Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
[1952, nummer 5/6]Ethiek van het Huwelijk* * * OP Maandag 29 October l.l. ontving Z.H. de Paus de vroedvrouwen en verloskundigen van Italië op een bijzondere audiëntie. Gezeten op zijn troon hield hij een uiterst belangrijke toespraak over het apostolaat dat zij kunnen uitoefenen in het vervullen van hun verantwoordelijke taak. Doch hij reikte veel verder met zijn woorden en besprak met meesterlijke kundigheid en nauwkeurigheid enkele morele problemen van het christelijk humelijksleven. Heel deze toespraak is daardoor geworden een belangrijk pauselijk document. Zij ligt in de lijn van de beroemde encycliek van zijn voorganger Pius XI, ‘Casti connubii’, die twintig jaren geleden zulk een machtige indruk heeft gemaakt op de christelijke wereld. Een groot deel van de pers heeft dadelijk, met een verbijsterend onbegrip voor de probleemstelling, en zonder rekening te houden met de woordelijke inhoud van de rede, de wereld gealarmeerd, en onnodig heel wat stof opgejaagd. Onze lezers verdienen een juistere berichtgeving. Zij zullen daarom goed doen met ons aandachtig de eigenlijke inhoud van deze toespraak te beschouwen, om de wijsheid van het pauselijk woord te begrijpen en te waarderen. Z.H. heeft trouwens persoonlijk gereageerd op het onbegrip van de pers, en enige van de verkeerd voorgestelde passages opnieuw belicht in zijn toespraak van 26 November tot het ‘Fronte della Famiglia’, en de Federatie van Bonden van grote gezinnen.
* * *
In de menselijke procreatie staat men voor een bewonderenswaardige samenwerking tussen de ouders, de natuur en God. In dit verband gaat het dus niet slechts over blinde biologische processen doch over wetten wier uitvoering en effecten zijn toevertrouwd aan de vrijwillige medewerking van de mens. De orde van de procreatie werd door God in de natuur bepaald en is gericht op het doel dat door Hem werd vastgesteld. De mens brengt weliswaar door zijn procreatieve handeling de wetten van het leven in beweging en heeft dan ook de plicht het verdere verloop daarvan te eerbiedigen. In het licht van deze grondwaarheid wijst Z.H. de vroedvrouwen op de verantwoordelijkheid van haar taak en op de vruchtbaarheid van haar apostolaat. Zij zullen dit eerst en vooral uitoefenen door een per- | |
[pagina 386]
| |
soonlijk ernstig beroepsleven, dat gezag geeft aan hun woord en het vertrouwen garandeert dat de mensen in haar stellen. Zij zullen ten tweede haar apostolaat vervullen door de ijver waarmee zij de waarde en de onschendbaarheid van het menselijk leven hooghouden. Wie zou dat beter en op meer menselijk aangevoelde wijze kunnen doen dan zij? De dingen zijn geschapen voor de mens, maar de mens is zelf geschapen voor God. Voor niemand anders. ‘Het kind echter, ook het ongeboren kind, is mens, in dezelfde graad en op grond van dezelfde titel als de moeder. Bovendien ontleent elk menselijk wezen, ook het kind in de moederschoot, het recht op het leven direct aan God, niet aan de ouders, noch aan enige gemeenschap of menselijke autoriteit. Derhalve bestaat er geen enkele mens, geen enkel menselijk gezag, geen enkele wetenschap, geen enkele medische, eugenetische, sociale, economische of morele indicatie, welke een geldige juridische titel zou kunnen aanwijzen of geven voor een directe, bewuste beschikking over een onschuldig menselijk leven; een beschikking gericht op zijn vernietiging, hetzij als doel, hetzij als middel voor een ander doel, dat op zichzelf misschien geenszins ongeoorloofd is. Zo is b.v. de redding van het leven van de moeder een zeer edel doel; doch het directe doden van het kind, als middel voor dit doel, is niet geoorloofd’. Hoe helder zijn deze woorden vergeleken bij de emotionele boulevardliteratuur welke men de laatste weken in de kranten kon lezen over dit kiese onderwerpGa naar voetnoot1). In dit verband herinnert Z.H. trouwens aan het decreet van het heilig Officie van 2/12/1940 (A.A.S. vol 32, 1940, p. 553), dat werd uitgevaardigd op een ogenblik toen men in het Derde Rijk nogal lichtvaardig omsprong met het menselijk leven. ‘Het leven van een onschuldige is onaantastbaar. Iedere directe aanslag daartegen is een schending van een der meest fundamentele wetten zonder welke een veilige menselijke samenleving onmogelijk is’. Onthoudt dit wel, zegt de Paus: Gods wet gaat boven alles. De vroedvrouwen hebben de plicht, de kennis, de waardering, de eerbied voor het menselijk leven aan anderen in te prenten, dit leven te verdedigen tegen aanvallen en het zwakke leven te beschermen. In diep gevoelde bewoordingen vraagt Z.H. haar dan, het verlangen naar het kind, de vreugde om het kind, het liefdevol ontvangen van het kind in de harten van de ouders op te wekken. Dit is noodzakelijk geworden in een wereld die, tegen de geest van de heilige Schrift, over het ‘juk’ en de ‘last’ van het kroost spreekt. Het moge dan zijn | |
[pagina 387]
| |
dat, in bepaalde gevallen, de ouders, zonder Gods wet te schenden, de ‘zegen’ van kinderen kunnen vermijden, dit mag er in geen geval toe leiden de gedachten over kinderzegen te vervalsen, ‘de waarden te depreciëren en de moeder te kleineren die de moed en de eer heeft gehad het leven te geven’. Er is nog heel wat te doen om de mentaliteit omtrent kinderzegen weer gezond te maken. Naast die eerbied voor het natuurlijk leven moeten de vroedvrouwen ook een grondige eerbied hebben voor het bovennatuurlijk leven. Daarom is het hun taak alles in het werk te stellen om de ouders behulpzaam te zijn in het volbrengen van hun plicht hun kinderen te laten dopen. Het derde aspect van hun beroepsapostolaat ziet Z.H. hierin dat zij de moeder hulp verlenen bij de bereidwillige en grootmoedige vervulling van haar moederschapsplicht ‘Het is een van de fundamentele eisen van de juiste morele orde, dat aan het gebruik van de huwelijksrechten de eerlijke innerlijke aanvaarding zal beantwoorden van de taak en de plichten van het moederschap. Op deze voorwaarde bewandelt de vrouw de weg door den Schepper gericht naar het doel dat Hij aan zijn schepsel heeft aangewezen, door haar, in de uitoefening van deze functie, deelachtig te maken aan zijn goedheid, zijn wijsheid en zijn almacht, volgens de boodschap des Engels “concipies in utero et paries - gij zult in uw schoot ontvangen en baren” (cf. L. 1, 31)’. Zij moeten dus als vroedvrouwen er voor ijveren om de zin en de waarderende liefde voor deze taak van het moederschap te doen bewaren, ze opnieuw wakker te roepen en te vermeerderen. Gebeurt het dan dat mensen beroep op haar doen om het voortbrengen of het behouden van het jonge leven te verhinderen, dan moeten zij categorisch elke medewerking weigeren. Daarom herhaalt de Paus wat zijn voorganger Pius XI in Casti Connubii zo plechtig had afgekondigd: ‘dat ieder ingrijpen van de echtgenoten in de voltrekking van de huwelijksdaad of in de ontwikkeling van haar natuurlijke gevolgen, ieder ingrijpen dat als doel heeft die te beroven van haar inhaerente kracht en de procreatie van nieuw leven te beletten, immoreel is; en dat geen enkele “indicatie” of noodzaak een intrinsiek immorele daad kan veranderen in een morele en geoorloofde daad’ (A.A.S. vol. 22 p. 559....) ‘Dit voorschrift is volledig van kracht vandaag zoals gisteren, en zal het ook morgen en altijd zijn, daar het niet een eenvoudig voorschrift is van menselijk recht, maar de uitdrukking van een natuurlijke en goddelijke wet. Mogen onze woorden een veilige norm wezen voor alle gevallen, waarin uw beroep en uw apostolaat van u een duidelijk en krachtig besluit eisen’. | |
[pagina 388]
| |
Wat de directe sterilisatie betreft waardoor men onmiddellijk de procreatieve kracht wil uitschakelen, hernieuwt Z.H. de duidelijke veroordeling in Casti Connubii en in het decreet van 22/2/40. Het oorspronkelijkste deel van heel deze toespraak is voorzeker wel de beschouwing van Z.H. omtrent de periodieke onthouding. De vroedvrouwen hebben de plicht zich van de wetenschappelijke gegevens hieromtrent zorgvuldig op de hoogte te stellen. Het is trouwens haar taak, en niet de taak van priesters, de echtgenoten voor te lichten omtrent deze methoden, zonder nochtans aan propaganda te doen. Deze voorlichting veronderstelt echter een scherpe kennis van de zedelijke normen. Het is ten eerste duidelijk dat echtgenoten de normale huwelijksdaad mogen stellen op onvruchtbare dagen. Indien ze echter het huwelijksverkeer uitsluitend beperken tot de onvruchtbare dagen, dan zijn twee hypothesen mogelijk. Ofwel hebben deze echtgenoten het huwelijk aangegaan met de bedoeling het huwelijks-recht zelf te beperken tot de steriele dagen. In dit geval is het duidelijk dat een dergelijk huwelijk ongeldig is, aangezien het huwelijksrecht uiteraard permanent en ononderbroken moet zijn. Ofwel geldt de beperking alleen het gebruik van het huwelijksrecht en niet het recht zelf. Dan blijft de geldigheid van het huwelijk buiten kijf, en kan er alleen nog sprake zijn van de geoorloofdheid of ongeoorloofdheid van een dergelijk huwelijksleven. Alles hangt hier dan af van de motieven welke men heeft om de positieve plicht van procreatie, welke inhaerent is aan het gebruik van de huwelijksrechten, tijdelijk of permanent te veronachtzamen. Aan P.O. doen louter om onanistische betrekkingen te vermijden is dus nog niet geoorloofd. De huwelijksstaat waarin men treedt schenkt rechten, ja, doch legt ook aan degenen die van dit recht gebruik maken een taak op. Men moet hier aandachtig de redenering zelf van Z.H. volgen: ‘Het huwelijk verplicht tot een levensstaat, die, zoals hij zekere rechten verleent, ook de vervulling oplegt van een positief werk, ten overstaan van diezelfde levensstaat. In zulk een geval mag men het algemeen princiep toepassen dat een positief werk mag weggelaten worden, indien er ernstige motieven zijn, onafhankelijk van de goede wil van hen die ertoe verplicht zijn, welke aantonen dat deze prestatie inopportuun is, of welke bewijzen dat de eiser - in dit geval het menselijk geslacht - deze procreatie billijkerwijze niet kan vorderen’. ‘Het huwelijkscontract, dat aan de gehuwden het recht geeft te voldoen aan de neiging van de natuur, plaatst hen in een levensstaat: de huwelijksstaat. Welnu, de natuur en de Schepper leggen aan de echt- | |
[pagina 389]
| |
genoten, die ervan gebruik maken door de specifieke daad van hun staat, de taak op te voorzien in de instandhouding van het menselijk geslacht. Dit is de karakteristieke prestatie, die de eigen waarde uitmaakt van hun staat: het bonum prolis. Het individu en de gemeenschap, het volk en de staat, zelfs de Kerk hangen voor hun bestaan in de door God ingestelde orde, af van het vruchtbare huwelijk. Derhalve deze huwelijksstaat aanvaarden, voortdurend gebruik maken van het daaraan eigen recht, alleen in deze staat geoorloofd, en van de andere kant zich altijd en weloverwogen zonder ernstige reden onttrekken aan zijn voornaamste plicht, zou een zondigen zijn tegen de zin zelf van het echtelijk leven. Van deze positieve en verplichte prestatie kunnen, ook wel voor lange tijd en zelfs voor de gehele duur van het huwelijk, ernstige redenen ontheffen, zoals men deze niet zelden vindt in de zogenaamde medische, eugenetische, economische en maatschappelijke “indicaties”. Daaruit volgt dat het zich houden aan de onvruchtbare perioden geoorloofd kan zijn vanuit zedelijk standpunt: en in de bovengenoemde omstandigheden is het dat ook werkelijk. Doch als er, volgens een redelijk en rechtmatig oordeel, van dergelijke ernstige persoonlijke, of uit uitwendige omstandigheden voortvloeiende redenen geen sprake is, dan kan de wil om gewoonlijk de vruchtbaarheid van hun vereniging te vermijden, terwijl zij nochtans voortgaan met volledig aan hun zinnelijkheid te voldoen, alleen voortkomen uit een valse waardering van het leven en uit motieven die vreemd zijn aan de juiste ethische normen’. Nog nooit had een Paus zo'n duidelijke taal gesproken, en zo helder het probleem voorgesteld. Waar er dus een ernstige reden gegeven is om aan kinderbeperking te doen en die, alles samen beschouwd, - ook met inachtneming van het geluk en de wederzijdse liefde van de echtgenoten - duidelijk is geïndiceerd, is het geoorloofd zijn toevlucht te nemen tot de P.O. Er zijn echter gevallen waar de P.O. geen oplossing kan brengen, en waar nochtans zeer ernstige redenen bestaan om de procreatie te vermijden. Dan kan het gebeuren dat er geen andere houding gerechtvaardigd is dan de volledige onthouding van de echtgenoten. Het is christelijke plicht onwrikbaar te blijven staan op de vaste grond van het zedelijk leven. Als iemand dan zou voorwenden dat het onmogelijk is in onthouding te leven, zal het antwoord moeten zijn dat God nooit tot het onmogelijke verplicht. Waar Gods wet bijgevolg duidelijk is, zal het onderhouden ervan ook niet onmogelijk zijn voor degenen die niet alleen op eigen krachten vertrouwen, doch ook bidden en vragen aan God om hun plicht te ‘kunnen’ doen. | |
[pagina 390]
| |
Toegeeflijkheid op dit gebied is uit den boze. ‘Men doet de mannen en de vrouwen van onze tijd onrecht aan wanneer men hen niet in staat acht tot een volgehouden heldhaftigheid. In onze tijd wordt om allerlei redenen - misschien onder de druk van de harde noodzakelijkheid, of soms ook wel in dienst van de ongerechtigheid - de heldhaftigheid beoefend in een graad en in een omvang, die men in vroegere tijden voor onmogelijk zou hebben gehouden. Waarom zou dan deze heldhaftigheid, gesteld dat de omstandigheden haar werkelijk eisen, moeten ophouden aan de grenzen gesteld door de hartstochten en de natuurlijke neigingen? Het is duidelijk: wie zich zelf niet wil beheersen zal het nooit kunnen, en wie zich zelf meent te kunnen beheersen, alleen vertrouwend op eigen krachten, zonder oprecht en met volharding Gods hulp te vragen, zal ellendig teleurgesteld worden’. In een laatste deel van zijn toespraak wijst Z.H. nog op het bijzonder aspect van het apostolaat dat verloskundigen moeten uitoefenen: de verdediging van de juiste hiërarchie der waarden in het huwelijk, en van de waardigheid van de menselijke persoon. Volgens vele verhandelingen die in de laatste jaren over het huwelijk zijn verschenen, zou de sexualiteit in dienst staan van de gehuwde persoon. ‘De eigenlijke en diepere zin van de uitoefening van het huwelijksrecht zou hierin moeten liggen dat de vereniging der lichamen de uitdrukking en actuering is van de persoonlijke en affectieve vereniging’. Wanneer er uit die vereniging nieuw leven ontstaat, dan is dat een resultaat dat buiten of althans aan de periferie blijft van de waarde der persoon. Deze voorstelling betekent echter een ernstige omkeer van de waarden en van de doeleinden die door de Schepper werden vastgesteld. ‘Wij staan hier voor de verspreiding van een complex van ideeën en tendenzen, die lijnrecht tegengesteld zijn aan de klaarheid, de diepzinnigheid en ernst van het christelijk denken’. De verloskundigen zullen hier dus weer een vruchtbaar apostolaat kunnen uitoefenen door het rechtzetten der ideeën. ‘De waarheid is echter dat het huwelijk, als natuurlijke instelling, krachtens de wil van de Schepper, niet als eerste en innerlijk doel heeft de persoonlijke vervolmaking van de echtgenoten, doch de procreatie en de opvoeding van het nieuwe leven. De andere doeleinden, voorzover die ook door de natuur bedoeld zijn, bevinden zich niet op dezelfde rang als het eerste, laat staan dat zij er boven zouden staan, doch ze zijn er essentieel aan ondergeschikt. Dit geldt voor ieder huwelijk, ook het onvruchtbare: zoals men van ieder oog kan zeggen dat het bestemd en gevormd is om te zien, ook wanneer het in abnormale gevallen wegens bijzondere inwendige of uitwendige omstandig- | |
[pagina 391]
| |
heden, nooit in staat zal zijn te brengen tot visuele waarneming’. Z.H. verwijst dan naar de verklaring van 10/3/44 over de hiërarchie der doeleinden van het huwelijk volgens de voorstelling in het kerkelijk wetboek; en naar het decreet van 1/4/44 dat verbiedt de mening aan te hangen dergenen die ontkennen dat het eerste doel van het huwelijk de procreatie en de opvoeding van kinderen is, of die beweren dat de secundaire doeleinden van het huwelijk onafhankelijk van, en gelijkwaardig met het eerste zouden zijn. (A.A.S. vol 34, 1944 p. 103). De persoonlijke verrijking aan waarden door het huwelijk wordt weliswaar niet genegeerd, doch het zou verkeerd zijn de beschouwing daarvan los te maken van de primaire functie van het huwelijk ‘d.i. dienstbaarheid aan het nieuwe leven. Niet slechts het gemeenschappelijke werk in het uiterlijke leven, maar heel de persoonlijke verrijking, de intellectuele en geestelijke verrijking, en zelfs datgene wat het meest geestelijke en diepste is in de huwelijksliefde als zodanig, is, door de wil van de natuur en van de Schepper in dienst gesteld van het kroost. Krachtens zijn natuur betekent het volkomen huwelijksleven ook de absolute toewijding van de ouders aan het welzijn van de kinderen, en de huwelijksliefde is, in haar kracht en in haar tederheid, zelf een voorwaarde opdat een meer oprechte zorg aan het kind zal besteed worden, en zij is er de garantie van’. (S.Th. III, q. 29 a. 2 in c.; Suppl, q. 49 a. 2 ad I.). Het is dus duidelijk dat het menselijk huwelijk heel wat meer is dan een biologisch laboratorium. Daarom heeft de Paus ook in 1949 op het internationaal congres van de katholieke artsen de artificiële inseminatie veroordeeld, waardoor de normale huwelijksdaad uitgesloten zou worden. ‘De huwelijksdaad in haar natuurlijke structuur, is een persoonlijke handeling, een gelijktijdige en onmiddellijke samenwerking tussen de echtgenoten, die, om de natuur zelf van hen die handelen en de eigen-aard van de handeling, de uitdrukking is van een wederzijdse overgave die volgens het woord van de Schrift, de éénwording “in een vlees” bewerkt’. De secundaire waarden van het huwelijk hebben dus wezenlijk haar belang naarmate zij dienstbaar zijn aan de specifieke taak der echtgenoten: ‘scheppers en opvoeders van het nieuw leven’ te zijn. Vaderschap en moederschap, hoe verheven ook, zijn niet essentieel voor de vervolmaking van de mens. Het betekent daarom nog geen verminking voor een mens af te zien van de voortplanting. Ook hier zijn er overdrijvingen geweest in sommige meningen. | |
[pagina 392]
| |
Tenslotte wil Z.H. het apostolaat der verloskundigen zien bloeien door de verspreiding van juiste gedachten aangaande de menselijke waardigheid in het huwelijksgebruik. Volgens de wil van de Schepper ervaren de gehuwden daarin een welbehagen, een geluk naar lichaam en geest. Het zoeken en genieten daarvan is dus niet uit den boze. Niettemin is er ook hier een juiste maat in acht te nemen. Het genot staat immers onder de wet van de handeling ien niet andersom. Men vergeet dit tegenwoordig maar al te licht. Men zou de sexualiteit willen scheiden van de voortplanting en voor haar geen andere wet erkennen dan het instinct en de natuurlijke impuls. ‘Als de natuur alleen of in de eerste plaats een wederzijds zich wegschenken en een elkander bezitten van de echtgenoten in de vreugde en in het genot op het oog had gehad; als zij deze daad slechts had bestemd tot het bereiken van een zo hoog mogelijke persoonlijke gelukservaring, en niet om hen te stimuleren tot de dienst van het leven, dan zou de Schepper een ander plan hebben aangenomen voor de vorming en de structuur van de menselijke daad. Nu echter is deze geheel ondergeschikt en geordend volgens de enige grote wet van de “voortplanting en de opvoeding van het kroost”, d.w.z. de vervulling van het primaire doel van het huwelijk als bron en oorsprong van het leven’. Er is echter een vloed van zinnelijk hedonisme over onze wereld gekomen die het geluk in het huwelijk in direct verband wil brengen met het wederzijds genot in de echtelijke betrekkingen, en niet in de fundamentele eerbied van de echtgenoten voor elkaar. Voor de zoveelste maal, sinds een jaar, spreekt Z.H. zich uit tegen de verspreiding van een verderfelijke voorlichtingsliteratuur die de intimiteiten van het huwelijk op gewetenloze wijze op de markt gooit. Niet uit Jansenisme maar uit eerbied voor het christelijk huwelijk en de persoonlijke waardigheid van de gehuwden dient hier sanerend te worden opgetreden. Iedereen zal moeten toegeven dat men bezwaarlijk in de korte spanne tijds van een toespraak meer grondige en diepzinnige waarheden kon meedelen dan hier door Z.H. worden uiteengezet. Zijn woorden zullen veel christenen doen nadenken, ook die christenen voor wie de voortplanting een probleem is geworden dat knaagt aan de wortel van hun huwelijksgeluk. Laten zij eerst alle verbittering, welke de last van het leven in hun ziel tracht te brengen, uitzuiveren, om met helder oog en rechtzinnig hart de algehele waarheid te benaderen. Iedere zwakheid is niets vergeleken bij de afsluiting van het hart voor de waarheid en voor Gods heldere Wet. |
|