| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Maurice Zundel, Rencontre du Christ. - Editions ouvrières, Parijs, 1951, 224 pp.,
M. Zundel is reeds bekend om zijn bondige, eenvoudige en dikwijls zeer diepzinnige werkjes over liturgie en spiritualiteit. In dit werkje ontmoeten wij hem veeleer als de tactvolle paedagoog, die in een soms zeer concreet woord en wederwoord van vragen en antwoorden aan jonge mannen de christelijke leer voorlegt, haar uiteenzet, en dan bij gelegenheid wijst op diepere inzichten, die deze veelheid samen brengen in een verrijkende visie. Het werkje zelf is verdeeld in twee hoofddelen, een soort dogmatisch deel over God en mens, zonde en genade, en een tweede, beter geslaagd naar het ons lijkt, over de Bijbel, zijn wezen, zijn leer, en vooral de persoon, waarin alle lijnen samenkomen, Onze Heer Jesus Christus. Men vindt er, vooral in het tweede deel, talloze nuttige wetenswaardigheden, die onze leken te weinig kennen. De voornaamste waarde van dit werk ligt o.i. vooral in het feit, dat de beschouwende geest van S. in staat is steeds weer de grondaccoorden op te roepen, de genade en Gods Liefde, en vooral de alverwinnende werkelijkheid van de christelijke charitas.
P. Fransen
| |
R. von Smetana, C. ss. R., God en eeuwigheid. Geestelijke oefeningen voor tien dagen. Uit het Duits door F. Teeuwen, C. ss. R. (Bibliotheca Alfonsiana, Leuven). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1951, 374 pp., Fr. 60.
Deze uitgewerkte retraitehandleiding werd in de negentiende eeuw oorspronkelijk voor kloosterlingen geschreven. Zij volgt trouw de Ignatiaanse methode, maar insisteert vooral op de zg. eerste week. Wie een diepgaande retraite hoofdzakelijk als een oefening van gewetenszuivering beschouwt, en minder als een inleiding voor een hogere uitbouw van het geestelijk leven, heeft hier een zeer degelijk werk van spiritualiteit.
P. Lenders
| |
Mgr. K. Cruysberghs, Salve Mater...... Maria's leven. - Beyaert, Brugge, 1952, 160 pp., Fr. 58.
Een Maria-leven in de vorm van volkspreken voor de Meimaand. In hun ongekunstelde eenvoud doen ze vaak denken aan de beroemde preken van de Pastoor van Ars. Maar die eenvoud is zozeer gegroeid uit gedegen theologisch inzicht en vroom biddende beschouwing; zo rijk is hij aan degelijke levenswijsheid, aan gezond psychologisch inzicht en aan rustige Vlaamse traditievastheid, dat ook de meest verstokte intellectueel zich na lezing van deze bladzijden niet alleen beter maar ook rijker moet voelen. Speciaal aanbevolen voor Meimaand-meditatie en -predikatie. En laten we van harte hopen dat Mgr. Cruysberghs, de belofte van zijn Inleiding getrouw, het niet bij deze éne reeks moge laten.
L. Monden
| |
Dr. M. Smits van Waesberghe S.J., Gods Wil, uw heiliging. De volmaaktheid van de christen in de wereld. - Gottmer, Haarlem - Antwerpen, 1951, 604 pp., f 14,50.
Hoezeer een theoloog zich kan vergissen bij de bespreking van dit werk, is wel gebleken uit de beschouwing die onlangs in ‘De Tijd’ (21-22 Jan. 1952) stond afgedrukt. Schr. schreef zijn boek voor leken: aan hen dus het beslissend oordeel over de waarde ervan voor hun leven. Onder deze restrictie t.a.v. onze competentie willen wij een enkel - voorlopig - woord wijden aan deze eerste poging om een samenvattende verhandeling te geven inzake toegepaste lekenspiritualiteit.
Het meest aangesproken hebben ons de hoofdstukken over beroeps- en gezinsheiliging. Deze worden ingeleid door een soliede leer over het geestelijk leven als ontwikkeling van het leven der genade. De theologie, waarop schr. zijn beschouwingen fundeert, is zelfs zó solied, dat de vakman - alweer de vakman -, getekend door de verwoede strijd om aan- | |
| |
passing waarin hij zich met alle élan gestort heeft, zich vermoedelijk een ogenblik ontgoocheld afvraagt: was al dit strijden dan vergeefs? De leek zij er dus op bedacht, dat het boek van hem enige studie vragen zal.
Beslist een fout lijkt ons het uitgeven van een wetenschappelijke ‘verantwoording’ in één band met de toegepaste ‘leer’. Hierdoor toch is het boek, dat toch zoveel mogelijk leken tracht te bereiken, bezwaard met een ballast, die de uitgave nodeloos kostbaar heeft gemaakt. Bijzonder waardevol achten wij de toegevoegde bibliografie, die naar het ons voorkomt in vele opzichten volledig is.
Maar, nogmaals, het laatste oordeel is hier aan de leek zelf, voor wie dit boek is samengesteld.
S. Trooster
| |
Pieter Van der Meer de Walcheren, Het grote avontuur (Logos-Reeks nr 5.) - Sheed & Ward, Antwerpen, 1951, 64 pp., ing. Fr. 25, geb. Fr. 32.
Een boekje dat een katholieke, ontwikkelde leek graag en in één adem zal uitlezen. De bekeerling Pieter van der Meer getuigt hier van het grote avontuur, d.i. van het christelijke leven in God, in de Kerk, en vooral in het centrum van ons genadeleven, de H. Mis. Dat ongewild persoonlijke accent, dat getuigenis afleggen, hoe hij het geloof in deze moderne wereld ziet, maakt het boekje tot een aangename verrassing.
J. Noë
| |
La Varende, Don Bosco, le XIXe saint Jean. (Chevaliers de Dieu). - Fayard, Parijs, 1951, 288 pp., Fr. Fr. 450.
Dit boek werd geschreven uit sympathie voor de heilige. De schrijver zegt het zelf: het gebeurde niet zo dikwijls dat een ‘boer’ heilig verklaard werd. Zelf van landelijke afkomst voelde La Varende zich als vanzelf aangetrokken tot de innemende Piemontese heilige, die uitmuntte in de specifieke deugden van de landman: opgeruimdheid, aanvaarden van Gods wil, geduld en volharding. Die eenvoudige dorpsjongen werd een grote heilige.
Met liefde vertelt de bekende romancier het leven van ‘zijn’ heilige. Denk niet, zegt hij ons, dat Don Bosco slechts voorspoed kende en succes; zware beproevingen heeft hij doorstaan en pijnlijk geleden, maar met Gods genade en dank zij de volmaakt beoefende deugden van de landman is hij de grote Don Bosco geworden, de vader van de Salezianen, die nu over heel de wereld verspreid zijn. ‘Ik werd geboeid, zo bekent La Varende zelf, door dat wonderbare leven van de mens Don Bosco. (‘Pour Don Bosco, j'ai été d'abord intéressé, avide de merveilleux humain. Aujourd'hui, JE CROIS, et si j'ecris, c'est que j'ai la sensation que, venant de ma part, pareille affirmation aura du poids’. - p. 220).
Dit vlotte heiligenleven neemt dan ook dáárom zijn plaats in te midden van de bekende werken van P. Auffray, Pierre Cras en Henri Ghéon. Wij hadden echter liever gezien dat La Varende iets minder lang was blijven staan bij het beschrijven van Don Bosco, de wonderdoener, om langer te verwijlen en dieper door te dringen tot zijn inwendig leven en de bron van zijn heiligheid.
E.J. Jansen
| |
Prosper Adam, Wat is geluk?, vertaald uit het Duits door P.B. De Muyt en P. Aur. Mertens, O.F.M. - St. Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1951, 107 pp., Fr. 40.
Een Duitser bezint zich in de naoorlogse periode over het geluk; met de tijdsgebondenheid en tevens met de sereniteit die deze studie verlangt. Geen geleerd essay, maar een vulgariserende verhandeling, die het begrip ‘geluk’ toetst aan een aantal verschijnselen in het privé en openbaar leven. Een gezond werkje.
P. Lenders
| |
Klara Kern, Wo sind die Meinen? - Ars Sacra, J. Müller, München, 1951, 127 pp., (13 × 8 cm), geb. DM. 3,90.
Met vrouwelijke fijngevoeligheid worden in dit pretentieloos boekje de redenen voorgesteld, waardoor het afsterven van dierbaren niet alleen aanvaard, maar zelfs positief gewaardeerd kan worden.
De echt-menselijke pijn van het schijnbare scheiden wordt niet genegeerd; doch zeer beslist wordt de christelijke hoop benadrukt: ‘Er is vreugde te midden van de tranen’; want ‘den dood verdragen slechts
| |
| |
die mensen, die van het eeuwig leven in heel hun denken doordrongen zijn’.
Volgens dit christelijk inzicht zijn de overleden naastbestaanden niet gestorven, maar zij leven; het komt er slechts op aan het hart te verheffen tot God, bij wie ze zijn: ‘laten we gaan naar God, en dan zijn we bij onze dierbaren’. Zelfs onvoorbereid-stervenden (b.v. wanhopige, onverantwoordelijke zelfmoordenaars) mag en moet men aan Gods barmhartigheid overlaten: ‘Gods barmhartigheden zullen de grootste verrassing zijn bij het oordeel’. Als we tegen God morren, verwijderen wij ons van de onzen, die denken als God. Ook het vagevuur pleit niet tegen Gods liefde; het gaat er immers om ‘het evenbeeld van God te zuiveren van alle smet’. Zelfs het graf is een teken Gods, dat we niet te veel met de bolster van het lichaam rekening moeten houden; alles wijst op een ‘gezaaid-zijn voor de jongste dag’. Zeer vaak is de dood een ‘wekker van liefde’; dan begrijpt men vroeger niet-gewaardeerde liefde, dan wordt de op aarde ingezette toewijding veel dieper, als bestendigd in de eeuwigheid aangevoeld, dan wordt veel leed en smart vergeven en vergeten.
Ofschoon van de hand van een theologisch ongeschoolde, treffen deze eenvoudige beschouwingen vaak de diepste religieuze ondergrond van het christelijk doodsmysterie: ‘Wij mensen voelen zoveel angst voor de dood, en toch is God den mensen nooit zo nabij als dan’.
J. De Fraine
| |
Lucile Hasley, Even goede vrienden, vert. door J.W. Hofstra. - Sheed and Ward, Antwerpen, 1951, 150 pp., ing. Fr. 65, geb. Fr. 85.
Niets is zo prettig als te wandelen in een vreemd land. Gebaren, woorden en gebruiken, alles lijkt anders, onbegrijpelijk, soms zelfs komisch. Zo wandelt L.H. met ons door een voor haar nog onbekend land, de Rooms-Katholieke gemeenschap in de States. Pas bekeerd uit het Protestantisme verhaalt ze over haar verbijsterende ervaringen in de kerk, met priesters en religieuzen, in de beoefening van deugd en apostolaat. Moeder van drie kinderen, gehuwd met een universiteitsprofessor in de Engelse letterkunde, is zij zelf een schrijfster van talent. Met een buitengewoon scherpe blik en de vrijmoedigheid van een ‘enfant terrible’ ziet zij vele kleine kanten, die de van huis uit Katholieken reeds niet meer merken. Haar ‘stoutigheden’ zijn sprankelend van gezonde Amerikaanse humor, een tikje vrijpostiger zelfs dan in ‘Broze Vaten’ van Leo Trese, maar tevens vervuld met een onverstoorbaar optimisme en een ongeschonden geloof in de Kerk. Waar is de tijd, dat ook in ons land zo kinderlijk vrij over de Kerk kon gesproken worden, zonder dat schrijver of lezer zich hierom genoopt zagen bitter of strak voor zich uit te kijken?
De vertaling is erg Hollands, en voor een deel werden zelfs plaatsaanduidingen en andere détails ‘aangepast’, wat soms wel vreemd aandoet, zoals wanneer men ineens midden in Amsterdam voor het negervraagstuk wordt geplaatst, of men een nette Hollandse dame zich sommige vrijheden ziet permitteren, die in de States niemand ergeren. Zeer gezonde lectuur.
P. Fransen
| |
Jean du Parc, De Hemel boven het moeras (Reinaert-Reeks, 12). - Arbeiderspers, Brussel, 1951, 194 pp.
Het leven van Alessandro Serenelli, de moordenaar van Maria Goretti, zijn misdaad en zijn geleidelijke inkeer gedurende zijn zevenentwintig jarige gevangenis. Dit boek verscheen voor het eerst in 1950, en werd terecht zeer gunstig onthaald. Het bevat aangrijpende bladzijden en zal zeker met ontroering gelezen worden.
J. Noë
| |
Theologie en philosophie
Werkgenootschap van katholieke theologen in Nederland. Jaarboek 1951 - Gooi en Sticht, Hilversum 1951, 200 pp., f 5,90 en f 6,90.
Het zou niet minder dan vermetel zijn op- of aanmerkingen te willen maken op hetgeen de beste vakmensen op theologisch gebied in ons vaderland in samenwerkende studie bie- | |
| |
den. Wij menen, dat ieder die op de hoogte wil blijven van wat er in de theologie heden ten dage gepresteerd wordt, deze uitstekend uitgegeven verzameling niet ongestraft ongelezen kan laten. Verschillende behandelde onderwerpen zullen de zielzorger nuttige gedachten aan de hand kunnen doen; zo o.a. H. ERNST, Zondagsrust; Dr. H. BOELAARS C. ss. R., De ontvanger van het heilig oliesel (waarin de waardevolle suggestie van Pastoor P. HESKES verder wordt uitgewerkt); etc.
S.T.
| |
Paulus-reeks: A. Seelen O.P. Hoe staat het met de evolutie? - A. Seelen O.P., Erfelijk belast. - Th.A. Vismans O.P., Liturgie en persoonlijke vroomheid. - Gooi & Sticht, Hilversum, 1951. Per ex. 50 ct. (bij int.: 40 ct.).
Zoals bekend biedt de Paulus-reeks aan een uitgebreid publiek de resultaten van gedegen wetenschappelijk werk der PP. Dominicanen. Ook deze drie deeltjes bieden de lezer weer een knappe samenvatting van de gestelde problemen. Als we het werkje van P. Vismans nog wat bijzondere klemtoon geven, dan is het om het zeer interessante probleem dat gesteld wordt: de verhouding van liturgisch en persoonlijk gebed in onze godsvrucht. Zonder meer aanbevolen.
S.T.
| |
B. Delfgaauw, Beknopte geschiedenis der wijsbegeerte, II, De moderne wijsbegeerte. - Het Wereldvenster, A'dam, 1951, 149 pp.
‘Met deze introductie kan men op weg gaan naar het land der wijsbegeerte’, schreven wij over deel I in dit tijdschrift (Jan. 1951). Voor het tweede deeltje dat nu verschenen is, kunnen wij deze woorden van harte herhalen. Dr D. geeft de volgende indeling: I. De vorming der moderne wijsbegeerte; II. De 19e eeuw. Het ‘Woord vooraf’ belooft ons een derde deel over de hedendaagse philosophie. Het is niet zo eenvoudig van deze periode een totaal bevredigende indeling te maken. Onder I plaatst de schr. bijv. een sectie: De tijd der grote systemen, waaronder wij behandeld krijgen Descartes, Pascal, Malebranche, Spinoza, Locke, Bayle, Leibniz. Dit zijn toch wel denkers van zeer uiteenlopende aard en o.i. niet alle onder de noemer ‘het grote systeem’ te brengen, terwijl wij de grote systemen van Fichte, Schelling, Hegel onder de 19e eeuw zien gerangschikt bij de afdeling duitse wijsbegeerte. Van deze laatste meent dr D. dat zij overschat is, wat zeker voor sommige kringen gold en nog geldt, maar gaat men niet tot een ander uiterste over door aan de franse philosophie van die tijd niet minder betekenis voor de geschiedenis van het denken toe te kennen? De hedendaagse belangstelling, juist in Frankrijk, voor Hegel bijv. en de grotere plaatsruimte die schr. zelf terecht aan de duitse wijsbegeerte toekent, tonen al het tegendeel.
Bij de engelse wijsbegeerte vinden wij tot onze vreugde enige blz. gewijd aan Newman, waarmee deze beknopte geschiedenis menige uitgebreide vér overtreft, omdat men daar Newman pleegt te negeren. Bij Bossuet zouden wij liever niet spreken over ‘een der eerste pogingen sinds Augustinus tot het schrijven van een wijsbegeerte der geschiedenis’. De term ‘laatste theologie der geschiedenis’ zou in verband met de secularisering van het denken in de volgende tijd beter passen. Maar hier komen wij bij een thema dat wij reeds in onze vorige recensie op het eerste deel aanraakten: door de beknoptheid ontbreekt nagenoeg geheel de ondergrond van het denken en krijgt men de schijn van een absoluut autonome philosophie. Hopelijk zal verdere studie dit voor de lezer aanvullen.
J. Nota
| |
Edith Stein, Jodin, - geleerde - Carmelites, - H. Nelissen, Bilthoven - 't Groeit, Antwerpen, 1951, 261 pp.
Om aan de vele vragen een algemeen antwoord te geven, heeft de priorin van de Keulse Carmel waar Edith Stein haar intrede deed, dit eenvoudige pretentieloze verhaal geschreven. In de inleiding zegt de schr. daarom: ‘Het hier gebodene...... is slechts een uiterst nauwkeurige en betrouwbare verzameling van herinneringen en getuigenissen, die als materiaal worden aangeboden aan hen, die geroepen zijn, hun medemensen een levensschets te schenken deze
| |
| |
vrouw waardig’. Een eigenlijke biographie die alle gegevens weet te benutten en tot een synthese samen te voegen, moet men dus hier niet zoeken. Intussen blijkt wel uit het feit, dat het duitse origineel sinds Kerstmis 1948 al zijn vijfde uitgave beleefde, hoe verlangend men is meer over dit leven te horen en hoeveel deze eenvoudige beschrijving haar landgenoten te zeggen heeft. Ongetwijfeld zullen dan ook in Nederland waar Zr. Benedicta van 1939-1942 in de Carmel van Echt verbleef, velen verheugd zijn door deze - helaas niet feilloze - vertaling meer over haar te vernemen.
J.H. Nota
| |
J.L. Springer, Existentiele metaphysica - van Gorcum & Comp., Assen, 1951, 62 pp., ing. f 2,75.
Karl Jaspers behoort niet tot de populaire existentiephilosophen, maar is een ernstig zoeker naar waarheid, die op degelijke en wel gefundeerde wijze zijn gedachten uiteenzet. Het spreekt bijna vanzelf, dat deze gedachten zodoende niet door ieder ineens te vatten zijn en we mogen ons daarom verheugen, dat dr. Springer het aangedurfd heeft een inleiding in deze metaphysica te schrijven. Zij is gegroeid uit een serie voordrachten die in 1949 op de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort werden gehouden. Op zeer persoonlijke wijze leeft dr. S. de problematiek van Jaspers wijsbegeerte a.h.w. voor en weet in dit doorleefd betoog de hoofdpunten helder uiteen te zetten.
Prof. Mennicke vertelt in zijn inleiding, dat de voordrachten in deze uitgave moesten worden bekort. Wellicht is dit de oorsprong van een bezwaar, dat ons na lezing - ondanks alle lof - overbleef. Wij hadden naast de grote liefde en het warme begrijpen ook meer kritiek verwacht, in ieder geval gewenst. Het is nu niet altijd duidelijk, of de S. dit alles mede voor eigen rekening neemt, maar wij zouden het zeker niet voor onze philosophische rekening willen nemen. Om iets te noemen: de grote verering en ‘navolging’ van Kant: ‘der Philosoph schlechthin’ (p. 13); daarmee samenhangend: het wezen der philosophie, die tezeer van de wetenschap wordt verwijderd, omdat het begrip wetenschap te eenzijdig wordt genomen; de verhouding philosophie en godsdienst die teveel geidentificeerd worden, het gemis aan kennis omtrent de onsterfelijkheid, de inhoudloze Godskennis.
Het heeft zo de schijn, dat dr. Springer het relativisme van Jaspers tot het zijne maakt. Wij daarentegen zouden gaarne met J. aannemen, dat onze menselijke waarheid wezenlijk onaf is, maar tevens er de nadruk op willen leggen, dat wij de waarheid in onze begrippelijke kennis bezitten.
‘Wij zijn geschapen naar Gods Beeld’, lezen wij op blz. 34. Volgt daaruit dan niet mede, dat wij ook in Gods Waarheid delen op onze beperkte wijze, zelf waarheid zijn en zelf waarheid kennen?
J.H. Nota
| |
Wimersma Greidanus, Dr H.Th. van, Het wezen van de Aesthetische emoties. - H.E. Stenfert Kroese, Leiden, 1951, 101 pp., f 4,75.
Sedert Sint Thomas' woord ‘Quod visum placet’ is er heel wat literatuur verschenen over het wezen van het schone en de emoties, die het verwekt, maar ook hier blijft gelden: De gustibus non est disputandum (Over smaak valt niet te redetwisten). De schrijver van bovengenoemd werkje begint met zijn teleurstelling te uiten over de lacune, die hij daaromtrent aantreft in de psychologische literatuur. Dit is in zoverre onjuist, dat hij de oplossing van een philosophisch probleem bij de psychologen zoekt.
Hij kiest dan als uitgangspunt de aan Kant toegeschreven, maar veel oudere, bepaling van ‘Belangeloos Welbehagen’ (interesseloses Wohlgefallen). Via de vragen of aesthetische emoties primaire, secundaire dan wel afgeleide emoties zijn, legt hij de nadruk op de verwantschap tussen de schoonheidsemotie en de verrichtingslust. Hij beschouwt de schoonheid in wetenschap en ethiek, wijst op haar betrekkingen met andere zinnen dan zien en horen, toetst ze aan natuurgenietingen, vergelijkt ze met het spel en komt tot de conclusie, dat de z.g. uitlichting - d.w.z. de isolering der ontwaring uit het cognitief-conatief-affectief geheel - een essentiele voorwaarde is om tot een aesthetische emotie te geraken. De uitlichtingstheorie wordt dan als
| |
| |
het antwoord op de vraag naar de aard en het wezen der aesthetische emoties beschouwd.
Afgezien van het feit, dat wij in dit werk de schrijver van ‘De Hormische Psychologie van de Mensch’ terugvinden, heeft deze ook een al te smalle philosophische basis voor de oplossing van zijn probleem gekozen. De geraadpleegde literatuur is summier en aan de positieve bijdragen, die het Existentialisme tot deze problematiek leverde, wordt volledig voorbijgegaan.
De schrijver erkent tenslotte, dat zijn antwoord op de vraag slechts een gedeeltelijk antwoord is. Het boek bevat verder leerzame psychologische visies.
A. Schreinemakers
| |
B.D. Swanenburg: Gangbare dwalingen. Een pleidooi voor rustig denken in onrustige tijden. H.P. Leopold, Den Haag, 96 pp., f 2,90.
Een populaire aansporing tot meer logisch verantwoord denken en spreken. De schrijver is het beste wanneer hij - vaak zeer geestig - de fouten hekelt die er maar al te vaak in gesprekken, betogen en discussies tegen de Logica gemaakt worden. Als hij echter zo nu en dan overspringt naar meer wijsgerige gebieden, zijn de verkondigde opinies verre van conform met datgene waartoe de lezer met zoveel ijver wordt aangespoord. Zo wordt bijv. zonder meer als zeker verondersteld een evolutie, nota bene tot en met het ‘bewustzijn’, die wijsgerig onhoudbaar is en op geen andere basis steunt dan op een tekst van Jung; op een andere plaats krijgen wij meegedeeld dat een dogma in de theologie zo ongeveer hetzelfde is als een axioma in de wiskunde, terwijl de passus over de middeleeuwen (p. 23), waar Aristoteles de schuld krijgt van de achterstand der positieve wetenschappen, al evenmin is vrij te pleiten van het vooroordeel waartegen zo naarstig gewaarschuwd wordt.
In onrustige tijden heeft de mens niet alleen logica nodig, maar bovenal waarheid. En als die er is, komt de logica wel vanzelf.
W. Couturier
| |
Psychologie
Wageningen, J.C. van, Wat weet ik van astrologie? - Nederl. Keurboekerij, Amsterdam, 1950, 67 pp., f 2,25.
De Astrologie is, zo niet de oudste, dan toch een der alleroudste wetenschappen. Desondanks moet zij zich als geen andere inspannen om als ‘wetenschap’ erkend te worden. Meestal wordt de scheidingslijn tussen astronomie en astrologie aldus getrokken, dat de eerste sterrekunde en de laatste ‘sterrenwichelarij’ zou zijn. Dit is in zoverre waar, dat astrologie enerzijds te maken heeft met de loop van bepaalde hemellichamen en anderzijds met het menselijk levenslot. Afgezien van het feit, dat niet zozeer de sterren als wel de planeten een rol spelen in de astrologie, vormt ook het z.g. ‘voorspellen’ niet het hoofddoel van hen, die zich met de astrologie bezighouden. Verdient de astrologie reeds een ernstige studie zowel omdat zij het onderwerp van zoveel discussies en practijken vormt, alsook wegens het feit, dat de horoscopen geregeld de kolommen van vele periodieken vullen en aldus een mentaliteit wordt gekweekt, ook om haar zelfs wil verdient zij dit. Wil men de ongebreidelde onwetenschappelijke beoefening en vooral de moreel-onverantwoorde aanwending ervan kunnen beteugelen, dan dient men haar te toetsen op haar waarheidsgehalte. Ongetwijfeld ondergaat de mens kosmische invloeden van allerlei aard, doch wij zijn er nog geenszins van overtuigd, dat deze invloeden door de astrologie in haar huidig stadium in concrete worden aangeduid.
Men komt inderdaad voor zeer frappante staaltjes te staan. Doch voorzover de astrologie haar uitkomsten niet exact kan motiveren, kunnen deze uitkomsten ook niet als ‘wetenschappelijk’ worden aanvaard. Dat de astrologie haar onderzoekingen op een soortgelijke wijze als de z.g. experimentele psychologie zou instellen is een onjuiste bewering van de schrijver van bovengenoemd werkje. Men kan hier helemaal niet het woord ‘experimenteel’ gebruiken, want een essentieel kenmerk van een experiment is, dat men de omstandigheden naar eigen willekeur kan
| |
| |
regelen. Van Wageningen baseert zich volledig op het Cosmisch Parallelisme. De wijze, waarop dit hier wordt voorgesteld is bijna geheel onaanvaardbaar, daar een aannemelijke motivering op een enkele uitzondering na achterwege blijft. Slechts goed gecontroleerde feiten kunnen hier worden aanvaard en geen beweringen zonder meer. Het heeft ook geen zin deze beweringen te staven met een tekst van St. Thomas van Aquino, want deze was een kind der 13e eeuw. Al was hij zijn tijd ver vooruit, voor de ‘positief-wetenschappelijke’ gegevens was hij aangewezen op zijn tijdgenoten.
Moest de astrologie de waarde hebben, die wordt gesuggereerd door beweringen als ‘Critische momenten in de geschiedenis der mensheid’ vinden welhaast steevast hun ‘belegging’ (verklaring) in de actuele planeetstanden’ dan zouden wetenschappen als psychologie, paedagogie enz. hun belangrijkste waarde hebben verloren. Gezien het geringe feitenmateriaal en het onoverzienbare onderzoekingsterrein is de astrologie ondanks haar ouderdom een der jongste onder de wetenschappen. Zij heeft een toekomst, doch zij wordt niet gediend door oncritische a-priorismen.
A. Schreinemakers
| |
Jonges, J., Psychologisch leer- en werkboek. - J.B. Wolters, Groningen, Djakarta, 1950, 155 pp., geb. f 3,90 en f 3,50.
De schrijver, die gedurende enige jaren aan leerlingen van een kweekschool Psychologie doceerde, gevoelde de behoefte aan een meer concrete handleiding. Dit didactisch probleem meende hij te kunnen oplossen door een leer- en werkboekje samen te stellen, waarin hij vooral aanknoopte aan de vanzelfsprekende ervaring. Zijn opzet kan geslaagd worden geacht ten aanzien van degenen, die op vrij jeugdige leeftijd voor het eerst in contact komen met de Psychologie als wetenschap. Wil een dergelijk boekje echter geen ongewenste terugslag hebben in de vorm van noodlottige simplificatie, dan zal de leraar, die dit niet onverdienstelijke werkje hanteert, steeds moeten verwijzen naar de bredere en diepere achtergrond, waarvan deze stof een ‘abstractie’ is.
A. Sch.
| |
Slikboer, Drs J., Psychologie van de verkoop. - Nederl. Uitg. Mij, Leiden, 1950, 313 pp., f 3,50 en f 4,50.
Slikboer geeft hier voornamelijk een selectie uit de artikelen, die hij enkele jaren geleden in verschillende handels- en bedrijfsbladen publiceerde. Hij richt zich vooral tot degenen, die zich in de buitendienst van de verkoop bewegen en deze heruitgave is dan vooral bedoeld als tegenwicht tegen de z.g. Amerikanistische literatuur, die gekenmerkt wordt door een zekere oppervlakkigheid. Men verwachte hier, op enkele uitzonderingen na geen theoretische op experimenteel onderzoek gebaseerde verhandeling. Wel kan de schrijver steunen op een stevig wetenschappelijk fundament, doch dit boek is meer geschreven uit ervaring, rijpheid en koopmansinzicht. Hoe verdienstelijk dit werkje ook moge zijn, toch vraagt men zich af of de term ‘Psychologie’ niet in discrediet raakt, door hem naar willekeur te plakken op allerlei waren, die te licht zijn voor dit zware etiket.
A. Sch.
| |
Greeff, Prof. Dr Etienne de, Liefde en liefdesdelicten, vert. door Mr F. Prick. - Winants, Heerlen, 1951, 323 pp., f 7,00; geb. f 8,90.
De bekwame Leuvense Professor, die door zijn verschillende publicaties tot ver buiten de grenzen van zijn vaderland bekendheid heeft verworven, biedt ons hier een werk, dat niet alleen vanwege de - elders bijna steeds aan sensatie verbonden - titel van belang is. Prof. de Greeff kent uit zijn eigen practijk als criminoloog de drama's, waarvan de kranten slechts het uiterlijk aspect beschrijven en als psycholoog is hij vertrouwd met de psychische processen, die deze drama's veroorzaken en er het gevolg van zijn.
Door de gedetailleerde ontleding der individuele gevallen komt de auteur tot een helder inzicht in het wezen en de genese van het passionele delict. Vooraf geeft hij een fijnzinnige ontleding van de functies, die men in de psychische structuur met betrekking tot de samenleving met anderen kan ontdekken en die bij de genese van het passionele delict een overwegende rol spelen. Hij toont de delicten als
| |
| |
verklaarbare en geenszins onverwachte resultanten van geheel een persoonlijkheidsvorming. Ook voor degenen, die het met de eindconclusie - nl. dat in het huidige cultuurstadium het ernstige passionele delict feitelijk nog maar door abnormalen en psychopathen wordt bedreven - niet eens kan zijn, is dit een kostbaar boek. De jurist, de zielzorger en de psycholoog kan hier zijn inzichten grondig verrijken.
A. Sch.
| |
Hout W.N. van der, Psychologie van de pers, Nederl. Uitg. Mij, Leiden, 1949, 170 pp., geb. f 6,50.
Het behoeft wel nauwelijks betoog, dat de studie van de psychologie der pers urgent is geworden. Doch wat wij voor 't gebruik van de naam ‘Psychologie’ bij het werk over de verkoop zeiden, kunnen wij hier herhalen. De wetenschappelijk gevormde psycholoog verstaat onder psychologie iets anders dan op ervaring gebaseerde subjectieve beschrijvingen, die de breedte en de diepte der ‘Wetenschap’ niet bereiken. Hebben wij bezwaar tegen de titel, zo is dit geenszins het geval met de inhoud van bovengenoemd werk. De schrijver heeft een lange staat van dienst en beschikt over een ruime ervaring. En wat hij biedt heeft geen geringe waarde, vooral voor degenen, die rechtstreeks met de journalistiek te maken hebben. Doch ook onrechtstreeks geinteresseerden zullen de uiteenzettingen over de deugden en ondeugden der pers, over de noodzakelijkheid en mogelijkheid van herstel en vernieuwing en vele andere aspecten met veel vrucht lezen.
A. Sch.
| |
Heyster, Dr Sis., Kroniek van een gezin. - Nederl. Uitg. Mij, Leiden, 1949, 200 pp., geb. f 5,90.
Zoals alle boeken van Sis Heyster, is ook dit werk zeer lezenswaardig en leerzaam. Zij verstaat de kunst om de psychologie als wetenschap tot haar recht te doen komen in een onderhoudende verhaaltrant. In de ‘Kroniek van een gezin’ laat ze de normale wederwaardigheden van de goedwillende jonggehuwden Anne en Bart, en hun eerste kinderen Maarten en Marja, de revue passeren, met de gezonde oplossingen, die voor ouders en kinderen tot innerlijke verrijking voeren. Zeer terecht zegt de schrijfster: ‘Wat menselijk zuiver is, maakt het allergewoonste tot iets waaraan men zich warmen kan’. En wij kunnen ons volledig aansluiten bij haar wens: ‘Moge het jonge gezin van Anne en Bart een bescheiden wegwijzertje zijn voor de velen, die van harte bereid zijn iets moois te maken van het tehuis van hun kinderen’.
A. Sch.
| |
Bon, W.F., Wat weet ik van magnetisme? - Nederl. Keurboekerij, Amsterdam, 1950, 60 pp., geb. f 2,25.
Een gerechtelijk proces over dit onderwerp en zijn toepassing ligt nog vers in het geheugen en hierbij kwam duidelijk aan het licht hoeveel wanbegrip er heerst omtrent deze vorm van theraphie. Het echte magnetisme is echter geenszins kwakzalverij en nog minder heeft het iets met moreel of godsdienstig verboden practijken te maken. Zoals bij alle dergelijke verschijnselen, heeft ook het magnetisme veel goodwill verloren wegens zijn beoefening door onbevoegden. De weinigen, die de gave van het magnetisme bezitten, kunnen een ware zegen zijn voor hun omgeving.
Het is het doel van bovengenoemd werkje om dit probleem te verduidelijken in het licht van de moderne wetenschap. Dit had echter ook gekund op een veel fijnere wijze. De bewering, dat de mensheid de religie en de gedachten aan God dankt aan het lijden is niet alleen foutief, doch duidt ook op een tendenz in dit werkje. Wij kunnen geen bezwaar hebben tegen het feit, dat een groot deel van dit boekje is gereserveerd voor de tegenstelling wetenschap-bijgeloof, doch wel tegen de kwetsende en onjuiste identicifatie van dit bijgeloof met ons Katholiek Geloof. Overigens bevat dit boekje wel leerzame stof, al is de schrijver wellicht wat te voorbarig met zijn conclusies over ‘geestelijke invloed’.
A. Sch.
| |
Michel Beerlandt en Jean Spiltoir, De menselijke factor in de openbare besturen. - Uitg. ‘Britto’, Brugge, 1951, 184 pp., Fr. 48.
Met genoegen ziet men in Belgie en wel in het bijzonder in het Ne- | |
| |
derlands taalgebied een boek verschijnen dat betrekking heeft op de ‘Industriële Psychologie’ en speciaal handelt over de selectie. Het is een van de vele symptomen van een groeiende belangstelling in ons land voor dergelijke problemen. De schrijvers beperken zich tot een studie over de openbare besturen en niet ten onrechte; dit terrein ligt nog helemaal braak. Zij brengen een scherpe en gegronde kritiek uit, wijzen naar leemten, tonen hoe examens worden afgenomen door mensen die van psychologie weinig of niets afweten. In één woord, zij duiden zeer duidelijk aan met een overvloed van woorden en citaten, en ook wel met voorbeelden uit het buitenland, dat een hervorming een eerste vereiste is. Het is nochtans te betreuren dat de schrijvers zich te veel beperkt hebben tot kritiek en slechts een schema hebben ontworpen van de door te voeren hervormingen. Geen woord wordt gerept over de selectiemethoden, over de scholing geëist van hen die ze toepassen, over de noodzakelijke maar accurate waardering van statistische gegevens. Wel tonen de schrijvers heel duidelijk aan hoe de studie van de beroepscriteria van het grootste belang is inzake selectie en promotie. Nadere gegevens ontbreken nochtans over de aard van de psychologische criteria en vooral over de nu bestaande technieken om deze criteria vast te leggen en de praestaties van een individu te beoordelen. Wij denken aan de ‘taakevaluaties’ en de ‘merit ratings’.
Met belangstelling lezen wij over de realisaties in het buitenland, met voorbeelden uit Groot-Brittanie en Amerika. Men betreurt nochtans opvallende tekorten. Organisaties als de ‘U.S. Employment Service’, de ‘War Labor Board’, de ‘War Manpower Commission’ die op al deze problemen zulk een invloed gehad hebben in de V.S. en nog steeds uitoefenen, worden niet eens vermeld.
Het werk geeft enigszins de indruk van alles, wat nu gebruikelijk is over boord te willen werpen, hoewel dit vermoedelijk de bedoeling van de schrijvers niet is. Het gaat hier veel meer om een hervorming, een verbetering van de huidige methoden met behulp van psychologische technieken.
Deze kritiek is wellicht al te streng want de lezer kan zijn voordeel doen met dit werk, een van de eerste degelijke op dit gebied in België, dat tevens een gezonde beredeneerde kritiek behelst van het huidige stelsel in de openbare besturen.
C.M.W.
| |
Literatuur
Alfons van de Moeder van Smarten, O.C.D., Christus in de Nederlandse poëzie. I (Summa Poetica van de Nederlandse religieuze dichtkunst, 2). - Van Maerlant, Antwerpen; Sanderus, Oudenaarde, 1951, 296 pp., geb. reeksprijs Fr. 135, buiten reeks Fr. 165. 4 Ill.
Na zijn bloemlezing van Mariale poëzie en na het eerste deel van deze Summa, dat de Nederlandse Gods-lyriek in strikte zin verzamelde, brengt P. Alfonsus ons het tweede deel van dit rijk ontworpen schrijn van Nederlandse religieuze lyriek. Deze band bundelde, als eerste deel der Christus-lyriek, poëzie rondom de historische en de eucharistische Christus. Een paar gedichten zijn eigenlijk geen Christologische, maar werden opgenomen omwille van het kader. Ook krijgen we uit vreemde literatuur enkele gedichten, die in het Nederlands een artistieke vertaling hebben gevonden. Persoonlijk achten we de opname hierom nog niet gewettigd. Met recht echter neemt de samensteller zowel niet-katholieke als katholieke poëzie op.
Evenals vroeger overspant de blik de hele Nederlandse literatuur van Hadewych tot Reninca. De artistieke keuze is verantwoord. Al is het onmogelijk een egaal peil te bereiken waar het thema, het religieus gehalte en het verlangen naar een zo ruim mogelijk overzicht het hunne meespreken, we kunnen over het geheel wel zeggen dat hier het beste samengebracht werd van wat in zijn verscheidenheid van inspiratie, behandeling, bezieling en motief ons in onze letterkunde iets openbaart van de oneindigheid der Christi-liefde. Ook voor de literair-historicus is deze verscheidenheid leerzaam. En wie
| |
| |
minder historisch perspectief heeft, hoeft niet te vrezen dat eruditie de poëzie hier te hulp zou moeten komen.
Alles te zamen een boek dat velen van nut zal zijn. Om practische redenen hadden we wel graag bij de auteurslijst een verwijzing naar de bladzijden gevonden.
K. Heireman
| |
Renaat De Vos, Xenia. - Colibrant, Lier, 1951, 60 pp., Fr. 50.
Een bundeltje échte poëzie. Zij schijnt als zonder problematiek en zonder dwang uit zichzelf gegroeid te zijn. Poëzie zonder bijbedoelingen dus, maar daarom ook ver van het geïnverteerd intellectualisme der absolute woordkunst. Echte poëzie ook in deze zin, dat, wat hier beleefd en uitgezegd werd, in zijn gestalte zich nog zo zuiver mogelijk aansluit bij het moment der aesthaetische ontroering, dit vluchtend en vluchtig wonder, dat de diepste symboliek der dingen naar zijn eigen wet openbaart.
Vandaar een kenmerkend impressionisme, dat zelfs in zijn motieven als water, vogel, maan en wind sterk aan Chinese natuurlyriek herinnert. Daarom kan men van deze poëzie ook zeggen dat ze geen gedachten-problematiek uitdrukt of dat, daar waar ze het diepere gevoelsleven weergeeft, haar korte en aan verrassende beweging rijke verzen, buiten de symboliek, voor het inzicht gesloten blijven. (bijv. p. 46). Dit is echter een karakterisering en geenszins een afkeuring, want persoonlijk is deze poëzie wél. Het ware een grove fout het persoonlijke alleen te willen zoeken in de manier waarop een dichter de psychologische thematiek, die gemeengoed en zelfs mode is, weet te variëren. Hier is wel eigen inzicht - dat echter een te sereen bezit is dan dat 't zich zou moeten affirmeren in dialectiek, en hier is ook een eigen toon, die, ook al is er niet altijd evenveel vormkracht, in de gehele bundel blijft doorklinken. Wel is de bundel als geheel een ietwat los schetsboek en vervluchtigt de dichter in zijn verlangen naar woordeloosheid soms zozeer zijn uitdrukking, dat ook de poëzie vervluchtigt (b.v. p. 23, 50).
Zowel door de materiële verzorging als met de uitgave zelf geeft Colibrant hier een bewijs van goede smaak.
K. Heireman
| |
Stijn Streuvels 80. - Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, Brugge, 1951, 42 pp.
Op Zondag 7 October 1951 werd te Brussel door de Vereniging van Vlaamse letterkundigen hulde gebracht aan Stijn Streuvels op zijn tachtigste verjaardag. De toespraken welke bij die gelegenheid werden gehouden, door Jan Boon, H. Teirlinck, A. Westerlinck, J. Muls en A. van Duinkerken zijn hier gebundeld.
J.N.
| |
Prof. Dr A. Ruegg, Homerus, de kunstenaar en de mens (Scientia, 1). - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1951, 121 pp., Fr. 35.
In het Aprilnummer 1949 van dit tijdschrift besprak E. De Strijcker grondig en prijzend de oorspronkelijke uitgave van deze studie, waarvan Dr E. De Waele ons nu een vertaling biedt. We hoeven hier dan ook niet meer te wijzen op de rijke inhoud: fijn-psychologische uitdieping, technisch-literaire verklaring en menselijke waardering van Homeros' werk. De vertaler heeft de bruikbaarheid van deze studie verhoogd door het toevoegen van een index en van een indeling in paragrafen. Dat deze indeling niet overal zeer adequaat blijkt, moet ons, gezien het weinig systematisch karakter van Ruegg's betoogtrant, niet verwonderen. Het was er de vertaler dan ook op de eerste plaats om te doen de lezer te helpen bij het lezen en vooral bij het verder gebruik van het boekje, en daarin is hij geslaagd: wie over één of andere kwestie een korte en fijnzinnige uitleg wil lezen, hoeft er slechts de inhoudstafel op na te slaan. Niet alleen leraren, maar ook leerlingen van de humaniora, die een bepaald aspect van Homeros' werk willen leren kennen, zullen met deze zeer verzorgde vertaling hun voordeel doen.
F. Cromphout
| |
Lange D. De Het verschijnsel Charles Dickens. Een poging tot begrijpen. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952. 59 pp.
Dit boekje is een korte biographie
| |
| |
van Charles Dickens. Nu in de Prisma Serie zijn oeuvre weer geheel opnieuw vertaald in het Nederlands verschijnt, is het niet overbodig de lezers ook kennis te laten maken met de schrijver zelf, zijn leven en de omstandigheden waarin hij zijn uitvoerig werk schreef.
Het is juist zoals D. de Lange schreef ‘een poging tot begrijpen’ van de grote schrijver.
M.S.
| |
L. Annaeus Seneca, Vier en twintig brieven, uit het Latijn door Dr J.A. Schröeder (Klassieke Galerij nr. 63). - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1951, XXII-100 pp., ing. Fr. 30.
De tragedies van Seneca, zo beroemd in Vondel's tijd, zijn nu terecht vergeten; zijn philosophische geschriften blijven ons boeien door hun rake en oorspronkelijke voorstelling, door de scherpte van de psychologische observatie en de rijkdom van de levenservaring die er in vervat liggen, door hun verheven en milde strekking. Maar een zekere overspanning, in de gedachte zowel als in de stijl, maakt een voortgezette lectuur weldra vermoeiend: Seneca is een auteur die er bij wint, in een bloemlezing gelezen te worden.
Dit nieuwe, verdienstelijke deeltje uit de vlug aangroeiende ‘Klassieke Galerij’ biedt ons ongeveer een vijfde aan van de uitvoerige collectie der ‘Brieven aan Lucilius over de morele onderwerpen’. De keuze is oordeelkundig; ze verschaft ons een goed inzicht in de aard der zielsproblemen die Seneca het nauwst aan het hart lagen en in de vernuftige wijze waarop hij eeuwige waarheden actueel weet te maken. De inleiding leest vlot. Ze stelt ons Seneca voor als mens en als denker; aan de schrijver besteedt ze geen enkel woord. De vertaling slaagt er door haar soepelheid en levendigheid in, de toon van het oorspronkelijke trouw weer te geven. Maar ze mist nauwkeurigheid; beelden en stijlfiguren vallen soms eenvoudig weg of worden door andere vervangen; hier of daar wordt zelfs een volzin ingeschoven, die in de tekst van de auteur niet voorkomt. Dan zijn er ook nog passages die verkeerd werden begrepen, en lezen we bij Dr Schröeder iets anders, of zelfs het tegendeel van wat Seneca bedoeld had b.v. pp. 8-9). Voor een tweede druk zal het boekje zorgvuldig moeten herzien worden.
E. de Strycker
| |
Prisma Boeken. Nagelaten papieren der Pickwickclub van Charles Dickens in de vertaling van Godfried Bomans. Dl I. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1952, 304 pp., per deel f 1.90. Bij inschrijving gehele reeks f 1,40.
In de door het Spectrum uitgegeven Reeks Prisma-Boeken, volgt nu een serie van de werken van Charles Dickens. De nieuwe Nederlandse vertaling van deze werken is een grote aanwinst. De vertalers behoren tot de bloem der tegenwoordige generatie van Nederlandse letterkundigen, zij zijn zonder uitzondering niet alleen Dickens liefhebbers maar ook Dickens kenners, zodat hun vertalingen wat zuiverheid van taal en nauwkeurigheid van weergave aangaat, aan de hoogste eisen voldoen. Deze uitgave is een onderdeel van de serie Goedkope Uitgave. Deze wijze van uitgeven maakt het mogelijk dat het volledige werk van Dickens voor een werkelijk zeer lage prijs beschikbaar is. Het is een belangrijk feit in de geschiedenis van het boek in Nederland, want het werk van Charles Dickens is van onuitputtelijke rijkdom en van een oneindige variatie.
M.S.
| |
Geschiedenis
De zin der geschiedenis voor geloof en rede bijeengebracht door Prof. Dr L.J. Rogier (Gesprekken op Drakenburgh. No. 2). - Uitg. Winants, Heerlen, z.j., 287 pp.
Van 4 tot 9 September kwam voor de tweede maal de Universitaire Volkshogeschool op Drakenburgh samen om het thema ‘de zin der geschiedenis voor geloof en rede’ te bespreken. De tien werkelijk interessante lezingen worden hier voor een ruimer publiek toegankelijk gemaakt.
Dr M. Van Straaten O.E.S.A. zet helder en overzichtelijk de visie van de Grieken op het wereldgebeuren
| |
| |
uiteen. Prof. Dr B.J. Alfrink bespreekt vooral de visie van het Oude Testament op de geschiedenis waaraan hij enige beschouwingen over het Nieuwe Testament vastknoopt. Dr P. Hendrikx O.E.S.A. geeft eerst de Augustiniaanse kijk op de verhouding van de vrije wil en de genade, om van daaruit Augustinus' geschiedenistheologie te belichten. Met op zij laten van de hele Middeleeuwen krijgen wij dan een verhandeling over Giambatista Vico door Prof. Dr K.L. Bellon. Dr B.M. Boerebach geeft een brede beschouwing over Voltaire, Condorcet en Comte, terwijl Prof. Dr J. Nota S.J. een gedrongen en wel eens moeilijke uiteenzetting geeft van Hegels systeem en meer bepaald van zijn geschiedenisopvatting. Helder en summier beschrijft Dr J.C. Lannoy O.F.M. Cap. de geschiedenisvisie van Marx, maar doorgetrokken tot Lenin en Stalin, terwijl Dr J.L. Springer een philisophisch referaat houdt over Kierkegaard en Nietzsche. Tenslotte behandelt Dr M.C. Smit de moderne protestantse visie op de geschiedenis o.a. van Niebuhr, Barth, Van Ruler en Cullmann, en geeft Prof. Mag. G. Thils een overzichtelijk exposé van de moderne katholieke visie op de geschiedenis, waarbij hij spreekt over Daniélou, Malevez, Teilhard de Chardin, Fessard, Montuclard, Féret, Rahner en zijn eigen opvatting. Aan deze vaak diepzinnige beschouwingen van niet-historici over geschiedenis heeft Prof. Rogier een slotbeschouwing met enige gezonde ideeën van de beroepshistoricus gevoegd.
Men kan wel aanstippen dat men pijnlijk een exposé over Joachim de Fiori mist - maar dit is aan toevallige omstandigheden te wijten - en dat een paar sprekers wat al te ver hun aanloop nemen eer zij aan de geschiedenisopvatting van hun auteur komen, maar alles samengenomen biedt deze bundel een reeks merkwaardige studiën over de grote denkers die zich neerbogen over het probleem van de zin der geschiedenis.
M. Dierickx
| |
Cultuurgeschiedenis van het Christendom. Vijfde deel. Gisteren, Heden, Morgen. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1951, 448 pp., f 22.50.
Dit vijfde en laatste deel der grote Cultuurgeschiedenis van het Christendom, uitgegeven door enige Protestantse en Katholieke professoren, geeft, zoals de ondertitel zegt, een overzicht der Christelijke cultuur van gisteren, heden en morgen, d.w.z. vanaf ongeveer 1800 tot nu toe, met enig perspectief in de toekomst. Dit over- en uitzicht is niet bijzonder optimistisch, optimistischer echter ten opzichte der wijsbegeerte en wetenschappen dan ten opzichte der Christelijke kunst. De 19e eeuw moet het nogal eens ontgelden, zo bijvoorbeeld in het opstel over Liturgie en gewijde Kunst van Dr F. van der Meer en in dat van J.G. van der Ploeg over de Christelijke samenleving. Prof. Diepenhorst in zijn beschouwing over de Zeden der 19e en 20e eeuw is milder en evenwichtiger in zijn oordeel en neemt de veel gesmade eeuw enigszins in bescherming. Over het algemeen bevat dit vijfde deel voortreffelijke en belangrijke studies over het Christendom der laatste honderd vijftig jaar, enkele gaan dieper, andere zijn wat schetsmatig. Sommige verschijnselen missen wij in dit lijvige boek, bijvoorbeeld de grote uitbreiding van het missie- en zendingswerk in de vorige eeuw, iets dat toch ook bij de Christelijke cultuurgeschiedenis hoort. Trouwens het gehele werk is eerder: een groot aantal meer of minder belangrijke studies over de Christelijke cultuur gedurende haar lange verleden dan een einheitliche geschiedenis daarvan. Ook het verschil tussen het Protestantisme en het Katholieke element is voortdurend voelbaar, soms hinderlijk voelbaar. Er staat echter voor elk ontwikkelde veel interessants en lezenswaardigs in het kostbaar uitgegeven werk. Dit laatste deel is rijk geïllustreerd met afbeeldingen van kerken en voortbrengselen van nieuwere Christelijke kunst.
J.v.H.
| |
Hubert Becher, Die Jesuiten. Gestalt und Geschichte des Ordens. - Kösel-Verlag, München, 1951, 438 pp., geb. DM. 17.50.
Met forse trekken schetst P. Becher S.J., de vier eeuwen geschiedenis der Sociëteit van Jesus. Wat een bewogen leven vol triomfen en nederlagen! De Orde strijdt meestal op de
| |
| |
voorposten vanaf haar goedkeuring in 1540 tot dat zij in 1773 onder de aanvallen vooral van de Aufklärung ten onder gaat. Maar een wonderbaar voortleven in het orthodoxe Rusland redt haar, tot Pius VII ze in 1814 volledig herstelt. Sindsdien heeft zij zich over de hele wereld verspreid, zodat ze begin 1951 31.068 leden telde en elk jaar ongeveer met 500 leden aangroeit. Afzonderlijk bespreekt de auteur telkens de rechtstreekse zielzorg, het wetenschappelijk werk, de colleges, de missies. In de hoofdstukken over de innerlijke groei en de grenzen en gevaren voor de Orde, dringt P. Becher tot de diepe geest door en is hij op zijn best.
Wij kunnen het de Duitse auteur niet euvel duiden, dat hij de Duitse Jezuieten en hun werk meer op de voorgrond brengt dan in het geheel der Orde harmonisch past. Hij lijkt ook beter op de hoogte van de Franse en Italiaanse geschiedenis, dan b.v. van de Belgische en Nederlandse. Toch zijn P. Van Ginniken en de Noordnederlandse retraitehuizen met lof vermeld; voor België komen vooral de Bollandisten ter sprake, met P. De Smet, de apostel der Roodhuiden, en P. Lievens, dien hij ‘einer der grössten Missionare der Neuzeit’ (p. 409) noemt.
Werkelijk een flink, degelijk, overzichtelijk boek over de Sociëteit van Jesus, dat naast ‘De Orde der Jezuïeten’ van P. De Jonge een ereplaats verdient.
M. Dierickx
| |
A. von Martin, Sociologie van de Renaissance. Physiognomiek en rhythmiek van een burgerlijke cultuur. Uit het Duits. - Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1951, 194 pp., in flex. band frs. 85.
De auteur benadert het probleem der Renaissance van de sociologische kant, en bespreekt meer toestanden dan personen. Tegenover de adel van het bloed en de sacrale wijding die in de Middeleeuwen primeerden, worden nu de rijkdom en de geestesontwikkeling de structurerende factoren van de maatschappij. In de Vroeg-Renaissance wordt de burgerij machtig aangegrepen om de maatschappelijke verhoudingen te wijzigen, en is de kunst werkelijk dynamisch, realistisch en volkskunst. In de Hoog-Renaissance echter zijn de rijk geworden burgers verzadigd, en de kunstenaar is een arrivé, die zich boven het volk verheven acht. Zeer juist zegt de auteur dat een bewuste ontkenning van het geloof uitzondering was, maar dat toch het feit dat men met de godsdienst spotte en hem aesthetiseerde, op minder christelijke zin wijst; een teken in dezelfde richting is tevens het verwereldlijken van de clerus. In het interessante slothoofdstuk verdedigt de schrijver nog de nu gedeeltelijk opgegeven stelling dat het Calvinisme krachtens zijn grondstellingen tot economische activiteit en tot streven naar rijkdom aanzet.
Dit korte maar belangrijke boek steunt voor een groot deel op Burckhardt en von Weber en is zeker van dezelfde geest doordrongen. Ofschoon geen lichte lectuur zal het iedereen, die zich met het probleem van de Renaissance bezighoudt, zeker boeien. Jammer dat talrijke storende drukfouten - soms vijf op één bladzijde! - de lezing remmen.
M. Dierickx
| |
Jan Romein, In de Hof der Historie. Kleine encyclopedie der theoretische geschiedenis. - Querido, Amsterdam, 1951, 130 pp., geb. f 6.50.
Men kan er Prof. Romein alleen dankbaar om zijn, dat hij de historici voortdurend oproept zich over hun vak te bezinnen. Vroeger reeds publiceerde hij zijn opvattingen over ‘theoretische geschiedenis’, nu geeft hij hier een soort kleine encyclopedie, of zo men wil een soort ‘program’. Hij handelt over het woord en het begrip geschiedenis, de psychologische grondslagen der historische belangstelling, het ontstaan en de voortgang der geschiedschrijving, de vorm en de inhoud der geschiedenis, en tenslotte - nog het interessantst van al - het wezen en de zin der geschiedenis.
Maar meer dan de schematische uiteenzetting van elk dier zeer ruime onderwerpen, boeit ons het lange polemische hoofdstuk (pp. 9-52), dat het boek inleidt. Hier antwoordt de knappe Amsterdamse professor op de vele aanvallen die hij van de meest diverse zijden heeft moeten doorstaan. Ook wij moeten zijn definitie verwerpen: ‘Ik noem derhalve die geschiedschrijving objectief die in
| |
| |
overeenstemming is met de tijdgeest’ (p. 29), maar als men inziet wat Romein daaronder verstaat moet men toegeven dat hij voor het grootste deel gelijk heeft. En natuurlijk stuit hij op innerlijk verzet, wanneer hij verklaart: ‘Nog steeds houd ik het marxisme voor de enig houdbare denk-discipline’ (p. 48). Dit alles neemt niet weg, dat het boek tot nadenken prikkelt en herhaaldelijk de volle instemming afdwingt.
M. Dierickx
| |
G. Koch - De Meyer, Gravin Richildis (Verhandeling Katholieke Vlaamse Hogeschool-uitbreiding. nr. 418). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1951, 66 pp., Fr. 24 (abonn. 6 nummers: Fr. 90).
De geleerde schrijfster bezorgt ons hier een juweeltje van een critische en toch overzichtelijke en vlot geschreven biographie. Richildis, gravin van Henegouwen, die gehuwd was met Boudewijn VI van Vlaanderen, en na diens dood in 1071 zo dapper tegen Robrecht de Fries streed voor de rechten van haar zoontje Arnulf I op het graafschap Vlaanderen, werd tot nog toe als een despotische vrouw en een onderdrukster der Vlamingen voorgesteld. Deze bondige studie stelt onweerlegbaar Richildis als veel sympathieker voor. De legende-vorming om Richildis heeft de schrijfster terecht een afzonderlijk hoofdstuk waardig geoordeeld. Wie eens een mooie critische studie wil lezen neme deze brochure ter hand en hij zal er genot aan beleven.
M. Dierickx
| |
J. Meerbergen, pr. Priesternamen uit de Geuzentijd, de Beloken Tijd en de Boerenkrijg. - Sint Norbertus-drukkerij, Tongerlo, 1951, 147 pp. Fr. 50 (ook verkrijgbaar bij de auteur: Geldenaakse Baan, 16, Heverlee).
Met een gevoelig hart en priesterlijk mee-lijden herdenkt de auteur de Vlaamse priester-martelaren die vielen in de geuzentijd (1566-1581) en gedurende de Franse Revolutie (1797-1800). Het was de schrijver van dit boek niet te doen om wetenschap, al brengt hij heel wat weinig of niet bekende gegevens aan het licht, maar hij wilde vooral de priesters wijzen op het heldhaftig voorbeeld van hun voorgangers in roerige tijden.
M. Dierickx
| |
Romans en verhalen
Marcel Jouhandeau, Oom Henri. Het Parelsnoer, Foreholte, Voorhout. Vert. door Dr N.G.H. Deen. 1951, 161 pp., f 4,90 en Fr. 76.
Oom Henri is een lange psychologische novelle, waarin met meesterhand kort en geserreerd het lot van een familie, een gezin beschreven wordt. Marcel Jouhandeau is een auteur, die zich niet laat leiden door de wensen van zijn lezend publiek, wensen die uitgaan naar meer kleur, meer zicht- of voelbare achtergrond; hij betracht een soberheid, die bijna verbeeldingloos en abstract wordt. Daarom zal dit boek meer genoten worden door psychologisch geinteresseerden dan door dagelijkse romanlezers. Hij biedt zo weinig aan de fantasie en het onmiddellijk medevoelen, dat slechts lezers die aan de gewone romanlezerij ontgroeid zijn, dit inderdaad merkwaardig geconstrueerde boekje zullen waarderen.
J.v.H.
| |
Paul de Casparis, Men slaat geen dode Honden - Het Parelsnoer, Foreholte, Voorhout, 1951, 169 pp., f 5,50 en Fr. 87.
De omslag noemt deze jonge schrijver een verbazingwekkend talent. Dit is wel wat kras. Verbazingwekkend zijn deze drie novellen niet. Talent heeft de schrijver ongetwijfeld. Hij doet een beetje mysterieus, bijvoorbeeld in de tweede novelle, en een beetje te onwaarschijnlijk in de eerste. Het beste lijkt mij de derde, waarin alle schrijversaanstellerij ontbreekt. Hier boeit hij door zijn eenvoudige realistische verhaaltrant en roept hij een sfeer en milieu op die overtuigen.
J.v.H.
| |
Gabriel Gorris, De Poort der Stilte - Het Thijmfonds. Den Haag, 1951, 301 pp., f 5,75 - voor leden f 2.50.
Een roman die formeel goed geschreven is, maar psychologie en menskundige bewerking mist, zodat
| |
| |
hij lezers met enige eisen niet bevredigt. Voor de lezers, die hij wel bevredigen zal, is hij wat al te openhartig. Enige erotische reserve ware wel gewenst.
J.v.H.
| |
Mary Webb, Het Huis in Dormer Forest. Vert. Het Parelsnoer. Foreholte, Voorhout. 1951, 300 pp., geb. f 9.90, en Fr. 154.
Mary Webb 1881-1927 is de schrijfster van een vijftal eigenaardige romans, die alle eenzelfde tendens vertonen, te doen zien namelijk, hoe ver de geciviliseerde mens is afgeweken van het leven in en met en volgens de natuur. In het Huis in Dormer Forest beschrijft zij een familie, die verstard is geraakt in formalisme en traditie, zo zeer dat alle levensvreugde er onbekend is en aldoor een sombere, dreigende wolk over het gezin hangt. Haar figuren zijn op het caricaturale af, maar toch bewondert men de kracht en originaliteit, waarmee zij deze bijna onmenselijke wezens schildert. Twee der kinderen wringen zich los uit dit keurslijf van conventie en liefdeloosheid en vinden hun eigen weg. Een der gezinsleden, de oude grootmoeder, steekt in een vlaag van verbijstering en fanatisme, het huis in brand. Ondanks alle gechargeerdheid - ook de gevestigde religie vindt geen genade bij de schrijfster, die zweert bij een romantische natuurverheerlijking - is het een boeiend en merkwaardig boek. Enig voorbehoud is geboden.
J.v.H.
| |
Em. Van Hemeldonck, Al over die heide...... (Berk en Bremreeks nr 14). - Lannoo, Tielt, 1951, 210 pp.
Een reeks korte verhalen, eenvoudig en fijn verteld, zonder gezochtheid, zonder opzettelijkheid en telkens weer goed gebouwd. In enkele van deze stukken geeft Van Hemeldonck ons van het beste wat in zijn talent schuilt.
De meeste onderwerpen behandelen iets dramatisch: een verloren zoon, een moordenaar, ongelukken in een mijn, terugkeer na een jaar gevangenis......: maar over dit alles ligt een glans van mildheid. Rampen, ongeluk, dood...... worden geïntegreerd in het leven, in het Kempische leven van 's schrijvers geboorteland. Aanbevolen.
J. Noë
| |
Domien Van Rietvelde, Toon Avermate (Regenboog-Serie, 1). - P. Vink, Antwerpen-Amsterdam, 1951, 230 pp., geb. in reeksverband Fr. 65, buiten reeks Fr. 105.
Een rustig en gezond boek: Toon Avermate heeft vrouw en kind verloren en is gaan houden van een uitbestede jongen, Peter Withaegel, omdat deze zo sterk gelijkt op zijn overleden Joske. Hij weet een boerderijtje te bemachtigen, zich op te werken tot een zekere welstand. Nadat de moeder van Peter is gestorven en ook Sofie - bij wie het kind was uitbesteed en waarmee Toon nog net op het allerlaatste ogenblik getrouwd is - komt Peter bij hem terecht. Nu gaat het leven verder. Peter moet studeren, Toon zou er graag een hovenier van maken, doch hij lijkt wel verzot op alles wat techniek is; op achttienjarige leeftijd komt Peter om door een motorongeluk.
De taal is wel goed Nederlands, doch soms een beetje stijf. Het verhaal vlot niet te best, vertoont een gebrek aan spanning omdat de bomen van de details het bos van het verhaal verdoezelen.
J. Noë
| |
J.M. Devos, Mijn broer en ik (Troubadour). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1951, 131 pp., Fr. 38.
H.G. Viot, De Chronastro (Troubadour). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1951, 163 pp., Fr. 38.
Op een morgen worden beide zoontjes van Ingenieur Van Beveren van het college geroepen en schepen diezelfde dag in naar Congo, waar vader met een geheime staatsopdracht heen moet. Op het schip verwikkelen zij zich zelf en hun medereizigers in een door hen uitgedachte spionnagezaak met een mooi happy-end.
Een vlot geschreven en behoorlijk gebouwd avonturenverhaal voor de aankomende jeugd. De grote eigenschap ervan is zonder twijfel een goede dosis humor, die echter jammer genoeg niet altijd maat weet te houden.
‘Een phantastisch verhaal dwars door de tijd’ beleven wij met de Chronastro, een tijdsmachine die door Professor Etelfay en diens
| |
| |
kleinzoon Michel verplaatst in het jaar 1717. Zij vallen in handen van de toen beruchte Cartouche. Een klein defect heeft tot gevolg dat ze niet in het jaar 1951 weerkeren, maar in de 23e eeuw kennis gaan maken met de wonderen der toekomsttechniek.
Een echt spannend verhaal dat de phantasie en de begeestering der jongeren zeker kan losslaan.
T. Van de Velde
| |
Edzard Schaper, Vrij achter tralies. Nederl. van F. Van Oldenburg Ermke. - Sheed and Ward, Antwerpen, 1951, 217 pp., Fr. 125.
Dit boek is een Nederlandse vertaling van die Freiheit des Gefangenen. Op verrassende wijze bleef de strakke en bijna epische schoonheid van het oorspronkelijke behouden.
Een jonge, zelfbewuste officier van Napoléon's onoverwinnelijke leger, wordt onverwacht door het geheim oorlogscommissariaat gearresteerd en weggevoerd. Hij is een gevangene. Zijn vertwijfeling, de strijd met zichzelf en de raadselachtige machten die over hem beschikken, worden met besliste trefzekerheid uitgebeeld. Zonder panache en zonder overtollige romantiek, maar in de ontreddering van de twijfel en de verdenking wint de gevangene een innerlijke vrijheid, waarvan hij de echtheid maar nauwelijks zelf beseft. Dit is een sterk boek, dat ook sterken zal, omdat het zo direkt en zonder aanmatiging werd geschreven.
A.P.
| |
Jos. Ghysen, Wij zeiden geen vaarwel. - Sint Norbertus-Boekhandel, Tongerlo, 1951, 228 pp., geb. Fr. 120.
Anton Draey, een jong leraar, heeft op drie van zijn studenten, die als internen met hem op het college wonen, een diepgaande invloed verworven, wanneer de oorlog hen scheidt. Draey zelf wordt op de vlucht naar Frankrijk zwaar verminkt, Stijn sterft als verzetsman in de gaskamer van Dachau, Hugo vecht aan het Oostfront en wordt na de ‘Bevrijding’ gefusilleerd, Tuur tenslotte wordt onderwijzer en neemt de plaats van Meester Draey in. Maar sterker dan de politieke opinies en de wederwaardigheden van een tragische tijd, die tussen hen diepe kloven slaan, blijft het geloof in elkaar, dat in de vriendschap van het collegeleven was opgebloeid.
Met deze eerste roman, bewijst de jonge Jos Ghysen dat hij reeds een groot gegeven aandurft en aan kán. Het zou gemakkelijk zijn op enkele beginnelingfouten te wijzen. Maar waarom niet veeleer de rijke beloften zien die in deze roman besloten liggen? Ingeworteld in de tijd, maar toch zich erover bezinnend, enthousiast en toch weer ernstig, mild en wijs oordelend over mensen en dingen, en met een sobere beheersing van taal en stijl, schreef de auteur een werk waarvan vele sterke bladzijden de lezer zullen bijblijven. Om zijn overtuigend geloof in de opvoeding, is dit mooi uitgegeven boek vooral aanbevolen aan allen die met de jeugd te maken hebben.
F. De Graeve
| |
Ben van Eysselsteyn en Hubert Lampo. Idomeneia en de Kentaur. - A.A.M. Stols, Den Haag, 1951. 181 pp., f 6.90.
Een boek van twee auteurs die een bepaalde visie op de liefde, van elkander verschillend, verdedigen. Tijd en plaats van het verhaal is het oude Hellas, doch eigentijdse problemen komen ook aan de orde.
Lampo verdedigt de stelling dat liefde ‘haar volmaaktheid in haar prille ongereptheid in zichzelf vindt’, de tijd brengt het bederf aan. Van Eysselsteyn poneert als these dat het bederf niet van buiten komt, doch in de mens zelf ligt. Beiden hebben hun mening ontvouwd in het verhaal van de schone Idomeneia en de Kentaur.
Naar sfeer en stijl is er een opmerkelijke harmonie te constateren in dit werk; toch laat het geheel geen diepe ontroering achter; de innerlijke twee-heid is te groot.
Men zou kunnen spreken van een intellectueel welbehagen wat dit zeer goed-geschreven samenspel de lezer aanbiedt.
Joh. Heesterbeek
DRUKKERIJ SINT GREGORIUSHUIS, ZEIST
|
|