| |
Boekbespreking
Godsdienst
P. Silvester van Veghel O.F. Cap.; De liefde van het kruis. - Gooi en Sticht, Hilversum, 1951, 672 pp. f 11 per deel. 1 deel f 12,90.
Idem: Het licht van het Kruis. Overwegingen over het geestelijk leven. - ibid. 1951, 667 pp.
Deze meditatieboeken vormen resp. het derde en eerste deel van een trilogie over het kruis. ‘Het licht van het kruis’ brengt ons algemene overwegingen over het geestelijk leven, ‘De kracht van het kruis’ volgt het kerkelijk jaar, terwijl ‘De liefde van het kruis’ ons het lijden van Christus op de voet doet volgen. De boekjes zijn met veel piëteit geschreven en getuigen van grote belezenheid in de geestelijke schrijvers, terwijl we door alles heen voelen de franciscaanse geest, zo nauw aan het kruismysterie verwant. ‘De liefde van het kruis’ is gefundeerd op de H. Schrift en geeft een sobere uitwerking van het Passieverhaal. Het name in de Vastentijd zal deze ‘liefde van het kruis’ voor velen een geeigend meditatieboek zijn.
J. de Rooy
| |
| |
| |
Erzbisschof Georges Grente. Die Herrlichkeit der Sakramente, übersetzt von Professor Dr. Johannes Brinktrine. - Schöningh, Paderborn, 1951, 296 pp., D.M. 8.80.
Mgr. Grente is in Frankrijk geen onbekende. Niet alleen als Bisschop en Theoloog, maar ook als lid van de ‘Académie Française’ geniet hij in katholieke kringen met name groot aanzien. Een van zjjn bekende werken: ‘La Magnificence des Sacraments’, is met dit boek in Duitse vertaling verschenen. Het geeft een prachtig inzicht in de sacramenten- en genadeleer. Wie dit werk leest zal de H.H. Sacramenten niet kunnen zien als nietszeggende riten, maar als ontmoetingen met God. Voor velen die de franse taal niet machtig zijn is veel schoons in deze goede vertaling toegankelijk geworden.
J. de Rooy
| |
Prof. Dr M. Brauns, S.J. Christelijke heldhaftigheid (Logosreeks nr 4). - Sheed & Ward, Antwerpen, 1951, 76 pp., ing. Fr. 25, geb. Fr. 32.
Men weet wellicht dat de Uitgeverij Sheed & Ward een nieuwe reeks lanceert: ‘Logos’, bedoeld om religieuze en wijsgerige problemen te behandelen, die op dit ogenblik belangrijk zijn en intellectuelen moeten interesseren. In het 4e nummer, Christelijke Heldhaftigheid, wordt uiteengezet hoe deze verschilt van de heidense doodsverachting; hoe ze staat tegenover de burgerlijkheid, waaraan onze cultuur ten onder dreigt te gaan en die het probleem van de heldhaftigheid juist actueel maakt; hoe tenslotte de christelijke heldhaftigheid een wezensaspect is van de godsdienst zelf.
Misschien was het ook goed geweest hierbij te wijzen op de hedendaagse verwording van de heldencultus in de aanbidding van de sportheld. Dit boekje zal veel goed doen om de magistrale wijze waarop M. Brauns zijn onderwerp beheerst, en om de hem eigen woordenrijkdom, waarin hij het neergeschreven heeft.
M. de Tollenaere
| |
Paul Coulet, S.J., L'Eglise et la paix. - Spes, Parijs, 1951, 221 221 pp., Fr. Fr. 300.
Na de uitspraken van Paus Pius XII met betrekking tot sociale, nationale en internationale verstandhouding is het een haast vanzelfsprekende taak voor de Vastenpredikant dit thema tot onderwerp van zijn onderricht te nemen. Al veronderstelt dit genre meer concrete beleving en feitenkennis dan in deze reeks conferenties geboden wordt, toch treffen zij door klaarheid van uiteenzetting en degelijkheid van doctrine.
P.R.
| |
Christus, Hoeksteen van het gezin. Afl. 5 der 14e jaargang (1951) (van Actio Catholica. 63 pp.
Actio Catholica, dat onlangs een extra nummer besteedde aan ‘Experimenten in de zielzorg (zie de Kroniek van het Aug.-Sept.-nummer van K.C.T. Streven onder ‘Beweging in de zielzorg’) geeft hier het komend jaarprogramma der nederlandse K.A. met drie heldere en fundamentele artikelen ter inleiding.
P. Sch.
| |
Matthias Laros, Die drei verlorenen Söhne und wir Heute? 3. Aufl. - J. Knecht, Carolusdruckerei, Frankfurt a. M., 1951, 126 pp., DM. 4,20.
De drie zonen, waarover het gaat, zijn, in stijgende volgorde van verlorenheid: de verloren zoon uit de parabel, zijn oudere broer, en tenslotte buiten het kader van Jesus' verhaal vallend, de zoon die zich in zijn verlorenheid zelf een definitief tehuis wil bouwen. Aan elk van hen wordt een hoofdstuk gewijd. Bij de eerste twee wordt een psychologisch-beschouwende paraphrase vein het evangelie gegeven, waarin o.i. iets te veel de geest en iets te weinig het hart spreekt. Als type van de derde verloren zoon wordt André Gide's ‘Retour de l'enfant prodigue’ aangehaald en van uit zijn ‘Dagboek’ nader belicht; daarnaast wordt, als tweede vertegenwoordiger, de tragische figuur van Nietzsche, insgelijks aan de hand van zijn geschriften, geschetst. Bij elk hoofdstuk volgt dan, helemaal in de geest van de auteur van het ‘Evangelium hier und heute’ de directe vraag: und wir heute? Het antwoord daarop, in deze derde uitgave geheel omgewerkt, is weliswaar specifiek op Duitse naoorlogs-toestanden afgestemd, maar bevat een aantal moedige uitspraken en echt-christelijke stellingnamen, die zich zonder veel moeite ook op onze na-oorlogse situatie laten toepassen.
L. Monden
| |
| |
| |
Abbé André Combes: Die Heilandsliebe der Hl. Theresia von Lisieux. - Paulusverlag, Freiburg in der Schweiz, 1951, 120 pp..
Dit boek, dat een vertaling is uit het frans, wil de geschiedenis en opgang geven van de liefde der H. Theresia tot Christus. Uiteraard een moeilijke opgave. Toch weet de schrijver door met historische nauwgezetheid en eerbied de geschriften der Heilige na te gaan ons steeds dieper in haar innerlijke wereld binnen te voeren en ons te doen beleven hoe het hart van Sint Theresia werd veranderd. De trouw aan zijn opgave een onopgesmukt inzicht te geven van haar ‘Heilandsliebe’ blijkt alleen reeds uit de titels der hoofdstukken die grotendeels haar eigen woorden zijn. Onder de vele werken over Theresia van Lisieux zeker niet de minste.
J. de Rooy
| |
Léopold Levaux, Pensées et Maximes du Père Lebbe. - Editions Universitaires, Parijs-Brussel, 1951, 119 pp., Fr. 39.
Drie jaar geleden leerde Léopold Levaux het bewogen leven van Pater Lebbe - de grote apostel-figuur die zo radikaal nieuwe wegen in het missioneringswerk opging - in zijn rijke verscheidenheid kennen. Nu bundelde hij uit de brieven en geschriften van de pater de meest karakteristieke uitspraken. Al wie deze figuur benaderde of haar leerde apprecieren zal hier nogmaals de overtuigde klank van die heldere stem en het rake oordeel van dit scherp verstand kunnen beluisteren.
R.H.
| |
John Gerard. The Autobiography of an Elizabethan. Translated from the Latin by Philip Caraman. With an Introduction by Graham Greene. - Longmans, Green and Co. London, 1951, 287 pp., 18 sh.
John Gerard werd in 1564 geboren en was dus een tijdgenoot van Shakespeare. Hij studeerde in Oxford maar omwille van zijn geloof voltooide hij zijn studie op het vasteland, in Reims en Parijs. Nadat zijn eerste poging om vanuit Engeland Rome te bereiken was uitgelopen op arrestatie en een verblijf in de gevangenis, had hij later meer succes, en begon en beeindigde zijn priesterstudie aan het Engelse College in Rome. Na zijn priesterwijding werd hij in 1588 in de Sociëteit van Jesus opgenomen om het jaar daarop naar de Engelse missie te worden gezonden. Gedurende achttien jaren werkte hij in Engeland en leidde het typische leven van de priester in die dagen: vermomd trekt hij van het ene vertrouwde adres naar het andere, verdwijnt plotseling wanneer zijn vervolgers hem op het spoor zijn; brengt dagen achtereen soms door in de geniaal geconstrueerde schuilplaatsen, allen knap vakwerk van ‘little John’, de zalige Broeder Nicholas Owen: belandt in verschillende gevangenissen van London waar hij retraites geeft; hij ontsnapt uit de Tower, maar niet dan na meerdere malen kennis gemaakt te hebben met de afgrijselijke pijnigingen in zwang om een bekentenis los te krijgen. Het enige, wat aan dit priesterleven ontbreekt is eigenlijk de galg: en father Gerard klaagt zelf steeds, dat hij deze genade niet waardig was. In 1606 werd het leven in Engeland ondragelijk omdat de jacht op hem geen moment verflauwde. In het gevolg van de Spaanse ambassadeur wist hij naar het vasteland te ontsnappen. Hij werd niet meer teruggezonden maar belast met de leiding en vorming van toekomstige Engelse priesters in Leuven, Luik en Gent.
De laatste tien jaar van zijn leven bracht hij in Rome door als geestelijke leidsman van het Engelse College. Hier stierf hij in 1637.
Op verzoek van zijn Overste schreef hij een verslag van zijn ervaringen in Engeland, waarvan een Engelse vertaling in dit boek wordt gegeven.
De stortvloed van fictie heeft mogelijk de mens van vandaag afgestompt voor de werkelijkheid zoals deze in alle hardheid en wreedheid in het leven van sommige mensen naar voren treedt. Is dit niet het geval, dan is er geen reden waarom dit boek niet alle romans en detective- en moordverhalen zou overtreffen als 'n best-seller. John Gerard's verhaal is simpel, ongekunsteld, recht door zee, en zonder literaire pretenties ge- | |
| |
schreven. Maar dit geeft het verhaal een hechtheid van structuur en een pezigheid van dictie die de lezer meeslepen en menige passage als bijv. de landing in Engeland, de ervaringen bij de tortuur, het verblijf in schuilplaatsen onvergetelijk maken. John Gerard's ervaringen verschillen niet veel van die van welke martelaar ook uit die tijd en dit geeft, menen wij, dit boek een bijzondere wijding en vult de lezer met diepe eerbied voor deze Engelse priesters. Bizonder waardevol is bovendien deze autobiographie omdat het hier verhaalde leven zich afspeelt tegen een achtergrond, waarover men in de geschiedenisboeken en monographieën over die tijd weinig leest. Geen theoretische uiteenzetting van een tot ondergang gedoemd katholicisme bevat dit boek; hier staan voor ons priesters en leken, mannen en vrouwen, katholieken en hun verraders, de achtervolgers, pijnigers en beulen naast de helden die alles, hun leven niet uitgesloten, voor de Kerk en hun land over hadden, en al deze Elizabethans tonen dat de eeuw van Elizabeth meer was dan Cecil, Drake en Shakespeare, politiek en macht ter zee en het toneel met zijn weergaloos mooie stukken. Allerminst is hiermede gezegd dat dit boek voornamelijk van interesse zou zijn voor de historicus of voor de Engelsman. Zoals de bekeerling-romanschrijver Graham Greene in zijn voorwoord opmerkt, het pakkende verhaal van father Gerard leest men als een contemporain document; en onwillekeurig komt het bij de lezer op dat er niets nieuws onder de zon is, ook niet op het gebied van
geloofsvervolgingen, van bekentenis-afpersen en pijnigen.
De vertaling is even levendig als het verhaal zelf, en van een wonderlijke vlotheid. Trouwens de gehele uitgave bereikt een uitzonderlijk hoog peil. De vertaler is er, dank zij veel werk in archieven en onuitgegeven documenten, in geslaagd om vele referenties van John Gerard naar personen en plaatsen - en hiermede moest deze uiterst voorzichtig zijn om niets en niemand in moeilijkheden te brengen - te verduidelijken. Deze streng verantwoorde aantekeningen vormen een pracht aanvulling op het eigenlijke verhaal. Niet meer dan plicht is hier een woord van dankbaarheid, dat dit boek in deze pakkende vorm toegankelijk is gemaakt voor een geslacht dat, wie weet hoe spoedig, het geloof en de kracht en het Godsvertrouwen nodig heeft van de held van dit verhaal, van diens vele weldoeners ook, die door het aanbieden van een schuilplaats in hun huis zich blootstelden aan het risico van een veroordeling en zelfs van de galg. Dit is de reden ook waarom wij door een ietwat uitvoeriger bespreking bizondere aandacht willen vestigen op deze uitgave.
W. Peters
| |
A. v. Leeuwen, Mijn kleine weg. - 's Hertogenbosch, Geert Groote Genootschap, n. 658, 1950. 29 pp..
De zoon van een Ned. Hervormd predikant vindt zijn weg naar de Moederkerk en schrijft hierover, gelijk hij het zelf naar waarheid uitdrukt, eerder een meditatie dan een geschiedenis. Zijn weg is de ‘kleine weg’ van het geestelijk kindschap, en zijn meditatie is een simpele en leerzame reflexie daarop.
P. Sch.
| |
Fritz Dyckmans, Kevelaer. Das Marienheiligtum am Niederrhein. Kevelaer, Butzon & Bercker, 1951, 80 pp., 12 foto's.
Nu de recente dogmaverklaring Maria voor onze tijd als ‘die Korrektur seiner Lebensauffassung’ (blz. 3) voorstelt, wil dit boekje een beschrijving en geschiedenis geven van een harer bekende heiligdommen. De oude werken over Kevelaer zijn niet makkelijk meer te krijgen, waarom dit beknopte en fraai verluchte boekje aangewezen is voor wie in het heiligdom belang stelt.
P. Sch.
| |
Dom Hubert van Zeller, We sing while there's voice left. - Sheed and Ward, Londen, 1951, 198 pp., sh. 8/6.
Te veel devotie, te weinig geestelijk leven: dit is ongeveer de diagnose van de auteur, en in zijn boeken wil hij reageren tegen deze kwaal. Dit werkje bevat weer een vijftigtal opstellen over de meest verscheiden aspecten van het inwendig leven.
| |
| |
Meestal psychologische analyses, die voor de lezer zijn eigen toestand verhelderen. Zij zijn geheel onsystematisch, doch raak en realistisch, gegrepen uit de ervaring. De angelsaksische lezer ziet zich niet gaarne als een geval in een vooropgezet systeem. Dom Van Zeller zal bij velen een gezond verlangen opgewekt hebben dat doet zeggen: and now some food.
E.J. Vandenbussche
| |
Willibrodus Ottenhof: Jean Baptist de la Salle. - Drukkerij R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, no. 153. Opvoedkundige brochurenreeks. 1951, 96 pp., f 2.-.
Het is een voortreffelijke gedachte geweest om bij het derde eeuwfeest van deze ‘sociale voorvechter en heilige pedagoog’ zijn levenstaak wat nader te belichten. De schrijver van deze brochure doet dit op interessante wijze. Hij geeft een synthetische samenvatting van werk en methode van de grote opvoeder. Of alle ideëen en praktijken nog zo moeten worden toegepast als ze hier worden beschreven lijkt mij zeer problematisch. Toch is er veel wat ook voor onze tijd zijn waarde heeft en wat dit werk een aanbeveling doet meegeven voor allen die iets met opvoeding en onderwijs te maken hebben.
J. de Rooy
| |
Wijsbegeerte en cultuurleven
Jacques Maritain, Neuf leçons sur les notions premières de la philosophie morale (Coll. Cours et Documents). - Téqui, Paris, z.j. (1950), 200 pp., Fr. Fr. 600.
In negen lessen, die de inhoud bevatten van een cursus, gegeven in Augustus 1949 te l'Eau Vive, handelt de bekende Franse philosoof over de voornaamste grondbegrippen en problemen der algemene moraal: het goede en de waarde, het waarde-oordeel, de wereld der morele waarden, de verhouding van de morele act tot het einddoel van de mens, de uitzonderlijke situatie van de eerste vrije act, de plicht en het recht, het morele kwaad en de sanctie. Tegenover de idealistische, sociologistische en positivistische moraal verdedigt de auteur de thomistische opvatting van zedelijke handeling en verplichting. Dit alles in een zeer helder, bevattelijk en aangenaam exposé, waardoor de onverminderde actualiteit en de rijke menselijke inhoud der thomistische moraal eens te meer in evidentie worden gesteld. Dat de auteur de problemen eerder van de notionele kant dan vanuit dynamisch oogpunt beschouwt, maakt dat de lectuur van dit philosophisch boek zonder hoofdbreken kan geschieden.
L. Vander Kerken
| |
Dr W. Banning, Het Communisme als politiek-sociale wereldreligie. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1951, 239 pp., f 7,90.
Een filosofie als het dialectisch materialisme kunnen wij gemakkelijk als onzedelijk veroordelen en naast ons neerleggen. Een mens echter met een afwijkende levenshouding mogen wij slechts met eerbied benaderen, ook met hem moeten wij in liefde samenleven. Tegenover hem moeten wij onze zelfgenoegzaamheid laten varen en eerlijk trachten hem te verstaan. Dit zal ons in eerste instantie niet voeren tot een veroordeling, maar tot de beschamende ontdekking van eigen tekortkomingen. Dit is de wijze waarop Dr B. het Communisme, of liever: de Communisten benadert. Hij ziet het communistisch systeem als de dogmatiek van een beleefde sociaal-politieke verlossingsleer. Helder schetst hij hoe deze gebouwd is op Marxistische en typisch Russische gedachten en hoe zij zich in de omstandigheden der Sowjet-historie verwerkelijkte. Royaal laat hij zien wat er bereikt is: hij meent zelfs, - ons dunkt dit iets te voorbarig -, dat deze levensbeschouwing voor het Russische volk zich door het leven zelf heeft verantwoord. Waartoe dit boek ons brengt, is op de eerste plaats niet een veroordeling, maar een zelfbeschuldiging en een uitdaging om ons reëler van onze sociale plichten rekenschap te geven.
Of Dr B ons aldus voldoende heeft gegeven om onze Westerse Communisten te verstaan, aarzel ik te bevestigen. Onbewust vereenzelvigt hij het theoretisch Marxisme met de beleving er van, terwijl toch dit eerste
| |
| |
nooit de drijfkracht kon worden voor een massabeweging: daartoe moest het Russisch Marxisme worden en elders de gedaante aannemen van socialisme, sociaal-democratie enz.
T.o.v. het Russische Communisme echter, zo menen wij, brengt dit werk ons werkelijk op weg om het te verstaan. Het doet ons begrijpen dat wij de figuren in onze huidige wereld als Gromyko, de Communistische partijfunctionaris, de door Moskou uitgezonden propagandisten, au serieu moeten nemen, d.w.z. hen niet klakkeloos met een zedelijk oordeel vonnissen, maar hen verstaan als strijders voor hun idealen, en daardoor als.... een appèl aan ons Westers geweten.
Daarom is dit boek, vooral het 3e en 4e deel, lezing en overweging volop waard.
H. Hoefnagels
| |
Prof. Dr Edgar de Bruyne, Geschiedenis van de aesthetica. De Renaissance (Philosophische Bibliotheek). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1951, 316 pp.
Om alle vergissing omtrent dit jongste werk van Prof. De Bruyne te voorkomen, wijzen we de lezer er op, dat hij hier niet, eens te meer, een geschiedenis van de Renaissance-kunst zal vinden - zoals er reeds genoeg bestaan - maar wel iets heel nieuws, nl. een studie over de ontwikkeling van de begrippen ‘kunst’ en ‘schoonheid’ in de Renaissance-tijd, zoals die uit de geschreven bronnen kan worden opgemaakt. In die zin is deze originele Geschiedenis van de Aestetica een voortzetting van Prof. De Bruyne's meesterlijke Etudes d'Esthétique médiévale, ofschoon deze Geschiedenis een meer uitgesproken synthetisch karakter draagt dan de meer analytisch en monographisch opgevatte Etudes. Behalve meerdere belangrijke resultaten heeft deze conceptie nog het grote voordeel, dat ze ons, samen met de ontwikkeling van de meer objectieve aesthetische begrippen, ook nog een ontwikkeling kan schetsen van de subjectieve smaak in een aesthetisch uiterst vruchtbare periode der geschiedenis. Niet alleen is dit zeer interessant op zichzelf, maar het biedt ook aan de theoretische aesthetica - die toch altijd enigszins gevaar loopt zich in bepaalde theorieën vast te zetten - een welkome kans om haar blik te verruimen door rekening te houden met een veel rijker historische verscheidenheid inzake aesthetische beleving.
De zeer overvloedige en gevarieerde stof, die in dit boek behandeld wordt, is in drie grote delen ondergebracht: De Renaissance: de nieuwe opvatting over de mens - ‘geen vervanging van de christelijke opvatting door de heidense, maar veel meer een verschuiving, binnen het Christendom, van het monarchisme naar het lekenideaal’ (p. 34) - de nieuwe ideeën over liefde, schoonheid en gracie (Ficino en het Ficinisme), de theorieën over schilderkunst en beeldhouwkunst en de strijd om de prioriteit van de ene tegenover de andere (Alberti, da Vinci, Michel-Angelo); De tijd der Barokke Kunst: de poetica's aanvankelijk onder de allesbeheersende invloed van Aristoteles, het maniërisme (Vasari) en de muzikale aesthetiek (de aesthetiek der polyphonie en de reactie van het einde der XVIe eeuw); tenslotte De Renaissance buiten Italië, waarbij natuurlijk ook aan de Nederlanden, met het onovertroffen Schilderboek van Karel van Mander, alle aandacht wordt besteed.
L. Vander Kerken
| |
Dr J. Helbig en R. van Steenberghe De Dourmont: De Glasschilderkunst in België. II Repertorium en Documenten. - Mart. Nijhoff, Den Haag; De Sikkel, Antwerpen, 1951, 108 pp. Illustr. (75) XXV pp. f 29,10.
Dit boek is de voortzetting en voltooiing van het twee-delig werk over de glasschilderkunst in België. Dit deel geeft vooral een repertorium en documenten. Men kan hier lezen, waar de schone ramen te vinden waren, of nog te zien zijn, de onderwerpen die werden afgebeeld, de kunstenaars, de data van uitvoering, de schenkers, verdere literatuur over het onderwerp, enz.
Wanneer men dit werk heeft geconsulteerd, is men uitstekend ingelicht over het glasraam waarvoor men belangstelling heeft. Van zeer vele kunstwerken wordt bovendien
| |
| |
een goede afbeelding gegeven, zodat dit boek ook aesthetisch voldoet.
Dit is wel het standaardwerk over de glasschilderkunst in België.
C. de Groot
| |
Renato Torniai. La Danza Sacra. - uitgave: Edizioni Paoline, Roma, 1951, 457 pp., 140 illustr-
Over de historische ontwikkeling en geestelijke achtergrond van de dans vertelt ons Torniai in een rijk gedocumenteerd en geïllustreerd boek. Hij heeft ongetwijfeld vele jaren van studie gewijd aan dit onderwerp, zodat hij met grote kennis van zaken over zijn thema kan spreken. De schrijver laat duidelijk zien, hoe de dans innig met de religie samenhangt; ook hier blijkt weer, dat religieus gevoel en aesthetisch ervaren niet licht te scheiden zijn. Hij overziet zijn uitgebreide stof uitstekend, en geeft aldus een voortreffelijk synthetisch overzicht van zijn uiterst interessant onderwerp. Na 'n grondige, maar toch aantrekkelijke behandeling van zijn materie, komt hij tot een eigen aesthetica van de dans, die zeer waardevolle opmerkingen bevat. Dit boek is een belangrijke bijdrage voor de studie van de aesthetica. Bovendien kan het ook goede diensten bewijzen aan allen, die zich theoretisch of practisch bezighouden met het klassiek toneel, reidansen, enz. De uitgave is zeer goed verzorgd; de tekst is fraai gedrukt, en het platenmateriaal is zeer voldoende.
C. de Groot
| |
Ferdinand Vernocke, Het eiland Antilia. Verzen over de zee. - Lannoo, Tielt, 1951, 90 pp., Fr. 78.
In de eenzaamheid der jaren 1944-'49 schreef Vernocke deze verzen, die alle de zee bezingen, zij, ‘zuster van zijn ziel, zijn waar tehuis......’. Oude sagen, verhalen van legendarische vloothelden en conquistadores waren hem als geschenken van en herinneringen aan die beminde afwezige. Hij heeft ze vol liefde herdacht tot ze kleinoden werden vol parelmoer, smaragd en safier, vol alliteraties en het ietwat kokette dat speelt in elke nostalgie.
Aldus werd het, uit velerlei stof, een grote veelkleurige hymne aan de zee. Niet in de stoere mannentaal, die we van de auteur gewoon waren, maar als in de bekoring van het woord, dat hij ging beminnen uit heimwee naar de daad. Er is iets speels vaak in het vers dat gekunsteld aandoet en, in de kortere verzen, als vrouwelijk onbeheerst. De kern echter en het zwaartepunt van de bundel vinden we in de gedichten - vooral in het begin van het boek - waarin de zee zelf symbool wordt van de diepste levensdrang waaruit alle heimwee groeit. Talrijk zijn deze gedichten niet, maar ze zijn zuiver en rijk, zowel aan schoonheid als aan menselijkheid.
Het eiland Antilla, dit ‘mild en maagdelijk land’, ‘waar zuivere dagen duren’, Sint Brandaen, die om het eiland der Zaligen te vinden zijn stormende hellevaart doorworstelt, Icarius, die na zijn sprong naar de zon in het ziedende schuim stort, zijn polen waarheen een leven zich richt. De bekoorlijkheid in de vormbeheersing (meestal zijn het sonnetten), is hier een echte aanwinst, die ons gedichten schenkt van een klassieke schoonheid als b.v. ‘Antilla’.
De bundel werd door de auteur zelf met passende vignetten versierd.
K. Heireman
| |
Albe, Kersthallel. - Heideland, Hasselt, 1950, 30 pp., Fr. 55.
De dertien gedichten van deze plaquette, waarvan sommige reeds vroeger werden gepubliceerd, vormen een geheel rond het Kerstgebeuren. Niet zozeer door hun vorm krijgen zij deze eenheid, als wel door de inhoud en de aard zelf der inspiratie.
De vorm immers is zeer verscheiden: gaande van de kortgesnoeide, gebonden en potentieel geladen gedichten van het begin tot het breed vloeiende vers, en zelfs tot het prozagedicht, weerspiegelt hij enigszins de modaliteiten waarin Albe zich tot hiertoe wist uit te drukken.
De rijkdom echter van deze verzen blijft geankerd in de symboliek waarmee ze geladen zijn. Steeds beschouwend van aard, kringen ze om het mysterie in dit grootse heilsgebeuren. Al heeft dit ook een universele betekenis, toch beweegt zich de dichter artistiek gezien in een ten volle eigen wereld.
Hier en daar bespeuren we wel een voorkeur voor het kostbare, pretieuze
| |
| |
woord en dit wordt ook wel eens een schuilmiddel, maar de auteur spreekt in eigen beelden en in eigen taal en weet er zich weer zo in terug te trekken dat hij noch zichzelf noch het beschouwde mysterie verraadt. Zodat ook mysterie en beschouwing hier tot een rustige eenheid kwamen.
K. Heireman
| |
Robert Julian Stonor O.S.B. Stonor. A catholic Sanctuary in the Chilterns from the fifth century till to-day. - R.H. Johns Ltd., Newport, 1951, 400 pp., 21 sh.
Stonor is een uitgebreid landgoed niet zo ver van Oxford. Zijn geschiedenis, ten nauwste verbonden met de familie van dezelfde naam, geeft reden tot gerechtvaardigde trots. Het is eerbied voor zijn vaderen, waaronder meerderen die hun trouw aan de Kerk met de dood hebben bekocht, die Dom Stonor er toe bracht om in dit leesbare boek te vertellen wat er zich in en om dit stuk van het graafschap Oxford heeft afgespeeld. Het is bijna onvermijdelijk dat een dergelijk boek iets weg heeft van een familiealbum: maar het is voor niet familie-leden gezellig om dit album door te bladeren. Het is allemaal smakelijk verteld; nergens ontaardt het in een opsomming van ouders en kinderen en het opstellen van stambomen. Het is geen geringe verdienste dat bijna alle Stonor's in weinige woorden levendig worden getekend.
W. Peters
| |
Dr G. Degroote, Blijde inkomst. Vier Vlaams-Bourgondische gedichten (Klassieke Galerij nr. 59). - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1950, XXXVIII - 20 pp., ing. Fr. 25.
Dit zijn vier gedichten ter nagedachtenis van Margaretha van Oostenrijk en van Philips van Bourgondië, voor het eerst hier in een betrouwbare vorm gepubliceerd. Deze rhetorikale verzen bezitten wel meer historische dan literaire waarde, maar een publicatie als deze hebben ze beslist verdiend.
J. Noë
| |
Wetenschap
Dr. A.J.M. Wanders, In het rijk van zon en sterren. 52 figuren en 44 afbeeldingen buiten de tekst. Derde herziene en sterk uitgebreide druk. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1950. Prijs f 7.90.
Goede wijn behoeft geen krans. Een sterrekundig werk, geschreven door Dr. Wanders, behoeft eigenlijk geen aanbeveling meer. Men vindt hier dezelfde eigenschappen terug, die zijn boeken over De planeten en hun raadsels en Op ontdekking in het maanland zo aantrekkelijk maken: een levendige en klare stijl, in de causerietoon, zonder ooit banaal te worden. Weliswaar bieden de diepten van het wereldruim aan zijn speels vernuft niet zovéél aanleiding tot humoristische anecdoten, als in het knusse huishouden van het zonnestelsel, maar ook hier ontbreken niet verrassende en originele zetten.
In zijn voorwoord tot de eerste editie van 1930 geeft de schrijver te kennen, dat er vanwege de uitgebreidheid van het onderwerp geen sprake kon zijn van volledigheid, weshalve hij zich wijselijk beperkte tot een aantal afgeronde hoofdstukken, die zo goed mogelijk het gehele terrein van astronomisch onderzoek bestrijken. Reeds in 1941 verscheen een tweede, betrekkelijk weinig gewijzigde druk. Maar in de negen daarop volgende jaren heeft de schrijver, ondanks de ongunst der tijden, zich volkomen op de hoogte gehouden van de feiten en ontdekkingen van de eerste rang, die intussen hebben plaats gevonden. Zó de voltooiing van de reuzenteleskoop van Mount Palomar, waaraan een hoogst spannend hoofdstuk van 32 bladzijden is gewijd, en waarin de ‘griezelijke’ nauwkeurigheid wordt beschreven, waarmee alles is afgewerkt. Merkwaardig is de opmerking, dat de gehele Philips-sterrewacht te Eindhoven toevallig van dezelfde afmetingen is als alleen de kijkerbuis van de Hale-kijker! ‘Men stelle zich voor dat ronde en slanke gebouwtje maar eventjes ‘hangen in de lucht!’ Verder vermelden wij de nieuwe opvatting omtrent de zonne-corona, de opzienbarende vondst van radiogolven door de zon uitgezonden, de ont- | |
| |
dekking van nieuwe meteoor-zwermen met behulp van de radio, de verklaring van de verschijnselen der Nova van 1901 door Professor Oor. De schrijver heeft zijn best gedaan, alles, ook voor de leek in het vak, zo klaar mogelijk uiteen te zetten, en men kan zeggen, dat hij daarin geslaagd is, ook al wordt hier en daar van de lezer een meer dan gewoonlijk aandachtige lezing gevraagd, zoals bijv. bij de verklaring van het ingewikkelde verschijnsel van het noorderlicht. Maar de lezer zal zeker geboeid zijn door de prachtige beschrijving (in uitstekende Nederlandse vertaling) van het Noorderlicht door de Noorse schrijver S. Tromholt.
De fotografische afbeeldingen der 16 platen zijn uitmuntend en eveneens de talrijke tekstfiguren van de tekenaar Dr. J.A. Vreeswijk.
Drukfouten heb ik niet gevonden. Alleen heeft de gans van Vulpecula cum anser(e), blz. 186, haar staart-e verloren.
Nog een kleine opmerking: de sterrebeelden om de Zuidpool treft men voor de eerste maal aan, niet op de hemelglobe van Blaeu (1603), blz. 164, maar op die van Jodocus Hondius (1600), waarvan zich een exemplaar bevindt in het Scheepvaart Museum te Amsterdam - (cfr. het 13e jaarverslag 1929, pag. 42-47) - Keyser verrichtte zijn waarnemingen hoogst waarschijnlijk op Madagascar, niet op de rede van Bantam.
Een boek dat schrijver en uitgever alle eer aandoet.
Dr. J. Stein
| |
Prof. Dr Knud O. Möller, Stimulantia. Genotmiddelen en Narcotica. Vertaling uit het Deens door Greta Baars-Jelgersma en N.G. Visser. H.P. Leopold N.V., Den Haag, 1951, 396 pp., f 13.90.
Een vlot leesbaar boek vol interessante experimenteel-wetenschappelijk gefundeerde gegevens. De ontwikkelde leek komt onder de indruk van de sociale betekenis van genotmiddelen en verdovende middelen en de mens in hem wordt zich meer en meer bewust van zijn zwakke kant, die in deze studie zo proefondervindelijk gedemonstreerd wordt. Een boek voor onze tijd met problemen, die de mensen van alle eeuwen en van alle streken van de wereld hebben bezig gehouden.
De schrijvers stellen zich zuiver op medisch standpunt, nu eens meer sociaal, dan weer meer individueel therapeutisch, doch waar het hier algemeen menselijke problemen geldt en waar hier voor een groot ongeselecteerd publiek wordt geschreven, is dit standpunt beslist te eenzijdig en te naturalistisch.
Een even belangrijke kant is de etische en morele zijde van dit vraagstuk. Ware het werk zuiver vakliteratuur, dan zou een dergelijke instelling met zijn wetenschappelijk gewilde begrenzing volkomen verantwoord zijn, maar waar het de verschillende medewerkers hier en daar zelf onmogelijk gebleken is in deze psychosomatische processen zich geheel van alle zedelijke waardering te onthouden, zo ervaart men hun te eenkennige socio-biologische zienswijze toch als een tekort.
Bovendien zijn formuleringen als op blz. 13: ‘Strijd in zijn verschillende vormen, vanaf de vechtpartij en de sportwedstrijd tot de bloedige kampen op leven en dood, is dikwijls identiek met een roes; religieuse extase eveneens’ beslist oncritisch gesteld.
Op blz. 242 staat, dat in ‘de resten van een oeroude magische ritus, die hetzelfde beoogd heeft als alle andere vruchtbaarheidsriten’ ook de betekenis moet gezien worden van het ‘Christelijk Avondmaal, ongeacht de religieuse ontroering, die dit Sacrament ook nu nog aan de deelnemers schenkt. In het verre verleden beoefenden de eucharisten periodiek het drinken van wijn, welke drank zij daarbij als het onsterfelijkheid verlenende bloed van Christus opvatten. Dit gebruik nam dikwijls zulke vormen aan, dat Paulus zich genoodzaakt voelde er tegen te waarschuwen 1. Cor. II, 20-22. Me dunkt, dat hier op grond van uitwendige analogie toch te vergaande conclusies zijn getrokken, die de toets van een wetenschappelijke critiek niet kunnen bestaan.
Overigens zal deze eerlijke voorlichting zijn effect niet missen en de moreel goed georienteerde lezer zal hierin een macht van wetenschappelijke argumenten vinden om zijn persoonlijke houding t.a.v. exotische en
| |
| |
inheemse narcotica en stimulantia te helpen bepalen.
H. v. Deinse
| |
Prof. G.H.L. Zeegers, Prof. Dr A. Oldendorff, Prof. Dr W.R. Heere en Drs J. Godefroy, Artsenbehoefte en Artsenvoorziening 1950-1982. (Publicatie van het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut no. 1). Martinus Nijhoff, 's Gravenhage, 1951, 52 pp. met vele tabellen, grafieken en kaarten, f 4.90.
Deze knappe demografische en statistische studie van het medisch hoger onderwijs in het bijzonder ten behoeve van de medische faculteit der R.K. Universiteit te Nijmegen, laat zien, dat het niet zozeer een mode is medicijnen te studeren, zoals men in Universitaire kringen wel eens meent, als wel dat het mode is om het middelbaar onderwijs te volgen.
Dit Rapport van de Nijmeegse Hoogleraren is tegen numerus clausus voor medici, daar krachtige aanvoer van jonge academici nodig is wil ons land zijn vooraanstaande plaats op medisch wetenschappelijk gebied blijven houden en daar specialisering en socialisering der medische verzorging nog genoeg krachten zal opnemen, naast de medici werkzaam in de para-medische beroepen.
Na een statistische analyse van het Medisch Hoger Onderwijs volgt de berekening van de toekomstige artsenbehoefte, waarna de Katholieke aanvoerbehoefte wordt bezien in functie van de Nijmeegse Faculteit en de nodige Academische ziekenhuisruimte.
De genoemde Hoogleraren menen, dat de R.K. Universiteit ongeveer 50% van de opleiding der Katholieke artsen voor haar rekening zal nemen en in de periode 1957-1977 gemiddeld per jaar ongeveer 100 artsen zal kunnen afleveren. Wij hopen, dat de medewerking van Katholiek Nederland de gedurfde beramingen van deze commissie in het gelijk zal stellen.
H. v. Deinse
| |
Eduard Imhof: Gelände und Karte. Geill. - Eugen Rentsch, Erlenbach, Zürich, 1950, 255 pp., Fr. 22. -
Velen, die een vacantiereis maken, sluiten zich aan bij een of ander gezelschap en laten zich leiden door een vertrouwde en veilige gids; menigeen geeft er echter tegenwoordig de voorkeur aan zelf in alle vrijheid zijn dagorde te regelen en het verloop van zijn reis vast te stellen. Deze laatsten, die meer eigen initiatief willen nemen, zullen niet alleen buiten een goed kaart kunnen, maar bovendien zal hun een voorafgaande instructie van Prof. Imhof van grote waarde zijn, als ze tenminste iets meer willen begrijpen van het landschap, dit leren zien en critisch beoordelen. Deze instructie zal dan gaan over de kaart en het kaart-lezen, over afstanden bepalen en hoogte meten, over de keuze der wegen, over beken, bossen, morenen en gletschers. Geen saaie opsomming, maar duidelijke uitleg met suggestieve tekeningen en prachtige foto's zoals men ze zelden of nooit tegenkomt. Het is een waar kunstwerk geworden, uitgegeven door het Eidg. Militär-departement en dus wel op de eerste plaats bedoeld voor het leger. Overigens is bijna niemand uitgesloten; volgens de inleiding is het geschikt voor toeristen en bergbeklimmers, leraren en leerlingen, schilders en fotografen, geografen en andere onderzoekers vein de aarde.
Het is geen boek om te bekijken alléén, en om van te genieten; laatste doel is om goed voorbereid de bergen in te gaan.
J. Gerver
| |
G.J.A. Mulder. Handboek der Geografie Deel II. Geïll. - de Erven J.J. Tijl, Zwolle, 1951, 430 pp., f 19,50.
Dit 2e deel van het bekende handboek bevat hoofdstukken over biogeografie (Dr H. Hoogenraad), plantensociologie (Dr M. Adriani en Ir. J. Vlieger), anthropologie (Prof. Dr A. v.d. Broek), voorgeschiedenis van Nederland (Dr C. Hijszeler), occupatie van het landschap (G. Mulder), plaatsnamen (H. Moerman), dialecten (Dr A. Weijnen), demografie (G. Mulder).
Deze vele hoofdstukken getuigen van een grote variatie der onderwerpen in dit deel. Recensent heeft niet de pretentie over alle problemen, die hier aangesneden worden, zijn eigen zienswijze te hebben. Wel wordt duidelijk, dat dit grootse werk, dat hand- | |
| |
boek der geografie heet, ook misschien voor biologen, taalkundigen en historici van betekenis kan zijn; het lijkt mij in ieder geval, dat men voor het schrijven van de bovenstaande tamelijk ver uiteenlopende onderwerpen zeer geschikte vakkundigen heeft weten te vinden.
Het derde deel, dat binnenkort moet uitkomen, belooft ook voor de geografen bijzonder interessant te zijn.
J. Gerver
| |
Prof. Dr B.G. Escher. Grondslagen der algemene geologie. - Geïll., Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1951, 442 pp., f 16,50.
De belangstelling voor de geologie is - gezien de vele populaire werkjes, die op dit gebied verschijnen - sterk groeiend; zelfs keienboeken blijken aftrek te vinden. Wie wat dieper wil zoeken en er niet tegen opziet om ook moeilijke problemen te ontmoeten, kan beslist niet buiten dit standaardwerk van Prof. Escher, tenzij hij een boek in een vreemde taal prefereert, maar dan nog zal hij moeite hebben daaronder een zo hoogstaand werk te vinden, als het hier aangekondigde.
Het heeft geen zin hier de rijke inhoud weer te geven; wie van geologie niets weet, beginne eerst met eenvoudiger werkjes; de meer ingewijden zullen zeker niet aarzelen zich dit kostbare boek aan te schaffen. Deze 8e druk verschilt weinig van de voorgaande, maar deze is dan ook zo grondig herzien, dat alle oudere drukken in velerlei opzicht verouderd zijn.
J. Gerver
| |
Dr C.J.M. de Klerk C.s.s.R., Cultus en Ritueel van het orthodoxe Hinduisme in Suriname - Urbi et Orbi, Amsterdam, 1951, 292 pp..
Dat de literatuur over het Hinduisme, ondanks zijn indrukwekkende omvang, nog steeds, volgens de uitdrukking van Hofinger, in een ‘cosmische periode’ verkeert, bleek weer eens te meer toen voor de missionering in Suriname vastomlijnde kennis nodig bleek van het zieleleven der aldaar verblijvende Hindoes. In al de publicaties en speculaties over het Indische denken als objectivering en factor in de groei van het Hinduisme als godsdienst en wijsgerig systeem, bleek er nauwelijks of geen plaats ingeruimd voor de kennis van de concrete, typische religieuse persoonlijkheid der aanhangers. Voor de missionaris die overeenkomstig de richtlijnen van Rome moet weten wat hij van de aanwezige religiositeit der te missioneren bevolkingsgroepen moet afschaffen, vervangen of benutten is dergelijke kennis onmisbaar. In deze lacune voorzag S. door een vakkundige opsomming en commentariering van de heden in gebruik zijnde gebeden, ceremonies, wijdingsformules enz. onder de Hindoebevolking van Suriname. Deze studie van het onvervalste Hinduisme is bovendien zo opgezet dat ze mede een waardevolle bijdrage is voor de kennis van haar moederlands territorium. Kortom een praestatie die Dr de Klerk zowel als orientalist en tevens als missionaris siert.
J. Bakker - Bara (Java)
| |
Classification décimale universelle. 2.: Religion-Théologie (Fédération Internationale de Documentation, Publication no. 251). - Editiones Mundaneum S.C., Brussel, 1951, 79 pp., Fr. 80.
De decimale classificatie werd uitgedacht en opgezet om het gebruik van alle materiaal dienstig bij intellectuele arbeid te vergemakkelijken. Ontzaglijk veel tijd en inspanning zou uitgespaard worden als de grote bibliotheken, repertoria, bibliographieën deze clasificatie zo maar ineens wilden overnemen. Oude bibliotheken, uitgebreide repertoria die over tientallen jaren lopen enz. zitten echter zo vast in hun routine dat ze daar haast niet uit kunnen komen. In kleinere bibliotheken, voor een persoonlijk aan te leggen bibliographie e.d. kan dit systeem intussen wel met vrucht toegepast worden.
E.V.
| |
| |
| |
Geschiedenis
Jan Romein, Tussen vrees en vrijheid, Vijftien historische verhandelingen. - Em. Querido, Amsterdam 1950, 398 pp., f 8,90.
Bundeling van lezingen en opstellen tussen de jaren 1944-'48, varierend van het zuiver theoretisch via de cultuurhistorie tot aan het politiek actuele. Speciaal trok onze aandacht: ‘Theoretische Geschiedenis’ waarin de S. zijn zeer persoonlijke opvatting over een theoretische wetenschap der geschiedenis weergeeft, ‘Toynbee's studie der geschiedenis’, ‘Huizinga als historicus’ en een meesterlijke ‘Schets ener cultuurgeschiedenis van de negentiende eeuw’.
Het spreekt vanzelf, dat over menig hier behandeld onderwerp een discussie zeer nuttig zou zijn. In deze korte recensie kunnen wij slechts één punt aangeven waarom al onze discussies met R. zouden draaien: het apriori van zijn marxistische wereldbeschouwing, of zoals wij hier geciteerd lezen: prof. Romein ‘als vertegenwoordiger van het linkse onkerkelijk deel van Nederland’ (299). Dit is weliswaar volgens de S. een terrein waar ‘veel te twisten, maar weinig te redeneren valt’ (109), doch wij zouden, in groter vertrouwen op de rede dan dit rationalisme toch ook hier graag de rede haar woord laten meespreken om de onredelijkheid van dit rationalistisch apriori aan te tonen. In ieder geval betreuren wij het voor de historische wetenschap, dat deze dogmatisch aangenomen wereldbeschouwing een groot man en groot wetenschapper voor bepaalde waarden in de geschiedenis blind maakt en zelfs hier en daar onjuist doet zijn. Met deze geslotenheid voor de volle werkelijkheid komt juist zijn ‘geloof in de werkelijkheid’ (143) in strijd.
J.H. Nota
| |
Prof. Dr G. Castella, Geschiedenis van de Pausen, vert. door P. v. Veen, - Romen & Zonen, Roermond, Maaseik, 1951, In 20 afl. Per afl. 2,75.
Deze 8e aflevering is in de geest van de vorige: een korte en duidelijke beschrijving van de werkzaamheid der pausen van de Contra-Reformatie vanaf Pius IV tot Gregorius XV (1559-1623). Slordigheden zijn ook in deze aflevering niet voorkomen. Op blz. 229 is er sprake van een edict van ‘Econen’; op blz. 230 wordt een godsdienstgesprek te Parijs gehouden, dat echter in de geschiedenis bekend staat als het ‘Colloque de Poissy’. Opnieuw worden de pausen mishandeld: Sixtus V wordt Sixtus VII (blz. 239), Urbanus VII wordt Urbanus V (blz. 243), Pius V wordt Paulus V (blz. 253). De bul tegen koningin Elizabeth wordt uitgevaardigd op 25 Februari, maar zonder vermelding van het jaar (blz. 232) en op blz. 256 zegt de schrijver: ‘in hetzelfde jaar’, ofschoon in de verste verte geen jaartal te vinden is. Een lijst van corrigenda aan het einde van het werk zal niet overbodig zijn.
K.J.D.
| |
Prof. Dr G. Castella, Geschiedenis van de Pausen vert. d. P. v. Veen - J.J. Romen & Zonen, Roermond; 1951, In 20 afl. Per afl. f 2,75.
Afl. 9. Deze aflevering behandelt het grootste deel van de 17e eeuw, van Gregorius XV, gestorven in 1623 tot paus Innocentius XI (1676-'89). Het is de tijd, waarin de invloed en het aanzien der pausen wordt teruggedrongen, niet het minst door het absolutisme der katholieke vorsten.
De strijdvragen over het proces-Galilei, over het Jansenisme en het Gallicanisme worden, volgens de opzet van dit werk, kort, bondig en klaar uiteengezet. Aan de kerkgeschiedenis wordt zoveel plaats ingeruimd dat aan de geschiedenis der pausen persoonlijk iets tekort schijnt gedaan.
K.J.D.
| |
Dr J.S. Bartstra, Handboek tot de staatkundige geschiedenis der landen van onze beschavingskring van 1648 tot heden. Derde deel (1815-1871), - L.C.G. Malmberg, 's Bosch, 1951, 455 pp., ing. f 17,50.
Sinds, op voorstel van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde, de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde aan Dr Bartstra de prijs voor Meesterschap in 1950 heeft toegekend, is het vele en het uitstekende werk van deze geleerde tot een bredere lezerskring doorgedrongen. Het oordeel, dat de Commissie over de reeds eerder verschenen geschriften uitsprak: ‘hij paart critisch en conscientieus onderzoek aan eigen visie en aantrekkelijke voordracht’ geldt in niet mindere mate voor het thans verschenen derde deel. Het
| |
| |
wekt bewondering en verbazing, dat één persoon zo succesvol de uitgebreide stof beheerst, die meestal slechts in samenwerking behandeld wordt. Voor de werkkracht, de eruditie en het bezonken oordeel van deze historicus kan men niet anders dan respect hebben. Dit z.g. ‘Handboek’ maakt het aanschaffen van buitenlandse werken over de algemene geschiedenis vrijwel overbodig. De bibliographie beperkt zich uiteraard tot de beste werken van algemene aard. Ook dit deel is voorzien van een aantal synchronistische tabels, die de orientatie in de samenhang der feiten vergemakkelijken. Er zijn maar weinig uitlatingen, die een katholiek anders zou wensen. Zo b.v. (blz. 5) overschat de schrijver de ‘Zuiveringsdemonstraties’ in Frankrijk, die hier te lande en ook elders plaats hebben onder de naam van ‘missie met Kruisplanting’. Bevreemdend is, dat B. zegt: ‘De beraadslagingen van het Concilie waren geheim, maar zoveel is er toch wel van uitgelekt’ etc., terwijl hij in de ‘Literatuur’ naar Granderath verwijst, die de geschiedenis van het Vaticaans Concilie in alle bijzonderheden, al jaren geleden heeft opengelegd.
K.J.D.
| |
Jan Romein, De Biografie. - Em. Querido, Amsterdam, 1951, 237 pp.
Dit boek is ‘de uitwerking van een college gegeven aan de candidaten in de geschiedenis van de Amsterdamse Universiteit’ (p. 7), maar is in de grond een bezinning op de geschiedenis en op het wezen van de biografie en tevens een ‘inleiding tot, geen handleiding voor het schrijven van een biografie’ (p. 222). De twee eerste hoofdstukken handelen over de biografie in Europa en in de Nederlanden vanaf de oudste tijden tot aan de eerste wereldoorlog; hieruit blijkt dat Nederland weinig belangrijks in dit genre voortbracht. Daarop zoekt de auteur naar de kenmerken van de moderne biografie (sinds de eerste wereldoorlog) en geeft als dusdanig op: 1. de onbevangenheid en de waarheidsdrang van de biograaf, 2. zijn psychologisch doordringingsvermogen en 3. de gecompliceerdheid van het psychische beeld. De twee laatste hoofdstukken handelen over de methode en, meer tot het practische afdalend, de techniek voor het schrijven van een biografie. Prof. Romein, die onder alle Nederlandse historici zich het meest met het probleem van de geschiedenis, van haar wezen en zin, bezighoudt, heeft ons hier een eersterangswerk geschonken. Wie zich aan het schrijven van een biografie wil zetten, moet zich eerst dit boek eigen maken, en wie biografieën critisch wil lezen, zal hier tal van nuttige aanduidingen vinden.
M. Dierickx
| |
Romans
Daan Meesters, De bruggenbouwer (Davidsfonds, Gulden reeks, nr. 392). - Davidsfonds, Leuven, 1951, 332 pp., ing. Fr. 56, geb. Fr. 80.
De (figuurlijke) bruggenbouwer is Arnold Doreman, een proleet uit het Gentse, die wil ‘rijk worden omdat het de armoe was die hem met de gevangenis deed kennismaken’. Zonder een ploert te zijn, is hij toch weinig kieskeurig wat de middelen betreft om zijn doel te verwezenlijken. Tot hij tenslotte op het rechte pad gebracht wordt door zijn ‘geweten’, Broer Vijs, die het, vreemd genoeg, in zijn eigen handel en wandel niet zo nauw neemt.
Men kan de schrijver, die met deze roman wellicht debuteert, een zeker talent niet ontzeggen, al vertoont ‘De Bruggenbouwer’ zowat alle fouten van beginnelingen in het vak. Meesters mist maatgevoel. Vandaar het omslachtige in de compositie, het irreële in zijn karaktertekening, het burleske in bepaalde beschrijvingen, enz. In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister. De stijl doet wat gezocht aan, en de taal is niet steeds zuiver op de graat. Kortom: kopergeld in de gulden reeks.
F. De Graeve
| |
| |
| |
Erik West, Geboortegrond (Davidfonds, Leuven, 1951, 218 pp., ing. Fr. 52, geb. Fr. 76.
Dit boek, dat bijna evenzeer een kroniek als een roman mag heten, verhaalt het leven van - en rond een erg sympathieke Hollandse handelsman, Jilles Gelok, in een klein gehucht van een eiland in de Scheldemonding, terwijl dit gehucht volop gemoderniseerd wordt. De lezer ademt met volle teugen de sfeer in van dit boek, die de sfeer is van het dorpje zelf: weldadige kerngezonde lucht. Het werkje is geschreven in een prettige, bondige stijl, die een enkele maal wel wat kortademig dreigt te worden. Warm aanbevolen.
F. De Graeve
| |
Maria de Lannoy, Kleine nachtmuziek (Davidsfonds-Volksreeks, nr. 388). - Davidsfonds, Leuven, 1951, 316 pp., ing. Fr. 48, geb. Fr 72.
Met Clara Maria dreigt het geslacht Yde van Bierk te zullen uitsterven, wanneer zij, enige dochter, met blindheid geslagen wordt, en al haar bezittingen verliest. Maar goedheid, muziek en liefde doen haar weer in het leven geloven.
Het soms wat dunne gegeven wordt gepast en handig gestoffeerd met herinneringen uit de geschiedenis van het geslacht, zodat het geheel, op een paar zwakke bladzijden na, een bekoorlijk volksboek vormt, dat trouwens met de Vliebergh-prijs bekroond werd. De niet onaardige stijl, goed in de sfeer van het onderwerp gehouden, wordt hier en daar ontsierd door een enkel provincialisme. Alles samen, al blijft het kleinkunst, toch een fijn werkje van een begaafde schrijfster.
F. De Graeve
| |
Alexandra Orme, De Russen komen. Vertaald uit het Pools door Fr. van Oldenburg Ermke. - Nederlands Boekhuis, Tilburg; ‘Heideland’, Hasselt, 1950, 368 pp., ing. Fr. 95, geb. Fr. 115.
Humor schijnt in deze brutale tijd nog het sterkste wapen te zijn van de Westerse mens tegenover de geweldige massas uit het Oosten. Hierin zou trouwens het verschil liggen tussen de Westerling en de Rus, dat deze laatste niet in staat is met zich zelf te lachen. De auteur, een Poolse dame, in 1939 naar Hongarije gevlucht, en aldaar gehuwd met een lid van de landadel, een diplomaat, beschrijft ons met een van fijne humor en delicate vrouwelijkheid sprankelende taal, de ‘bevrijding’ door de Russen van een klein Hongaars dorpje Mora. Zij herkent in de soldaten en officieren, waartegen zij soms het goed en de bezittingen van haar familie, en enkele keren ook haar leven moet verdedigen, dezelfde russische mens, zoals zij, en wij met haar allen, hem leerden kennen in Tolstoi en Dostoiewski: een man met het goede hart van een primitief en jong volk, met zijn argeloosheid ook en simpele verwaandheid, maar ook met de extremen van geweld en sluwheid, wanneer hij eenmaal vernederd wordt, of simpelweg grondig dronken is. Het is een echte ‘handleiding’ voor een russische bezetting, meer nog, een interessant document van volkerenpsychologie van de hand van een ontwikkeld, wijs en goed mens. Geen haat spreekt in dit boek; ook niet veel godsdienst, maar toch echt gedegen menselijkheid.
P. Fransen
| |
Mr Jan Kruysman, De moeilijke vlucht. - De Fontein, Utrecht, 1951, 239 pp.
‘De moeilijke vlucht’ speelt zich af in arbeiderskringen in een plaatsje in Twente. Een jonge arbeider tracht de arbeidersstand te ontvluchten, geraakt in een moeilijk en zwaar zielsconflict, doch komt in en door zijn strijd tot het besef van zijn macht als mens en christen en geeft zijn vlucht op.
Er komen gezonde en levensechte figuren in dit boek voor; inderdaad mensen van vlees en bloed. Een enkel bezwaar is of de gedachtengang van deze of gene arbeider niet een beetje te hoog gaat. - Een vlot en vloeiend geschreven boek dat van harte aanbevolen wordt.
Joh. Heesterbeek
| |
A. van Houte, Krijgstocht van Pater Bernard. - Het Thymfonds, Den Haag, 1951, 304 pp.
‘Een roman, die in verre landen speelt, geschreven door iemand, die wat te vertellen heeft en land en volk uit eigen jarenlange ervaring kent’, aldus in ‘ten geleide’ van van Oldenburg Ermke. Een zeer boeiende missieroman, in de beste zin des woords.
| |
| |
Plaats der handeling zijn de Salomonseilanden. Een prachtig voorbeeld van missionarisleven, met zijn vele en veelsoortige moeilijkheden; zijn grote desillusies; zijn moeizaam werken wat door anderen weer teniet gedaan wordt; zijn onbreekbare ijver, en zijn gerechte hoop en verwachting op een gezegende toekomst. De figuur van pater Bernard staat hier ten voeten uit. De korte inhoud te geven is hier niet wel doenlijk; men leze dit boek. De liefde tot en ijver voor de missie zal er ten stelligste door versterkt worden.
Joh. Heesterbeek
| |
Arie van der Lugt De gekke dokter. Een streekroman uit de eindeloze polder. - De Toorts, Heemstede, 1951, 253 pp.
Als de lezer kennis genomen heeft van dit boek, vraagt hij zich met enige verwondering af wat de omslag moet beduiden. Het oude, ietwat onbenullige mannetje daarop afgebeeld, geeft wel allerminst weer de figuur van ‘de gekke dokter’. Deze laatste is eerder een krachtpatser dan een burgermannetje. A. v.d. Lugt weet een degelijk-geconstrueerd verhaal te schrijven; eenvoudig, levendig en natuurlijk. En dit zijn geen geringe kwaliteiten. Van de streekroman bezitten wij langzamerhand een respectabel aantal; toch vraagt de lezer na lezing van ‘de gekke dokter’ zich af of de ondertitel ten volle gewettigd is. Staat de gestalte van de dokter niet te los van de streek. M.i. is de eenheid, de gebondenheid van gestalte en streek slechts ten dele bereikt. Overigens van harte aanbevolen.
Joh. Heesterbeek
| |
Erik West. Gisteren was het zomer. - Het Thijmfonds, Den Haag, 1951, 260 pp.
Een verhaal dat voor het katholiek gezin, dat een goed-geschreven en spannend boek verlangt waarvan de inhoud gezond is, met recht kan aanbevolen worden. West verstaat de kunst een vlot en zielkundig-gefundeerd verhaal te schrijven. Moderne complexen en interne verwikkelingen blijven afwezig.
Een aangenaam leesboek.
Joh. Heesterbeek
| |
Minus van Looi, Het geslacht Van Hoogeneik. - ‘Heideland’, Hasselt, 1951, 251 pp., ing. Fr. 85, geb. Fr. 110.
In drie generaties wordt hier de groei en de kortstondige grootheid verhaald van de Van Hoogeneik's, de harde meesters van het landgoed Taxandria. Zij erkennen slechts één wet: die van het behoud van hun geslacht, dat eeuwig moet zijn als de grond waarop het leeft. Daarvoor geeft de derde en laatste heer van Taxandria alles prijs: zijn geloof, het leven van zijn vrouw, zijn persoonlijke eer. Maar in een jarenlange worsteling met de ‘sterkere arm van O.L. Heer’ moet hij zich eindelijk gewonnen geven en het hoofd buigen. Met zijn korte, vaak scherpe stijl, weet de schrijver aan de vele tegenstellingen van het dagelijkse leven een fellere kleur te geven; de toon blijft echter altijd mild en waarachtig. De bouw van het geheel is, vooral naar het einde toe wel wat onsamenhangend: een goed volksboek, zonder grote diepgang, maar gezond en boeiend.
L. Verbeeck
| |
Hendrik Prijs, Geuzenvesper. - ‘Heideland’, Hasselt, 1951, 245 pp., ing. Fr. 85, geb. Fr. 110.
Een historische roman die speelt in het St. Truiden van de woelige jaren om 1566. De kern van het verhaal bestaat in de verhouding tussen de brutale ketter-predikant en de katholieke weversdochter Mayke.
De auteur wil een historisch beeld geven van de voornaamste gebeurtenissen binnen het St. Truiden in die roerige dagen, en dat geeft aan het boek zijn waarde. Doch er zit te weinig diepgang in en de geforceerde stijl (met iets van Walschap en Elsschot) werkt hinderlijk.
J. Noë
| |
Robert Franquinet, Mijn hart zal niet vrezen. - Winants, Heerlen; Sheed and Ward, Antwerpen, 1951, 190 pp., Fr. 95.
Een jonge Hollandse priester, vol vuur en ijver, ‘missionaris’ in een corrupt dorp van het naoorlogse Frankrijk. Het contrast wordt sterk episodisch uitgewerkt, met een voorkeur voor het naturalistische detail
| |
| |
maar steeds met een bijna tedere liefde voor de mensen. De jonge pastoor is een held, en de mensen, met wie hij in zijn parochie te doen heeft, worden fel getypeerd om een pakkend beeld te geven van de toestanden, waarmee de moderne zielzorg te kampen heeft. Als dan op het einde van de roman, de priester aan een duistere wraak ten offer valt, bemerkt de lezer ineens hoe innig dierbaar hem deze simpele heraut van Gods genade was geworden.
A. Poncelet
| |
Varia
Douglas Hyde, Ik speelde op rood. Nederl. vert. van Dr Martink. Engelse titel: I Believed. - Hofboekerij, Heemstede, 1951, 252 pp.
Onlangs verscheen bij de Hofboekerij te Heemstede de onverkorte Nederlandse editie van ‘I believed’ het schokkende bekeringsverhaal van de Engelse communistenleider Douglas Hyde.
De Nederlandse vertaling kreeg tot titel ‘Ik speelde op rood’, waarbij gedoeld wordt op het strategisch spel dat de communisten om Engeland speelden. Wij verwijzen naar het Juli-nummer 1951 van ons Tijdschrift (K.C.T. Streven Jrg. IV - Deel II, nr 10) pp 418, waar een uitvoerige bespreking van I Believed is opgenomen.
M.S.
| |
J.W. Kerssemakers S.J. Eloquentia Sacra, II. Gods woord in mensenmond. Studiemateriaal bij de Gewijde Welsprekendheid. - N.V. Dekker en Van De Vegt, Utrecht, Nijmegen, 1951, 188 pp., f 6,90 en f 8,50.
Het is een goede gedachte geweest van P. Kerssemakers, om het derde deel van zijn cursus in de rhetorica te verrijken met een theologie van de Gewijde Welsprekendheid. Daardoor moet dit boek de belangstelling wekken van iedere priester, ook wanneer hij reeds lang zijn predikambt heeft uitgeoefend.
Een ijverig, toegewijd vakman blijft zich steeds voor de ontwikkeling van zijn vak interesseren. Welnu, de bekwame redenaar zal ongetwijfeld ook in dit rijke boek veel belangrijks aantreffen.
Wat ons bijzonder opvalt in dit derde deel, is de grote belezenheid van de schrijver in de H. Schrift. Dit getuigt van liefde voor Gods woord, van liefde ook voor zijn onderwerp. Bovendien weet hij, door goede voorbeelden anderen eveneens bewondering voor de H. Schrift bij te brengen. 't Verwondert daarom niet, dat de eloquentie van het Oude en Nieuwe Testament het grootste gedeelte van dit boek beslaat. Als een nuttige aanvulling geeft P. Kerssemakers ons in de laatste dertig pagina's een beschouwing over het brevier als bron voor onze preken. Ook dit gedeelte wordt met vele voorbeelden uitstekend toegelicht.
Dit boek moet iedere priester bezitten. Het zal, na studie, zijn preken verdiepen en zijn gesproken woord verrijken met de wijsheid vein Gods woord.
C. de Groot
| |
Mgr K. Cruysberghs, Groten uit ons volk (Davidsfonds Guldenreeks nr. 389). - Davidsfonds, Leuven, 1951, 172 pp., geïll., ing. Fr. 36, geb. Fr. 60.
In een eenvoudige, vlotte taal vertelt Mgr Cruysberghs over mensen en dingen die hem na aan het hart liggen, over pastoor Nerinckx, de verbannen priesters in Frans Guyana, pastoor Van Haecht: dit alles uit de Franse tijd; verder over de gelukzalige zuster Maria-Amandina van Schakkebroek, martelares, over P. Damiaan, pastoor Dergent en over onze pauselijke zouaven. De bundeling van deze vroegere radiotoespraken en verspreide artikels was een uitstekend en nuttig idee.
J. Noë
| |
Huldeboek Antoon Vander Plaetse. - Lannoo, Tielt, 1951, 202 pp., Fr. 160.
De 16 bijdragen van dit huldeboek zn gewijd aan de persoon van Antoon Vander Plaetse, aan beschouwingen over de voordrachtkunst, aan de geschiedenis van het Vlaamse to- | |
| |
neel en aan de algemeen beschaafde taal.
Weinige mannen in dit land hebben zo fel en zo vurig in dienst gestaan van de volksverheffing door middel van toneel en voordracht als de sympathieke, de bewonderenswaardige Vander Plaetse. Daarom is dit huldeblijk welverdiend.
Buiten de twee hoofdstukken over de ‘held’ zelf, vernoemen we vooral V. Celens beschouwing over spreek- en schrijftaal in Frans-Vlaanderen, V. Verstegens ‘De koninklijke Vl. Academie voor taal- en letterk. en het algemeen beschaafd’, en A. Demedts' ‘Proeve van overzicht van de moderne Vlaamse toneelletterkunde’.
J. Noë
| |
H. van Straelen, S.V.D., Through Eastern eyes. Conferences given at The Lay Mission School Grailville, Loveland, Ohio. - Grailville, 1951, 161 pp., 17 platen, geb. f 3,50.
Wie de gelegenheid had een voordracht bij te wonen van Pater van Straelen, zal in deze gebundelde conferenties met genoegen de warme toon en de boeiende verteltrant van de uitnemende spreker terugvinden. De bekering van Azië, het grootste werelddeel met meer dan de helft van de wereldbevolking, is een zwaar probleem. De oosterse mentaliteit mag de westerling vreemd toeschijnen, maar even vreemd is de westerse mentaliteit voor de oosterling. Wil men de Kerk vestigen in het Oosten, dan moeten wij die volkeren en landen leren bekijken met oosterse ogen. De niet gemakkelijke kwestie van de adaptatie wordt hier op zeer concrete wijze gesteld. Het wordt ons bang om het hart wanneer wij denken aan al de moeilijkheden die moeten worden opgelost. Juist over die oplossingen hadden wij gaarne wat meer vernomen, hoewel we toch moeten bekennen dat wanneer iedereen de problemen duidelijk zal inzien, er reeds een hele stap vooruit is gezet.
J. Talloen
| |
James G. Needham, About ourselves. Man's development and behaviour from the zoological viewpoint. - Allen and Unwin, Londen, 1950, 276 pp., geïll., geb. 15,-.
Het ‘ken U zelf’ van de griekse wijsgeer sluit voor de moderne mens ook de wetenschap in van zijn lichamelijke verbondenheid met het dierenrijk. Het boek van Needham wil deze verbondenheid de lezer voor de geest brengen in de meest eenvoudige termen en met de meest eenvoudige voorbeelden. Het behandelt de klassieke biologische gegevens. Er wordt echter wel een beetje te weinig waarde gehecht aan de problematiek en de wetenschappelijke betekenis van deze gegevens, zodat het geheel nogal oppervlakkig is. Dit geldt vooral voor het tweede gedeelte waar het gaat over het sociaal en psychologisch aspect van de dierlijke en menselijke stammen.
A.R.
| |
A. van Tongeren, Werken in groepsverband, Opvoedkundige Brochurenreeks, Drukkerij R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1951, 64 pp., f 1,25.
Op levendige wijze wordt in dit nummer van de bekende Opvoedkundige Brochurenreeks het werken in groepsverband op B.L.O.-scholen besproken. De grote bedoeling hiervan is deze kinderen, die vooral te kort schieten in sociaal besef, in onderlinge samenwerking, spelenderwijze als het ware, maatschappelijke deugden bij te brengen. Uitdrukkelijk echter zegt de schrijver, dat hij zijn pleidooi voor het groepswerk niet beperkt wil zien tot de B.L.O.
Aan alle leerkrachten wordt dit boekje vein harte aanbevolen.
Dr Nic. Perquin
| |
A.L.N. Kramer Sr, Kamus Indonesia. Indonesisch-Nederlands en Nederlands-Indonesisch. Tweede vermeerderde en verbeterde druk. - 's-Gravenhage, Djakarta, G.B. van Goor, 1951, 508 pp.
Dit is een goed bruikbaar en op de praktijk ingesteld woordenboek. Veel nieuwe termen zijn er in opgenomen, en het biedt het voordeel om in één deel zowel Indonesisch-Nederlands, als Nederlands-Indonesisch te geven. Deze tweede druk is in de nieuwe spelling en uitgegeven in de uitstekende en bekende afwerking van druk en band, eigen aan de woordenboeken door de firma van Goor uitgegeven.
C.N.
|
|