtsgeschiedenis aan de Economische Hogeschool te Wenen. Een uitstekende combinatie om zich te kunnen zetten aan de opgave, die hij zich heeft gesteld en waartoe eigenlijk alleen in staat is iemand, die ex professo zich met recht, met wijsbegeerte en met geschiedenis bezig houdt. Aldus kan men voldoende distantie nemen om niet op te gaan in de praktische politiek en toch genoeg met politieke theorie vertrouwd zijn om zich niet te verliezen in het enkel-wijsgerige of te blijven steken in het enkel-historische. Men moet hier het begrip ‘Wijsbegeerte’ niet al te vaktechnisch verstaan, het zou beter kunnen zijn vervangen door zo iets als ‘het denken’. En dan nog zouden de grenzen wijd mogen zijn uitgezet, omdat de Schr. telkens de historische en sociologische werkelijkheid op de achtergrond van al dat staatkundig denken schildert.
Het boek is dan ook een zeer brede, grondig gedocumenteerde en minutieus geregistreerde verhandeling geworden over de politieke theorieën der klassieke Oudheid, waarvan uiteraard Plato, Aristoteles en de helleens-romeinse cultuur de hoofdschotels vormen, maar ook uitvoerige hoofdstukken over het Oosten (o.a. Egypte, Hettiten, Joden), over de constituties van Hellas (o.a. Athene en Sparta) en later over Christendom en Kerk in de oudheid (waarvan, al bemerkt men wel, dat de Schr. katholiek is, niet alle formuleringen mij theologisch gelukkig voorkomen) tot en met Sint Augustinus handelen. Het boek sluit met een hoofdstuk over politieke ideeën van de christelijke schrijvers, die nog tot de ‘Spätantike’ kunnen worden gerekend. De schr. geeft door talrijke verwijzingen zorgvuldig rekenschap van zijn beschouwingen, waarin hij doorgaans met zijn persoonlijke visie zeer terughoudend is; hij is in dit boek vóór alles historicus, descriptief en refererend. Zo heeft hij zich blijkbaar zijn taak gesteld, en daarvan heeft hij zich zo uitstekend gekweten, dat men met grote belangstelling de twee delen ter completering van deze geschiedenis ener zeer specialistische ‘wijsbegeerte’ kan tegemoet zien.
J.v.d.V.
| |
Man Without God. A Series of Broadcast Talks given in the Home Service of the British Broadcasting Corporation. - London, Welbeckstreet, 1952, 32 pp.
In deze korte opstellen wordt overwegend het Godsbestaan besproken. De schrijvers zijn wel zo verschillend van levensbeschouwing en denkwijze dat, alles bijeen genomen, dit boekje voor de gewone lezer enkel voor twee shilling aan verwarring biedt. Voor diegene die wat meer thuis is in verschillende denkrichtingen zullen deze opstellen van slechts geringe waarde zijn omdat beknoptheid in de meeste gevallen oppervlakkigheid met zich meebracht.
W. Peters
| |
Psychologie en paedagogie
Dr W.H.C. Tenhaeff, Magnetiseurs, sommambulen en gebedsgenezers, - H.P. Leopold, Den Haag 1951, 266 pp., f 10.90.
Dit werk is bedoeld als een weergave der resultaten van het parapsychologisch onderzoek met betrekking tot medische problemen. De vraag wordt opgeworpen, in hoeverre zij die de zieke mens trachten te helpen door middel van paranormale beinvloeding, zoals dit o.a. gedaan wordt door magnetiseurs, ook de be- | |
| |
voegdheid dienen, te verkregen tot het verlenen van deze hulp. Op deze vraag wordt geen beslissend antwoord gegeven, maar de schrijver legt een aantal feiten voor, waarin het voor en tegen van deze kwestie uitkomt.
De gegevens die de schrijver aanhaalt verdienen de volle belangstelling van hen die zich bezighouden met psychologie en geneeskunde. Hoewel het terrein van de parapsychologie menig onderzoeker afschrikt zowel door de sfeer van sensatie waarin het werk van wonderdokters vaak plaats vindt als door de invloed van quasi-religieuze opvattingen op de paranormale verschijnselen, toch is het duidelijk dat op dit gebied ook ernstig wetenschappelijk werk is verricht. Door de pogingen om de paranormale verschijnselen in verband te brengen met de psychologie en de geneeskunde doen onderzoekers als Tenhaeff ongetwijfeld belangrijk werk. Het is een desideratum en geen verwijt, wanneer wij over dit boek opmerken, dat het oppervlakkig blijft, waar perspectieven geopend worden op psychologie, biologie, ethnologie en philosophie. Grondige studie van de band met deze wetenschappen zal de medewerking eisen van de beoefenaars dezer wetenschappen. Thans is de parapsycholoog nog te zeer op eigen krachten aangewezen.
Een bijzonder probleem bestaat in verband met de samenhang tussen parapsychologie en theologie. Hoewel wij geenszins accoord gaan met de gelijkschakeling van alle wonderen met parapsychologische verschijnselen, welke Tenhaeff voorstaat, begrijpen wij dat zijn standpunt hiertoe gemakkelijk aanleiding geeft. Het ware te wensen, dat van Katholieke zijde in een eerlijke dialoog met de parapsychologie de bijzondere betekenis van de bijbelse wonderen werd aangetoond. In het tweede deel van zijn werk ‘Jésus Christ’ heeft L. de Grandmaison S.J. daarvoor reeds een belangrijke bijdrage geleverd. Bij de voortzetting van dit werk zal de phaenomenologisch georiënteerde psychologie van grote betekenis kunnen zijn, want zowel het wonder als het paranormale verschijnsel moeten niet alleen beschouwd worden als feit maar ook en vooral als gebeuren in een menselijke levensgeschiedenis. Deze studie van Tenhaeff kan bijdragen tot ruimere belangstelling voor dit onderwerp, omdat het rustig en evenwichtig betoog hiertoe onmiskenbaar een uitnodiging inhoudt.
J.M. Kijm
| |
W.M. Nijkamp, De kleuter en zijn omgeving. Dl I. Lichamelijke opvoeding. Dl II. Gezin en kleuterschool. - Van Gorcum, Assen, 1950, 55 pp. en 64 pp., f 1 en f 1,25.
Deze brochuren zijn ontstaan uit de artikelen, die Mej. Nijkamp, Inspectrice der Nutskleuterscholen in het Nutsmaandblad ‘Volksontwikkeling’ schreef. Prof. Kohnstamm dekt de inhoud niet alleen als voorzitter der Nutscommissie voor onderwijs, doch vooral als paedagoog.
Het eerste deeltje behandelt de lichamelijke opvoeding en kent dus een ruime plaats toe aan de hygiene. De tuin met de zandbak vormt het andere onderwerp.
In het tweede deeltje wordt aandacht besteed aan de twee werelden gezin - school, de kloof, die beide scheidt, en de verschillende soorten bruggen, die beide verbinden. Deze problemen verdienen de aandacht van alle ouders en de brochuurtjes zijn dan ook verdienstelijk. Voor een serieuze studie grijpt de ontwikkelde lezer beter naar uitvoeriger en grondiger werken.
A. Schr.
| |
Fr. S. Rombouts. Wat doen we met onze linkse kinderen? R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1950, 88 pp., f 1,75.
Dat het linkshandige kind als een buiten ‘handje’ wordt beschouwd, ligt meer aan de ‘Befangenheit’, waarin wij leven, dan aan het kind zelf. Vandaar dat heel wat ouders en onderwijzers nog steeds op het standpunt staan dat de linkshandige naar rechts dient over te schakelen. De ervaring bewijst, dat dit uit utiliteitsoverwegingen in bepaalde mate wenselijk is, doch het motief van ‘abnormaliteit’ is volledig uit den boze. Slechts weinigen vermoeden hoeveel van het aanpassingsvermogen van deze kinderen gevergd wordt en welke de (neurotische) gevolgen daarvan kunnen zijn. Voor ouders en opvoeders is het daarom wenselijk, dat ze kennis maken met dit werkje van de zo befaamde auteur. Men
| |
| |
vindt daarin niet alleen constateringen over de oorzaken der linkshandigheid en het verband tussen linkshandigheid en intelligentie, maar vooral wordt daarin een lans gebroken voor de ontwikkeling der dubbelhandigheid, die niet alleen een toenadering tussen de beide uitersten zou zijn - en dus minder aanpassingsproblemen bij de linkshandigen zou teweegbrengen - maar die ook wenselijk wordt geacht voor een gelijkmatige functionerings-vorming en die steeds meer gevergd wordt door de techniek.
A. Schr.
| |
Dr A.W. Ausems, Het grote Verbond, Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1950, 3de druk, 232 pp.
Een boek van wijlen Dr Ausems heeft geen aanbeveling nodig. Wie zijn ‘10.000 Baby's’ heeft gelezen, is ervan overtuigd, dat ook dit werk waardevol en boeiend is. Zij, die meestal vooringenomenheid aan de dag leggen, wanneer het dergelijke boeken betreft, hebben hier geen gemoraliseer of gepreek te vrezen. Deze arts, die uit een levenslange practijkervaring spreekt, laat zijn gevoel voor humor ook hier niet varen; anderzijds is de toon zo verheven, dat men het diepste respect krijgt voor zo'n arts. Pater van Mierlo M.S.C., die een goede vriend van de overleden schrijver was, zegt in zijn voorwoord, dat dit eerlijk en oprecht boekje door het koel hoofd en het warm hart van een wijs man van bezonnen ervaring werd ingegeven en met een gezellige, gemoedelijke en vlotte pen werd geschreven. Door dit werk wordt de lezer geboeid en neemt hij de inhoud, mede uit sympathie voor de schrijver, gemakkelijk, maar ook overtuigd op. Ogenschijnlijk lijkt dit slechts geschreven voor pas gehuwden of spoedig huwenden. Zouden reeds langer gehuwden het met minder vrucht lezen?
A. Schr.
| |
Volksopvoeding. Belgisch-Nederlands tijdschrift voor sociaal-cultureel groepswerk. 1e Jaargang nr. 1, Jan. 1952. - J.B. Wolters, Groningen; De Sikkel, Antwerpen, 1952, 88 pp., de Jg. Fr. 110 (6 nrs.).
Onder de hoge bescherming van de Ministers van Openbaar Onderwijs van België en Nederland en onder de redactionele leiding van theoretici en practici op het gebied der volksopvoeding ziet dit nieuwe tijdschrift het licht.
Deze eerste aflevering biedt een overzicht van de problemen die zich rondom dit onderwerp stellen. Na een liminair artikel waarin de nadruk wordt gelegd op het gemeenschappelijke en het dynamische in de volksopvoeding, geeft dhr. P. Rock een beeld van de verrassend talrijke en gevariëerde werkzaamheden die in België op dit gebied reeds bestaan. Vervolgens wijst Dr J.F. de Jongh op de huidige taak van een ‘cultuuroverdracht’ in het raam van de nieuwe verschijnselen van het maatschappelijk leven en toont Prof. Dr H.D. de Vries Reilingh hoe het sociaal-paedagogisch werk in de huidige samenleving dient opgevat te worden.
Een ruim veld dus dat de leefbaarheid van het tijdschrift waarborgt en een moedig inzicht dat de belofte inhoudt dat er nog ernstiger werk zal gemaakt worden van onze volksontwikkeling.
In de maatschappelijke ontwikkeling van onze volkeren is een ernstig opgevatte volksopvoeding onontbeerlijk om te komen tot een ware geestelijke democratie. Daarbij kan het bestaan van ieder volk met zijn eigen aard, in een wereld waar het maatschappelijk verband de hele mensheid gaat omvatten, niet verzekerd blijven tenzij door een intensieve volksopvoeding. Zulk een opgevoed volk tenslotte is op zichzelf reeds een weldaad voor de menselijke beschaving in haar geheel.
Daarom begroeten wij gaarne de eisen die de ontwerpers zich zelf opleggen: concrete inzet, vakkundig beleid en samenbundeling van krachten.
P. Ruys
| |
Pierre Dufoyer, La psychologie des adolescents expliquée aux mamans (Coll. Psychologies expliquées, 2). - Action Familiale, Brussel; Casterman, Doornik, 1951, 138 pp., 6 pl., Fr. 42.
Pierre Dufoyer, La psychologie des adolescentes expliquée aux mamans (Psychologies expliquées, 3). - Action Familiale, Brussel; Casterman, Doornik, 1952, 138 pp., geïll
Zeer veel opvoedingsfouten en conflicten, vooral tegenover de rijpende jeugd, komen voort uit een totaal
| |
| |
onbegrip van de ouders ten aanzien van de puberteitspsychologie. Het verschijnen van deze voorlichtingsboekjes voor ouders mogen we dan ook met dankbaarheid begroeten. Uiteraard blijven ze bij elementaire gegevens stilstaan. Op onmiddellijke bruikbaarheid afgestemd, insisteren zij minder op de diepere zieleroerselen dan op de resonanties daarvan in de uiterlijke gedragingen. Nu en dan wordt o.i. zelfs te weinig het onderscheid gemaakt tussen de wezenlijke trekken van de pubescent en sommige hebbelijkheden van de eigentijdse jeugd. Dit alles maakt echter de boekjes van D. juist uitermate geschikt voor het publiek waarvoor ze bestemd zijn. De prettige foto's komen niet steeds overeen met de in de boekjes beschreven leeftijd.
L. Monden
| |
Letterkunde
Arthur Verthe, C.I.C.M., Bevrijding. - Lannoo, Tielt, 1951, 30 pp.
Een twintigtal gedichten en fragmenten, die ons, evenmin als het begeleidend schrijven van E.P. Janssen, tenvolle kunnen overtuigen van 's dichters vormkracht. Wel getuigen ze dat de auteur bewust zijn eigen gang gaat en vaag een praegnant beeld weet te vinden voor zijn verheffende gedachten en visies. Zijn mogelijkheden liggen echter nog vaak naast elkaar en gaan soms ook tegen elkaar in. Met meer gevoeligheid voor de juiste woordkeuze, door een concentratie die het al te disparate beeld weert en zich houdt aan één toonaard in elk gedicht, m.a.w. door een doorgezette zelfcontrôle, zou de meditatief-rijke inhoud meer tot zijn recht komen.
K. Heireman
| |
J.L. de Belder, Recitatief. - Colibrant-Uitgaven, Lier, 1951, 32 pp., Fr. 50.
De 18 gedichten van deze plaquette vormen geen cyclus. Ze hebben ook niet de betekenis van een poëtisch testament zoals de onlangs hier besproken Ballade der Onzekerheden. Toch tekenen ze ons met impressionistische middelen heel de mens. Het materiaal waarmee de auteur werkt is inderdaad uiterst traditioneel, zowel in de motieven, als de beelden (b.v. nachtegaal, trekkende vogels...) en de versbouw. Zelfs zijn woorden en hun gevoelskleur zijn omgeven en doortrokken van een waas van levensmoeheid. Dit hoort zowel bij het werk als bij de mens. Het talent van de auteur komt het best tot zijn recht in die grisailles, met hun beheerste weemoed, die boven de felle kleur de tinten, en in de sonoriteit de monotone klankwaarden verkiest. Uiteindelijk dus meer trefzekere, beheerste nuancering dan vitale creativiteit, poëzie, die zuiver is van smaak, en ook een zelfde delicate schroom openbaart tegenover de broze kernen van het gemoedsleven: huwelijksliefde, kinderlijke onschuld, leven en dood. Ontbeert ze in haar weemoedige resignatie en in haar zelfbewuste twijfel de speelse overgave aan Gods liefdesmysterie, ze is eerlijk en vrij van pose, zoals het vers zelf.
K. Heireman
| |
Mia Coomans, Wenkende wimpels. - Uitgave Oranje, Gent, 1951, 47 pp., Fr. 55, geïll.
Deze bundel maakt hopelijk geen aanspraak op literaire waarde. We hebben hier eerder een verzameling verzen, ontstaan uit de drang, het eigen leven, ook in zijn huiselijke en minder dramatische momenten een schoner gestalte te geven. Verzen als binnenhuiscultuur. Een paar gedichten als ‘Dietse Jeugd’ en ‘Maria-Magdalena’ ontstijgen de liefelijke beslotenheid van het meisjes-album, de cadans van metrum en vers en de schoolse wetten van het strafrijm. Zij laten ons vermoeden dat de auteur wel degelijk in staat moet zijn naast verzen ook poëzie te schrijven.
K. Heireman
| |
Cornelis Crul, Heynken de Luyere en andere gedichten uitg. door Dr C. Kruyskamp (Klassieke Galerij nr 48). - Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1950, XX-66 pp., Fr. 25.
Een verzorgde en goed gecommenteerde uitgave van de drie verhalen-in-verzen die Heynken de Duyere uitmaken, en van een paar andere stukken.
J.N.
| |
| |
| |
Plautus, De Bluffer, vert. door Irène Vertessen (Klassieke Galerij, nr. 55). - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1951, 70 pp., Fr. 25.
Plautus vertalen is altijd een waagstuk. De radde spot en levendigheid van het origineel verdragen geen omzetting in een academische taal, evenmin als ze tot hun recht kunnen komen zonde ontwikkelde zin voor nuance en grote taalvaardigheid. Deze vertaling van de Miles Gloriosus is keurig en vloeiend; op één enkele dialectische wending na, is het nederlands correct. De uiterlijke verzorging bevredigt. Jammer van die enkele storende drukfouten. Een werkje dat de klassieke Galerij waardig is.
P.P. Van Nuffel
| |
Dr E. de Waele, Helicon. Bloemlezing uit Griekse en Latijnse schrijvers, 2de uitgave. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1951, 304 pp., Fr. 85.
Het nut van deze bloemlezing ligt hierin dat ze in 300 pp. een summier maar alzijdig overzicht biedt der Grieks-Latijnse Oudheid. Dat elk genre aan een expert werd overgelaten pleit voor de degelijkheid van het geheel.
In deze tweede uitgave werden de dichters in metrische vertaling weergegeven. Dit principe kan wel niet meer betwist worden sedert P.C. Boutens ons met zijn meesterwerkjes op dit gebied verraste. Zeker brengt het dichter bij de tekst en kan het voor rhythmisch-fijngevoeligen de beweging van het origineel suggereren. We hadden nochtans de vertaling hier en daar lichter en sierlijker gewenst en vragen ons af of men aan de lezers, aan Vergilius en Vondel een dienst bewees met de jeugdvertaling van deze laatste over te nemen.
P.P. Van Nuffel
| |
Horatius, Zes satiren, vert. door H. Verbruggen. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1951, 43 pp., Fr. 15.
Ovidius, Tien Metamorphosen, vert. door H. Verbruggen. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1951, 38 pp., Fr. 15.
Beide vertalingen zullen zonder twijfel welkom zijn bij de humaniora-studenten. In de keuze der stukken hield men rekening met de schooluitgave van Geerebaert en opzettelijk bleef men in de vertaling zo dicht mogelijk bij het origineel. Toch is het nederlands er niet stroef en zwaar bij geworden. Vooral voor het vertalen van Horatius is dat verdienstelijk.
P.P. Van Nuffel
| |
Dr H.W. van Tricht, P.C. Hooft. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1951, 280 pp., f 7,90.
In dit boek heeft Dr van Tricht zijn bekroonde verhandeling over het leven van Hooft tot aan het einde van zijn huwelijk met Christine van Erp voortgezet, zodat we nu eindelijk een wetenschappelijke biografie van de Drost bezitten. Dat de schrijver hiermee vooruit liep op de Uitgave van Hoofts volledige werken, is geen bezwaar. Integendeel: we zien nu die uitgave met groter belangstelling tegemoet. Dr van Tricht gaf een biografie, geen commentaar, al krijgt terloops menig gedicht een verklaring, die ons begrip verheldert. Met kennelijke sympathie behandelt hij de Nederlandsche Historien en wel zo, dat we verlokt worden weer eens onder te duiken in de stroom van Hoofts rhythmische volzinnen. Tussen de rgels door krijgen we een kijkje op Hoofts werkwijze, die het edele schrijversambacht beoefende met dezelfde vlijt en precisie, waarmee een Christiaan Huygens zijn lenzen placht te slijpen. Maar voornamelijk maken we kennis met de gebeurtenissen en bezigheden, waarmee Hoofts werkzaam leven gevuld was. Hoofts ambtsbezigheden worden uitvoerig geschilderd en, haast meer nog dan bij Constantijn Huygens, verbazen we ons hier er over, dat de Drost nog tijd vond voor het ciseleren van zijn prachtige verzen. Wij leren Hooft kennen als een man van sobere en eenvoudige levenswijze, teruggetrokken van de grote wereld, maar vol belangstelling voor binnen- en buitenlandse staatkunde. Aardig zijn bijzonderheden als de correspondentie met Huygens over de versmaat of de gefingeerde brief van Barlaeus, die Scriverius op rijm vertaalde, terwijl Hoofts bewerking een der allermooiste verzen onzer literatuur werd: de Klaghte der Prinsesse van Oranje. Interessant zijn ook de bladzijden, die de verhouding tussen Hooft en Huygens behandelen. De re- | |
| |
laties met Vondel zou men graag uitvoeriger geanalyseerd zien. Het karakterverschil tussen de ‘statische’ Hooft en de ‘dynamische’ Vondel verklaart zeker iets en de
opmerking, dat niet Hooft te trots maar Vondel te nederig was, moge eenzijdig zijn, ze verdient toch wel overweging.
Na de paragrafen, waarin de Vrienden afzonderlijk besproken werden, wordt de Muiderkring als geheel met een halve bladzijde afgedaan, waarbij de ‘ongrijpbare sfeer die zich door de veelvoudige wisselwerking om het gezelschap spon’ als excuus geldt. Nu moeten we zelf maar zien die sfeer te grijpen.
Alles te zamen gaf Dr van Tricht ons een voortreffelijk werk, dat ieder die zich met de studie onzer letterkunde bezig houdt van harte welkom zal zijn.
Bern. van Meurs
| |
Gerbrand Adriaenszoon Bredero, Uit het Groot Lied-Boeck, uitgegeven door Dr R.V. Vanden Bussche, O.P. (Klassieke Galerij, 56). - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1951, XXII-73 pp., Fr. 25.
Het boekje bevat achttien wereldse en achttien geestelijke liederen van Bredero; het is ons niet duidelijk waarom onder deze laatste het mooie ‘Geestig Liedt’ niet werd opgenomen, en waarom de verklarende noten niet ruimer uitgewerkt zijn. Overigens verzorgd.
J.N.
| |
Maisie Ward: Return to Chesterton. - Sheed and Ward, London, 1952, 276 pp., 21 sh.
Dit is wat samenstelling betreft een boek sui generis; we voegen er onmiddellijk aan toe dat wij hopen dat het genus zich zal beperken tot dit ene individue. De schrijfster doet haar uiterste best in de inleiding haar methode aanvaardbaar te maken; maar het resultaat is toch van dien aard dat we een nieuwe biographie verkiezen boven deze prentjes-verzameling, die we naar believen mogen inplakken in de biographie van de schrijfster die enkele jaren geleden verscheen. Hierbij komt de wens naar voren: als het eerste boek maar met wit doorschoten was! Het is voor de hand liggend dat gegevens over een figuur als Chesterton zich opstapelen indien men oude vrienden, boven en benedenburen, de barbier, de chauffeur en de keukenmeid om herinneringen gaat vragen, vooral indien de oorspronkelijke biographie reeds zovele reacties loswerkte in de vorm van nooit vergeten gevatte antwoorden, bon mots en vooral van ondervonden hoffelijkheid en naastenliefde. Om hieruit een nieuw boek samen te stellen is een zeer moedige onderneming, maar ook zeer precair. Veel toch van het materiaal is zonder meer onbenullig (het ergste in deze: dat Chesterton en zijn vrouw veel van aardappelen hielden), heel wat is irrelevant, maar weinig is van direct belang. Bovendien dreigt altijd het gevaar dat we door alle balletjes, engelenhaar en sterren op zijn laatst niets meer van de kerstboom zien. Naar onze smaak komt Chesterton uit dit tweede boek toch wel erg te voorschijn als een hopeloos overladen kerstboom. We twijfelen er niet aan of de Schr. heeft zich sterk beperkt, maar zelfs zo demonstreert ze overduidelijk het tegenovergestelde van ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’. Het is bijna een gemeenplaats geworden om Chesterton naast Samuel Johnson te plaatsen; een onvermijdelijke reactie is dan, zoals we elders lazen, dat Chesterton geen Boswell heeft gevonden.
Terwijl we het jammer vinden dat nieuw materiaal zo onverwerkt wordt aangeboden, en eveneens een zekere sentimentaliteit betreuren bij het opdienen hiervan alsook gaarne meer klaarheid van stijl hadden gewenst, heeft dit boek toch zijn waarde, zeker voor wie van Chesterton houdt. Op menige pagina is Chesterton zelf aan het woord: en het blijft een genot zijn brieven te lezen of de versjes die hij op zijn manchette schreef voor kinderen, maar ook voor ouderen. En het horen van het onvervalste chestertoniaans geluid zal de lezer toch weer de biographie ter hand doen nemen, en zonder twijfel weer zetten tot het leven van diens opstellen of boeken. Bovendien - en hiermede gaan we even terug naar de kerstboom van hierboven - iedere bal en iedere ster en ieder kerstkransje op zich is toch wel aardig; maar dit betekent dat het boek niet tot zijn recht komt indien men het door-leest; men gebruike ervan met kleine maat, onderscheide scherp, en savourere het
| |
| |
goede. Het zal echter de honger naar een Chesterton-waardige biographie niet kunnen stillen.
W. Peters
| |
Fr. Claessens, Antoine de Saint-Exupéry (K.V.H.U., Verh. 420). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1952, 48 pp., Fr. 25.
Deze kleine verhandeling is een goede inleiding op het leven en de werken van A. de Saint-Exupéry. Ze oriënteert oningewijde lezers in de goede richting: het voornaamste bij de Saint-Exupéry is de geestelijke inhoud.
Meer dan een inleiding is het niet. Wie de werken van deze auteur aandachtig gelezen heeft kan hier niets meer leren, omdat de vele elementen van deze spiritualiteit niet gebundeld zijn zodat we geenszins de indruk krijgen A. de Saint-Exupéry werkelijk te ‘vatten’.
F. Jonckheere
| |
William Shakespeare, Othello, in de vert. van Dr L.A.J. Burgersdijk (Klassieke Galerij nr 75). - Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1951, 122 pp., Fr. 25.
De bewerkers, Dr F. de Backer en Dr G.A. Dudok hebben enkele blz. commentaar toegevoegd aan de nog steeds zeer leesbare vertaling van Burgersdijk.
J.N.
| |
Em. Janssen, S.J., Naar een godsdienstig-literaire vernieuwing (Logos nr 3). - Sheed and Ward, Antwerpen, 1951, 112 pp., ing. Fr. 25, geb. Fr. 32.
Heel wat problemen worden in dit kleine boekje aangeraakt: autonomie en heteronomie van de kunst, de verhouding kunst - godsdienst, het dispuut tussen ouderen en jongeren, het probleem van het humanisme, van het literatuuronderwijs, van het doel van het middelbaar onderwijs in zijn geheel enz. Te veel bijna, om ze alle binnen zulk een beperkte ruimte in al hun aspecten te kunnen behandelen. Om dezelfde reden moesten ook concrete toepassingen, die vaak een zoveel helderder inzicht in de begrippen geven, zo goed als geheel achterwege blijven.
Het valt niet te verwachten dat, op een zo omstreden gebied, alle stellingen van P. Janssen onmiddellijk instemming zullen vinden. Maar elk eerlijk en onbevangen lezer zal de vele rake opmerkingen moeten waarderen en de juistheid van heel wat inzichten moeten toegeven. Het boekje eist bezinning over belangrijke vraagstukken, en daar ligt zijn grote verdienste.
J. Noë
| |
Jozef Smeyers, Taalkennis en taaltoestanden in en rondom de XVIIIde eeuwse Keizerlijke en Koninklijke Academie van Brussel (K.V.H.U., verh. 419). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1951, 112 pp., Fr. 25.
Alleszins een interessante brochure over deze Académie impériale et royale... door Maria Theresia gesticht in 1771. Het licht een tipje op van het gordijn waarachter de toestanden alhier in de 18e eeuw nog steeds verborgen blijven, als was dat gordijn van ijzer. En het is niet hartverheffend, maar wel leerrijk - het toenmalig franskiljonisme aan het werk te zien, niet het minst in deze Académie... Bijzonder interessant is de langere mededeling over de onderdanig-vleierige Des Roches en over de ‘vierkante’ Mechelse koopman-historicus Willem Verhoeven, flamingant avant la lettre.
J. Noë
| |
Cultuurleven
Johan Schwencke: Het Rijk der grafische kunst. Wereldbibliotheek - Amsterdam, Antwerpen, 1951, 188 pp., 171 ill.
Dit boek getuigt van een grondige kennis en veelzijdige ervaring die gegroeid is in een lang en liefdevol contact met de schone producten uit het rijk der grafische kunst. Op prettige en zeer instructieve wijze vertelt ons de auteur veel wetenswaardigheden over boekillustraties, portretkunst, ex-libriskunst, gelegenheidsgrafiek en gebruiksgrafiek. Bovendien wordt zijn interessant betoog voortdurend toegelicht door vele en goed-gekozen illustraties. Minnaars van de grafiek vinden in dit boek ongetwijfeld een nieuwe stimulans voor hun schone liefhebberij, terwijl het zeker ook nieuwe verzamelaars, en belangstellenden voor deze kunst zal wekken.
In de bedachtzame stijl van
| |
| |
Schwencke bespeurt men de aandachtige en serieuze verzamelaar, die zijn kostbare schatten met zorg behandelt. Dit geeft aan het eenvoudig maar toch zeer verzorgd uitgegeven boek een aantrekkelijke waardigheid.
Dit boek is niet het eerste werk van deze schrijver over de grafische kunst; hij gaf o.a. reeds werken uit over de ex-libriskunst in Nederland en Italië, en over de houtgravure in Engeland. Wij wensen van harte dat het evenmin zijn laatste woord is over dit onderwerp.
C. de Groot
| |
Dr P.W. Theunissen en Dr J. Hartog. De Heilige Berg. - De Forel, Rotterdam, 1952, 256 pp., f 8,90.
De heilige Berg, de berg Athos op het beroemde schiereiland in Noord-Griekenland, dat door enkele duizenden monniken bewoond wordt en een soort monnikenrepubliek vormt, is voor de Grieks-Slavische Christen heid een bij uitstek sacraal oord, voor de Westerse een eerbiedwaardig heiligdom, welks geschiedenis terugreikt tot in de tiende eeuw. De beide schrijvers van het bovengenoemde boek hebben niet alleen de heilige berg bezocht, maar ook uitvoerig studie gemaakt van zijn verleden en heden. ‘Vereerders van de berg Athos’ noemen zij zich op de titelpagina. Het heden van de heilige berg met zijn twintig grote kloosters en talloze kluizen en kleine nederzettingen wordt ons o.a. in vele illustraties en foto's voorgesteld, het verleden met zijn perioden van strijd en rust, van bloei en verval, wordt in zijn verschillende aspecten beschreven. Er is in het Nederlands weinig of niets over de berg Athos gepubliceerd; hier vindt de geïnteresseerde lezer alles wat hij er maar van te weten wenst. Vooral nu de hereniging van de Oosterse en de Westerse Christenheid ernstig wordt nagestreefd, is dit boek van bijzondere betekenis. Alle beroeringen die het Oosterse Christendom heeft te doorstaan gehad, zowel innerlijk als uiterlijk, vonden hun terugslag in de grote monnikengemeenschap van de Athos. Zo heeft zich de omwenteling in Rusland hier geducht doen voelen. Dit alles geeft reliëf aan de geschiedenis van de heilige berg, die hèt grote voorbeeld blijft voor geheel het Oosterse kloosterwezen.
J.v.H.
| |
B.J. Bertina, Film in opspraak. - De Koepel, Nijmegen, Antwerpen; voor België, Sheed and Ward, Antwerpen, 1950, 213 pp., f 7,90.
‘Janssen, die er wat meer van weten wil en over de Film en haar verschijnselen wenst na te denken, is een symptoom. Hij is de man, voor wie B.J. Bertina dit boek heeft geschreven en als er nu maar Janssen's genoeg zijn in ons vaderland dan is “Film in opspraak” niet voor niets verschenen’, aldus begint Van Domburg zijn voorwoord ten geleide van dit levendig geschreven boek, dat een beknopte en instructieve samenvatting is van de Film-litteratuur der laatste jaren.
De Film wordt erin aangeklaagd en ontmaskerd als de meest geraffineerde leugen; zij wordt gekarakteriseerd als 'n technisch geperfectionneerd boerenbedrog in een wondertent: de bioscoop. De schrijver poogt echter eenieder voor de Film te winnen door haar opnieuw voor te leiden met haar mogelijkheden tot schoonheid, met haar in het verleden gewonnen verworvenheden uit de schade en schande van vijftig jaren filmgeschiedenis. Door zijn levendige verteltrant, door zijn gevoel voor humor, maar vooral door zijn deskundigheid slaagt hij in zijn opzet. Dit boek biedt een stevig houvast en wij kunnen het dan ook ten zeerste aanbevelen.
A. Sch.
| |
Em. Van Hemeldonck, Regenboog der Kempen II: Volk aan de arbeid (Berk en Brem-reeks nr 11). - Lannoo, Tielt, 1951, 102 pp.
Schrijver bewijst met dit werkje dat zijn liefde voor de Kempen niet louter contemplatief-lyrisch is. Op een echt gezellige manier onderhoudt hij ons over de strijd van dit volk voor zijn bestaan. Ook in dit uiteraard meer technische onderwerp blijft hij de verteller, die ons in korte, eenvoudige overzichten het gemeenschapsleven en de bedrijvigheid van deze taaie mensen beschrijft en die ons, een reeks goed gekozen foto's laat bewonderen.
| |
| |
Intussen legt hij zeer goed de nadruk op het feit dat de romantische Kempen langzaam aan tot het verleden gaan behoren, zonder zich daarom te wagen aan overmoedige voorspellingen. Toch voelt men door alles heen de optimist, die vertrouwt in de goedheid, de ijver, de zielekracht en de godsdienstzin van de Kempenaar. Daarom is dit boekje niet alleen leerrijk - want het bevat een menigte interessante wetenswaardigheden -, het is tevens hartverkwikkend als een rustig en verstandig gesprek.
A. Van Laere
| |
J.W. Kerssemakers S.J. Eloquentia, Handboek der algemene Welsprekendheid. - N.V. Dekker en Van de Vegt, Utrecht - Nijmegen, 1951, 327 pp., f 8,90 en f 10.50.
J.W. Kerssemakers ‘Handboek der algemene welsprekendheid’, heeft zijn bruikbaarheid voldoende aangetoond. Nu is er een nieuwe druk verschenen van het eerste gedeelte dezer trilogie. Zoals men weet, bestaat deze cursus in de welsprekendheid uit drie interessante en boeiende delen.
In deze nieuwe druk is de inhoud volkomen gelijk aan de eerste uitgave. Dit sluit een waardevol compliment in voor dit werk, omdat het getuigt van een uitstekend debuut, wanneer men bij een weder-verschijnen zonder correctie weer voor het voetlicht kan treden. Zo huldigt de schrijver ook de gulden wijsheid, dat men iets wat goed is niet zonder zeer gegronde redenen moet veranderen.
De titel van dit boek heeft een kleine verandering ondergaan, maar dat heeft waarschijnlijk zeer weinig invloed voor de verdere gang van zaken.
Wij wensen ook deze nieuwe druk veel succes toe.
C. de Groot
| |
Roger Buliard, Inuk. Vert. van Frans van Oldenburg Ermke. - Pax, 's-Gravenhage, 1951, 355 pp., geïll. f 10, - en f 12,75.
Wie de Eskimo niet anders kent dan een goede, vrolijke, gastvrije bewoner uit het hoge Noorden, moet dit boek zeker lezen. Trouwens, eigenlijk zou men niet weten, wie het niet met groot genoegen van a tot z uit zou lezen. Voor de jeugd is het hier en daar wel wat erg rauw. Pater Buliard heeft de gave van vertellen en hij heeft iets te vertellen. Heel het leven van dit nomadenvolk, zijn gewoonten, zijn woning van sneeuw, zijn durf en uithoudingsvermogen, zijn taal en leugens, moorden en kannibalisme, dit alles wordt ons zo beschreven, dat we ons geen ogenblik kunnen vervelen. Bepaald meesterlijk is het hoofdstuk over de visserij en de jacht op zeehond, beer en kariboe, ‘ons dagelijks brood’. En over de bekende poolhonden, de ‘wolven’, zal men waarschijnlijk nooit spannender beschrijving gelezen hebben. Mooi ook komt uit, hoe de aard van het land, de ‘barren grounds’, vroeger onder landijs verborgen, en het koude klimaat met zijn lange poolnacht zijn stempel drukt op de levenswijze der Eskimo's.
Wat het boek op een hoger plan brengt is het missionarisleven van de schrijver, dat door dit Eskimoleven heen is verweven. 12 jaar woonde hij daar op het ‘dak van de wereld’, eenzaam als blanke, eenzamer nog als priester tussen volslagen heidenen. Altijd te zaaien, nooit te maaien in zulke zware omstandigheden is een haast bovenmenselijke taak. Alle volkeren te onderwijzen, dat is de opdracht van Christus en daarmee meent P. Buliard, en te recht, dat deze vooruitgeschoven post van de Kerk gerechtvaardigd is. Zijn priesterlijk leven onder deze armsten der armen vormt het meest sublieme gedeelte van dit rijke boek.
J. Gerver
| |
Les droits de l'Esprit. Six Etudes sur les aspects culturels de la déclaration universelle des Droits de l'Homme réunies par l'Unesco (Collections Droits de l'Homme). - Sciences et Lettres, Luik; Librairie du Recueil Sirey, Parijs, 1950, 299 pp., ing. Fr. 100.
Onder deze titel zijn zes studies vervat die een commentaar moeten geven op de rechten van de geest die in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens bevestigd worden.
Terwijl J. Piaget getrouw blijft aan zijn methode van psychologische en sociologische analyse van de opvoeding en M. Bedel een historisch overzicht geeft van het menselijk probleem van het auteursrecht, schenkt
| |
| |
L. Bryson een verdraagzame (?) bespiegeling over het recht van informatie en G. Anciniegas, met lyrische vluchten, beschouwingen over de Cultuur, recht van de mens.
Dit gemis aan eenheid van methode in de behandeling van het onderwerp en het tekort aan scherpte en diepgang dat er soms mee gepaard gaat, is blijkbaar de tol die betaald werd aan de vrijheid van de schrijvers en aan de opzet een ruimer lezerspubliek zijn gading te geven. Zo wordt wellicht niemand voldaan.
Als hij buiten het gebied van de natuurwetenschappen treedt en een rangorde van waarden gaat bepalen brengt de geleerde de diepste overtuigingen met zich mee die zijn denken en handelen leiden. Het is daarom ook een ontgoocheling de eenzijdigheid van deze bundel te moeten vaststellen: bewust anthropocentrisme dat vaak berust op een positivistische sociologie die in het zog vaart van Comte en Durkheim.
Aldus worden de godsdienstige waarden door Piaget geïgnoreerd en door Bryson genivelleerd tot een van de talrijke uitingen van de menselijke gedraging.
Zulk een soort van ‘geestelijke democratie’ zou uiteindelijk alleen kunnen leiden tot de uitholling van alle spirituele waarden en de menselijke persoon overstelpen met rechten die haar onmogelijk kunnen verrijken.
P. Ruys
| |
Geschiedenis
Prof. Dr Gaston Castella, Geschiedenis van de Pausen, vert. door P. v. Veen; J.J. Romen & Zonen, Roermond, Maaseik, 1951, f 2,75 per afl. Afl. 12 & 13.
Deze afleveringen voeren ons door de periode van 1815-1870. Een veelbewogen tijd van het herstel van de kerkelijke Staat tot zijn einde, waarin de pausen Pius VII, Leo XII, Pius VIII, Gregorius XVI en Pius IX hun beslissingen moesten geven over binnen- en buitenkerkelijke stromingen. Daarom juist is deze periode in de kerkgeschiedenis van ingrijpende betekenis geweest. De schrijver ziet er niet tegen op de gemaakte fouten eerlijk aan te tonen. Uitvoerig - iets te uitvoerig - behandelt hij de politieke gebeurtenissen, die, zonder bezwaar gecondenseerd hadden kunnen worden. De beknopte geschiedenis der regering van koning Willem I in ‘Holland’ is zowel op blz. 361 als op blz. 370 scheef getrokken en geeft een verwrongen beeld van de verhoudingen, dat de vertaler, zij het in een noot, had moeten recht zetten. In plaats van het ouderwetse en thans ongebruikelijke ‘Genootschap van Jesus’ spreke men liever over de ‘Societeit’. Vermoedelijk is het de vertaler, die zich geen begrip heeft kunnen vormen van de Franse ‘Université’. Hij meent, dat aan de ‘universiteiten’ het onderwijsmonopolie (ook van het lager onderwijs) door Napoleon was toegekend. Het is nochtans algemeen bekend, dat ‘l'Université’ de organisatie is van geheel het staatsonderwijs. Slordigheden: blz. 361: 1930 voor 1830; blz. 370: Ferdinand IV voor Ferdinand VII. Er is tegenspraak tussen ‘herschepping van Duitsland, met uitsluiting van Oostenrijk’ (blz. 411) en: ‘de eis, dat Oostenrijk zich bij de Duitse Bond (bedoeld is de Noord-Duitse Bond) zou aansluiten’. (blz. 412). Dit laatste is onjuist.
K.J.D.
| |
Prof. Dr. G. Castella, Geschiedenis van de Pausen vert. door P. v. Veen; afl. 14. - J.J. Romen & Zonen, Maaseik, 1951, 20 afl. Per afl. f 2,75.
De 14e aflevering zet de geschiedenis voort van paus Pius IX en begint met die van paus Leo XIII. Deze bijna contemporaine geschiedenis wordt door de schrijver uitvoerig en helder behandeld. Belangwekkend is wat hij meedeelt over de ontvluchtingsplannen van Leo XIII. Slechts enkele drukfouten ontsieren de tekst. B.v. (blz. 420) 1851 voor 1853 en de verschijning van ‘Immortale Dei’ geplaatst in 1895 voor 1885. In het Nederland van c. 1850 kan men de liberalen allerminst ‘radicalen’ noemen. (blz. 420).
K.J.D.
| |
Manning: Anglican and Catholic. - Essays by Alphonse Chapeau etc. - Burns Oates, London, 1951, 160 pp., 15 Sh.
Met de bekering van Newman in 1845 en van Manning in 1851 verloor de Engelse Staatskerk twee van haar
| |
| |
grootste mannen. Manning's carrière overschaduwde die van Newman van meet af aan. Waar beiden uiteindelijk de kardinaalshoed ontvingen was dit voor Manning de bekroning van zijn in Rome hooggewaardeerde activiteit en strijdlustige Rome-gezindheid, terwijl dit voor Newman een late erkenning was van onopvallend werk en een rechtzetting van een pijnlijk onjuiste appreciatie in hetzelfde Rome. Nu, een zestig jaren na beider dood, overschaduwt Newman Manning geheel. Dit niet alleen omdat Newman steeds meer en meer de plaats gaat innemen die hem als denker toekomt, maar ook omdat zijn bescheiden figuur beter bestand blijkt tegen de slijtage van de tijd dan de dominerende persoon van Manning. Terwijl boeken en artikelen over Newman blijven verschijnen en zijn aantrekkelijke beminnelijkheid steeds meerderen boeit, raakt Manning vergeten, mede omdat zijn naam iets oneerlijks, arrogants en zeer ambitieus suggereert. Men kan nu, ruim dertig jaren na publicatie wel glimlachen om wat Lytton Strachey schreef in zijn ‘Eminent Victorians’ - de klassificatie van Manning onder de vier Eminent Victorians geeft aan het woord eminent wel een serieuze inhoud -, feit is dat dit boek een allerongunstigst en zeer onzuiver beeld van de kardinaal in omloop heeft gebracht en brengt (Penguin Editie in 1938). Effectief is dit recht gezet in de standaard biographie van Sir Shane Leslie.
Het is begrijpelijk dat de herdenking van Newman's bekering als vanzelf Manning's overgang naar voren drong, en dat men, mede uit een soort rechtvaardigheidsgevoel, ook diens verdiensten voor de Kerk in Engeland wilde commemoreren. We vinden het echter wat jammer dat dergelijke daad van pieteit de vorm kreeg van deze verzameling opstellen. Wanneer de eigenlijke biographie verschenen is bestaat het gevaar - en men heeft het hier niet vermeden - dat een bundel herdenkingsopstellen iets hebben van kruimels die van de tafel vielen en onopgemerkt bleven. De essayisten behandelen, meest in korte opstellen, een bepaald aspect van Manning's leven of werken (Manning The Anglican, Manning and his Oblates, Manning and the See of Westminster, Manning and Newman, Manning and the Vatican Council, Manning and Education, Manning and Ireland, Manning and the Workers, Manning the Spiritual Writer) maar behalve dat deze essays weinig nieuws brengen, ligt er over bijna allen iets dofs, alsof de bijdragen meer een kwestie waren van plicht dan van spontane liefde. Wie Manning niet of onvoldoende kent, kunnen we niet beter adviseren dan lezing van Shane Leslie's biographie; een eventuele aanvulling kan dan deze bundel opstellen bieden.
W. Peters
| |
Dr. Jane de Jongh, Maria van Hongarije, Deel II. - E.M. Querido, Amsterdam, 1951, 301 pp.
De voorafgaande delen van deze ‘Regentessen der Nederlanden’ zijn ons niet ter bespreking gezonden. Het waren ‘Margarethe van Oostenrijk’ en ‘De Kroon van Stephanus de Heilige’, zoals we op de folder kunnen lezen. Beide ook van de hand van Jane de Jongh. Indien deze voorafgaande delen met dezelfde vakkennis, dezelfde objectiviteit en in dezelfde aangename verhaaltrant zijn geschreven als het bovenstaande heeft de schrijfster een bijzonder geslaagde bijdrage geleverd tot de kennis van de Nederlanden ten tijde van keizer Karel V. Men zou tot het besluit moeten komen, dat een vrouw de eerstaangewezene is om over vrouwen te schrijven! Ofschoon de vijfentwintigjarige bestuursperiode van Maria van Hongarije vol is van ingewikkelde toestanden en gebeurtenissen weet de schrijfster deze klaar en duidelijk aan de lezer voor te stellen. Feitelijk was het leven van deze landvoogdes een tragedie, waarin zij haar moeilijke rol uit liefde voor haar broer, de keizer, heldhaftig heeft vervuld. Zelfs na haar zo lang verbeid ontslag was zij bereid opnieuw naar de Nederlanden terug te keren om gehoor te geven aan het verlangen van de afgeleefde Karel V. We mogen vertrouwen, dat ook de derde regentes: ‘Margareta van Parma’ zal beantwoorden aan de verwachting, die de schrijfster door dit werk heeft verwekt.
Op blz. 130 wijkt zij af van de gebruikelijke verklaring der vijf klinkers A.E.I.O.U. door de O te verklaren met ‘omni’ ofschoon ‘Orbi’ voor de hand ligt.
K.J. Derks
| |
| |
| |
D.P. Oosterbaan, Het Naundorff Mysterie. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1951, 99 pp., f 4,90.
De gemeente-Archivaris van Delft heeft zich de moeite getroost in verschillende archieven van binnen- en buitenland materiaal te verzamelen omtrent het verblijf van Naundorff en zijn verrichtingen in Nederland. Dit verblijf, van zijn landing te Rotterdam, 25 Jan. 1845, tot zijn dood te Delft, 10 Augustus van hetzelfde jaar, wordt door de schrijver, in verband met zijn koninklijke aanspraken, tot in bizonderheden nagevorst. Hij toetst met grote objectiviteit de waarde der door hem bestudeerde documenten en geeft als conclusie, dat de tot nog toe bekende stukken geen doorslaand bewijs geven voor de rechtmatigheid van deze ‘Bourbon’. De verwijzing naar het fameuze testament van de Hertogin van Angoulême, dat trouwens (na het schrijven van dit werk) onvindbaar is gebleken, was voor de archivaris een grijpen naar schimmen ener nabije of verre toekomst.
Oosterbaan lost het mysterie niet op (non liquet), maar toch maakt zijn studie de indruk op de lezer, dat van de 20 teruggekeerde dauphin's ook deze ‘Bourbon’ zonder wettige overtuigende papieren was.
K.J.D.
| |
Wetenschap
J.-H. Fabre, La vie des insectes. - Delagrave, Parijs, 1951, 270 pp., geïll., Fr. Fr. 380.
E. Revel, J.-H. Fabre, l'Homère des insectes. - Delagrave, Parijs, 1951, 228 pp., geïll., Fr. Fr. 320.
‘La vie des insectes’ omvat enige uitgekozen bladzijden uit het grote werk ‘Souvenirs entomologiques’ van de bekende provençaalse insectenkundige. Dit werk blijft ongetwijfeld het onvergetelijk model van een eigen genre natuurbeschrijving, waarin exacte en nauwkeurige observatie gepaard gaan met een enthousiaste liefde voor de natuur, en het wetenschappelijk relaas ingekleed wordt in een weelderige en emotionele stijl.
Het is bijzonder dit letterkundig aspect van Fabre's nalatenschap dat Revel beschouwt in zijn boek over hem, dien hij den ‘Homeros der insecten’ noemt. Hij tracht te tonen hoe die stugge en gesloten Kelt uit het Massif Central, met zijn gevoel voor de natuur, zijn zin voor het epische en zijn sentimenteel individualisme, in de natuurhistorische literatuur de typische vertegenwoordiger is van het literair romantisme.
Fr. Elliott
| |
E. Bogaert en J. Lambrechts, Leerboek der chemie voor de lagere cyclus van het M.O. Tekeningen door B. Geukens. - A. De Boeck, Brussel, 1951, 153 pp., 59 tekeningen, Fr. 65.
Dit beknopt handboekje van scheikunde uitgegeven voor de lagere cyclus van het middelbaar onderwijs volgt de officieel opgelegde richtlijnen: uiteenzetting die uitgaat van de proeven en enkel die begrippen invoert welke door de proef worden opgeroepen. De auteurs schakelden een aantal handige en leerrrijke demonstraties in, die goed aan de gestelde eisen beantwoorden. Zij volgen een logische voorstellingswijze van de stof die zich beperkt tot de kennis der scheikunde van het einde der vorige eeuw, en blijven trouw aan de klassieke onderwijsmethode. Wat de historische nota's betreft, zij zijn zo bondig en schraal dat zij, tenzij overvloedig en psychologisch uitgelegd door de leraar en in hun geschiedkundig en methodologisch kader teruggeplaatst, beter weggelaten worden.
De vraag is echter welke de waarde is van een studieprogram dat zich tot een zo eenzijdige en abstracte kennis van het vak beperkt, en of het opvoedend resultaat ervan opweegt tegen de inspanning en de tijdverkwisting die ze meebrengt.
Fr. Elliott
| |
Pierre Guaydier, Les grandes découvertes de la physique moderne. - Edit. Corrêa, Parijs, 1951, 264 pp., 22 tekeningen, Fr. Fr. 390.
Op het einde der vorige eeuw bracht een aantal ontdekkingen de natuurkundige ertoe, de klassieke theorieën over materie en energie, welke sinds het begin der eeuw met
| |
| |
zoveel trotse zekerheid waren opgebouwd, aan een grondige herziening te onderwerpen. Soms kwam het tot een volledige vernieuwing, bijna altijd werd de verworven kennis ernstig verdiept. Het bestaan van het atoom kreeg een grotere zekerheid, de eigenschappen van electron en atoomkern werden nauwkeuriger omschreven. Relativiteitstheorie, quantentheorie en golfmechanika gaven een volledig nieuw beeld van de verhoudingen tussen stof, energie en straling. Tenslotte werd het mogelijk zelf de kern van het atoom te ontleden en de laatste constituanten der materie op te sporen.
De uitslagen van die vernieuwing der natuurkunde worden door de auteur op eenvoudige en levendige wijze in het bereik gebracht van de leek, die geen bijzondere mathematische scholing bezit. Hoewel met kennis van zaken geschreven, laat de vulgarisatie een zekere indruk van slordigheid na, zoals het weinig aantrekkelijke krantenpapier waarop het boek gedrukt werd.
Fr. Elliott
| |
Fred Hoyle, The Nature of the Universe. A series of Broadcast Lectures. - Blackwell, Oxford, 1951, 122 pp. geïll., sh. 5.
Deze verzameling voordrachten, die door de B.B.C. uitgezonden werden, geeft een goed overzicht van geheel de sterrekunde. Wanneer de spreker echter theorieën behandelt die het ontstaan van een of ander verschijnsel trachten te verklaren, is zijn uitleg dikwijls erg eenzijdig: vele van zijn verklaringen worden niet door de meerderheid van de astronomen aanvaard, al laat de schrijver het voorkomen alsof dit wel het geval is. Zijn persoonlijke visie op de meeste van deze problemen is echter dikwijls zeer interessant. In het laatste hoofdstuk gaat de schrijver zijn bevoegdheid te buiten als hij op een al te simplistische wijze iedere godsdienstige houding meent te moeten veroordelen.
F. Bertiau
| |
J.S. Colman: De zee en haar geheimen. - Ned. bewerking van D. Hillenius. - Kosmos, Amsterdam, 1951, 280 pp., geïll., f 8,90 en Fr. 140.
Nog kort geleden verscheen een groot handboek over oceanografie; nu weer een nederlandse bewerking van een engels werkje over het zelfde onderwerp. Toch is het niet overbodig; vooreerst is het wat eenvoudiger en minder kostbaar, maar vooral, het ruimt veel plaats in voor het dierlijk leven in de zeeën. En voor dit hoofdstuk hadden we inderdaad wel een moderner en ook wat ooglijker boekje nodig dan het bekende werk van J. Tesch.
Er is een register en een zeer summiere literatuurlijst.
J. Gerver
| |
Romans en verhalen
Klaver-reeks: Jos van Laer, De derde ontmoeting; L. Sterkens, Twee kameraden; Felix Dalle, Luister naar die stem; A. Haldermans, Lenteruisen. - L. Vanmelle, Gent. 1951, 181, 175, 132 en 151 pp., ing. Fr. 100, geb. Fr. 150; afz. Fr. 30 en 45.
In elk dezer vier jeugdboeken staat een jonge man voor het leven. De eerste drie, die een student uit de gegoede stand tot hoofdpersoon hebben, schetsen de strijd om een rijke, reine en vrome mannelijkheid, waarin de helden overwinnen, dank zij de vriendschap (‘Derde Ontmoeting’), de jeugdbeweging (‘Twee Kameraden’), of de zelfbezinning (‘Luister’). Het vierde boek is eerder een probleemloos verhaal: een sympathieke jonge dorpsonderwijzer vindt het meisje van zijn dromen, maar moet haar kort na de verloving afstaan aan de dood.
Wat de waarde betreft is het niet gemakkelijk de vier klaverblaadjes onder één hoedje te vangen. Jos Van Laer is buiten twijfel de meest geroutineerde verteller en de sterkste prozaïst. In een levendige en glanzende taal boeit hij tot het einde. Lijkt het eerste deel wat gekunsteld, en helt de jongensvriendschap over naar ‘verliefdheid’, dan groeit het verhaal daarna tot warm, echt en schoon leven. L. Sterkens schreef een flinke, oergezonde roman, vlot verteld in een taal die evenwel te weinig verzorgd is. Het sobere en episodische boek van F. Dalle staat vol beloften, maar valt inspiratief wat zwakjes uit, en doet soms erg den- | |
| |
ken aan ‘Het Licht der Bergen’. ‘Lenteruisen’ weegt het lichtst op de hand; de taal is hier ook op de rand van het slordige.
Alles samen: vier boekjes die door de rijpere jeugd terecht graag zullen gelezen worden, en die in hun keurige uitgave de prijs spotgoedkoop maken.
J. Pauwels
| |
Fred Germonprez, Iseland, Iseland... (Reinaert-Reeks nr 15). - Arbeiderspers, Brussel, 1952, 242 pp., Fr. 30.
Op de IJslandhoek heerst, in de jaren '80, een barre armoede. De mannen trekken naar het verre IJsland voor een zesmaandelijkse tocht, maar sommigen hebben de zee de rug toegekeerd en smokkelen. Aldus de grote smokkelaar Kilo, die naar de goede raadgevingen van pastoor Zoete met wil luisteren. Liefde, avontuur, smokkel, IJslandvaart vullen dit boek.
Germonprez schrijft goed, raak, gedrongen, hij zoekt naar het markante en slaagt daarin; maar het verhaal heeft nog iets te veel van een blokkendoos, van naast elkaar gezette stukken.
Gezonde lectuur.
J. Noë
| |
Jean du Parc, Christine Lafontaine. Texte français de Pierre Dournes. - Editions Universitaires, Parijs - Brussel, 1951, 285 pp., ing. Fr. 105, geb. Fr. 150.
Het werk van Jean du Parc heeft in Vlaanderen spoedig succes geoogst. Grote literatuur kan men er niet onmiddellijk in vinden, alhoewel alle elementen van inspiratie en uitdrukkingstechniek voldoende aanwezig zijn om de artist te herkennen.
‘Christine Lafontaine’ raakt de afgrond van de onwerkelijkheid, en schenkt daardoor de zin en de bezinning voor het werkelijke. Men kan het boek te lyrisch noemen, en toch de spankracht waarderen van een gevoelen dat het leven ordent. De meesterlijke dialoogvorm beheerst te volslagen de roman, maar wat is het leven anders dan een voortdurende samenspraak?
De Franse vertaling is in alle opzichten geslaagd te noemen. Wij begrijpen best dat de vertaler hier en daar een kleine episode achterwege liet om elke misvatting te voorkomen, en misschien ook wel om de lijn van het verhaal kracht bij te zetten. De typografische uitvoering is keurig en verzorgd, ofschoon talrijke drukfouten menige bladzijde ontsieren.
Dan. Vandenbunder
| |
Annie Westerman, Jans. - Orion, Antwerpen, 1952, 237 pp., geb. Fr. 100.
Te midden van de zwakheid van haar omgeving en zelfs van haar eigen ouders en zusjes, is de weinig verstandige, bijna onbenullige Jans opgegroeid tot een sterke en moedige vrouw.
Van jongs af aan moest zij bij burgermensen gaan dienen. Met dweil en emmer leerde zij het leven kennen, maar haar hart is gaaf gebleven; pijn en lijden heeft zij gekend, geen verbittering. Integendeel, gehuwd met een zacht en goedhartig man en moeder reeds van drie kinderen, ziet zij hoopvol de toekomst tegemoet.
De liefde, waarmee dit boek werd geschreven en de soms meesterlijke tekening van het innerlijk leven van deze ruwe, maar toch goede volksmensen, volstaan reeds om deze diepmenselijke roman warm aan te bevelen.
E.J. Jansen
| |
Valère Depauw, Hebben alle vogels hun nest... 2de druk. - Boekengilde Brederode, Antwerpen, 1951, 212 pp., ing. Fr. 85, geb. Fr. 105.
Twee jonge mensen die veel van elkander houden en die dromen van een eigen ‘San Michele’ of ‘Björndal’, die kibbelen om een kleinigheid, maar nooit de moed laten zinken, al kunnen ze met moeite de twee eindjes aan elkaar knopen, en al zijn ze herhaaldelijk verplicht met heel hun inboedel elders onderdak te zoeken: zo zijn de sympathieke helden van dit verhaal. Zullen dan ‘alle vogels hun nest hebben’ en Thomas en Maria-Kristina niet? - Neen. - Ook zij zullen ten slotte hun nestje bouwen in een oude hoeve op de Kempische heide, waar zij gelukkig zullen zijn.
Valère Depauw heeft met zijn laatste roman de juiste toon getroffen. Wij leven mee met de tribulaties van dit romantisch gezin, alsof wij er zelf bij waren. Gelijken die mensen ook niet op zoveel jonge vaders en moeders in Vlaanderen, die het wel lastig hebben, maar nooit hun blijge- | |
| |
zindheid verliezen? Een behoorlijk geschreven en optimistisch weldoend boek.
E.J. Jansen
| |
Monda de Munck, Dit is het Paradijs (Davidsfonds nr 398). - Leuven, 1952, 309 pp., ing. Fr. 58, geb. Fr. 86 (leden: 29 en 43).
In deze nieuwe roman, die met de Vliebergh-prijs bekroond werd, behandelt de talentvolle Limburgse schrijfster het probleem van het ontwrichte familieleven, van het echtelijk geluk, van de gehechtheid aan de grond. Na een nogal ontgoochelend begin, stijgt het boek in de tweede en derde deel tot een peil dat in een volksreeks zeer aangenaam verrast.
J. Pauwels
| |
A. Buckinx-Luyx, Het land van de schoonheid. - Lannoo, Tielt, 1951, 102 pp., ing. Fr. 56, geb. Fr. 78.
Vijf verhaaltjes, nogal lyrisch van toon, met als hoofdthema: de adel van menselijke liefde. Onder de sterk romantische, al te nadrukkelijk gevoelige toon schuilt een diepere symboliek en een bezonken levenswijsheid. Wat meer soberheid zou echter niet geschaad hebben. Overigens zijn deze sprookjesachtige vertellingen met een warm hart geschreven, en kunnen niet anders dan goed doen.
A. Van Laere
| |
F.R. Boschvogel, Boschvogel vertelt...... 5: Een boek vol vreemde sagen; 6: Een boek vol avonturen. - Lannoo, Tielt, 1951, 170-180 pp.
Als Boschvogel vertelt, op zijn eenvoudige, vlotte manier, dan boeit hij altijd. Deze twee nieuwe nummers van zijn serie, rijk geïllustreerd en netjes uitgegeven, bieden weer prettige lectuur voor kinderen (10 tot 13 jaar) en uitstekend vertelmateriaal voor hun ouders en opvoeders.
P. Van de Maele
| |
Jules Verne, Uit liefde voor de vlag. Nederl. van H.B.J. Houbaer (Reinaert-Reeks nr. 13). - Arbeiderspers, Brussel, 1951, 245 pp.
Een erg romantisch en doorzichtig verhaal van de bekende Franse fantast, waarin deze auteur uit grootvaders' tijd de strijd om een ontploffingstuig beschrijft, dat men als een voorafbeelding van onze moderne wapens kan beschouwen. Misschien was Jules Verne met zijn visie op de techniek zijn tijd ver vooruit, maar met zijn kunst was hij dat jammer genoeg niet. De vertaling, waarin originaliteiten als ‘beetgrijpen’ en ‘zich ontschepen’ niet ontbreken, is beneden peil. De oorspronkelijke Franse tekst voelt men er met de ellebogen doorheen. Treinlectuur voor welwillende en weinig-critische lezers.
F. De Graeve
| |
Emiel Van Hemeldonck, Das gelobte Land. Roman. Uebers. von G. Hermanowski. - P. Pattloch-Verlag, Aschaffenburg, 1951, 341 pp.
‘Land van Belofte’ werd bij zijn verschijnen in dit tijdschrift besproken (Febr. 1949 blz. 551). Het is reeds het derde boek van Van Hemeldonck dat in het Duits wordt vertaald. Ook het buitenland blijkt zich gewonnen te geven aan de rustige vertelkunst en de heldere weemoed van deze moderne Conscience.
L.M.
| |
James Wesley Ingles, De Samaritaanse Vrouw, vert. door Mevr. C. Verlinden Bakx. - H. Nelissen, Bilthoven, 1951, 291 pp., f 5,90.
Het onderwerp is bijbels; voor de rest heeft het boek met de Bijbel weinig te maken. In de eerste zes hoofdstukken worden de wederwaardigheden beschreven, die de Samaritaanse Photina beleeft met haar vijf mannen en een Romeinse minnaar Marius. In het laatste hoofdstuk bij de ontmoeting met Jesus staan we meer op evangelische bodem. Uit de aard van het onderwerp is de roman wel enigszins pikant, maar gaat toch de perken niet te buiten. De schrijver heeft zich goed ingeleefd in het oosters milieu en weet boeiend te vertellen.
L. Rood
| |
Maurits de Meyer, Het Vlaamse sprookjesboek. Ill. van Lutgard De Meyer. - De Haan, Utrecht; N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1951, 343 pp., geb. Fr. 185.
Dit boek draagt zijn titel met recht en ere: ‘het’ Vlaamse sprookjesboek! En niemand kon het beter samenstellen dan de auteur. De heer De Meyer immers, door een jarenlange studie vertrouwd met onze on- | |
| |
uitputtelijke Vlaamse sprookjesschat (op zijn actief staan een paar belangrijke en degelijke wetenschappelijke werken over het onderwerp), heeft in de honderd sprookjes van dit boek, het beste samengevat van de volksvertelsels die in onze traditie voortleven, er zorg voor dragend vooral de minder algemeen bekende verhalen tot hun recht te laten komen. Volkse wijsheid en volkse humor zijn er door elkaar gestrengeld, fantasie en realisme, moralisatie en spot; Uilenspiegel is hier aan het woord.
In zijn inleiding schrijft de auteur dat het boek ten behoeve van de jeugd werd samengesteld. Onze jongens en meisjes zullen ook het grootste en dankbaarste lezend publiek zijn; in het vanzelfsprekend wonderbaarlijke van deze sprookjeswereld zullen zij zich met hun spontane zin voor het fantastische thuis voelen. Maar ook de ouders en grootouders zullen met graagte naar een dergelijk boek teruggrijpen. Zij zullen er de kleintjes uit vertellen, en nadat deze reeds lang te bed zijn er in voort bladeren en met genoegen de vele vertrouwde figuren uit hun kinderjaren herkennen: heksen en tovenaars, Smidje-Smee en Jan Onversaagd, Duimke en Keizer Karel, Janneke en Mieke, de domme boeren van Olen en de duivel die steeds weer bedrogen wordt, de sympathieke drakendoders en de talloze huwbare koningsdochters, en, niet te vergeten, Onze Lieve Heer met de eeuwige Sint Pieter. Het boek biedt zelfs uitstekend materiaal voor wie het sprookje bestuderen wil, al heeft het, zoals de schrijver zelf beklemtoont, ‘niet de minste wetenschappelijke pretentie’. De bruikbaarheid ervan wordt verhoogd door een zeer preciese lijst van de in deze sprookjes behandelde thema's, volgens het typenregister van Aarne en Thompson.
Met het oog op een ruimere verspreiding werden de sprookjes in het Nederlands geschreven. Mochten ze hierdoor wel eens iets aan kleur en sappigheid verliezen, dan lezen ze toch nog erg prettig. Een speciale vermelding verdienen de keurige uitgaven en de zo kunstzinnige als aangepaste illustratie.
Een prachtboek voor elke Vlaamse familie, dat, hopen we, ook in het Noorden zijn weg zal vinden.
F. De Graeve
| |
Marnix Gijsen. Klaaglied om Agnes. - A.A.M. Stols, Den Haag, 1951. 2e druk, 185 pp., f 6,90.
Een nogal mager geval, deze roman. De liefde van een schuchtere, ietwat poëtische en idealistische jongen voor een meisje, dat nauwelijks een wezen van vlees en bloed mag genoemd worden. De hoofdpersoon, de verliefde jongen, tevens de verteller van het geval, is een onuitgegroeide idealist. Er wordt nogal met zwart-wit gewerkt; het geheel doet té-opgelegd aan. Daarbij ontkomt de lezer niet aan de indruk dat zekere levenservaringen van de auteur zelf in dit boek verwerkt zijn. Opvallend is in elk geval de ietwat grimmige, geprikkelde toon zo vaak er gewag gemaakt wordt van ervaringen (?) op religieus terrein. Dat Gijsen een zeer begaafde pen hanteert: dit boek is er wederom een éclatant bewijs van. Doch een geslaagde roman is dit Klaaglied niet geworden.
Joh. Heesterbeek
| |
Varia
A. Roekoe. Het klein vaderlands jaartallenboek. - Born, Assen, 1951. 160 pp., f 3.90.
De vaderlandse geschiedenis wordt hier behandeld als één grote grap. Een allerzotste bewerking der vaderlandse historie wordt hier gegeven o.a. door middel van gewichtigaandoende wetenschappelijke termen, het naast elkaar plaatsen van personen die eeuwen na elkander geleefd hebben, e.d. Er zit inderdaad een flinke dosis humor in dit boekje, al zijn niet alle pagina's even humoristisch geslaagd. De tekeningen van Wim Boost zijn uitstekend.
Een boekje dat menig lezer vrolijke ogenblikken zal bezorgen.
Joh. Heesterbeek
DRUKKERIJ SINT GREGORIUSHUIS, ZEIST
|
|