| |
Boekbespreking
Godsdienst
G. Philips, Het mysterie van ons geloof. - J.V.K.A., Poincarélaan 78, Brussel, 1951, 48 pp.
Het Vlaamse ‘Jeugdverbond voor K.A.’ heeft in zijn jaarprogramma een actie ‘voor meer geloofsleven’ opgenomen, waarbij deze brochure als leidraad dienen moet. Kan. Philips heeft er een kleine lekentheologie van gemaakt van de geloofsact, de geloofsinhoud en de geloofsbeleving. Zeer bevattelijk voorgesteld, legt ze sterk de nadruk op het existentieel-religieuze moment van het geloof, en zal aldus niet enkel inzicht geven, maar ook tot de daad stimuleren. Uitstekende vulgarisatie.
L. Monden
| |
Louis Becqué, Et si c'était vrai? - Desclée De Brouwer, Parijs-Brugge, 1951, 184 pp., Fr. 45.
Nogmaals een Christus-boek. De titel laat enkel apologetiek vermoeden, maar de inhoud gaat verder. Als het eenmaal bewezen is dat Christus werkelijk God was, dan volgt daaruit dat hij in ons godsdienstig leven een unieke plaats bekleedt. Die plaats duidt de schrijver aan. Hij gaat daarbij van het periphere naar het centrale: van Christus' boodschap als licht en kracht naar zijn functie als Middelaar, Verlosser en Hoofd van het mystiek Lichaam.
In de geest van intellectuelen zal de lezing van dit werk heel wat onbeantwoorde vraagtekens achterlaten. Voor het grote publiek echter biedt het een levendig, meeslepend en overtuigend betoog. Nu en dan slechts blijft B. te veel bij nevenbeschouwingen stilstaan, wat de eenheid van zijn boek wel enigzins schaadt.
L. Monden
| |
A.H. Maltha O.P., Heilig sexueel leven. De onveranderlijke wetten van het huwelijk. Korte samenvatting voor katholieke jonge mensen, - N.V. Gooi & Sticht, Hilversum, 1952, 48 pp., f 0,85.
‘Moet de Katholieke Kerk haar traditionele standpunt in zake huwelijksmoraal niet gaan herzien’ is de vraag, die men tegenwoordig niet zelden in de vorm van een objectie hoort stellen en waarop Pater Maltha in dit bescheiden boekje het antwoord geeft. Zijn degelijke uiteenzetting van de onveranderlijke wetten van het huwelijk is zo goed en hartelijk van toon, zo boeiend en helder geschreven, dat zij veel goed zal kunnen doen: te meer omdat de schrijver niet alleen goed op de hoogte is van meer recente kerkelijke uitspraken maar
| |
| |
ook van de mentaliteit van de tegenwoordige jonge mens, gelijk uit talrijke rake opmerkingen blijkt. Van harte aanbevolen.
A. v. Kol
| |
Dr R. Biot. Lichaam en ziel, - Uitg. ‘Helmond’, Helmond, 1951, 202 pp, f 7,25.
De bekende Franse katholieke medicus Biot houdt in dit boek een pleidooi voor de ‘Menselijke Geneeskunde’ die haar therapie richt op de mens in zijn geheel en in zijn concrete bestaanswereld. De eenheid van de mens is het grond-thema van dit degelijke en wijze boek: eenheid in het organische, waarover het eerste deel handelt, eenheid tussen lichaam en ziel, waarover het tweede deel spreekt. In het derde deel volgen een aantal toepassingen; de auteur spreekt over een psychologische kwestie (de vrouwelijke natuur) een zedekundige kwestie (de sexuele moraal), een opvoedkundige kwestie (het moeilijke kind) en over de noodzakelijke samenwerking vooral tussen priester en arts. Tot besluit een dringende oproep tot beoefening van een menselijke geneeskunde in dienst van de menselijke persoonlijkheid. Medici, priesters en opvoeders zullen dit boek met interesse en vrucht lezen; allen zullen zij getroffen worden door de kundigheid van de schrijver op verschillend gebied en door het wijze en evenwichtige oordeel, waarvan hij blijk geeft met name in de behandeling van ethische kwesties. De Franse tekst werd door A.C. Niemijer uitstekend vertaald.
A. v. Kol
| |
G. Schurhammer, S.J., Franciscus Xaverius, de apostel van Indië en Japan. 2e uitg. uit het Duits door M. Verheylezoon, S.J. - De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1951, 322 pp., 8 pl. en 1 kaart, Fr. 90.
Hiermede biedt ons de schrijver, zoals hij zelf zegt, inderdaad een eenvoudig, voor de ruimste kring van lezers berekend verhaal van het leven van de H. Franciscus Xaverius. Bewijs voor de betrouwbaarheid van deze kleine levensbeschrijving is wel zijn grondige studie van het leven van Xaverius bij de voorbereiding van zijn grote biographie in vier delen.
Het lag hierbij in de bedoeling van de schrijver, bij de verwerking van het betrouwbaar materiaal, het volle licht te laten vallen op het in- en uitwendig verband der gebeurtenissen in het leven van de Apostel van Indië en Japan, zodat daardoor telkens zijn handelwijze vanzelf haar psychologische verklaring vindt. De schrijver is ten volle in zijn opzet geslaagd.
We verheugen er ons dan ook over dat dit waardevolle werk, in een heldere, verzorgde en verjongde taal weer voor het Nederlands publiek toegankelijk werd gemaakt.
H.H.
| |
The Letters of Elizabeth Myers. With a biographical introduction and some comments on her books by her husband Littleton C. Powys. - Chapman & Hall, London 1951, 338 pp., 18 sh.
Elizabeth Myers stierf vijf jaar geleden op vier en dertigjarige leeftijd. Wat haar persoon kenmerkt is wel een grote liefde voor het goede leven en het goede boek. Naast een aantal over verschillende tijdschriften verspreide short stories schreef zij drie romans (A Well full of leaves, The Basilisk of St. James's en Mrs. Christopher). Door haar schrijven kwam zij in aanraking met vele literaire figuren uit het Engeland van de oorlog en van de na-oorlogse tijd, en de verzameling brieven onder bespreking legt een heerlijk getuigenis af van de onverwoestbare levensvreugde van deze t.b.c.-patient, van een ontembare drang om anderen gelukkig te maken. Zij huwde een van de drie Powys broers, die zich allen een naam veroverden op het gebied der letterkunde; het was een even gelukkige als curieuze verbintenis, dit laatste omdat zij katholiek was en hij, zoals zij zegt een ‘jolly pagan’, maar ook van wege het grote verschil in leeftijd. Het huwelijk duurde slechts kort: na vier jaar stierf zij, juist terug van een Amerikaanse reis die haar de gezondheid had moeten geven.
De brieven lezen vlot; het is de volheid van het hart dat hier schrijven doet. Ofschoon vrouwelijk gezond verstand er heerlijk door heen licht, is hun waarde als literaire kritiek betrekkelijk gering: als zodanig werden ze op een enkele uitzondering na ook niet geschreven. Hun interesse
| |
| |
ligt geheel in de minzaamheid van de schrijfster die uit bijna ieder woord naar voren treedt. Het is alles goedheid en blijheid waarvan de brieven spreken, en dit alles is weggelegd voor wie in deze barre tijden zichzelf weet te vergeten en van geven leeft. Deze levenswijsheid en levenskunst is de kostbare parel die deze brieven bevatten; haar opmerkingen betreffende de taak van de katholieke roman-schrijver - dit vooral in brieven aan Bruce Marshal and Walter de la Mare - zijn hierbij een met dank aanvaarde toemaat.
W. Peters
| |
Writings from the Philokalia on prayer of the haert. - Translated from the Russian Text ‘Dobrotolubiye’ bij E. Kadloubovsky and G.E.H. Palmer. - Faber and Faber, London 1951, 420 pp., 30 sh.
Dit is de eerste maal, dat het Westen via een Engelse vertaling in contact gebracht wordt met een van de bronnen der Russische spiritualiteit: de Philokalia, een ascetisch-mystieke bloemlezing uit de geschriften der Oosterse Vaders van de vierde tot de veertiende eeuw. Dit boek bevat beschouwingen en voorschriften over kloosterleven en het inwendig gebed, en werd samengesteld door een monnik van de berg Athos: de eerste druk verscheen in Venetië in 1782. De Slavische vertaling werd verzorgd door de monnik Païsius, die eveneens lange tijd op de ‘Heilige Berg’ verbleef om daar ingewijd te worden in de mystieke traditie der Vaders. Deze vertaling kwam in 1793 uit en had grote invloed op het Russische monniksleven, dat sinds enige eeuwen vervlakt en verstard was. Door de leer der Philokalia werd het oude ideaal weer tot leven gewekt: de Russische ‘starjets’ en de ‘zwerver-Christi’ uit de vorige eeuw namen hieruit de praktijk van het inwendig gebed over.
De ascese, die hier gepredikt wordt, is streng en in de geest van de woestijnvaders. Totale prijsgave van de wereld, uiterlijke onthechting, is niet voldoende: daarnaast is ook de innerlijke onthechting, de zuivering van het hart, noodzakelijk. Dit wordt bereikt door toepassing van het z.g. ‘Jesus-gebed’, de voortdurende, liefdevolle aanroeping van Christus, ook wel ‘gebed van het hart’ genaamd en geregeld volgens de ademhaling. Zo sluit men alle gedachten aan de aarde buiten en richt zich volkomen op God.
Het spreekt vanzelf, dat Oosterse en Westerse mystiek naar hetzelfde doel streeft: de liefdevolle vereniging van de ziel met God, maar de uiterlijke omstandigheden verschillen. Allereerst is er in het Oosten geen enkel tussenstadium, geen geleidelijke overgang mogelijk: wie God kiest, breekt daardoor volstrekt met de wereld en verliest zich in de beschouwing. Evenals bij de iconen vallen dan de individuele trekken van de afzonderlijke personen weg: we zien slechts een beeld van onaardse volmaaktheid, die reeds in het lichaam de staat der Engelen bereikt heeft. ‘Wanneer de mens rust na de strijd en geestelijke gaven verkregen heeft, wordt hij voortdurend door de genade geleid en zo doordrongen van licht: dan kan hij niet meer van de beschouwing van geestelijke zaken worden afgeleid’, (p. 414).
Ten gevolge hiervan vertonen de geestelijke Vaders, wier richtlijnen hier afgedrukt zijn, onderling weinig verschil. Dit doet de Westerling vreemd aan: wij zijn immers gewend aan sterk gemarkeerde verschillen tussen de persoonlijkheden der heiligen! Juist omdat al het menselijke, aardse, lichamelijke ontbreekt, kan alle aandacht geconcentreerd worden op de verheerlijkte Godmens, de Tweede Persoon der Heilige Drievuldigheid. In deze gedachtenwereld missen wij dan ook de figuur van Christus, ‘onze Broeder’. Zo is het misschien te verklaren, dat de contemplatie nergens overgaat tot daden van actieve naastenliefde. Deze woestijnvaders vertoefden altijd in de hoogvlakten van het gebed en daalden niet meer naar de aarde, die ze verlaten hadden. Maar al is dan de Westerse spiritualiteit veelzijdiger en gevarieerder, toch heeft juist deze Griekse traditie een eenvoud en een zuiverheid bewaard, die ons direct terugvoeren tot de bronnen van het inwendig leven.
J. Liedmeier
| |
| |
| |
Gabriël M. Boutsen, O.F.M., Het Legioen van het Bloed. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1951, 338 pp., 16 buitentekstplaten, ingen. Fr. 75, geb. Fr. 100.
Om een juist beeld te schilderen van de China-missionaris-martelaar, doorloopt de bekende auteur, die zelf lange jaren in dat land missionaris was, de zeven eeuwen katholieke geloofsverkondiging aldaar. In deze vrij geslaagde synthese wordt vooral de grote vervolging der Boksers, die in 1900 uitbrak, toegelicht en verklaard, bijzonder in verband met de Vlaamse Franciscanermissie. Afgezien van een streng wetenschappelijke voorstelling, deelt P. Boutsen ons in een volkse, soms wat oratorische taal zijn waardevolle inzichten mee aangaande de Chinese psyche, met haar intelligentie, haar dubbelzinnigheid en haar onlogische redenering. Het keurig uitgegeven boek zou nog aan waarde hebben gewonnen door een zorgvuldiger punctuatie, het weglaten van sommige storende herhalingen, wat besnoeiing in de beelspraak en ook hier en daar door een betere schikking van de stof. Wie zich afvraagt waarom de Kerk in China tot nog toe slechts weinig uitbreiding kreeg vindt wellicht het antwoord in ‘Het legioen van het bloed’.
A. Mestdag
| |
Otto Karrer, Jahrbuch der Seele. - Verlag Ars Sacra, J. Müller, München, 1951, 413 pp., ing. Zw. Fr. 12.10, geb. Zw. Fr. 16.70.
Zoals de engel van de kathedraal van Chartres zich onveranderlijk naar de zon blijft keren om de gang van jaren, seizoenen, dagen en uren te kennen, zo richt zich de auteur van dit boek naar Christus, Sol iustiae, om de wijsheid der mensen te verkondigen. Sinds 20 eeuwen hebben zij veel gedacht, ervaren en geschreven: voor elke dag van het jaar wordt daar iets uit opgediept, als een steen waarin een authentiek christelijke levenshouding gebeiteld staat. De auteur had zich kunnen laten leiden door de liturgische teksten van het kerkelijke jaar, of zich aansluiten bij de lezingen uit de vaderteksten e.d. in het breviergebed. Daarmee zou hij echter zijn materiaal erg beperkt hebben. Hij heeft zijn vrijheid willen behouden om overal waar hij een treffende uitdrukking vond van christelijke levenswijsheid, dit getuigenis buiten elk ander verband te laten spreken. Zijn verzameling munt dan ook uit door verscheidenheid, soepelheid en actualiteit.
Er staan hier natuurlijk heel wat schone teksten en opwekkingen te lezen; af en toe stoot men ook op uitspraken, die in staat zouden zijn om zelfs het horologium van de engel van Chartres even te doen stilstaan, zoals wanneer Angela van Foligno b.v. schrijft dat ze zelfs de duivel liefheeft. En toch moet een dergelijk Vade mecum veel meer dan curiosa bieden. Zijn hoofdverdienste zal hierin gevonden worden dat het een spiegel is van christelijk levensevenwicht. Een paar steekproeven in het zaakregister overtuigen er ons al dadelijk van. Er zijn tientallen teksten over gebed, geloof, hoop, liefde, zonde, waarheid en waarachtigheid, offer en overgave. Dat bij het woord ‘vreugde’ slechts vier verwijzingen gegeven worden, het woord ‘priester’ niet eens voorkomt vinden wij jammer. Er is ook een ongewone rijkdom van geciteerde auteurs, zoveel te meer daar K. werkelijk geen talenhindernis schijnt te kennen. Newman, Augustinus, Eckhart, Hilty, Pascal worden het meest geciteerd; Leo de Grote, Basilius, Ambrosius, Benedictus, Bossuet, Chesterton, Adam worden niet vermeld.
Dit werk is onvergelijkelijk rijker dan het gelijkwaardige The Greatness of God and the Dignity of Man dat zojuist van anglikaanse zijde werd uitgegeven door P. Leonard.
E. Vandenbussche
| |
Sophie Zu Eltz, Kleiner Freund. Kommuniongeschichten. - Ars Sacra, München, z.j., 131 pp., 18 ill., geb. DM 7,50.
Een merkwaardig kinderboek! De schrijfster geeft geen onwerkelijke verzinsels zoals grote mensen het soms als vanzelf gaan doen wanneer ze tot kleinen moeten spreken over het Kindje Jesus.... De verhaaltjes - en ze boeien inderdaad allemaal - zijn werkelijke gebeurtenissen. Dat van het negerjongetje en van de zes russische knapen, zal de jonge lezer in spanning brengen. Toch blijft de stemminggevende fantasie niet achterwege, want schrijfster wist alles handig in elkaar te zetten. Zo wordt het een en dezelfde jongen Karli die alle gebeurtenissen van ‘op de Jakobsladder’ weer opnieuw beleefde. De gedachteninhoud van het werk is meesterlijk aangepast. Een vertaling van Eltzes boek zou voor onze kate- | |
| |
chese welkom zijn. Alleen, dienen eventueel de overdreven moderne tekeningen, naar onze smaak althans, door iets degelijkers vervangen te worden, al erkennen we gaarne dat Rolf Winkler voor een moeilijke taak stond.
Het is een Ars Sacra uitgave, dit wil zeggen: sober én smaakvol.
L.C.
| |
Literatuur
Maxence van der Meersch, Intermezzo. Nederl. van H.P. Vanden Aardweg. - ‘De Vissende Kat’, Gent, 1951, 206 pp.
Hier wordt ons de vertaling geboden van ‘Maria, Fille de Flandre’: een korte periode uit het leven van Germain Demunster, die, na tien jaar ongelukkig samenzijn met zijn vrouw Jeanne, failliet gaat en moet vluchten bij zijn moeder te Brugge. Daar komt hij in aanraking met de schilder Frans Van Oost, die sceptische genotzucht en relativisme predikt, maar door zijn trouwe en edelmoedige vriendschap onverwacht een levend bewijs levert van een absolute moraal. Doch vooral zijn ontmoeting met Maria brengt in Germain een hele ommekeer teweeg. Zij is de vrome en diepzinnige Vlaamse vrouw, die, ondanks haar zondige toestemming in zijn liefde, tenslotte met hem en vóór hem het offer aanvaardt: de terugkeer naar een leven dat zo heel anders had kunnen zijn. Als zodanig dus zeer vruchtbare en moderne romanstof. Van der Meersch's sobere kracht is ook in vertaling nog te voelen, maar verliest toch iets van haar gespannenheid. De ontmoetingen b.v. bij Frans Van Oost doen weleens denken aan toneelcomposities. ‘Existentialistische’ theorieën, te Brugge, in het Nederlands, klinken vreemd, terwijl b.v. het lied ‘naar Oostland willen wi ryden’ en tal van plaatsnamen in Franse tekst blijven staan. Dit boek echter, zal zeker doen nadenken. Het is daarbij een wellicht gedurfd maar toch lofwaardig initiatief Van der Meersch te introduceren bij geen Frans kennende lezers.
A. Van Laere
| |
Andries Dhoeve, Achter de blinden. - Colibrant, Lier, 1951, 64 pp., Fr. 60.
Evenals de buitenkant van deze bundel zijn de verzen die hij ons aanbiedt minutieus verzorgd. De hele inhoud, die van een zeer egale waarde is, getuigt van vakmanschap en grote poëtische zelfbeheersing. Ook van goede smaak. Woordkeuze, beeldspraak en toonaard zijn van een zuiver gehalte en ‘het sieraad van streng gekozen woorden’ weet zijn nagestreefde onopvallendheid, ook bij een schampere lach, ver te houden van barokke elementen.
De poëzie van deze auteur, met haar geijkte metriek, nijgt trouwens meer naar romantische stemmingslyriek der innigheid dan naar dynamysche of plastische beeldingskracht. Ook de stroomkracht van het rhythme werd getemperd door de zelfbeheersing. Daarbij sluit zijn praktijk én de idee der ars poetica zoals hij die in het eerste deel van de bundel ontwikkelt, wel goed aan bij zijn ars vivendi: in haar wezen, eerder dan een positief zelfbezit, een ontzegging van iemand die maling had aan 't hele leven. In het tweede deel en de kern van de bundel klinkt in rustig deinende verzen deze innerlijke bevrijdingslyriek gedragen op motieven als herfst, eenzaamheid, angst en dood. De strijd om de zuivere knapendroom, die in zijn leven klaarheid en schuld brengt en spanning naar Gods eeuwigheid, heeft de dichter hier met eenvoudige, soms té gewone middelen weergegeven. Wat volgt klinkt luchtiger van toon en directer. De zes rondelen zijn voorbeelden van speelse vormbeheersing en voeren ons tenslotten tot de laatste boutades, waarin de dichter, ‘zwervende tussen boef en pater’ zich met wat onzin en een spotlach de tragiek wil besparen, die het leven hem niet onthoudt.
Wat we van deze verzen, wier belijdenissen voor jongeren misschien wat rauw zullen klinken, nog méér zouden wensen, is dat ze persoonlijker klinken en de eenzaamheid waaruit ze groeiden meer een bezit worde dan een beveiliging! Ars vivendi en ars poetica gaan ook hier innig samen: critische zelfbesnoeiing en splendid isolation hebben als laatste doel een bundeling van innerlijke krachten. We denken dat een derge- | |
| |
lijk serener zelfbezit het talent en de vormkracht van deze dichter ook tot een positiever, persoonlijker taal en boodschap zou opvoeren.
K. Heireman
| |
Jozef V. Kopp, In de schaduw van Socrates. - Nederlandse vertaling S. Koningsloo. - Heideland, Hasselt, 1949, 456 pp., geb. Fr. 135.
Toen de oorspronkelijke Duitse uitgave van dit merkwaardige boek verscheen, heb ik ze in dit tijdschrift (jg. 1947-48, p. 548) met uitbundige lof besproken; des te meer spijt het me dat ik de Nederlandse vertaling meer dan twee jaar te laat aan ons publiek voorstel.
Het was ongetwijfeld een waagstuk, over Socrates een roman te schrijven: de man heeft zijn hele leven nooit iets gedaan, dat verteld kon worden; alleen maar gepraat, eindeloos, op de markt en in de turnscholen van Athene. En dan zijn deze gesprekken voor ons nog bewaard door twee van de grootste prozaïsten van Griekenland: Plato en Xenephon, wat tot de gevaarlijkste vergelijkingen uitlokt. En toch, Kopp is in zijn opzet meesterlijk geslaagd. Sla het boek open: het laat U niet meer los. U ziet Socrates voor uw ogen leven, zo doodgewoon en toch altijd verrassend, goedmoedig en sarcastisch, één van hart met zijn stad en toch nooit accoord met wat zijn medeburgers nastreven of beslissen. En om hem heen leeft heel Athene in de roerige drukte van deze gespannen en fatale jaren, toen het krampachtig al zijn krachten inzette om zijn rijk, ja zijn eigen bestaan te redden. Voor iedere humanist wordt dit boek een vriend; iedere leraar moet er uit voorlezen in de klas. Er bestaat geen betere inleiding op de Atheense geschiedenis, of op de lectuur van Plato. En de jeugdige toehoorder begint aan te voelen, waarin het geheim van Socrates' persoonlijkheid schuilt, en wat het betekent, een edel mens te zijn. Jammer dat de niet weinige passages waar (hier of daar zelfs bepaald cru) over de antieke tegennatuurlijke erotiek gesproken wordt (heel het 19e hoofdstuk, en verder pp. 23, 55, enz.), niet toelaten, de jongens zelf het boek in handen te geven.
De vertaling is zonder meer voortreffelijk; de illustratie (acht pentekeningen van Cuno van den Steene) totaal mislukt.
E. de Strycker
| |
Dmitri Mereschkowski, Julian Apostata. Roman. Uebertragen von Alexander Eliasberg. - R. Piper & Co-Verlag, München, 1951, 503 pp., DM. 12,80.
Deze roman verscheen voor het eerst in 1911. De Russische émigréschrijver heeft zich het Westerse denken eigen gemaakt, en zoekt dan ook naar een samengaan van humanisme en religie. Julianus de Afvallige lijkt hem een geschikt type om de eigen zielestrijd uit te beelden.
'n Boek dat onmeedogend scherp de Kerk hekelt, en de heidense schoonmenselijkheid tot ideaal stelt. De roman is ongemeen knap gebouwd en boeiend geschreven, maar is op meer dan een punt gevaarlijk. De auteur stierf te Parijs in 1941, en alhoewel zijn strijd tegen het christendom in latere jaren afnam, toch predikte hij steeds een godsdienst van eigen maaksel.
Dan. Vandenbunder
| |
T. Lindekruis, Het signaal staat op groen. - Vlaamse Boekcentrale, Antwerpen, (1951), 171 pp., ing. Fr. 74, geb. Fr. 98.
De bekende priester-jeugdschrijver, die onder het pseudoniem Lindekruis schuil gaat, en met jongensverhalen debuteerde, gaat de laatste tijd steeds meer aan het schrijven voor de rijpende en zelfs voor de volwassen jeugd. Ook dit boek richt zich tot de zeventien- à twintigjarigen. Taal en stijl aarzelen nog wel vaak tussen de avontuurlijke vertelling, de psychologisch ontledende roman of zelfs het apologetische betoog. Maar de aangeboren vertellersgave van de schrijver helpt de jonge lezer over alle zwakheden heen. Jongelui zullen dit boek met grote spanning lezen en er veel plezier van beleven, omdat ze er haast al hun problemen in beschreven, ontleed en opgelost vinden, door een ervaren psycholoog, die de huidige Vlaamse jeugd door en door kent, begrijpt en liefheeft. Jammer dat de frisse kaft op een iets jonger publiek afgestemd is, dan door het boek bedoeld wordt.
L. Monden
| |
| |
| |
Edward Streeter, De vader van de bruid. Uit het Amerikaans door Bea Breitenstein-Strengholt (Reinaert-Reeks, 14). - Arbeiderspers, Brussel, 1951, 213 pp., geïll., Fr. 30.
De tribulatiën van een vader van af de verloving van zijn dochter tot en met haar huwelijk. Het thema werd bij ons reeds door Elsschot behandeld. Terwijl echter diens ‘Tsjip’ vol is van wrange zelfhumor, met een steeds aanwezige achtergrond van tragiek en innigheid, beweegt Streeter zich speels en luchthartig in de goedmoedige psychologie van de oppervlakte. Maar zijn boek ademt op elke bladzijde de dappere levensaanvaarding en het weldoende, gezonde optimisme, dat de Amerikaanse vertelkunst zozeer in trek heeft gebracht. Nu de film weer haast vergeten is, prettige ontspanningslectuur.
L. Monden
| |
Wetenschap
Prof. Dr A. Pannekoek, De groei van ons wereldbeeld. Een geschiedenis van de sterrekunde. - N.V. Wereldbibliotheek, Antwerpen, - Amsterdam, 1951, 440 pp., geïll., geb. Fr. 235.
Op het einde van een lang leven van wetenschappelijke arbeid, is Professor Pannekoek er toe overgegaan de geschiedenis te schrijven van de sterrekunde. Vanaf de oudste Babylonische ontdekkingen tot aan de meest recente gegevens wordt de ontwikkeling van de sterrekunde getekend zoals ze zich organisch ontwikkelde uit de sociale politieke en godsdienstige omstandigheden. Zijn boek is geen verzameling losse aantekeningen of levensschetsen van enkele grote figuren: het is het verhaal van de groei van een wetenschap doorheen de tijden en de volkeren.
Wetenschappelijke methoden en resultaten werden met een meesterlijk doorzicht en helderheid uiteengezet. Laten we er ook bijvoegen dat alhoewel de schrijver persoonlijk de katholieke Kerk niet genegen is, hij dit niet laat merken, maar zowel de goede als de kwade invloed aangeeft die de Kerk op de ontwikkeling van de astronomie heeft uitgeoefend.
F. Bertiau
| |
Eberhart Dennert, Die Natur, das Wunder Gottes, im Lichte der modernen Forschung. 5. Aufl. hrg. von Wolfgang Dennert. - Athenäum-Verlag, Bonn, 1950, 361 pp., DM. 12,60.
‘Das Höchste, wozu der Mensch gelangen kann, ist das Erstaunen’. Onder dit motief werd een reeks korte verhandelingen van duitse geleerden samengebracht, waarin zij een of ander aspect van hun persoonlijk menselijk inzicht in de wetenschap weergeven. Werken die trachten de bewondering voor de natuur of voor de vooruitgang der wetenschap aan te kweken, bestaan er genoeg, doch meestal zijn hun auteurs meer met de letterkunde dan met het wetenschappelijk onderzoek vertrouwd. In dit boek liet men het woord aan uitmuntende vakgeleerden, waarvan de meeste in hun werkdomein een niet tegengesproken wereldfaam verwierven.
Het resultaat van zo'n verzamelwerk heeft niets van een mooi afgewerkte synthese, maar veel meer lijkt het op een onvoltooid mozaiek, gevormd van stukjes persoonlijk inzicht en gekleurd met de eigen levenservaring van iedere auteur. De bijdragen, hoewel uitgesproken spiritualistisch van inslag, getuigen toch van een grote varieteit in de natuurphilosophische opvattingen, waardoor het werk een bijzondere interesse krijgt. De ene auteur stelt de vooruitgang van het wetenschappelijke onderzoek voor met streng positieve objectiviteit; de diepere inhoud wordt enkel gesuggereerd (Staudinger, Abderhalden, Jordan). Andere zien hun wetenschappelijke kennis in het licht van theologische of historische perspectieven (Planck, Dennert, Walden, Heisenberg), of menen zelf een philosophische denkmethode in hun wetenschap te moeten invoeren (Uexküll, Urbach, Driesch). Afgezien van het algemeen gevoel van bewondering dat het werk wakker roept, dringt het een bepaalde visie op, doch laat aan het bescheid van de lezer over, die getuigenis-fragmenten in het perspectief van een eigen natuurphilosofie te ordenen.
Fr. Elliot
| |
| |
| |
O. Eichler, Prinzipien des Lebendigen. - G. Thieme-Verlag, Stuttgart, 1949, VIII-100 pp., 8 afb., geb. DM. 8.40.
In deze korte studie tracht de auteur, voormalig professor van pharmakologie, uit te gaan van de reeds verworven experimentele kennis der levensverschijnselen om de princiepen op te zoeken welke de activiteit der levende organismen regelt. Uit het onderzoek van de celphysiologie en van het ontstaan van artificiele mutaties door bestraling of celgiften meent hij te mogen besluiten dat het dynamsch evenwicht der levende organismen gekenmerkt wordt door de antithetische werking van harmonie en disharmonie in de structuur en de functies ervan. De algemeenheid der beschouwing en het gemis aan toereikend experimentele gegevens verstrekken aan die verklaring een eerder philosophisch dan positief en mathematisch karakter.
Wie zich interesseert voor de fundamentele problemen der biologie, zal in dit werkje enige belangwekkende aspecten ervan belicht zien. De uitgave is fijn verzorgd, en steekt in dat opzicht gunstig uit boven de huidige duitse publicaties.
Fr. Elliot
| |
E. Schroedinger, Science and Humanism. - Cambridge Univ. Press., Londen, 1951, 68 pp., geb. sh. 8/6.
In een recent hervormingsplan der duitse universiteiten wordt van de professor gevraagd ‘dat hij beperkingen van zijn vakkennis zou inzien en de studenten ervan zou bewustmaken, en dat hij de weg zou aanwijzen die, over de enge grenzen der gespecialiseerde kennis heen, naar wijdere horizonten leidt’. Een dergelijk besluit klinkt verrassend in een tijd en in een land waar men de wetenschap als een absolutum scheen te cultiveren. Het is dezelfde idee die het essai van Schrödinger inspireerde. Naar zijn overtuiging bracht de eerste helft der XXe eeuw een grondige ommekeer in de wat naïeve verering van de vorige eeuw voor het positivistisch materialisme. Sinds de ontdekking der Quantentheorie en der Relativiteitstheorie hebben de postulaten over de absolute waarde van metingen, de voorstellingswijze en de continuïteit der materie heel wat van hun onaantastbaarheid verloren. De strakke grens tussen object en waarnemer verbreedde met de vordering der wetenschappelijke critiek tot een onbepaalbaar ‘nomansland’. De authentieke wetenschappelijke geesten zgn niet meer zo overtuigd van de klaarheid en de eenvoud der grondprinciepen waarop hun redeneringen steunen.
In een hoofdstuk gewijd aan het ‘indeterminatie principe’ van Heisenberg wijst Schrödinger er op, dat dit beginsel volstrekt geen oplossing brengt voor de antinomie tussen de vrijheid van de wil en het determinisme der natuurwetten. Afgezien van het feit dat het ‘indeterminisme’ enkel geldt voor de microphysica van het atoom, terwijl het op de macrophysische schaal van het lichaam, waarin de wil zijn activiteit uitdrukt, volledig verdwijnt in de onontwijkbare statistische noodzakelijkheid der natuurwetten. In geen geval is de quanten-mechanica in staat de vrijheid van de wil te rechtvaardigen; evenmin als zij er iets tegen in kan brengen. Zij kent alleen natuurverschijnselen. En de vrijheid is geen natuurverschijnsel doch een geestelijke realiteit.
De sereniteit en de echte menselijkheid waarmee dit essai evenzeer de beperkingen als de kultuurwaarde der wetenschap belicht bewijzen overtuigend hoe voor de auteur het nieuwe humanisme geen theorie is doch levenswerkelijkheid.
Fr. Elliot
| |
C.D. Darlington and Mather, K., Genes, Plants and People. Essays on genetics. - G. Allen and Unwin; The British Council, Londen, 1950, XXI-187 pp., geb. sh. 16.
Meestal zullen niet-specialisten met groter gemak wetenschappelijke kennis vulgariseren, dan echte vakkundigen. Deze laatsten zijn zozeer met hun vak vergroeid dat het hun veel moeite kost dit van buiten af te beschouwen zoals de leek dat doet. Het langdurig onderzoek maakt hen zo sterk bewust van de duistere punten in hun wetenschap en van de zwakke plekken in de theoretische constructies die ze hielpen optrekken, dat zij niet meer de durf en de enigs- | |
| |
zins naïeve zelfzekerheid bezitten die nodig zijn om hun vakkennis tot een ‘digest’ te verdunnen en voor het brede publiek uiteen te zetten. Nochtans als zij er in slagen hun wetenschap te vulgariseren, dan vertoont hun werk een bijzonder accent van originaliteit en van diepe menselijkheid dat zelden in de gewone vulgarisatie-literatuur wordt gehoord.
Zulk een cachet van persoonlijkheid en authenticiteit treft ons bij de lezing van de bundel essais van Darlington en Mather over de erfelijkheidsleer. Deze vooraanstaande genetici behandelen voor de lezer, die met de grondbeginselen der leer reeds vertrouwd is, de nieuwere en meer interessante problemen der moderne genetica, als: ‘Polyploidy’, ‘Crossing-over’, ‘Belang der Geslachtelijke voortplanting’, ‘Genetica en voortplanting van de mens’. Enkele passages die zinspelen op de eugenetica, veronderstellen bij de lezer een gevormd geweten.
Fr. Elliott
| |
La Cybernétique, théorie du signal et de l'information par J. Loeb, R. Fortet etc. (Réunions d'études et de mises au point sous la présidence de Louis de Broglie). - Ed. de la Revue d'Optique Théorique, Parijs, 1951, 318 pp.
De ‘Cybernetica’, of theorie van de ‘mededeling’, is nauwelijks enige jaren oud, doch heeft reeds een wijde bekendheid gekregen, vooral door studies van neurologen en van ingenieurs der ‘televerbindingen’.
Dit boek publiceert de lezingen van een aantal specialisten op een reeks studiedagen te Parijs, en is vooral bestemd voor ingenieurs en mathematisch geschoolde lezers, die zich voor deze zeer moderne theorie interesseren. Het voorzitterschap van Louis de Broglie en de uitgave in ‘Les Editions de la Revue d'Optique théorique et intrumentale’ staan borg voor het hoog gehalte van het werk.
Fr. Elliott
| |
Joseph Nuttin, Tendances nouvelles dans la psychologie contemporaine. - E. Nauwelaerts, Leuven, 1951, 60 pp., Fr. 30.
Deze brochuur geeft de tekst weer van een lezing door de auteur gehouden te Rome. Prof. Nuttin stelt hier, op eenvoudige en heldere wijze en in het licht van de bevindingen der nieuwste strekkingen in de psychologie, zijn opvatting weer van de algemene psychologie. Zij moet de degelijk gecontroleerde gegevens van deze nieuwe richtingen integreren om een wetenschap te worden welke de dynamische krachten van de volwaardige persoonlijkheid en de specifiek menselijke gedraging zal vatten. In deze korte bladzijden staat, kort en precies het meest persoonlijke van wat uitgewerkt is in zijn bekende studie over de psycho-analyse.
A. Snoeck
| |
P. Dr N. Devolder, O.F.M., De ethiek van de pers (Leuvense Bibliotheek voor Dagbladwetenschap). Instituut voor Journalistiek, Leuven, 1951, 327 pp., Fr. 200.
De steeds groeiende gecompliceerdheid van het moderne leven stelt de moraalphilosophie telkens weer voor nieuwe en doorgaans zeer moeilijke problemen. Natuurlijk beschikt de moraal wel over beproefde principes, maar het is niet altijd eenvoudig om de concrete vorm te determineren welke deze principes in een bepaalde en niet zelden artificiële werkelijkheid zullen aannemen. Zeer accuut stelt zich deze moeilijkheid in wat men zou kunnen noemen de ethiek van het dagblad. P. Devolder heeft hierover een zeer interessant boek geschreven. Eerst en vooral was hier de moeilijkheid precies te weten wat onder pers en dagblad dient verstaan te worden. Dit mag wonderlijk klinken; men leze echter het eerste gedeelte van dit boek om zich van de realiteit dezer moeilijkheid te overtuigen. In het tweede deel schetst de auteur eerst de algemene morele beginselen die de journalistiek moeten normeren, om daarna deze beginselen hun positieve practische vorm te geven binnen de meest belangrijke aspecten die in het dagbladwezen eigen zijn: het waarheidsaspect (met zijn netelige problemen van objectieve informatie, waarheidsdiplomatie, doodzwijgen en geheimhouding), de vrijheid der pers en de verhouding van pers en staat, de sensatie en tenslotte het economisch aspect (winstmotief en eigendomsrecht). - In al deze problemen heeft P. Devolder
| |
| |
heel wat helderheid gebracht; steeds weet hij de oplossing voor te stellen, die zowel de christelijke moraal in ere houdt als de concrete zijnswijze van het phenomeen ‘dagblad’ erkent. Zijn boek zal met veel nut gelezen worden zowel door de dagbladschrijvers, katholieke en andere, als door te talrijke en maar al te gemakkelijk gedupeerde dagbladlezers, aan wie het leren zal wat ze eigenlijk aan hun krant hebben, en wat niet. Binnenkort zal nog een tweede boek verschijnen, gewijd aan de speciale persethiek.
L. Vander Kerken
| |
Harry W. Laidler, Social-Economic Movements (International Library of Sociology and Social Reconstruction, editor K. Mannheim). - Routledge & Kegan, Londen, (1949), XX-828 pp., geill., sh. 35.
Zoals uit de ondertitel blijkt was het er de schrijver om te doen een ‘historisch vergelijkend overzicht te geven van de verschillende reformsystemen’ waarin de mensen telkens weer hun verlangens naar arbeid en welstand, vrede en samenwerking hebben uitgedrukt. Achtereenvolgens schetst hij het sociaal economisch utopisme, het oorspronkelijk marxisme, het socialisme in zijn verschillende vormen, het Russisch communisme, de socialistische partijen en de moderne socialistische problematiek, de verbruikerscoöperatieven, de varianten van het socialisme.
Het best geslaagd zijn ongetwijfeld de uiteenzettingen over het marxisme, het fabianisme en het revisionisme, niet het minst omdat de sociale denkers zelf er in overtalrijke citaten tot ons spreken. Waar de schrijver de moderne socialistische partijen behandelt bezorgt hij ons in een klein bestek zeer veel waardevolle gegevens.
Is in het boek ontzettend veel materiaal verwerkt, toch moeten we het betreuren dat de sociale leer der katholieke kerk en de door haar geïnspireerde bewegingen zo karig bedeeld worden: als variante van het socialisme krijgt de katholieke leer ongeveer tien bladzijden in dit lijvige boek, de katholiek geïnspireerde politieke partijen en sociale organisaties worden ‘vermeld’. De consequent socialistische auteur is echter in zoverre objectief dat hij de lezer niet vergast op de gebruikelijke schampere kritiek dienaangaande. Wat literaire vorm en systematische uiteenzetting betreft evenaart de schrijver zeker niet de gedeeltelijk parallel lopende werken van Dolléans en Gide-Rist.
Wie zich snel oriënteren wil, vooral dan in de marxistisch-socialistische gedachten, zal het boek met veel nut raadplegen en de vijftig bladzijden lange, systematisch ingedeelde, bibliografie zal hem een nuttige wegwijzer zijn in de uitgebreide angelsaksische literatuur.
J. de Mey
| |
Geschiedenis
L. Willaert, S.J. Bibliotheca Janseniana Belgica. Répertoire des imprimés concernant les controverses théologiques en relation avec le jansénisme dans les Pays-Bas catholiques et le Pays de Liège aux XVIIe et XVIIIe siècles. Tomes II-III: Années 1680-1738 en 1739-1950. - Bibl. de la Fac. de philos, et lettres, Namen, 1950 en 1951, 442 en 467 pp., Fr. 450 en 550 (de drie delen: Fr. 1250).
Het Jansenisme heeft in de XVIIe en zelfs nog in de XVIIIe eeuw het godsdienstig leven in de Nederlanden en Frankrijk beheerst en heeft de andere landen sterk beïnvloed. Deze rigoristische beweging is dan ook van kapitaal belang niet alleen om de kerkelijke maar zelfs om de profane geschiedenis van die twee eeuwen te begrijpen. Tot nog toe kon echter geen grondige en ‘definitieve’ studie ervan geschreven worden bij gebrek aan een catalogus van de duizenden geschriften die daarover handelen of althans verband er mee houden.
Daarom zullen historisch-geschoolden de auteur dank weten voor de lastige taak, die hij op zich heeft genomen tientallen bibliotheken en archieven en honderden bibliographieën en catalogi nauwkeurig te hebben onderzocht en aldus bij de 15.000 geschriften over 't Jansenisme te hebben aangetekend. Deze heeft hij dan volgens het jaartal van hun verschijnen gecatalogiseerd, terwijl een namen- | |
| |
register, dat de tweede helft van het derde deel omvat, de werken gemakkelijk laat terugvinden.
De inhoud is heel wat rijker dan de bescheiden ondertitel laat vermoeden. Gezien het nauwe verband tussen het Jansenisme in de Katholieke Nederlanden met dat van de Noordelijke en van Frankrijk, geeft dit repertorium de grote meerderheid der geschriften over deze beweging in die drie landen. Verder treft bij het doorbladeren wat een rijke keuze van publicaties worden opgegeven over onderwerpen als de genade en de praedestinatie, de strenge en laxe moraal, biecht en H. Communie, mariologie en quietisme, de verhouding van Kerk en Staat, enz. Zo zal men hier ook een uitvoerige bibliographie vinden over de oud-bisschoppelijke clerecie te Utrecht, vanaf 1723, toen zij zich van Rome afscheidde, tot op onze dagen.
Dit repertorium moet dan ook voorhanden zijn in alle grote bibliotheken en alle wetenschappelijke centra, en is een onmisbaar werkinstrument voor al wie de kerkgeschiedenis en de geestelijke stromingen van de XVIIe en de XVIIIe eeuw wil bestuderen.
M. Dierickx
| |
Die Briefe des Francisco de Xavier. 1542-1552, ausgewählt, übertragen und kommentiert von Elisabeth Gräfin Vitzthum. - Kösel-Verlag, München, 1950, 365 pp. met uitsl. kaart, geb. DM. 14.50.
Newman heeft ergens gezegd, dat men de grote mannen uit het verleden alleen uit hun brieven eigenlijk kan leren kennen. Nu wij dit jaar het vierde eeuwfeest van Xaverius' dood vieren, was het dan ook een goede gedachte een keur van zijn talrijke brieven met de nodige commentaar te publiceren. Gravin Elisabeth Vitzthum heeft zich uitstekend van haar taak gekweten.
De 54 hier volledig of gedeeltelijk uitgegeven brieven beperken zich tot de eigenlijke missiejaren van Xavier. Wij lezen er interessante dingen over het verre Oosten van vier eeuwen geleden, en over Xaviers moeilijkheden en missiemethoden. De hoofdverdienste van deze publicatie bestaat er echter in, dat wij in de persoonlijkheid van de heilige binnendringen, zijn totale overgave aan God in de nood, en zijn opgaan in de godsschouwing van nabij volgen. En telkens weer treffen zinnen als: ‘Ich aber bin gebunden, das zeitliche Leben hinzugeben, um den Brüdem zu helfen, das ewige Leben zu finden’ (p. 94).
Deze brieven laat de uitgeefster ten volle tot hun recht komen door haar inleiding over Xavier en zijn tijd (pp. 11-29) en de korte typeringen van de acht perioden in Xaviers leven, waarmee zij telkens een nieuwe groep brieven inleidt, terwijl de uitvoerige commentaar achteraan (pp. 269-349) interessante details geeft over personen en zaken die in de brieven vermeld staan.
Een paar kleine fouten zijn in de tekst geslopen. Ignatius was geen commandant van de vesting te Pamplona in 1521 (p. 19), maar had als vrijwilliger zijn diensten aangeboden. Francisco de Xavier is niet een Bask (p. 11) maar een Navarrees, ofschoon van een Baskische moeder, en Navarra behoort niet tot de Baskische provincies.
Mochten deze brieven, die destijds in Europa een algemeen enthousiasme voor de verre missieën opwekten, ook in onze tijd tenvolle weerklank vinden.
M. Dierickx
| |
J.H.J. van der Pot, De Periodisering der geschiedenis. Een overzicht der theorieën. - van Stockum en Zoon, 's Gravenhage, 1951, XV-307 pp., geb. f 12,50.
Onder de stuwing van Prof. Romein begint men zich in Noord-Nederland meer en meer bezig te houden met de problemen van de theoretische geschiedenis. Een ervan en een der belangrijkste is de periodisering van de geschiedenis. In dit werk nu geeft de auteur een overzicht van de pogingen der historici om de geschiedenis der mensheid in één blik te overzien en dus haar in te delen in perioden. Velen stelden zich op het standpunt van de godsdienst, de wereldbeschouwing, de kunst, de staat, de sociale of de economische structuur of de techniek: naar deze endoculturele periodisering gaat de voorkeur van de schrijver. Anderen deelden de geschiedenis in volgens de geografische omgeving, de biologische of de psychologische eigenschappen van de mens. Anderen weer steunden op zg. historische wetten, zoals Spengler en Toynbee bij
| |
| |
hun cyclische periodisering. Dan waren er tenslotte die perioden maakten van gelijke duur, één generatie of één eeuw b.v. Naast deze algemene beschouwingen geeft de auteur ook een kijk op de redenen voor, en de kritiek op de indeling der geschiedenis in Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, een indeling die nog slechts weinigen voldoet.
De in zekere zin nog interessanter ‘Inleiding’ (pp. 1-36) behandelt het probleem der periodisering van theoretisch standpunt uit. Dat dit een kernprobleem is, blijkt wel hieruit dat elke geschiedschrijver de geschiedenis volgens zijn eigen wereldbeschouwing indeelt en moét indelen, zo zegt Dr van der Pot zijn professor Romein na. Een periode moet men doen aanvangen, zegt hij verder, niet wanneer ‘het nieuwe’ begint of wanneer het zijn hoogtepunt bereikt, maar wanneer dit de overhand neemt. Bij de periodisering moet men één aspect der cultuur, dat men het belangrijkst acht, consequent volgen.
Het boek wekt voortdurend de belangstelling, of beter het stimuleert tot nadenken. Naast de vele elementen die wij graag beamen, is er één waarmee wij niet accoord kunnen gaan. Dat een economische, een politieke, een kerkelijke geschiedenis, enz. hun eigen stof anders periodiseren, is vanzelfsprekend: zo zal b.v. een katholieke kerkgeschiedenis die de Nieuwe Tijd op 1517 laat beginnen, noodzakelijk een verwrongen kijk op de katholieke reformatie geven. Waar het echter gaat om een algemene geschiedenis, moet men de verscheidene cultuurfactoren samen nemen en zien welke periodisering voor het geheel het best past. M.a.w. zowel een katholiek die alleen het godsdienstig element als een marxist die alleen het economische op het oog heeft, zijn niet in staat een aanvaardbare indeling der algemene geschiedenis te geven.
M. Dierickx
| |
Guido Van Dievoet, Jehan Boutillier en de Somme Rural (Univ. te Leuven. Publicaties op het gebied der geschiedenis en der philologie, 3e reeks, 41e deel). - E. Nauwelaerts, Leuven, 1951, 296 pp., Fr. 120.
Deze doctorsdissertatie over een vulgariserende encyclopaedie van het Recht zoals het gedurende de veertiende eeuw in onze Zuid-Nederlandse gewesten van kracht was, draagt bij tot de kennis van de achtergrond waarop het Burgerlijk Wetboek berust, bevordert de historische interpretatie van het Burgerlijk Recht en werpt een eigenaardig licht op de beschaving van onze late Middeleeuwen.
De opsporing en de schifting van de rechtsbronnen die tot materiaal dienden voor de compilatie van de Doornikse baljuw illustreert zeer goed de wirwar van rechtsregels die toentertijd golden. Zo wordt de lezer getroffen door het samenvoegen van het geschreven Recht en van de gewoonterechtelijke normen die zich steeds aanpassen aan de wisselende vormen van het maatschappelijke leven.
Vermeldenswaardig is daarbij dat deze rechts-‘spieghel’ die de gebruiken van een franstalig rechtsgebied weergeeft een aantal nederlandse vertalingen kende waarvan sommige voorzien waren van een ‘vocabulaer’ van rechtstermen. Zou het niet de moeite geloond hebben een staaltje van die woordenschat in deze studie te publiceren om onze hedendaagse rechtsterminologie te voeden?
Dit werk van Dr. G. Van Dievoet dwingt onze bewondering af door de klare afbakening van het bestudeerde onderwerp, de eerlijkheid van de onderzoekingen, de overtuigende kracht van het bijeengebrachte materiaal; deze hoedanigheden geven aan de studie een definitief karakter.
P.R.
| |
Varia
J.H. Walker: Walking in the alps. - Oliver and Boyd, Edinburgh, 1951, 274 pp., geïll. 25/.
Het is bekend, dat de Engelsen verwoede Alpenbeklimmers zijn. En zo verwondert het niet, dat hier een Engelsman een leiddraad schrijft voor de echte liefhebbers van het hooggebergte, vooral boven de sneeuwgrens. Een eenvoudige geologische inleiding, prachtige foto's en aardige kaartjes maken het boek tot een prachtwerk.
J. Gerver
|
|