| |
Boekbespreking
Godsdienst
Mgr Karel CRUYSBERGHS, Tu, Trinitas Unitas. - N.V. Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1951, 304 pp., Fr. 90.
Sinds 1921 volgen de boeken van de vermaarde kanselredenaar elkaar in zeer snel tempo op. Dit is het laatste deel van vijf meditatieboeken voor priesters. In een losse, o.i. wat slordige stijl, waar de stem van de redenaar, - hoe kan het anders? - op iedere bladzijde opklinkt, behandelt de geëerde schrijver verschillende theologische tractaten. Om zijn rijke inhoud, die getuigt van grote belezenheid en diepe studie, om zijn uitgebreide, goedgekozen citaten, kan het boek warm aanbevolen worden aan iedere priester, die niet bang is voor enigszins zware kost. Jammer dat stijl en woordkeuze iets te veel aan het Latijn herinneren.
A. Fransen
| |
| |
Romano GUARDINI, Initiation à la prière, trad. par Jean Minéry, S.J. - Alsatia, Parijs, 1951, 240 pp.
Onnodig hier nogmaals de lof te verkondigen van Guardini's Vorschule des Betens: de eenvoud en diepgang der religieuze gedachte, de juistheid der phenomenologische beschrijvingen, de klassieke soberheid en literaire perfectie van de vorm.... dat alles maakt het tot een meesterwerk en is voldoende bekend. Zulk een werk is een vertaling overwaard. Gelukkig heeft de vertaler zich zeer goed van zijn taak gekweten, die allesbehalve gemakkelijk was: van ieder woord immers kan men zeggen wat de auteur zei van zijn titel: 'es wurde mit Bedacht gewählt'. Soms doen de korte, op het duits afgemeten zinnen wel wat dor en kortaf aan: er moest wel iets verloren gaan van de levende beweging, van de rustige polsslag die men in het oorspronkelijke steeds aanvoelt. Ongetwijfeld is esthetiek niet een eerste vereiste waarnaar men de vertaling van een religieus boek moet beoordelen, maar als de vorm zelf van een boek de feilloze vertolking is van de ziel?
R. Leijs
Hendrik MANDE, Een boekje van drie staten. Bloemlezing... door B. Spaapen, S.J. (Bloemen van 'Ons Geestelijk Erf', N.R. nr 4). - Lannoo, Tielt, 1951, 80 pp., Fr. 42.
Hendrik Mande, soms de 'Ruusbroec van het Noorden' genoemd, heeft bij de Broeders van het Gemene leven te Deventer, en later in Windesheim en Delft door zijn vele kleine geschriften over mystiek en spiritualiteit veel bijgedragen tot de verspreiding van de hoge Vlaamse mystieke traditie. Niet zo oorspronkelijk, als men eerst dacht, lijken zijn werkjes meer op goede bloemlezingen van de beste mystieke schrijvers uit het Westen. Toch bewaart hij zijn eigen aard en trant, vooral in zijn verschijningsverhalen, die hij meest in de vorm van 'exempelen' geeft. B. Spaapen geeft ons in heldere taal een goede keuze uit zijn werk. Ter lezing aanbevolen ook aan vrome leken en priesters, die niet gespecialiseerd zijn in het Middel-Nederlands.
P. Fransen
Prof. Mag. Dr G. KRELING O.P. De tenhemelopneming van Maria. - Uitgave No 657 van het Geert Groote Genootschap Mariënburg, 's Hertogenbosch, 1951, 16 pp.
Van niet-Katholieke zijde werden allerlei fantastische en profane motieven naar voren gebracht ter explicatie van de dogmaverklaring van de Tenhemelopneming van Maria. Prof. Kreling stelt hier tegenover in een helder en rustig betoog hoe de kennis van dit leerstuk gegroeid is uit het geloofsleven der H. Kerk. Een uitstekend geschriftje zowel voor Katholiek als voor niet-Katholiek.
A.W.
Dagmisboek met uitleg, vesperale en rituale (Het Keizerberg-missaal). J.J. Romen en Zoon, Roermond, 1950, 2004. pp.
Onder de zeer goede missaals die de laatste tijd ten gebruike der gelovigen werden uitgegeven, neemt het Keizerbergmissaal zeker een eervolle plaats in. Het werd samengesteld onder de deskundige leiding van de bekende liturgist Dom Capelle te Leuven. De Nederlandse vertaling naast de Latijnse tekst is zeer goed verzorgd. Behalve alle misformulieren zoals zij gevonden worden in elk volledig missaal, vinden we hier de vespers en completen van Zon- en feestdagen, het volledig officie van Kerstmis en van de Goede Week, de volledige ritus der Sacramenten en de Liturgie der overledenen, terwijl aan het einde ook het volledig feesteigen van de Nederlandse bisdommen is opgenomen. Voor de Mis en voor de delen van het kerkelijk jaar staan korte maar zeer verhelderende inleidingen. Het aantal verwijzingen is gering. De typografische verzorging is heel goed.
A.W.
Cardinal SCHUSTER, Saint Benoît et son temps. Franse vert. door Dom. J.B. Gai. - Laffont, Parijs, 1950, 418 pp.
De kardinaal-Aartsbisschop van Milaan, zelf Benedictijn, geeft ons hier een degelijke, wetenschappelijke studie over de H. Benedictus. De bijzondere moeilijkheid voor het schrijven van een dergelijke biografie begedicht van Marcus Poeta en de Benedictijnerregels de enige bron bestaat hierin, dat, behalve een kort
| |
| |
staat in de 'Dialogi' van de H. Gregorius de Grote; deze Dialogen echter zijn geen eigenlijke levensbeschrijving maar een soort 'Fioretti' van de H. Benedictus, waarin de volle aandacht gaat naar de mirakelen van de grote ordestichter, terwijl zijn leven en activiteit amper worden aangeraakt. Door een grondige studie van het politieke, godsdienstige en ook economische milieu en vooral door een uitnemende kennis van het toenmaals heersende recht, is de auteur er toch in geslaagd ons een levende en handelende heilige voor ogen te toveren.
Van af zijn geboorte te Nursia omstreeks 470, volgt hij Benedictus gedurende zijn studiën te Rome, zijn eremietenleven te Enfide en te Subiaco, zijn kortstondig abbiaat in een laag gevallen abdij, zijn verder leven te Subiaco als overste van twaalf kloosters, en tenslotte zijn verblijf op Monte-Casino van 529 tot op zijn sterfdag: 21 Maart 547. De ontmoeting van Benedictus met Totila, de laatste samenkomst van de heilige met zijn zuster, de H. Scholastica, en tal van andere episoden zijn pittoresk geschilderd.
Indien er, naar onze twintigste-eeuwse smaak, al te veel mirakelen verteld worden, dan ligt dit aan de eerste en enige biografie van Benedictus. De talrijke teksten, met zelfs af en toe een paar Griekse woorden, onderlijnen het strict wetenschappelijke van deze studie, maar zullen wellicht een ruimer lezerspubliek enigszins afschrikken. Met verbazing lazen wij dat 'l'abbé Gersen' de auteur van de 'Imitatio Christi' is (p.87): de Italiaanse wetenschap mocht op dit punt wel enige vorderingen maken! Maar al met al hebben wij hier een goed geschreven, degelijke en betrouwbare biografie van een der grootste ordestichters en een der grondleggers van de Westerse Christelijke beschaving, en daarom verdient zij ruime verspreiding.
M. Dierickx
Mensch und Gemeinschaft in christlicher Schau. Dokumente. Hrg. von Dr Emil MARMY. Paulusdruckerei, Freiburg i.d. Schweiz, 1945, 995 pp. Fr. 19,50.
Dit prachtwerk bereikt ons eerst heden. Het beoogt een samenvatting te geven van de leer der kath. Kerk over mens en gemeenschap en is samengesteld uit pauselijke documenten. Deze worden alle in hun geheel weergegeven en door verdere bibliographische verwijzingen gesitueerd. Uiteraard moesten de samenstellers daarbij een keuze maken waarbij zij zoveel mogelijk oudere teksten door nieuwe vervingen, bv. Casti connubii i.pl.v. Arcanum divinae Sapientiae. Gregorius XVI opent de rij, maar het grootste gedeelte is van Leo XIII, Pius XI en Pius XII. Een uitvoerig zakenregister maakt het werk tot een nog rijker bezit. Een ernstige, onbegrijpelijke lacune is het volledig ontbreken van de encyclieken Mens nostra over de Geestelijke Oefeningen en vooral van Miserentissimus Redemptor over het H. Hart.
J. Nota
Charles JOURNET, Collection 'Débats et Litiges': 1. La naissance de la foi; 2. Communisme ou christianisme; 3. Propriété chrétienne et pauvreté chrétienne; 4. Les images; 5. La sainte Messe; 6. Le Quiétisme. - Editions St. Paul, Fribourg (Zw.), 1951, 32-44-36-33-28 en 25 pp., Zw. Fr. 0,80-0,90-0,80-0,80-0,70 en 0,70.
Deze vlugschriften, alle van een bekend theoloog en publicist, munten uit door klaarheid, bevattelijkheid, overtuiging. De keuze der onderwerpen werd te Freiburg wel meer bepaald door de eisen van de protestantse controverse: in elk deeltje nochtans kan ook de nederlandse lezer rijke inzichten winnen omtrent een essentieel aspect van zijn geloof.
R. Leijs
Schwester ANGELA, Ursuline, Im Lichtkranz der Engel. - Verlag Ars Sacra, Josef Müller, München, z.j., 46 pp., 4 afb. DM. 0,60.
Rationalisme, natuurwetenschappen en niet minder de sentimentele afbeeldingen hebben in de laatste eeuwen het geloof in het bestaan der engelen niet weinig geschokt. S. wil hier tegen in gaan, allereerst door een juist inzicht te geven in de bronnen van dat geloof, de H. Schrift, en de Traditie. Weten echter is niet genoeg; evenmin abstract geloven. Wij moeten er ook naar handelen en leven. Daarom geeft het tweede deel een goede keus van gebeden tot de engelen.
P. Fransen
| |
| |
De goddelijke Liturgie van de heilige Joannes Chrysostomus. Vertaling en bewerking van de Religieuse Werkgemeenschap 'Vita et Pax'. - 'Vita et Pax', Antwerpen, 1951, beknopte uitg. 32 pp., uitgebreide uitg. 64 pp., Fr. 6 en 12.
Een keurige uitgave, die vooral om haar overzichtelijkheid te waarderen is, een bescheiden keuze van rubrieken zal de leek zeker helpen om de opeenvolging van de ceremonies te begrijpen.
H.G. Aerts
John A. O'BRIEN (Editor), The Road to Damascus. Vol. II Where I found Christ. - W.H. Allen, London, 1950, 340 pp., 10s. 6 d.
Een vijftiental 'pelgrims naar de Una Sancta', bijna allen Amerikanen, waaronder Merton, de auteur van 'Louteringsberg', verhalen hoe zij Christus en zijn Kerk vonden. Over het algemeen genomen is deze verzameling niet zo boeiend en interessant als de eerste, terwijl de inleiding en slotbeschouwing van de redacteur vrij oppervlakkig zijn. 'The Maritans find God', door Raissa Maritain geschreven, bereikt in ieder opzicht een eenzame hoogte.
W.P.
E. BEHR-SIGEL, Prière et sainteté dans l'Eglise russe (Coll. Russie et Chrétienté nr. 5). - Editions du Cerf, Parijs, 1950, 184 pp, Fr. Fr. 360.
Het is niet gemakkelijk ons een juist idee te vormen aangaande de opvatting der 'heiligheid' in de Orthodoxe Kerk: in een milieu, dat totaal verschilt van de westerse wereld, groeiden typen van heiligen, die in een ander midden geheel ondenkbaar zouden zijn. De auteur tracht, na het probleem duidelijk gesteld te hebben, langs historische weg te ontdekken wat er specifieks in de 'russische heiligheid' gevonden wordt en komt tot het opstellen van drie typen, de 'lijders', de 'waanzinnigen voor Christus' en de 'startsy': voor onze meer gematigde opvattingen is vooral de tweede groep iets zeer vreemds. Het is onmogelijk over de heiligheid in de Russische Kerk te schrijven, zonder zijn aandacht te wijden aan het monachisme, dat in alle Oosterse Kerken van af de vroegste tijden de 'stand van de heiligheid' was.
Schrijver heeft het onderwerp behandeld met de competentie en vroomheid, die bij dit onderwerp past en inzicht kan geven in het probleem.
H.G. Aerts
Alexis CARREL, Reis naar Lourdes. Nederlands van Jean Duprés. - Sheed and Ward, Antwerpen, 1951 113 pp., ing. Fr. 55, geb. Fr. 75.
Dit is een vertaling van het autobiographisch verhaal van de Lourdesreis, die Carrel als jong ongelovig dokter in 1903 ondernam, en waarbij hij in de gelegenheid was de door hem te voren volstrekt onmogelijk geachte genezing van Marie Bailly (een van de beroemde, in alle Lourdesboeken vermelde mirakelen) van zo nabij te volgen, dat hij de détails ervan op zijn manchet kon noteren. Die gebeurtenis werd voor hem aanleiding tot een innerlijke ommekeer, die hem in zijn hart reeds tot christen maakte, maar die eerst tijdens zijn laatste ziekte, een maand ongeveer voor zijn dood, door het ontvangen van de sacramenten tot een volledige bekering werd. Gezien in het licht van zijn verdere zielsgeschiedenis, is dit posthuum uitgegeven werkje van de grote geleerde een aangrijpend document geworden, waarin de psychologie van geloof en twijfel, van de strijd tussen eerlijke goede wil en ingeankerde vooroordelen een welhaast klassieke uitdrukking heeft gevonden. Wij kunnen dan ook de lectuur ervan aan gelovige zowel als aan ongelovige intellectuelen niet genoeg aanbevelen. De bijgevoegde dagboekfragmenten, hoe suggestief ook, kunnen ons minder bekoren en lijken ons zelfs de eenheid van het boek enigszins te breken. De vertaling is verre van onberispelijk.
L. Monden
| |
Theologie en moraal
Chan. Eugène MASURE, Le sacrifice du Corps Mystique. - Desclée De Brouwer, Parijs-Brugge, 1950, 208 pp., Fr. 65.
Elke priester kent het eerste werk van Kan. M. over de H. Mis: 'La Sacrifice du Chef', dat in zijn tijd (1931) reeds een groot en verdiend
| |
| |
succes behaalde. In deze studie bezitten wij nu de vruchten van jaren bezinning over dit heilig mysterie aan de hand van de meest moderne werken van Billot, de la Taille, Casel en Vonier, gedragen en bezegeld door de uitspraken van Pius XII in zijn Encycliek 'Mediator Dei'.
De verdienste van dit uitzonderlijk werk ligt vooreerst in de methode. Een methode van helderheid. 'Distinguer pour unir'. Na een scherpe ontleding van de verschillende aspecten van de Mis, moet een tweede deel datgene, wat wellicht artificieel was in sommige distincties, in een hogere organische eenheid oplossen en verbinden met de levende traditie van de hele Kerk. Een methode ook van ruime katholiciteit. Met de passende erkenning van sommige misvattingen van Protestantse zijde, wordt de Mis gezien als een door God gewild samenvloeien van heel de sacrificale geschiedenis van het mensdom, de Bondsgedachte uit het Oude Testament, en vooral de door de Kerk opgenomen ritus van Christus zelf op het Laatste Avondmaal. Een methode ten slotte van eenvoud en werkelijkheid. Niet alleen worden de zuiver technische opmerkingen in voetnoten en speciale eindbemerkingen opgenomen, zodat ook een ontwikkelde leek dit werk met vrucht kan lezen, maar het boek is zo gesteld, dat het een van de weinige is, waardoor priester en leek onmiddellijk in staat worden gesteld de hele Mis te lezen en bij te wonen vanuit een dogmatisch verdiept inzicht.
Het is onmogelijk in deze korte bespreking de rijke inhoud te schetsen. Men kan alleen zeggen: 'Tolle et lege', herlees het langzaam en met aandacht. Zeer zuiver wordt eerst het offer zelf van de Kerk beschreven, het offer van brood en wijn met zijn eigen heiligingsriten. Dit offer staat echter nooit op zich zelf, maar is een door Christus ingesteld teken van Zijn offer op Calvarië, waaraan het dus én zijn betekenis én zijn waarde moet blijven ontlenen. Opstijgend naar de Vader in een gebaar van offerande en aanbidding, daalt het tevens van het Kruis, van het Enige Paaslam neer op het Mystiek Lichaam, de Kerk, wier eenheid en verlossing het betekent en bewerkt.
P. Fransen
P.J.A. NUYENS, O.P., Paulus, auteur (K. VI. H.U., Verh. nr 412). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1950, 68 pp.
We hebben in het Nederlands weinig boeken over Sint Paulus. Daarom zijn we P. Nuyens dankbaar voor de publicatie van dit vulgarizerend werkje dat bedoeld is als handleiding bij het lezen der brieven. De eerste bladzijden, onder de titel: 'Paulus journalist?' deden ons even vrezen, dat de schrijver zou vervallen in het populaire genre of in een al te gemakkelijk streven naar actualiteit. Dit vermoeden blijkt spoedig onjuist te zijn. Na een korte uiteenzetting over het ontstaan der brieven en de karakteristieke literaire plaats die ze innemen onder de geïnspireerde boeken, wordt een zeer kort overzicht ervan gegeven; daarna volgt het voornaamste deel: over Paulus' taal en stijl. Men voelt dat de schrijver Sint Paulus goed kent en ook de voornaamste studies over de apostel heeft doorgewerkt. Het boekje kan goede diensten bewijzen: Paulus' brieven immers zijn lastig bij een eerste lezing, en om ze te begrijpen, is het nodig, de voornaamste eigenaardigheden van zijn denk- en schrijftrant te kennen. Moge deze inleiding dan ook ruim verspreid worden.
I. de la Potterie
Ach. VANDER HEEREN, S.T.D., Psalmi et Cantica. Editio sexta. - Lannoo, Tielt, 1950, VIII-490 pp., ing. Fr. 130, geb. Fr. 158.
De vijf uitgaven, die dit commentaar op de psalmen reeds heeft gekend, bewijzen dat het door priesters graag werd gebruikt. Nu verschijnt het werk voor het eerst met de tekst van de nieuwe romeinse vertaling. Door het feit zelf konden vele der vroegere verklaringen uitvallen. Schr. had wellicht nog wat meer mogen snoeien: soms komen de ingelaste woorden de tekst alleen maar verzwaren zonder hem te verduidelijken.
I.d.l.P.
A.H.J. VAN GROENEWOUD O.P., Verantwoording van het katholieke Geloof, 'Helmond', Helmond, 1950, 138 pp., f 2,50 en f 3,50.
Dit boekje is een verantwoording van het geloof, meer bedoeld als posi- | |
| |
tieve apologie, d.w.z als een beknopte bewijsvoering van de waarheid der katholieke godsdienst in haar geheel, dan als weerlegging van de opmerkingen der tegenstanders. Kort en helder geeft het de gangbare apologetische bewijzen. Een inleiding over de te volgen methode, de schematische overzichten aan het einde en een bescheiden lectuur-opgave vergemakkelijken het gebruik. Een goed boekje, misschien wat te cerebraal om als boeiende handleiding te kunnen dienen.
J. de Rooy
F. LELOTTE, S.J. Het antwoord op het probleem van het leven. 1: God en de schepping; 2: Genade en verlossing; 3: Tegenover het moderne leven. Nederl. van J.A. Strauven. - Casterman, Doornik, 1950, 172-144 en 240 pp., Fr. 39-39 en 48.
'Wij zullen in bizonderheden aantonen, dat het katholicisme in wezen bevestiging is, bevestiging van alle waarden, waar die ook zijn, in hemel of op aarde....'. Deze aanhef van Karl Adam's 'Wezen van het katholicisme' had ook als opschrift kunnen dienen voor de drie boekjes waarin Lelotte een synthese geeft van het katholicisme, apologetisch gezien als antwoord op het probleem van het leven. Een vergelijkende studie van de waarde van de katholieke oplossing tegenover die van andere godsdiensten heeft de auteur niet ondernomen. Dat zou de grenzen van een vulgarisatiewerk overschreden hebben. Maar in détail wordt aangetoond, hoe op elk gebied menselijke vraag en katholiek antwoord zo volkomen op elkaar passen, dat de lezer als vanzelf tot de conclusie moet komen: het katholicisme is dé godsdienst; het is de gestalte die de mensheid aannemen moet om eindelijk zichzelf te zijn.
Het werk van Lelotte is meer vulgariserend, bevattelijker en ook veel encyclopedischer opgevat dan de werken van b.v. K. Adam of G. Chesterton. Toch blijft de synthetische band overal duidelijk voelbaar, en vervalt de auteur nergens in goedkope stop-lap-apologetiek. Het grote succes dat de oorspronkelijk Franse uitgave te beurt viel, bewijst trouwens voldoende hoe het lezerspubliek in het boek inderdaad de oplossing vond, die het er in zocht.
De Nederlandse bewerking is goed, zonder uitstekend te zijn. De vertaling leest vlot, al klinkt hier en daar het Frans nog hinderlijk door; slechts sporadisch zijn enkele fouten of misvattingen ingeslopen. De Franse editie echter is doorzaaid met citaten van hedendaagse Franse denkers. Zo versterkt de auteur met het doorslaand gezag van beroemde tijdgenoten het gewicht van eigen uitspraken, en situeert hij meteen zijn doctrine in het religieuze denken van eigen volk en tijd. De Nederlandse vertaler heeft die teksten zonder meer omgezet; zelfs bij verwijzingen naar Engelse of Duitse boeken (b.v. I blz. 138 en 147) werd de titel van de Franse vertaling bewaard. Daardoor krijgt het boek een uitheems cachet, dat de Nederlandse lezer vreemd en onwennig aandoet, en dat niet voldoende gecompenseerd wordt door het bijvoegen van een - overigens uitstekende - Nederlandse bibliographie op het eind van elk deel.
Dit belet niet dat het werk van Lelotte uitstekende diensten zal bewijzen; wij bevelen het dan ook ten zeerste aan. Moge het voor velen het antwoord brengen op het probleem van hun persoonlijk leven.
L. Monden
Le Coeur (Etudes Carmélitaines, 29e jaar). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1950, 402 pp., Fr. 125.
Het is stilaan een traditie geworden voor de Etudes Carmélitaines om te verschijnen in afleveringen gewijd aan een bepaald onderwerp. Dit stelt hen in staat om met grote vrijheid hun medewerkers te kiezen, hun publicatie een karakter van actualiteit te geven en zich een uitgebreid en zeer verscheiden lezerspubliek te verzekeren. Eenheid van onderwerp betekent daarom nog niet altijd eenheid van geest onder de medewerkers. Le Coeur bevat o.a. bijdragen van Bernaert, Chenu, Claudel, Fumet, Gouhier, Madaule, Massignon.
Het hart, als zetel en symbool van de affectiviteit wordt er bestudeerd van medico-psychisch, cultuur-historisch, godsdienstig en theologisch standpunt. Het gehalte der bijdragen is zeer verschillend. Sommige zijn geschreven in een hoog lyrische toon en kunnen enige irritatie verwek- | |
| |
ken door hun geforceerd dynamisme; andere zijn weldoordacht, gedocumenteerd en beiden rijk aan informatie. Het geheel verruimt de geest, laat hem echter nogal eens onvoldaan en perplex, wellicht vanwege het opvallend gemis aan philosofisch soliede artikels.
De lezer zal er zeer veel in vinden over de godsvrucht tot het H. Hart. In dit opzicht zijn de bijdragen van Debognie over oorsprong en ontwikkeling der H. Hartdevotie, van Dérumaux over de crisis van de H. Hartdevotie bij de jongeren, van Philippe de la Trinité over het H. Hart en de H. Geest het lezen overwaard.
E. Vandenbussche
S. JELSMA M.S.C.: Reformatorisch Protest. - F.W. de Koning, Laren, 1951, 36 pp., f 1,50.
Pater Jelsma geeft in deze brochure een commentaar op de bezwaren van protestantse zijde tegen het dogma van Maria-tenhemelopneming. Het is een waardig antwoord. Hij begint met er op te wijzen dat de controverse rond dit dogma in wezen niets anders is dan de aloude tegenstelling tussen het individueel zich overleveren aan de H. Schrift en het zich gewonnen geven aan het goddelijk leergezag van de Kerk dat steunt op Schrift én Traditie. Daarom werkt hij eerst uit waarop ons geloof in dit nieuwe dogma berust: op de volledige Openbaring. Hierna volgt een antwoord op de protestantse reacties, zowel op de negatieve en oppervlakkige als op de waardige en positieve protesten. Een eenvoudige en duidelijke weerlegging, die alle waardering verdient.
J. de Rooy
Cl. DUVAL-AUMONT, Geboorteprobleem in het gezin. Vert. van JAN VAN DER PUTTEN (Pro Familia, 4). - Casterman, Doornik, 1951, 152 pp. met tabellen, grafieken en foto's, Fr. 45.
Zo is dan ook dit bekende en in vele gezinnen zo nuttige boekje in het Nederlands omgezet door de vlotte pen van de vertaler van Pierre Dufoyer's werken in de 'Pro Familia' reeks. Het gaat hier meer bepaald over de P.O. in het christelijk huwelijk. Het boekje is bestemd voor het christelijk volk, niet voor de theoretische moralist. De voortplanting is een van de meest beslissende daden, die de mens kan stellen. Ze mag dan ook niet gewoonweg aan het instinct worden overgelaten, maar dient in volle verantwoordelijkheid van de geestelijke mens te geschieden, met inachtneming van allerlei factoren. Schrijver gaat uit van een betrekkelijke verplichting der gehuwden tot voortplanting. Hun optimale kinderaantal zullen ze eventueel bekomen door het aanwenden van geoorloofde beperkingen in de omgang. Eén methode is de P.O., volgens Ogino-Knaus of volgens de temperatuurmetingen, op voorwaarde dat ze redelijk gefundeerd is in het gebruik en aangewend wordt in een geest van edelmoedigheid, van naastenliefde, van matigheid en van zuiverheid die de spiritualiteit uitbouwen van het christelijk huwelijk.
A. Snoeck
Dr G. BRILLENBURG WURTH, Het christelijk leven in huwelijk en huisgezin, - J.H. Kok N.V., Kampen, 1951, 306 pp., f 7,90.
De Gereformeerde Hoogleraar, van wiens handboek 'Het christelijk leven' in 1949 het eerste deel verscheen: Grondlijnen der ethiek, heeft thans het tweede deel uitgegeven over Huwelijk en gezin, waarop later een derde deel 'Het christelijk leven in de maatschappij' volgen zal.
Het is een degelijk en belangrijk werk, waarin men met vreugde het in het algemeen gezonde en strenge standpunt der Gereformeerde theologie in zake sexuele ethiek begroet. Afgezien van de specifiek protestantse gedachtengang in de eerste inleidende hoofdstukken en vanzelfsprekend ook in geheel het werk, zal de katholieke theoloog voor een groot deel met de schrijver kunnen instemmen. T.a.v. masturbatie, homosexualiteit, verlovingszeden, sterilisatie - om slechts enkele voorbeelden te noemen - verdedigt de schrijver het traditionele christelijke standpunt tegen bepaalde moderne stromingen, die de sexuele ethiek menen te moeten hervormen. In enkele voortreffelijke bladzijden over de zonde en ziekte neemt de schrijver terecht stelling tegen de tendenz om sexuele misdragingen al te gauw van alle verantwoordelijkheid vrij te pleiten; en ook el- | |
| |
ders in zijn werk toont de auteur dezelfde traditionele voorzichtigheid.
Op één punt viel dit boek ons bijzonder tegen. De schrijver is fel gekant tegen Neo-Malthusianisme. Helaas is hij er toe gekomen om door een eenzijdig beklemtonen van de motieven, waarom men eventueel het kinderaantal zou willen beperken, toch de mogelijkheid open te laten voor een gerechtvaardigd gebruik van anti-conceptionele middelen. Hoe Veel reserves ook worden gemaakt, het feit, dat hier van Gereformeerde zijde de mogelijkheid aanvaard wordt om een tegennatuurlijke huwelijksbeleving voor God te kunnen verantwoorden, stelt ons bitter teleur. Wie de deur op een kier openzet, zal spoedig het Neo-Malthusianisme zien binnen stromen.
Op verschillende plaatsen in het boek komt het katholieke standpunt ter sprake. Somtijds wordt dit inderdaad juist weergegeven. Meer dan eens echter beslist onjuist, zo b.v. op blz. 27, 67, 90, 94, 246, 269. Ook de kwestie van de echtscheiding wordt uitvoerig besproken. Het behoeft niet vermeld te worden, dat de kleine concessie, die de auteur in dit opzicht, doet voor katholieken eveneens onaanvaardbaar is. Van de andere kant beklemtoont de schrijver op zeer gelukkige wijze de noodzakelijkheid van huwelijkstrouw.
Dr Alph. van Kol
Mag. Th.G. Valk O.P., De zin van het zakenleven, GGG n. 647, Mariënburg, Den Bosch, 1950, 62 pp.
Deze brochure zal ontwikkelde lezers niet alleen stimuleren tot nadenken wegens de scholastieke betoogtrant waarin zij geschreven is, maar ook brengen tot groter liefde en eerbied voor de heerlijkheid Gods, in wier dienst ook de zakenman staat. Als de schrijver meer was ingegaan op de immanente zin van het zakenleven en de moeilijkheden om het zakenleven te zien als een dienst van God, zou zijn brochure nog beter geslaagd zijn.
A.v.K.
Alice SCHERER, Die Frau. Wesen und Aufgaben (Wörterbuch der Politik, Heft VI). - Verlag Herder, Freiburg, 1951, X pp. - 324 col., DM. 7.80.
Zoals men kan zien, heel wat kolommen - in kleine druk - van een boek in groot formaat. En dat alles over wezen en opdracht van de vrouw, in de typische voorstellingswijze van het nog steeds in publikatie zijnde, na-oorlogse 'Wörterbuch der Politik', uitgegeven onder leiding van P. von Nell-Breuning. Een twintigtal thema's zijn er in behandeld, bijna alle van de hand van vrouwen. We kunnen slechts enkele onderwerpen citeren, genoeg om de belangrijkheid van het werk te laten uitkomen: Het wezen van de vrouw, moederschap en moederlijkheid, maagdelijkheid, de weduwe, de ongehuwde vrouw, vrouwenarbeid, vrouwenberoepen, huishouding, de studerende vrouw, vrouw en cultuur, vrouw en openbaar leven, de vrouw in het recht, de godsdienst enz....
Er is wel iets eigenaardigs aan die samenstelling die deels het uitzicht heeft van een encyclopedie, met haar heldere, systematische en synthetische bouw, deels de losheid kent van een bundel essay's, die meer tijdgebonden en minder definitief zrjn. Het artikel: Frau und Fluchtlingschicksal b.v. reveleert een tragische werkelijkheid die, laten wij hopen, spoedig zal verdwijnen. Het sociale en het politieke, als opbouw bedoeld van de gemeenschap, heeft elk van deze studies geïnspireerd. Het werk komt dan ook helemaal tot zijn recht in een 'Wörterbuch der Politik' dat door en door christelijk geïnspireerd is. Niet alle aspecten van het vrouwelijk leven werden beschouwd, omdat er nog een deel aangekondigd wordt over 'Ehe und Familie'. Al zijn de conkreet besproken toestanden en maatregelen Duits, toch zal het werk, dat ontegenzeggelijk een prestatie is, inspirerend en leidinggevend zijn voor al wie zich interesseert voor de sociale problemen, gezien vanuit het standpunt van de vrouw in de maatschappij. Het hoort zeker thuis in iedere referentiebibliotheek, die degelijke en gezonde Nachschlagewerken moet kunnen aanbieden. Al wie voor de opleiding moet zorgen van jonge vrouwen in normaalscholen, scholen voor sociale assistenten enz., zal baat hebben bij het lezen van dit boek.
A. Snoeck
| |
| |
| |
Literatuur en cultuurleven
In Anacreons Ban. Gedichten van wijn, van min en van levensvreugd uit de latere Oudheid. Uit het Grieks vertaald door Dr J.D. Meerwaldt. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1951, 55 pp., f 4,90.
Met bewonderenswaardige zorg en toewijding, een toewijding waartoe slechts classici in staat zijn, heeft Dr Meerwaldt een aantal late Anacreontica van de laatste eeuwen vóór en de eerste eeuwen ná Christus in Nederlands poëtisch gewaad gestoken. Het zijn imitaties van Anacreon, typische epigonenpoëzie, volgens Dr Meerwaldt ontstaan in studentenmilieu's. Naast de grote klassieke Griekse poëzie doet deze Spielerei wat decadent en verfijnd, wat vermoeid en gewild levenslustig aan. Er zijn treffend mooie dingen bij als b.v. Metamorfozen en Aan de Krekel, andere lijken gezocht en gekunsteld. Vaak is Meerwaldts vertaling wat stroef en gewrongen, wat bij dit soort speelse poëzie niet op zijn plaats is. Maar de vertaler stond voor de enorme moeilijkheid deze kleine speelse dingen in versvorm, en nog wel in Nederlandse versvorm, om te smelten. Een goede inleiding en verklarende noten verhelderen het geheel. Het is uitgegeven in de Ceder-reeks.
J.v.H.
Martien BEVERSLUIS. Echo der Liefde. REFEREINEN. - Winants, Heerlen, 1951, 57 pp.
Martien Beversluis schreef deze acht en veertig refereinen, zoals de Colophoon vermeldt, in 1946. De dichter heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt. In kunstig verstrengelde rijmstrofen schreef hij deze zestien-regelige refereinen, en wel zó, dat de laatste regels, enige malen herhaald, het eindreferein, dat hij rozetreferein noemt, vormen. Hier en daar heeft de rijmdwang zin en constructie der verzen wel wat verwrongen. Over het geheel echter beweegt Beversluis zich los en gemakkelijk in dit aangelegde versharnas. Zijn poëzie heeft zich altijd gekenmerkt door een zekere sonoriteit en klankrijkheid, een late bloei van het luid klinkende vers van vóór tachtig. Zijn vers rythmeert ook hier meer op de golf der verbeelding en der romantische bezieling dan op het onmiddellijk vibreren van het loutere gevoel. Verbeelding en bezieling, dit zijn de sterkste poëtische krachten in Martien Beversluis.
J.v.H.
Louis DE BOURBON. Het negende Uur. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1950, 75 pp., f 4,50.
Deze bundel verzen verschijnt als vier en twintigste deel van De Ceder bij Meulenhoff te Amsterdam. Titel en leidmotief dezer gedichten vinden we in het motto: 'Nona vitae hora peracta vidit vallem et umbras. Toen hij het negende uur zijns levens volbracht had, zag hij de vallei des doods en haar schaduwen'. Louis de Bourbon is een dichter van bescheiden geluid, overgevoelig voor de indrukken, de slagen en zegeningen des levens,
'maar soms, opeens, moet dit moe hart weer spreken,
een oud kasteel dat zich nog eens ontsluit,
een laatste zwaan waarvan de ogen breken'.
Deze bundel is een dichterlijke, omsluierde autobiografie, die verhaalt van een leven vol verwachtingen en tegenslagen, vol ondernemingen en mislukkingen; het is één lang melancholisch lied met soms een plotselinge verheviging van toon en rythme. Als goede wijn winnen deze stille ingetogen verzen door het liggen. Zij slaan wellicht niet onmiddellijk in en verbazen niet door ongewoonheid van rythme of uitdrukking, maar zij bezitten een doorleefdheid en levensechtheid, die daartegen opweegt en op den duur de lezer boeit en bekoort.
'Geeft hem de koelte weer der kathedralen
en bloeiende gazons met ruisende fonteinen,
muziek en toortslicht in de hoge zalen.
de gloed van kruistochten en van festijnen'.
J.v.H.
Luc VERBEKE, Gezangen in de deemstering. - Uitgaven van het tijdschrift 'Nieuwe Stemmen', Aalst, 1951, 40 pp., Fr. 40.
Geen sterk, maar een zuiver dichterlijk temperament klinkt door in deze verzen, waarvan de auteur een raak zelfportret heeft getekend:
'Een onbekende, in pijn geboren,
en opgegroeid in eenzaamheid'.
| |
| |
zo noemt hij zichzelf, en bekent:
'en niet een lied heeft hem bevrijd.
Wat zocht hij dan zichzelf te vinden,
in elk gedicht, in elke bron,
in 't warme hart van zijn beminden,
in alles wat hij voedde en won.
Het diepste heeft hij nooit gevonden,
alleen wat schaduw en wat schijn
en op de meest verrukte stonden
zijn diep gemis, onmacht en pijn'.
De ganse bundel is een getuigenis van dit pijnlijk, peilend zoeken naar zichzelf. Als een erfgoed van deze 'godvergeten en verschraalde tijd' klinkt deze belijdenis van onmacht en verscheurdheid geenszins als een pose, al dreigt ze soms in een klaagtoon te ontaarden.
De taal en het vers zijn beheerst, zoals past bij de mineurtoon die overal doorklinkt. Misschien zelfs, zoals de gedachte die ze draagt, te zelfbewust om uit zichzelf te breken.
K. Heireman
Frans GEYSEN, Maria-Antonia. Verzen voor de vrouw. - P. Vink, Antwerpen-Amsterdam, z.j., 48 pp., Fr. 45.
Minnedichten, natuurpoëzie, moraliserende en bespiegelende lyriek maken samen de disparate inhoud uit van deze bundel. Even onvast is het dichterlijk temperament dat we er in weervinden. Niet alleen is de poëtische taal niet altijd zichzelf gelijk, - weinige gedichten hebben zoals b.v. 'Donna Isabel' een zuivere, eigen klank, - maar vaak ook is het beeld een onbeholpen drager der gedachte. In der Beschränkung zeige sich der Meister.
K. Heireman
Joz. DE VOGHT, Verloren op de heide. - Kempische Boekhandel, Oud-Turnhout, 1950, 94 pp., Fr. 70.
Deze verzen uit schr.'s levensavond drukken vooreerst zijn verlangen uit naar het betere land. Keurig afgewerkt en van een vaardige hand, zijn ze een beeld van Kempische netheid, eenvoud en gemoedelijkheid. Soms, waar ze de geëikte literaire taal ontspringen, ook van een diepere ontroering. Een poëtische boodschap voor ónze tijd is deze bundel echter niet. Wat niet belet dat hij een ware vreugde kan verschaffen voor wie de bloem ziet in de tuin waarin ze gegroeid is.
K. Heireman
P.N. van EYCK, Herwaarts. Gedichten 1920-1945. - Nijgh en van Ditmar N.V., Rotterdam - Den Haag, 1949, 167 pp., geb. f 11. - Luxe uitg. f 35. -
Deze bundel is een herdruk en uitbreiding van de gelijknamige bundel, die reeds in 1939 het licht zag. Nu echter wordt het grootste gedeelte gevormd door gedichten uit de latere jaren.
In ijle, meer muzikale dan plastische verzen mijmert de dichter over leven en schoonheid. Weemoedig weet hij te berusten in de onvermijdelijke eenzaamheid, die het voortschrijden der jaren met zich meebrengt.
Hij is nog niet los van deze schone wereld, dit 'wonder van... ongerept geluk', die hij echter steeds meer ziet als 'een mijmering van God' en hij komt tot de bede:
'Dit zal voortaan mijn enig zinnen zijn:
God, mocht ik eenmaal bij u binnen zijn,
Bij hen die u, altijd, beminnen zijn'.
Geheel afstand doen van het aardse schoon valt hem zwaar. Hij kan zich het goddelijk schoon niet denken zonder de liefelijkheid van het aardse:
'Maar dan, het aardse is zó met mij verweven,
Dat ik niet weet, hoe 'k ooit gelukkig zij,
Zelfs daar niet, én herschapen, als in mij
Geen schoonheid nablijft van dit zoete leven'.
Zo wordt dit laatste gedicht, De Tuin, een poging om vast te houden wat hij dreigt te verliezen:
'En 't was, wellicht, - zo vlijmend zoet mijn zingen! -
De dringendste aandrift tot dit rijk gezicht:
Voor goed mijn broze en dierbare aarde-dingen
Geborgen saam te zien in één gedicht'.
Aldus werden eigenlijk al deze verzen een
'Zingend terugzien voor vaarwel en lof'.
Ze werden een zweven tussen aarde en hemel, tussen onrust en rust, verlangen en vrede. Ze werden zelfs tot die 'liefelijke wonder-hof', waarin, zo zingt de dichter:
'mijn onrust zoveel rust mocht vinden'.
Bern. van Meurs
| |
| |
Stijn STREUVELS, Op de Vlaamse binnenwateren. 2e druk. Boekversiering van Karel Noppe. - 'T Leieschip, Kortrijk, 1951, 160 pp., Fr. 120.
Het is al ruim een kwart eeuw geleden dat de eerste uitgave van dit boek verscheen: een bundel losse indrukken. Streuvels en drie vriendenschilders hebben het op zekere dag in hun hoofd gehaald op de Vlaamse binnenwateren te gaan varen; dit is het verslag van hun tocht: Nieuwpoort, Brugge, Gent, Kortrijk. Een dooreenmengeling van reisindrukken, van discussies tussen de schilders die er elk hun eigen opvatting en praktijk op na houden, en van bedenkingen over het leven. Het boek is vooral mooi geïllustreerd met talrijke reproducties van het schilderachtige dat de vier onderweg te zien kregen.
J. Noë
Lia TIMMERMANS, Mijn vader. - Desclée De Brouwer, Brugge-Amsterdam, 1951, 202 pp., 14 buitentekstplaten, ing. Fr. 66, geb. Fr. 90, luxe-editie Fr. 250.
Het is fataal dat er zich rondom Fel. Timmermans een Pallieter-mythe vormt (dat men de auteur zonder meer gaat vereenzelvigen met bepaalde markante figuren uit zijn boeken), of de mythe van een simpele en simplistische Fee. Het sympathieke boek van zijn dochter Lia kan grof misverstand uit de wereld helpen. We leren hier welk een door en door goed man, welk een vroom en kunstzinnig en tegelijk eenvoudig mens Timmermans was, hoe 'echt' hij alles zag, beschreef en schilderde.
Er wordt ons geen biografie geboden, maar een losse greep levende en levendige herinneringen, die ons meer kijk geven op de waarachtige Timmermans dan welke andere beschrijving of beschouwing ook. Jammer dat het boekje niet wat beter geschreven is.
J. Noë
W. SCHALLENBERG-VAN HUFFEL: Uren met Huizinga. Hollandia, Baarn, z.j., 203 pp., f 4,90.
Na een sympathieke inleiding volgen fragmenten vooral uit minder gelezen of onbekende werken van Huizinga, o.a. met de bedoeling zijn veelzijdigheid te illustreren. Met alle respect voor de goede bedoeling van de samenstelster kunnen wij over het resultaat toch niet onverdeeld enthousiast zijn. De fragmenten zijn nl. zo fragmentarisch, zo kort en zo aaneengevoegd door een telkens onderbrekende uitleg, dan men de grote lijn dreigt te verliezen. Dit wordt nog bevorderd door het ontbreken van een inhoudsopgave.
J. Nota
F.W. VAN HEERIKHUIZEN. De strijd van Aart van der Leeuw. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam. 1951, 164 pp., geb. f 5,90.
Een auteur die een paar romans schreef, welke tot de beste van Nederland behoren, en enkele gedichtenbundels, die naast de beste een goed figuur maken, heeft zijn sporen verdiend. Aan Aart van der Leeuw zijn echter die sporen min of meer onthouden. Hij leefde en schreef en zijn naam staat nog steeds in de schaduw. Alleen reeds om zijn naam weer eens in de aandacht te stellen, was het goed dat van Heerikhuizen dit boekje over hem publiceerde. Het behandelt op intelligente en kundige wijze de innerlijke strijd die van der Leeuw te voeren had met zich zelf, een strijd om uit het aesthetische wereldbeeld dat hij zich gevormd had, te geraken tot de inschakeling in het werkelijke leven. Van Heerikhuizen toont zich in al zijn werken een vijand van romantiek, van schoonheidsillusies en wat dies meer zij, en vanuit die gezichtshoek is ook dit werk geschreven. Zijn ietwat apodictise toon kan wel eens wrevel wekken, maar hij weet zijn inzichten helder en gemotiveerd voor te stellen.
J.v.H.
Gustave THILS, Sagesse chrétienne et humanités (Coll. Chrétienté nouvelle). - Editions Universitaires, Brussel, 1951, 128 pp., Fr. 39
Naarmate we vorderen in de lezing van dit keurige werkje, rijst de figuur van de schrijver voor ons op als een echt-christelijk humanist, die gloedvol spreekt over de rijkdom die hij in zich draagt, om hem aan anderen mede te delen. Aan allen die be- | |
| |
last zijn met de opvoeding van de jeugd in de klassieke humaniora brengt hij enkele practische wenken en nuttige suggesties; maar hij leert vooral hoe een ruime geest en een diep-christelijke overtuiging kunnen samenwerken tot het vormen van volwaardige christen-mensen.
R.H.
Karl KORN, Der gezähmte Mensch. - Schwann, Düsseldorf, 1949, 180 pp., geb. DM. 5,80.
'De getemde mens' is de mens uit het oude Westen ingesloten in een traditie, vol burgerlijke beschavingsvormen met beperkte uitzichten en preciese wellevendheidsregelen. S. toont er de kleinzieligheid van aan, het phariseïsme, en soms ook de stille en rustige diepte en grootheid. Het is echt een Europees boek, gedragen als het is door een uitgebreide belezenheid en kennis van de hele Europese letterkunde en cultuur, heel speciaal natuurlijk de Duitse. De hoofdstukjes over 'de sentimentaliteit', 'de gezelligheid', 'de narheid' e.a. zijn pareltjes van fijnzinnige psychologische analyses en letterkundige zegging..Het is een boekje, dat men rustig voor zich zelf moet lezen, waardoor de eentonigheid en de kleurloosheid van het leven, zoals tenslotte elk mens het te beleven heeft, ongekende diepten en rijkdommen verraadt.
P. Fransen
F. VAN DER MEER, Keerpunt der Middeleeuwen. Tussen Cluny en Sens. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1950, 164 pp., f 10,50.
Schrijver heeft zich reeds een kenner getoond van de oud-christelijke basiliek zowel als van de middeleeuwse kathedraal; hier wil hij een brug slaan van Oudheid naar Moderne tijd over de Middeleeuwen heen. Zag de romantiek der negentiende eeuw op naar de jaren 1200-1300 als naar de top van de christelijke cultuur, hij voelt zich meer getrokken tot een terug naar de directere geloofsbeleving van de Vadertijd, die hem beter lijkt te beantwoorden aan de hedendaagse drang naar het existentiële. Ongetwijfeld heeft een juister begrip van het herfsttij der latere Middeleeuwen ons doen afrekenen met de mateloze verering door de romantici, die oversloeg tot imitatiezucht. Berlage en anderen wezen ons nieuwe, eigentijdse wegen. En zeker bestaat een der verdiensten van dit boek hierin, dat het deze nieuwe visie meedeelt aan een breder publiek. Het vierde en laatste hoofdstuk met verve voorgedragen, komt ons dan ook het meest geslaagd voor. De drie voorafgaande hoofdstukken, op de omslagklep 'passionerend' genoemd, laten vooral de kunsthistoricus aan het woord, interessant zonder twijfel, maar soms vergetend dat zijn lezers niet allen even vertrouwd zijn met begrippen als latei (47), proconnesisch (51), kleintesselig (61). Zou het geen aanbeveling verdienen om deze te vermijden of.... te verklaren? De vele bouwtechnische aanduidingen op blz. 71 v.v. hadden minstens wat meer verklarende afbeeldingen tussen de tekst kunnen brengen. Onwennig klinkt: domen (voor domkerken), terwijl 'ringsom' en 'scholastisch' pure germanismen zijn en de term verroterie ook niet in het Nederlands woordenboek voorkomt. Tenslotte maakt het spraakgebruik wel degelijk onderscheid tussen 'de hostie' en 'de H. Hostie' waar het de geconsacreerde broodsgedaante bedoelt - het eerste mag uit de mond van niet-katholieken aanvaardbaar zijn, maar klinkt hier op zijn best als een gallicisme.
Schrijver duide ons deze kantkrabbelingen niet euvel. Absoluut en relatief is het aantal cultuurminnaars véél te gering onder de Nederlandse katholieken, ook onder hun academici - en iets dergelijks zou te constateren zijn voor de veel grotere groep van niet-katholieke kunstlievenden ten aanzien van hun begrip voor en kennis van het katholicisme als cultuurfactor. De uiterst kleine kring van ter zake deskundigen loopt dus waarlijk wel voldoende gevaar om - van meerdere zijden! - als een esoterische gemeente te worden beschouwd. Professor Van der Meer bewees en bewijst metterdaad, dat zijn oeuvre in een behoefte voorziet; het zou meer dan jammer zijn wanneer mettertijd zou blijken, dat het in de boekenkast is beland tussen andere veel-geprezen maar weinig-gelezen auteurs. Want een boek als dit: boeiend, niet minder rijk aan suggesties dan aan illustratiemateriaal, verdient werkelijk een beter lot.
W.
| |
| |
L.J. ROGIER, Berne - Uitgave No 656 van het Geert Groote Genootschap Mariënburg, 's Hertogenbosch, 1951, 18 pp.
De Nijmeegse hoogleraar geeft hier in grote trekken een warm geschreven overzicht van de 8 eeuwen oude historie der Praemonstratenserabdij Berne te Heeswijk; vooral stelt hij in het licht de grote invloed op sociaal en liturgisch gebied die in de laatste 70 jaar van haar is uitgegaan. De schrijver geeft echter nog veel meer in dit brochuurtje dat waard is door iedereen gelezen te worden.
A.W.
| |
Psychologie en paedagogie
JUNG, C.G., De mens op weg naar zelf-ontdekking. - H. Meulenhoff, Amsterdam, 1950, 298 pp., f 11,50.
Het aantal Nederlandse vertalingen van Jung's werken is uitgebreid met het zeer belangrijke boek 'L'homme à, la découverte de son âme' (op zijn beurt weer een vertaling door R. Cahen-Salabelle). Dit is een van de fundamentele standaardwerken van Jung, waarin de kern van zijn psychologie wordt uiteengezet. Uit verschillende van zijn werken werden de belangrijkste hoofdstukken gelicht; daarnaast werden vele van zijn onuitgegeven lezingen in dit boek verwerkt. Prof. Carp zegt in zijn inleiding: 'Voor wie de volgende bladzijden dan geschreven zijn? Voor allen, die de behoefte gevoelen aan een gids, die hen kan leiden door het doolhof van paden op de weg naar zelfontdekking, nadat zij eerst de behoefte en het verlangen hebben ondervonden zichzelf te willen leren kennen of m.a.w., nadat zij de vrees tot zelfkennis hebben overwonnen.
....van hen wordt verwacht een ernstige wil zich te verdiepen in problemen, welke hen zullen brengen aan de grenzen van hun denkvermogen'.
Ofschoon dit boek populair-wetenschappelijk bedoeld is, is het dus slechts verrijkend voor diegenen, die behoefte gevoelen aan voorlichting. Het boek wijst de weg tot de ontdekking van roeping en persoonlijkheid.
A. Schr.
STACHHOUWER, Dr J.D.F., Criminaliteit, prostitutie en zelfmoord bij immigranten in Amsterdam. - Dekker en van de Vegt, Utrecht, Nijmegen, 1950, 145 pp., f 6,50.
Dit boek verscheen als nr X in de serie 'Criminologische Studiën'. De algemene verschuiving bij de delicten onderling, het afnemen der ruwheid en het toenemen van bedrog, van vertrouwensmisbruik en van de meer beroepsmatige criminaliteitsvormen zijn kenmerkend voor West-Europa.
De criminaliteit krijgt enerzijds meer en meer het stempel van de grotere uiterlijke beschaving, anderzijds dat van de meer gecompliceerde samenleving waarin handel en industrie een overwegende plaats innemen en waarin de kans om op a-sociale wijze in de bezitsfeer van een ander in te grijpen, groter wordt.
Stachhouwer onderzocht deze problematiek in verband met de immigratie te Amsterdam. De schrijver heeft dit object in zijn verschillende aspecten methodisch bekeken en komt daarbij tot zelfstandige verklaringen, waarvan de belangrijkste is de z.g. concentratiehypothese. Deze laatste doet het bekende gezegde van Cowper: 'God made the country and man made the town' wel veel van zijn zeggingskracht en betekenis verliezen.
A. Schr.
STERN, W., Allgemeine Psychologie. - Martin Nijhoff, Den Haag, 1950, 2e druk, 836 pp., f 25,-.
Dit lijvig boek van een der groten uit de psychologische wereld blijft een standaardwerk van de eerste rang. Stern was een der slachtoffers van Hitler, die slechts naar het buitenland gingen om er te sterven († Durham, North Carolina 27 Maart 1938). Heel zijn levenswerk lag in Duitsland zelf; ook dit boek is ontstaan te Hamburg. Stern nam het manuscript mee in ballingschap en hij voelde het als een persoonlijke triomf over Hitler, dat dit laatste van zijn werken in het buitenland in het Duits verscheen
Men vindt in dit werk haast alle
| |
| |
problemen van de algemene psychologie uitgebreid en grondig behandelt. Hierdoor zal dit boek niet zo vlug de weg opgaan van zovele werken die in de hedendaagse psychologische maalstroom zeer snel verouderen en slechts een historisch document worden, vaak van twijfelachtige waarde.
Het blijft een waardevol studie- en naslagwerk voor allen, die zich in de psychologie op wetenschappelijk niveau bewegen.
A. Schr.
ARNDT, J.L., Zelfdramatisering. - H. Stenfert Kroese, Leiden, 1950, 67 pp., f 2,50.
De behandeling der neurosen is gebaseerd op het inzicht in de psychogenese van deze ziektebeelden. Een der vele ondergronden voor het ontstaan van een neurotische gevoelsinstelling is een hypertrophie der 'zelfdramatisering'.
Aan het kind is de neiging tot zelfcentrering adherent en deze middelpunt-zoekende kracht opent een ruime mogelijkheid tot zelfdramatisering. Vroegtijdige herkenning en bestrijding echter kan in deze prophylactisch werken. De schrijver behandelt dit onderwerp aan de hand van vele voorbeelden uit zijn eigen practijk.
A. Schr.
Philippi-Siewertsz VAN REESEMA, C., Pioniers der Volksopvoeding. - M. Nijhoff, Den Haag, 1949, 604 pp., f 18,-.
De secretaresse van de internationale stichting 'Kinderstudie' te 's-Gravenhage wil in dit boek een inzicht geven in de wijze, waarop de opvoedkundige ideeën der pioniers uit de Oude Wereld in de Nieuwe Wereld weerklank vonden en hoe zij zich wijzigden in verband met de Amerikaanse omstandigheden en de Amerikaanse doelstellingen.
Was deze taak, in opdracht van minister Bolkestein, reeds belangrijk in 1940, - ofschoon er vóór de oorlog bij slechts weinigen wezenlijke belangstelling voor de ontwikkeling van onderwijs en opvoeding in Amerika bestond - thans heeft ze een uitermate actueel en urgent karakter gekregen. Na de oorlog is immers een zekere neiging ontstaan om Amerikaanse denkbeelden en systemen al te gemakkelijk te aanvaarden. Men ziet niet meer, dat deze vruchten, die op Amerikaanse bodem gerijpt zijn, variaties of mutaties zijn uit hetzelfde zaad, dat in Europa onder invloed van een ander geestelijk klimaat tot andere resultaten leidde. Dit boek toont duidelijk aan - zoals van Poelje in het voorwoord zegt - hoe vragen, theorieën en beschouwingen uit de Oude Wereld naar de Nieuwe Wereld werden gebracht en daar in de geest van een jong volk in weinige tientallen van jaren een ontwikkeling doorliepen, waarover de Oude Wereld eeuwen heeft gedaan, om tenslotte als nieuwe kennis en nieuwe wijsheid weer naar de Oude Wereld terug te vloeien.
A. Schr.
GOEMAN, A., Remmingen en storingen in de ontwikkeling van de kinderspraak. Haga, 's Gravenhage, 1950, 2e druk, 138 pp., f 3,10 en f 4.00.
Dit boek, uit de uitstekende reeks 'Afwijkende Kinderen', is een orienterend werkje, dat aan allen, die op enigerlei wijze in aanraking komen met het kind, een eerste inzicht wil verschaffen omtrent de normale ontwikkeling van de kinderspraak en de meest voorkomende remmingen en storingen daarvan in de tijd van de spraakontwikkeling.
De schrijver put hier uit de beste bron, nl. de ervaring; deze confronteerde hem ook met zoveel lijden, dat uit onkunde werd veroorzaakt of verergerd. De verdiensten van dit werkje liggen dan ook op een breder en dieper terrein dan dat der loutere wetenschap.
Ook zij, die het getuigschrift voor spreekonderwijs of het diploma logopaedie wensen te verkrijgen, zullen het werkje met veel vrucht kunnen raadplegen.
A. Schr.
SAAL, C.D., Hoe leeft en denkt onze jeugd? - Boekencentrum, Den Haag, 1950, 212 pp., f 6,90.
Het Sociologisch Instituut van (de Ned. Herv.) 'Kerk en Wereld' te Utrecht hield in 1946-1947 een enquête onder de jeugd van 18-25 jaar. In totaal werden 1826 bruikbare antwoorden in het verslag verwerkt.
Na in het eerste hoofdstuk een me- | |
| |
thodologische verantwoording te hebben gegeven, behandelt de samensteller in het tweede hoofdstuk als eerste probleem de verhouding der jeugd tegenover kerk en godsdienst. Daartoe werden vragen voorgelegd aangaande de godsdienstige richting der ouders, de godsdienstige richting der bezochte scholen, de eigen mening over godsdienst, de godsdienstige practijk en de voornemens om een eventueel huwelijk kerkelijk te te laten inzegenen en kinderen te laten dopen. Als voornaamste conclusies worden uit de antwoorden getrokken, dat het ouderlijk milieu van diepgaande invloed is op de geestelijke vorming der jeugd, dat de ongeschoolde arbeidsjeugd in het algemeen, en de vrouwelijke in het bijzonder, sterker aan het ouderlijke huis, speciaal aan de moeder, is gebonden dan doorgaans wordt verondersteld en dat de geloofsafval het grootst is onder die kerkelijke gezindten (Doopsgezind, Remonstrant, Luthers) en onder die richting in de Nederlandse Hervormde Kerk (Vrijzinnig tegenover Orthodox), waar de kerkelijke tucht niet of nauwelijks aanwezig is en in het gezin onvoldoende compensatie hiervoor bestaat.
Het tweede probleem is de verhouding der sexen. (Het is zeer te betreuren, dat onder de geciteerde voorbeelden een zich R.K. noemend journalist een opvatting weergeeft, waarvan hij weet, dat ze lijnrecht in strijd is met het Rooms-Katholieke standpunt).
Als voornaamste conclusies gelden hier, dat in de groep der onkerkelijken de percentages van hen, die sexuele omgang vóór het huwelijk als geoorloofd beschouwen, merkelijk hoger liggen dan bij de kerkelijk-gezinden en dat de afwijzing van onkerkelijken ten opzichte van geslachtelijk verkeer vóór het huwelijk geschiedt op grond van humanistische, ethische en/of sociale motieven.
De onderzoekingen aangaande de houding der jeugd tegenover de oudere generatie, het gezinsleven, arbeid en studie, politiek, militairisme en alcohol leveren zeer interessante resultaten op, ofschoon deze niet van een dergelijk gewicht zijn als bij de eerste twee problemen.
Ongetwijfeld heeft deze enquête er toe bijgedragen om de jongere generatie beter te leren kennen en begrijpen.
A. Schr.
J. LINDWORSKY S.J., Psychologie en paedagogie van de wil, Nederlandse vertaling van V. van de ZANDE, Opvoedkundige Brochurenreeks no. 150, R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1950, 120 pp., f 2,50.
Zoals men waarschijnlijk weet, ligt het eigene van Lindworsky's wilspaedagogiek hierin, dat hij zich tegen de algemene mening verzet, als zou de opvoeder in staat zijn wilskracht aan te kweken. Hij is van mening, dat de wilsvorming uitsluitend berust op het aanbrengen van motieven en wel zulke, die de hele mens aangrijpen, die van blijvende aard zijn en die in het bewustzijn zullen opleven als hun werkzaamheid in bepaalde omstandigheden nodig is. Hoe groter de subjectieve waarde is, die men aan het na te streven doel toekent, des te zekerder en blijvender is de wilsaanvaarding.
Lindworsky's experimenteel gevonden en bewezen inzichten in de buitengewone betekenis van het motief zijn waarschijnlijk in grote lijnen definitief. Anders is het echter gesteld met zijn algemene en radicale bestrijding van de 'habitus'. Hierover kan men met vrucht lezen: Prof. dr J. Hoogveld, Keur uit de werken, Paedagogica, Groningen-Batavia 1942, Lindworsky's wilspaedagogiek, blz. 294-301.
Dr N. Perquin
| |
Geschiedenis
Dr G. CASTELLA, De Geschiedenis van de Pausen afl. 5. - J.J. Romen & Zonen, Roermond 1950, per afl. f 2,75.
Deze afl. behandelt het westelijk Schisma tot aan het begin van de Renaissance, waarmee het tweede deel van het werk begint. De tekst is even bondig als in de voorafgaande afl. De illustraties zijn met zorg gekozen, in verband met de behandelde stof.
K.J.D.
| |
| |
Maria Alberta LUECKER, Meister Eckhart und die Devotio Moderna (Studien und Texte zur Geistesgeschichte der Mittelalters herausg. van Dr Josef KOCH, Bd. I). - Brill, Leiden, 1950, VIII-176 pp., f 14.
De stelling door Mej. Lücker in dit werk verdedigd, luidt als volgt. Tegen zeer velen die dit ontkennen, meent zij uit de geschriften van E. een hem eigen ascetisch systeem te kunnen opbouwen. Het kernpunt hiervan is dan de 'Abgeschiedenheit', nl. het ontbloot zijn, het ledig zijn van het geschapene. Dit begrip biedt tevens het vergelijkingspunt tussen E. en de Moderne Devotie, uit welke vergelijking de invloed van E. op de M.D. blijkt.
Aan de uitwerking van dit program is veel toewijding en ijver besteed. Alleen al een zich inwerken in E. verdient bewondering. Op zich genomen is het onderwerp de moeite waard onderzocht te worden, maar mij dunkt toch dat S. haar hypothese reeds bewezen achtte voor ze er degelijke argumenten voor had.
Als Geert Grote's ideaal is: 'Voluntaria paupertas amica est solitudinis', doet dit dan direct aan Eckharts Abgeschiedenheit denken? Ook al vindt men bij hem woorden waarmee E. zijn Abgeschiedenheit beschrijft, het zich losmaken van al het geschapene is toch al zo oud als de christelijke ascese. Bovendien is het de grote vraag of de Abgeschiedenheit voor E. een ascetisch begrip was en niet veeleer een mystieke term.
Als de bewoners van het klooster Eemsteyn zich Broeders van de Woestijnen noemen, gaan onze gedachten dan niet eerder naar de woestijnvaders voor wie de M.D. zo'n grote eerbied hadden, dan naar Eckhart's Abgeschiedenheit? Is de Navolging van Christus werkelijk 'von Eckhartsche Ideeen durchtränkt' (p. 151), omdat er zoveel gedachten in voorkomen, waarin wordt uitgedrukt, dat de mens uit alle schepselen moet uitgaan en zichzelf volkomen moet verlaten?
S. heeft zich laten verleiden door iets aanlokkelijks: het maken van een synthese. Maar mij dunkt, zo ver zijn we nog niet. Er zal nog heel wat graafwerk moeten gebeuren, zoals b.v. Pater van Woekum gedaan heeft voor het rapiarium van Floris Radewijns. E. komt daar geen enkele maal in voor. Maar de meeste citaten zijn ontleend aan de H. Schrift, de Vaders en vooral de woestijnvaders en ik denk dat de invloed van de laatsten groter is dan die van E.
Voor wat de literatuur betreft, had S. veel nut kunnen trekken uit het artikel van G. Théry. Le développement historique des études eckhartiennes in Suppl. Vie Spirituelle, nr 7, 1948, pp. 304-337 en vooral uit het artikel van J. van Mierlo in Ons Geestelijk Erf 6 (1932), Ruusbroec's bestrijding der ketterij (pp. 304-346), waarin heel uitvoerig op de verhouding van Ruusbroec tot E. wordt ingegaan.
P. Grootens
Marcel SAHLER, Les grands ordres monastiques des origines à 1949. Tome II: Les abbayes en Belgique, Pays-Bas, Luxembourg. - Impr. Cocharaux, Auch, 1950, 78 pp., geïll. Belg. frs 150 (te storten: Postch. Brussel: 3.508.88 = Sahler).
Met medewerking van een tiental monnikken uit België, en Nederland publiceert M. Sahler in dit deel van zijn groot werk een korte geschiedkundige schets van alle Belgische en Nederlandse abdijen. De gedrongen tekst op twee kolommen van telkens 1 à, 3 grote bladzijden geeft een summier overzicht van de bewogen geschiedenis van 30 abdijen en 3 prioraten in Benelux. Het is jammer dat er slechts vier foto's zijn opgenomen en dat dit boekje zo ongelukkig is gebrocheerd. Maar ook zo zal het veel dienst bewijzen en zal het ongetwijfeld de eerbied voor het grootse werk der monniken in de loop van zovele eeuwen doen toenemen.
M. Dierickx
Léopold GENICOT, Les lignes de faîte du Moyen Age. Coll.: Lovanium. - Casterman, Doornik-Parijs, 1951, XII-394 pp., frs 150.
Een schitterende synthese van de Middeleeuwen! Met rake en scherpe trekken schetst de Leuvense professor in drie grote delen, 'Aube', 'Midi' en 'Vesprée' de opkomst, de bloei en het verval van de hele middeleeuwse kultuur: de godsdienstige en politieke geschiedenis, kunsten en wetenschappen, economie en instel- | |
| |
lingen, het concrete leven en alle geestesstromingen van die tien à, twaalf eeuwen. Het boek is sterk geconcipieerd, harmonisch uitgewerkt en vlot, af en toe zelfs brillant geschreven. Het meest treffend is wel de diep christelijke visie van de auteur op die roemvolle periode die de grondslagen legde van onze Westerse kultuur. Waar het pas geeft, aarzelt de geleerde schrijver niet een persoonlijke stelling in te nemen: aldus verwerpt hij Pirenne's theorie over de oorsprong van de steden, en toont aan dat dezelfde historicus de invloed van de veroveringen van de Islam op de middeleeuwse kultuur sterk heeft overdreven; andere malen, waar de voorstudiën niet ver genoeg gevorderd zijn, zoals over de oorspronkelijke idee van de 'Gregoriaanse' hervormingen, onthoudt hij zich wijselijk van een radicale stellingname. Natuurlijk zullen bepaalde voorstellingen geen algemene instemming vinden: aldus wordt de invloed van het politiek element bij Clovis' bekering wellicht te sterk beklemtoond; Sint Thomas van Aquino wordt te veel als philosoof voorgesteld terwijl hij toch eerst en vooral theoloog is.
Zeer kostbaar zijn de uitvoerige bibliografische noten met vaak een korte beoordeling van het aangehaalde werk. Wij betreuren echter ten zeerste, dat deze niet onderaan op de bladzijden zijn aangebracht maar na elk hoofdstuk ingelast.
Terwijl Pirenne's 'Histoire de l'Europe des invasions au seiziëme siècle' te economisch georiënteerd is, Dawson's 'The making of Europe' slechts tot de XIe eeuw reikt, en Schnuerer's 'Kirche und Kultur im Mittelalter' in drie lijvige delen zware lectuur is voor een leek in de geschiedenis, biedt Prof. Génicot ons hier een meesterlijk overzicht van de hele middeleeuwse beschaving in al haar uitingen, waarbij hij de rol van de Kerk bijzonder laat uitkomen.
M. Dierickx
Veit VALENTIN, Weltgeschichte. Völker-Männer-Ideen. Band I: Bis zu den Religionskriegen; Band II: Bis zur Gegenwart. - Gustav Kiepenheuer, Keulen-Berlijn; Allert De Lange, Amsterdam, 1950, IV-543 en VI-832 pp., 81 platen, f 17,50 per band.
De historicus Valentin, lange tijd professor te Berlijn, verliet Duitsland in Juli 1933, werd professor te Londen, hield voordrachten in de U.S.A. en stierf er in 1947. In deze 'Weltgeschichte', de vrucht van dertig jaar vakstudie, verhaalt de auteur de hele historie vanaf de voorgeschiedenis tot op onze dagen, waarbij ook China, Japan en andere verre landen een plaatsje krijgen. Naarmate de auteur onze tijd nadert wordt hij meer en meer uitvoerig zodat de periode vanaf de Franse Revolutie tot nu meer dan 500 bladzijden in beslag neemt. Dat is een eerste kenmerk.
Een tweede is het volgende. De auteur geeft geen bloot overzicht der feiten maar beschouwt ze vanuit een bepaalde hoek: 'Für uns ist Weltgeschichte ein Bekenntnis, eine Rechenschaft und ein Programm. Wir wagen uns an Weltgeschichte, weil sie uns zur Weltanschauung werden soll' (1, 8). Wereldgeschiedenis is voor de auteur de strijd tussen de vier grote levensgoederen: godsdienst, kunst, wetenschap en staatsvorm. Vandaar dat hij, gelukig, zich niet beperkt tot een politieke en militaire geschiedenis, maar een ruime plaats verleent aan de cultuurstromingen, al heeft hij wel te weinig oog voor de sociale en economische factor.
Detailcritiek willen wij daarlaten om op één punt nadrukkelijk te wijzen. Valentin stamt af van een Hugenootse familie die na de opheffing van het edict van Nantes in 1685 Frankrijk heeft moeten verlaten: uit zijn tekst nu blijkt dat hij zijn antiRoomse hartstocht niet heeft kunnen bedwingen. Aldus wordt volgens hem pas omstreeks 600 de bisschop van Rome paus (I. 213); de paus is 'priesterlich-diplomatischer Doppel-konsul, ständiger Diktator Roms' (I. 289-90); Gregorius VII is 'dämonisch beredt, unbekümmert in der Wahl seiner Mittel.... zugleich weltlich und geistlich ehrgeizig in der kühnsten Form' (I. 244) en de ergerlijke feiten van Alexander VI worden nog eens extra aangedikt. Men schrikt op bij het lezen van 'Luther war in der Tat.... der letzte grosse Mönch, das Mönchtum hat in ihm seinen Gipfel erreicht' (I. 424); ook lezen wij hier voor het eerst dat Rome Luther heeft willen 'vangen' door hem het kardinaalspurper aan
| |
| |
te bieden (I. 427)! Zoals bij zovele Lutheranen zijn de Jezuïeten de verpersoonlijking van het strakke, het fanatieke in de Katholieke Kerk en hebben zij een enorme invloed in die zin uitgeoefend: 'Spanische Jesuitentheologen sind es auch gewesen, die den Beschlüssen des Konzils von Trient ihren unversöhnlichen Charakter gaben' (I. 454); 'Das Organ des dogmatischen Fanatismus, die Jesuiten....' (II. 194).
Deze antipathie deint dan ook op andere domeinen over. Karel V vindt in zijn ogen geen genade en voor Filips II heeft hij vanzelfsprekend niets dan afkeuring. Over de Noordelijke Nederlanden schrijft hij mooie bladzijden, die doorgaans juist zijn en een Nederlander niet zullen mishagen. De Zuidelijke Nederlanden vóór 1800 worden amper een paar zinnen waardig geacht: 'das dumpf bleibende, gebundene 'Belgiën' (I. 471). Terwijl de protestantse Rembrandt een halve bladzijde toebedeeld krijgt, moet Rubens het met één zin stellen, en van de Antwerpse schilderschool is er geen sprake, daar Van Dyck bij Engeland vermeld wordt (II. 48) en Teniers een plaats vindt onder een groep Noordnederlandse schilders (II. 32).
Het boek is vlot, vaak meeslepend geschreven, het munt uit door synthese en opent af en toe interessante perspectieven, het is ook prima uitgegeven. Jammer heeft een typisch Lutherse anti-Roomsgezindheid de auteur belet een objectieve wereldgeschiedenis te schrijven.
M. Dierickx
Dr S.H. SCHOLL, De geschiedenis van de arbeidersbeweging in het arrondissement Turnhout vóór 1900. - Verbond K.A.J., Turnhout, Tilburg, 1950, 188 pp.
In het sociale leven van de laatste honderd jaar treedt de arbeidersbeweging ontegensprekelijk het meest op de voorgrond. Het is dan ook meer dan tijd dat de historici deze sociale factor grondig gaan bestuderen. Maar slechts langs de weg van degelijke locale monografieën kan men er toe komen deze massale en volgens de streken telkens anders getinte beweging te vatten.
Pater Scholl is, als proost van de K.A.J. en doctor in de geschiedenis, de aangewezen man om een proeve van een dergelijke monografie te leveren. Ongelukkig ontbreekt voor het arrondissement Turnhout het archief van de katholieke Volksbond en ook de briefwisseling van de eerste voormannen van de arbeidersgemeenschap. Noodgedwongen heeft de auteur zijn gegevens moeten putten uit, overigens talrijke, weekbladen van het arrondissement. Al zijn deze bronnen niet altijd betrouwbaar en al geven zij slechts hetgeen buitenstaanders bekend raakt, toch is de auteur er in geslaagd ons een treffend beeld te ontwerpen zowel van de sociale wantoestanden in de jaren 1870-1900, als van de werkstakingen van het opkomend socialisme en vooral van de katholieke Volksbond van die tijd. Indien de auteur iets meer had gegeven over de Daensisten, en vooral over de strijd van de Conservatieven onder leiding van Woeste tegen de arbeidersbeweging in het algemeen, zou de actie in het arrondissement Turnhout beter in het tijdsgebeuren zijn ingeschakeld. Maar dit schaadt niet ernstig aan het werk. Daarom zien wij met verwachting uit naar de voortzetting van deze veelbelovende studie.
M. Dierickx
Douglas JERROLD. Engeland, past, present and future, Dent & sons Ltd., London, 1950, 341 pp., 10s. 6 d.
'The lesson of the events of 1930 to 1939 is for students of contemporary politics more important than the events themselves. The lesson remains and must be learnt if a world war is not to break out a third time, The lesson is for politicians, the press and the public. All have their responsibility and none of any party or creed is blameless' (p. 245).
Deze enkele regels geven een samenvatting van de instelling en bedoeling van schr.; veranderen we 'events' in 'blunders leading up to the events' dan proeven we tegelijkertijd iets van schr's overvol gemoed dat hem veel van zijn in menig opzicht alleszins gerechtvaardigde verontwaardiging op papier deed zetten. Geen lezer zal de lessen echter in een leunstoel kunnen leren: men kan bij het lezen van dit boek niet lang rustig blijven. Briljant geschreven sti- | |
| |
muleert het voortdurend, soms tot een weldoende vreugde dat de dingen zo vierkant gezegd worden, soms tot ergernis omdat geen mate is gehouden bij veroordeling van de politici die niet voor hun taak berekend zijn, van de pers die zijn plicht in zake voorlichting of niet kent of wel om minderwaardige motieven verwaarloost, van het publiek dat niettegenstaande alle democratie zich gedwee laat leiden waarheen het zelf niet wil: altijd stimuleert het tot dieper nadenken over wat eigenlijk levenskwesties zijn voor individu, volk en mensdom, en meest met een onbegrijpelijke vlotheid en oppervlakkigheid door de pers worden behandeld.
De titel is in zeker opzicht misleidend; op blz. 111 is schr. reeds in de negentiende eeuw beland, en op blz. 140 begint zijn 'Prelude to catastrophe', dat ons in de twintigste plaatst. De laatste 190 bladzijden zijn dan wat we toch wel mogen noemen contemporaine geschiedenis. Het dunkt ons niet overdreven te houden dat het gehele boek om deze bladzijden werd geschreven. Maar deze contemporaine geschiedenis kan niet begrepen en niet geschreven worden tenzij tegen de achtergrond van de ontwikkeling van het Engelse volk en zijn politiek, en deze laatste gezien als continentale politiek. Het is juist dit vervlochten zijn met eigen verleden en met Europa dat Jerold in staat stelt tot zijn ontstellende analyse van het Engeland der laatste decennien.
Al maakt het boek hier en daar de indruk van wat onbezonnen te zijn, het blijft een waardevol boek, even leerzaam voor de zelfgenoegzame Engelsman die hier degelijk onder handen wordt genomen, als voor de buitenlander die zich niet kan veroorloven zich in politicis beter en wijzer te wanen.
W. Peters
| |
Romans en verhalen
Giovanni GUARESCHI. Don Camillo en de kleine Wereld. Vert. - De Fontein, Utrecht, 1951, 2e dr., 243 pp.
Don Camillo is pastoor in een dorp in de Po-vlakte, een ijverig, maar wel wat eigenaardig pastoor. Zijn tegenstander is Perrone, burgemeester en hoofd der communisten. Don Camillo ziet zijn taak hoofdzakelijk in het bestrijden dezer communisten en de episoden van deze strijd vormen de comische inhoud van dit boek. De pastoor is een soort Samson die hardhandig en eigengereid recht oefent. De beide tegenstanders bewonderen en achten elkaar heimelijk wat een bijzonder humoristische noot aan het boek verleent; het communisme is hier van een nogal goedmoedige soort. De Samson voert lange gesprekken met Christus aan het kruis, die hem voortdurend tot matiging aanmaant en hem zachtmoediger inzichten tracht bij te brengen. Alles gaat er uitermate gemoedelijk toe, zoals dat in een Italiaans dorp mogelijk is. Wie zich hieraan niet ergert, zal genoegen beleven aan dit boek, dat de zeer oorspronkelijke vinding is van een geestig caricaturist. Don Camillo heeft ten slotte, ondanks zijn wonderlijke escapaden, het hart op de rechte plaats en van zo iemand kan men veel verdragen.
J.v.H.
Felix TIMMERMANS. Felix Timmermans verhaalt. - P.N. van Kampen & Zoon N.V. Amsterdam, 1951. 149 pp.
Timmermans was een bijzonder goed verteller en daarom winnen het zijn korte verhalen en schetsen doorgaans van zijn grotere werken. In deze bundel zijn er een tiental bijeengebracht, stukken van diverse pluimage. De gevoelige en poëtische novelle 'Ik zag Cecilia komen' vormt de hoofdschotel, het enige ernstige stuk. De andere verhalen zijn in de leutige grappige trant die we van Felix Timmermans verwachten. Hier buitelen de malse woorden en Vlaamsigheden over elkaar; de leutigheden en droefenissen der kleine luiden uit een klein stadje, beschreven op zijn Timmermans, blijven de lezer bekoren. De highbrows der literatuur hebben over Timmermans zelden iets goeds gezegd, maar hij werd en wordt gelezen en had een brede gemeente die hem trouw bleef. Ook dit aardige boekje zal zijn weg wel vinden.
J.v.H.
Eric LINKLATER, Judas. Vert. uit het Engels door L Lockefeer (De Dolfijnreeks). - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1951, 206 pp., Fr. 115.
| |
| |
Deze roman die met enige vertraging in het Nederlands werd omgezet, kan men nu eenmaal geen succesboek noemen. De schrijver eigent zich het recht aan met de historische achtergronden een loopje te nemen, om een moderne creatie te geven van de Judasfiguur. Jammer genoeg is hij voortdurend in botsing met bij ons gevestigde waarheden, waarvan wij niet zo gemakkelijk abstraheeren. De weifelende figuur van Judas wordt verzwakt door hem tot speelbal te maken van naast hem opgestelde groepen en personen. De twijfel groeit niet van binnen uit, zodat de verborgen Judasziel noch medelijden noch verontwaardiging wekt. Het ensceneren van een sociale revolutie doet erg pover aan naast die andere die wij zo goed kennen uit Vermeylen's: Wandelende Jood. Evenmin kan de haast hysterische Maria van Magdala ons bekoren, omdat wij haar nu eenmaal anders kennen. Wij vrezen dan ook dat het boek voor onze lezers geen aanwinst betekent.
Dan. Vandenbunder
André DEMEDTS, De Ring is gesloten. - Desclée De Brouwer, Brugge-Amsterdam, 1951, 297 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 110.
Met De Ring is gesloten werd de trilogie voltooid, ingeleid door: Voor de Avond valt en In het Morgenlicht. Dit derde deel heeft de grote hoedanigheid in niets onder te doen voor de vorige, en tevens de andere twee niet in de schaduw te stellen. De schrijver van Hugo van Leyda, hervalt inderdaad in diepzinnige beschouwingen, zware dialoogvormen en verstarde taalwendingen, die het geheel, in verband met het landelijk milieu waar het verhaal zich afspeelt, hoogst onwaarschijnlijk doen voorkomen. De beschrijvende elementen zrjn eerder zeldzaam, en het verhaal wordt al te dikwijls onderbroken, om de lezer met de auteur te confronteren. De overgang van plichtsgetrouwheid en rechtvaardigheidszin naar gelouterde liefde - hoofdthema van de roman - wordt nog het best getypeerd in Hugo, die dan ook een geslaagde creatie is in dit werk. De weemoed die over het gebeuren hangt, is een stille aanklacht tegen de moderne samenleving, maar zal bij de meesten niet leiden tot dezelfde stille berusting.
André Demedts schonk met zijn trilogie een blijvend aandenken aan de noeste kracht van een werkend volk, dat aan zichzelf overgelaten, stugkoppig vasthoudt aan de geboortegrond waar het strijdt voor eigen aard en zeden. Het volk zal hem graag lezen en hem dankbaar zijn.
Dan. Vandenbunder
Toon VAN DEN EYNDEN, Tussen twee gevechten. Novelle. - bij de Auteur, Berchem-Antw., 1951, 54 pp., Fr. 35.
Nauwelijks 50 bladzijden. Eerder een schets dan een novelle: een brok leven van een soldaat die ergens in Rusland gewond wordt, een amouretje beleeft in het hospitaal en weer naar 't front trekt.
In deze omlijsting echter is het soldatenleven met zoveel weemoedige humor en zoveel werkelijkheidszin weergegeven dat het de hele mens uitdrukt.
Een raak en sober-getekend verhaal, waar liefde, dood en leven even natuurlijk zijn als de dag en waar alle lyriek gehouden werd binnen een rustig evenwicht van inhoud en stilistische vorm.
K. Heireman
Monda De MUNCK, Mattie (Davidsfonds-Guldenreeks nr 387). - Davidsfonds, Leuven, 1950, 312 pp., ing. Fr. 48, geb. Fr. 64, leder Fr. 71.
Mattie huwt Wouter, wiens vader in een vlaag van waanzin zijn vrouw vermoordde, en die als boswachter het maatschappelijk leven ontvlucht. Meisje van de stad, overwint ze, maar nooit volledig, in haar mateloze liefde voor Wouter, een pathologische angst voor het bos, voor Wouters leven, voor de mogelijke erfelijke invloed van zijn vader op haar kinderen.
Deze allesbehalve banale roman getuigt van het kunnen èn van de voorlopige onmacht van de jonge schrijfster: zin voor een groot gegeven, dat echter verzwakt wordt door gemis aan intense uitwerking en gebalde zegging; psychologische peiling die evenwel te rudimentair blijft. Boeiend geschreven, in een natuurlijke maar te vlakke taal.
F. De Graeve
| |
| |
F.R. BOSCHVOGEL, Uw glanzende vlechten, Amarilla (Davidsfonds-Guldenreeks nr 386). - Davidsfonds, Leuven, 1950, 227 pp., ing. Fr. 44, geb. Fr. 60, leder Fr. 67.
De schilder Carlos De Lantsheer wordt verlaten door zijn vrouw Beatrijs: wederzijds onbegrip. Van haar (geveinsde) dood op de hoogte gesteld, hertrouwt hij met Amarilla, bij wie hij de ware liefde vindt. Wanneer de gehechtheid aan haar zoon de dood gewaande Beatrijs tot haar man terug voert, verlaat Amarilla het huis. Carlos komt dit niet te boven, en sterft spoedig, na zijn leed te hebben uitgeschilderd in een Moeder van Smarten met de vlechten van Amarilla. Flink opgebouwd op de kleurige achtergrond van de 16e eeuw, doorgaans uitstekend beschreven, mist dit ontroerend verhaal toch de dieptragische bewogenheid die het een groot werk had kunnen maken. Uitstekend volksboek.
F. De Graeve
Gaston DURIBREUX, Het gonden zeil (Davidsfonds-Guldenreeks nr 385). - Davidsfonds, Leuven, 1950, 240 pp., ing. Fr. 44, geb. Fr. 60, leder Fr. 67.
Een nieuwe vissersroman van Duribreux. Bens Bonjé keert van het land naar de zee terug, en vindt er het geluk: de vrouw voor wie hij de zee verliet. Het verhaal is zijn schrijver waardig: boeiende intrigue, stevige compositie, flinke taal. Toch staat het niet op de hoogte van zijn beste werken. Het geeft de indruk te vlug te zijn afgewerkt. De ontknoping der intrigue lijkt wat kunstmatig, en is in geen geval overtuigend. De schr. heeft ook ongelijk, menen we, het diepste van het gevoelsleven zijner helden uitdrukkelijk te willen ontsluieren in hun dialoog, die hierdoor soms al te speculatief en zeer weinig natuurlijk wordt.
F. De Graeve
H.J. DE FREINE, Spel der dwazen (Regenboogreeks nr 3). - P. Vink, Antwerpen - Amsterdam, 1950, 231 pp., geb. Fr. 85.
Onder Tito's vaandel leert Andros Trikala tijdens de Duitse bezetting moorden en branden. Daarna werpt hij zich als partisaan van Markos in de Griekse burgeroorlog. Hij vecht om te beleven, om te schrijven, niet voor een ideaal, zelfs niet voor het communisme, zoals aanvankelijk zijn wapenmakker Leonidon Toltowi. De zinloosheid van dit doden en haten doet echter de avonturier nadenken en dromen van een rustiger, menswaardiger bestaan. Bij een ontvluchtingspoging uit het gevangenenkamp wordt Andros neergeschoten en de ontmoedigde Leonidon ziet zich door de omstandigheden verplicht het spel der dwazen verder te spelen. De Partij gunt hem veertien dagen verlof en duldt geen zwakheid. Hij ontvlucht haar greep, komt als illegale indringer terrecht in de nieuwe staat Israël, wordt er opgepikt en verzorgd door de Haganah, weldra op Cyprus geinterneerd door de Engelsen, vlucht nog eens en komt als ondergedokene terug in zijn vaderland. Ver van de onmenselijke wereld en haar dwaas avontuur wil hij thans een nieuw leven beginnen, zonder pretentie, maar op eigen kracht. Het ideaal van de dode Andros. Het boek is wel krachtig geschreven, doch geeft wat b.v. psychologie en taal betreft een nogal slordige indruk. Sommige mijmeringen doen sentimenteel aan (b.v. die van Hellena te Skoplje); anderzijds is de opeenvolging van korte rauwe zinstukken soms te opzettelijk. Eerst en vooral klinkt hier een aanklacht tegen de drukdoende meedogenloze tijd. Een droevig getuigenis voorwaar. Het spannende avontuur dat de lezer misschien eerst verwacht, loopt uit op steeds schrijnender ontreddering: 'Alleen waar geen mensen zijn is eeuwige vrede'. En als enig uitzicht: 'Wij zullen leven alsof de wereld pas geschapen werd' (p. 226), een bgna banaal romantische conclusie.
Wij ontdekken er weinig of geen religieuze warmte en hoegenaamd geen spoor van 'ideaal'. Wat kan men, na een dergelijke verdwazing, meer verwachten?
A. Van Laere
|
|