| |
Boekbespreking
Godsdienst
Emmanuel MISTIAEN, S.J., La vérité qui délivre. - E. Vercruysse-Vanhove, Sint-Andries (Brugge), 1950, 216 pp., Fr. 60.
Schrijver biedt ons een bundel serene meditaties, die putten uit de rijke liturgische teksten en uit de evangeliën. Zij spreken rechtstreeks tot de moderne mens, niet om in te gaan op zijn problematiek, doch om hem verdieping en verinnerlijking te leren te midden van het jachtige leven. Zo brengen ze hem in stille ingetogenheid tot grotere intimiteit met God doorheen Christus, terwijl hij trouw blijft aan zijn dagelijkse taak.
R.H.
Christus in de godsdienstige vorming. Dl 2: Jaarboek 1950 Studiecentrum voor godsdienstige vorming, Brussel; Verslagboek Priesterstudiedagen Aartsbisdom Utrecht. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1950, 128 pp.
Dit jaarboek brengt ons vooreerst de tekst der lezingen gehouden op de Priesterstudiedagen te Utrecht: aan godsdienstleraren geven ze van zeer bevoegde zijde een antwoord op enkele der meest actuele vragen. Het tweede deel biedt een zestal uitgewerkte schema's over biecht, Jezus' psychologie, Jezus' voorspellingen, 'Onafhankelijke zedenleer', enz. Tenslotte krijgen we de aanvulling der bibliographie over alle gedurende het afgelopen jaar verschenen catechetische boeken en artikelen.
Het is een onmisbare aanvulling bij de serie 'Leven in Christus' en biedt allen een rijke bron van inlichtingen en actuele gegevens.
R. Hostie
| |
| |
Hugo RAHNER, S.J., Maria und die Kirche. - Marianischer Verlag, Innsbruck, 1950, 128 p., 4 platen, ing. DM. 18. geb. DM. 24.
Dat de katholieke Kerk zo onwrikbaar vasthoudt aan de Mariaverering ligt niet aan enige, zij het dan nog vrome, sentimentaliteit maar aan de geloofswaarheid dat, in de heilsorde, het schepsel een eigen ofschoon ondergeschikte rol te spelen heeft: de mens mag met God medewerken, daarin bestaat zijn hoogste eer. Mariologie en Ecclesiologie zijn dan ook onafscheidelijk verbonden in de leer van het Mystisch Lichaam en hun ontwikkeling houdt gelijke tred. De moeder van het Hoofd en de moeder van de ledematen delen in één zelfde zending: de nieuwe mensheid ter wereld brengen die uit God wordt geboren. Deze parallel ontwikkelt de oostenrijkse theoloog vanuit Maria's voorrechten en illustreert haar met vele teksten van oude Kerkvaders uit het eerste millenarium. Deze leer klimt immers op tot een Irenaeus - en langs hem misschien tot de aposteltheologie van Klein-Azië. Tevens verheugt zij zich in nieuwe actualiteit daar de Kerk en Maria de twee grote devotie's zijn van het huidig katholicisme, dat er evenwel soms de synthese van mist.
R. Leijs
Thomas van CELANO: Eerste en Tweede levensbeschrijving van de H. Franciscus van Assisi, vertaald door P. Theophilus O.F.M. Cap. Uitgave: Derde Orde Centrale, Hees-Nijmegen, 1951, 345 pp., f 8,50.
Het doet goed deze oudste biografie over Sint Franciscus in haar simpele stijl te lezen. Dit is echt, zoals een schilderij der Primitieven echt is, al zouden we vinden dat heel veel dingen volmaakter - volgens onze normen - hadden uitgebeeld kunnen worden. Ach ja, misschien had er meer psychologie en meer historische achtergrond en minder uitbundigheid om die prachtige Sint Franciscus kunnen zijn, maar neem het Celano eens kwalijk, dat hij schrijft als een Middeleeuwer en vol is van zijn Heilige.
Het boek bevat twee levensbeschrijvingen waarvan de tweede een aanvulling en verbetering is van de eerste. Pater van den Borne geeft een uitstekende inleiding en de vertaling van P. Theophilus is zo, dat men er de statigheid van het Latijn in proeft en de leesbaarheid van goed Nederlands er niet in mist.
Jac. de Rooy
Die Heilige Margareta Maria Alacoque. Leben und Offenbarungen. Paulusverlag, Freiburg, 1950, 255 pp., Fr. 7,50.
Dit boek is een Duitse vertaling van de bekende Franse auto-biographie der Heilige: Sainte Marguerite-Marie, Sa vie écrite par elle-même. De inhoud behoeft dus geen aanbeveling meer. Wie enigszins thuis is in de literatuur rond de H. Hart-devotie kent het belang van dit werk. Hoe het reeds vele herdrukken en vertalingen heeft en het boeiende, vaak huiveringwekkende verhaal is van deze grote Apostel van het H. Hart.
De vertaling is prima verzorgd en geeft behalve enige 'Vorbemerkungen' nog een 'Nachwort' en 'Anhang', met bijzonderheden over de Heilige en H. Hart-devotie. Voor wie niet in staat is het Franse origineel te lezen, zeer aanbevolen.
Jac. de Rooy
Martin GRABMANN, Pater Anton Jans. Ein Mystikerleben der Gegenwart. - Verlag 'Ars Sacra', München, z.j., 256 pp., 11 diepdrukken, geb. DM. 7.
Deze aantekeningen van een jonge karthuizer (1903-1932) geven meteen een gedegen theologisch gegronde leer en doen de sublieme waarde van een intieme omgang met de Drieëne God gevoelen. Een duidelijke verwantschap met de leer van de kleine Theresia maakt van dit boek een eerste mannelijke en evenwichtige vertolking van deze spiritualiteit. Overgave aan Gods liefde in het volbrengen van zijn Wil in het dagelijks gebeuren, rustige zelfbeheersing, ook in het geestelijke, gaan hier gepaard met echt beschouwend gebed in vereniging met de gekruisigde en verheerlijkte Christus. Nederig bewust van Gods gaven kon deze jonge monnik met recht uitroepen: 'Mein Leben is nur ein Jubel'. Een Nederlandse vertaling zou zeer welkom zijn.
J. Beyer
| |
| |
A. RYCKMANS, La paroise vivante. - Casterman, Doornik-Parijs. 1950, 372 pp., Fr. 75.
Met een waar genoegen zullen alle priesters en lekenapostelen dit zeer mooie boek lezen. Uit eigen ervaring en met zeer veel inzicht heeft schrijver de bezwaren en opinies van meer 'sociale' confraters en van bepaalde jeugdige milieus besproken en soms hard maar o.i. zeer juist becritiseerd. Zijn weerlegging is verre van negatief; het is een bezielende critiek die tegen het huidig 'defaitisme' van vele parochiegeestelijken en van hun medewerkers in, een optimistische kijk geeft over het parochiaal apostolaat, zijn blijvende waarde en zijn concrete realisaties. De niet-ingewijden zullen verstomd staan bij het beschouwen van de overweldigende last die de moderne parochiegeestelijkheid, bijzonder in de grootsteden, te torsen heeft. Zeer leerrijk zijn de opmerkingen over de sociale toestanden (bl. 46), over liturgische taal (bl. 57), over de herkerstening van het proletariaat (bl. 51), over de doelmatigheid van de volksmissies (bl. 95). Daar de schrijver ons een ander boek aankondigt over de aanpassing van de apostolaatsmethoden, verwijzen we hier niet naar de vele wenken die doorheen dit boek reeds werden gegeven.
J. Beyer
Dr Fulton J. SHEEN: Zielevrede. - J.H. Gottmer, Haarlem-Antwerpen, 1950, 322 pp., f 6,90.
Niet lang geleden bespraken wij in dit tijdschrift de radiotoespraken van Mgr Dr Sheen getiteld '.... Van de daken....' De moderne ziel op zoek naar God. Het was een genoegen om met de Amerikaanse weergave van het katholiek leven op deze manier kennis te maken. Thans dient 'Zielevrede' zich aan dat in wezen niets anders geeft dan het eerder verschenen boekje. De indeling der hoofdstukken, ja de titels soms zijn dezelfde. Zielevrede werkt de onderwerpen alleen wat omvangrijker uit. Dit heeft zijn voordelen, maar ook zijn nadelen. Die nadelen zijn o.a. dat de door alles heenlopende strijd met Freud en wat Freudiaans is op de duur in herhalingen treedt en daardoor vervelend wordt, vooral daar het geheel zich beweegt op het terrein van het populair-wetenschappelijke'.
Als we eerlijk mogen zijn; de grondgedachten van Sheen over de ontgoocheling, angst, schuldontkenning, psycho-analyse en biecht hebben we reeds, en wie er dieper op in wenst te gaan, is zeker ook competent het oorspronkelijke te lezen. M.a.w. misschien had het boek onvertaald kunnen blijven. Nu dit echter niet geschied is zal het priesters en ontwikkelde leken zeker van dienst kunnen zijn. De uiterlijke verzorging van de uitgave is Gottmer waardig.
Jac. de Rooy
Archimandrite SPIRIDON, Mes Missions en Sibérie. Souvenirs d'un moine orthodoxe russe. Intr. et trad. de Pierre Pascal (Russie et Chrétienté, nr 4). - Editions du Cerf, Parijs, 1950, 156 pp.
Opmerkenswaardige autobiographie uit het 'Heilige Rusland' van vóór de Revolutie! Wij vinden er in terug de grootgestemde Russische ziel, met haar hoogten van mystiek en laagten van passie en zonde; ook Rusland, met haar staretsen en heilige boeren, bedevaarten en kloosters, en ook de ijzige vlakte van Siberië, waar misdadigers hun ziel verliezen in verbittering of God terug vinden in offer en lijden. Voor priesters is dit verhaal des te interessanter, daar het tevens de orthodoxe praktijk beschrijft voor Communie en Biecht, waar wij soms wat uit te leren krijgen. Boven alles moeten wij westerlingen, hopeloos gevangen in ons rationalisme, er het directe en levende geloof in bewonderen in de geheimvolle vreugde van Gods genade.
P. Fransen
Mr I.A. DIEPENHORST, Hoe bereiken wij de Communisten met het Evangelie. - J.H. Kok N.V. Kampen 1951, 48 pp., f 1,25
Dit werkje geeft ons een bezinning van gereformeerde zijde op een actuele vraag in de zielzorg. De inhoud is breder dan de titel suggereert. De omstandigheden, die in het algemeen het aannemen van de Blijde Boodschap door de mens van de moderne wereld bemoeilijken, worden vaak raak geschetst, en daartegenover worden suggesties gedaan over de houding van aanpassing door de kerk
| |
| |
(in Protestantse zin). De specifieke aard van het contact en de bekering van Communisten blijft slechts in het preliminaire stadium van enige paragrafen over de Communistische wereldbeschouwing.
Ofschoon 48 bladzijden geen adaequate behandeling kunnen geven van de aangeraakte problemen, en er niets in gevonden wordt wat voor ons volslagen onbekend is, kan een kennismaking toch zijn nut hebben omdat zij een beeld geeft van wat men in gereformeerde kring hierover denkt.
H. Hoefnagels
| |
Theologie en wijsbegeerte
Prof. Dr Kan. Jacques LECLERCQ, Proeve ener Katholieke moraal. 4: Christelijk evenwicht. Vert. door Seb. Koningsloo (Bibliotheca Spiritus). - 't Groeit, Antwerpen; Nelissen, Bilthoven, 1950, 474 pp., ing. Fr. 160. f 9,25, geb. Fr. 180, f. 10,25.
Dit vierde deel is al even welkom als de vorige. De wijze, onderlegde, zelfstandige, oprechte en zelfs soms ietwat loslippige professor, biedt ons in dit deel een reeks vruchtbare en inspirerende hoofdstukken over de christelijke, evenwichtige houding in een wel geordend leven. Er ligt een bemoedigende oprechtheid in deze bladzijden, die in alle eenvoud van uiteenzetting, het deugdelijk leven omschrijven. Nederigheid, voorzichtigheid, matigheid, armoede, gehoorzaamheid, geduld, rechtvaardigheid, sterkte en volharding worden achtereenvolgens behandeld en bieden aan de schrijver ruime gelegenheid om allerhande aspecten van het menselijk leven christelijk te belichten. Het exposé vermijdt alle strenge systematiek. Er wordt verstandig gesproken. Terwijl men het boek leest, luistert men vanzelf met sereniteit naar de dikwijls originele, soms vrijmoedige bedenkingen van een diepgelovige, in het christelijk leven vertrouwde moralist. Lettercultus valt weg voor het ernstig streven naar een oprechte gezindheid. Het boek biedt aan ieder ontwikkeld mens een verdiepende, versterkende geestelijke lectuur. Zij zal bewerken dat velen hun taak in de scheppingsorde met edelmoedigheid en diep geluk vervullen en aldus zullen bouwen aan de civitas Dei. De vertaling is verzorgd en laat zich vlot lezen. Op p. 359 vlg. hadden we liever over vroomheid horen spreken dan over Godsverering.
A. Snoeck
Albert MULLER, S.J., La morale et la vie des affaires. - Casterman, Doornik, 1950, 236 pp., Fr. 60.
Een meesterwerkje van gezonde moraal en van ruim begrip voor werkelijkheid vinden wij in deze nota's over zakenmoraal. De beroemde schrijver heeft een lang leven gewijd aan de studie van zijn onderwerp en aan de oordeelkundige raadgeving aan talloze zakenlui die hem de ingewikkelde praktijken aanwezen welke achter de schermen van de contracten gebruikelijk zijn. Mochten onze katholieke zakenlui iets opdoen van de ernstige en gezonde geest die in deze bladzijden heerst. Dan zou er vanzelf een gezonder atmosfeer ontstaan, die vele onsmakelijke oplossingen van gevallen overbodig zou maken. Men bewondert hier tevens de sociale gezindheid van de auteur, die voortdurend het beroep als een dienst aan de gemeenschap wil blijven beschouwen, het heldere, verzekerde bezit van de gezonde princiepen der moraal, en daarbij het begrijpende gezond verstand, dat het rechtmatig verlangen naar een redelijke winst, als tegenprestatie voor de dienst aan de gemeenschap blijft erkennen in praktijken, die ofwel alleen de schijn hebben van bedrog, ofwel als jammerlijk gegroeide, algemeen verspreide stylisatie van het beroep zijn gevestigd. Ook wanneer men niet akkoord gaat met sommige oplossingen die misschien zoals b.v. op p. 103 de medewerking met oneerlijkheid in de hand zouden werken, zal men toch de aannemelijkheid ervan kunnen erkennen. Uitzonderlijk goed zijn de hoofdstukken over de prijzen, over de commissies en over belastingplicht. Tegenover de machtsontplooiing van monopolies en van cartels is schrijver wellicht al te toegevelijk. Een korte maar uitgelezen bi- | |
| |
bliographie verrijkt het boekje, en een goede index verhoogt er de bruikbaarheid van. Het is een werkje dat ieder serieus zakenman zou moeten overwegen. Moralisten vinden er een aangename en levendige voorstelling van hun traktaat de justitia in terug. Het verdient grote verspreiding onder onze mensen, die van hoog tot laag, aan de hand hiervan met grote vrucht een klein gewetensonderzoek kunnen doen.
A. Snoeck
Dr A.M. HOSTEN, O.P., De kunstmatige inseminatie. Zedelijke beoordeling. - 'T Groeit, Antweren; Nelissen, Bilthoven, 1950, 144 pp., Fr. 50, f 3,90.
Een merkwaardig overzicht van de morele instellingen omtrent een veelbesproken kwestie, door iemand die én de problematiek én de bibliographie over het onderwerp beheerst. Sensatie moet men hier niet zoeken. Het boekje is blijkbaar bedoeld voor moralisten en voor ontwikkelden die het standpunt van de moralist willen begrijpen: een uitstekend kommentaar op de toespraak van Z. Heiligheid aan de katholieke dokters. De schrijver betoogt, dat, ook na de Pauselijke toespraak, de oneigenlijke kunstmatige inseminatie, na een voltrokken huwelijksdaad, moreel verdedigbaar is. De voornaamste bibliographie van de laatste jaren wordt achteraan vermeld. Een fijne en knappe verhandeling.
A. Snoeck
Dr P.W. van LEEUWEN S.C.J. Het Paulinisch Voorrecht. Ernest van Aelst, Maastricht, 1950, 132 blz.
Het doel, dat Schr. met dit boek beoogt, is 'door een vrij uitvoerige behandeling van het Paulinische Voorrecht vooral de Nederlandse Missionarissen van dienst te zijn bij hun bekeringswerk onder de heidenen'. Dit is zeer zeker een nuttige opzet, en het werk voldoet aan alle eisen, die men aan volledigheid, duidelijkheid en betrouwbaarheid kan stellen. De uiteenzetting van can. 1125, die niet zelden ook buiten missiegebieden toepassing kan vinden, valt met name te vermelden.
P. Huizing
LEPPER, Dr J.L.M. de, De Godsdienst der Romeinen. (Serie 'de Godsdiensten der Mensheid') Dl III. - J.J. Romen en Zn, Roermond, 1950, 214 pp., f 8,50 en f 10.
Toen Goliath verslagen neerlag, kwamen de Joden niet zijn lijk bespotten maar zich in eerbied en dankbaarheid verwonderen over het grote dat Jahweh door de kleine David had gedaan: 'Ziet, hij is zes el en een span lang; zijn schubbenpantser weegt aan koper vijfduizend sikkels, de spits van zijn lans aan ijzer zeshonderd sikkels'. Met eenzelfde respect en nauwgezetheid heeft De Lepper de godsdienst der Romeinen geobserveerd en het is bewonderenswaardig, met hoeveel rust, zorgvuldigheid, verstandigheid, uitvoerigheid hij deze weergeeft, op de hoogte van alle gegevens en stromingen der wetenschap. Het lijkt, alsof hij slechts popularizeert en aan de wetenschap geen enkele nieuwe visie mee geeft, maar de slotzin bewijst het tegendeel. De Romeinse godsdienst heeft hij gezien, niet als een allegaartje van primitieve voorstellingen en ijdele gedragingen, innerlijk uitgehold en overleefd, doch als een sterke man die flink zijn erf bewaakte maar door een sterkere geest werd overwonnen.
P.Cl. Beukers
Dr H. DOOYEWEERD, Reformatie en scholastiek in de wijsbegeerte. Boek I. Het griekse voorspel. - T. Wever, Franeker, 1949. 496 pp., geb. f 20,-.
De calvinistische Wijsbegeerte der Wetsidee beoogt een onderzoek naar de religieuze vooronderstellingen van het wijsgerig denken, omvattende naast de verantwoording der te volgen methode, een transcendentale critiek van het Westers denken en een positieve opbouw van eigen systeem, gegrond in het christelijk grondmotief van radicale Godsafhankelijkheid.
Prof. Dooyeweerd, hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, schreef de summa van deze wijsbegeerte in de jaren '35-'36 en heeft thans de eerste band van een nieuw driedelig werk gepubliceerd, waarin hij zijn gedachten verder uitwerkt en voltooit. Geheel in de lijn van de vroegere summa omvat dit werk een nadere verklaring van de beginselen,
| |
| |
een voorlopige afsluiting van de eerder ingezette transcendentale critiek, nu over het tijdperk der griekse en voor-reformatorische filosofie, en een belangrijke uitbouw van de W.d.W. door de ontwikkeling van een wijsgerige anthropologie.
De samenhang van titel, inhoud van het I deel en kern van de totaalopzet is hiermee gegeven, dat juist op het stuk van de anthropologie de W.d.W. zich critisch heeft te onderscheiden van de scholastieke grondhouding, die op haar beurt als synthesepoging van griekse en christelijke inspiratie, alleen te verhelderen is vanuit de vorm-materie-dialectiek in het griekse denken.
De weergave van dit griekse voorspel draagt daarom een sterk thetisch karakter, biedt wel vanuit zelfstandig ondernomen bronnenstudie en eigen oorspronkelijk inzicht van de schrijver menige interessante beschouwing, maar schematiseert toch te sterk en vooral te beslist, om niet als constructie de bewijskracht van de vele waarschijnlijke en slechts veronderstelde elementen te buiten te gaan. Zo zou het I deel kunnen worden vergeleken met Aristoteles' inleiding op de Metaphysica, waarmee Prof. D. niet alleen gemeen heeft, ook alles te willen vatten in één schema, hier dat van vorm en materie.
Vervolgens hangt met de opzet van het gehele werk samen, dat de Leitmotive van de W.d.W. sterk domineren: het religieuze karakter der grondmotieven, de telkens teruggewezen metaphysische verabsolutering van de theocratische denkrelatie, de richting van het theoretisch denken op de Oorsprong in een dynamische idee. Wordt daardoor tevens de functie en de inhoud van deze Leitmotive duidelijker, hetzelfde kan men niet zeggen ten opzichte van de scholastieke wijsbegeerte, die gedwongen is in het herhaaldelijk geopend perspectief van haar griekse antecedenten te verschijnen. Ondanks alle zorg en moeite die Prof. D. zich heeft getroost, om de thomistische opvattingen juist weer te geven, is bovendien alleen reeds reserve gewettigd, omdat hij zelf aantekent, geen rekening meer te hebben kunnen houden met de vroeger door Prof. Robbers naar voren gebrachte bezwaren.
Tenslotte mogen de Uitgevers bij de verhoopte spoedige voltooiing van het II en III deel, aan de lezers de vermoeiende studie in etappen besparen: er zijn dit maal, behalve de tekst, corrigerende en aanvullende aantekeningen, vervolgens enige bladzijden corrigenda, tenslotte nog een los vel corrigenda, terwijl het een geringe moeite zou zijn, deze serie met een vierde etappe uit te breiden.
Mich. Marlet
R. KWANT en A. KIEVITS: Phenomenologie en wijsbegeerte. Spectrum, Utrecht-Brussel 1950, 48 pp.
Twee lezingen gehouden op de 15e algemene vergadering van de vereniging voor thomistische wijsbegeerte. De eerste meer historische voordracht van de directeur van het Husserlarchief te Leuven, H. van Breda, kon helaas niet worden opgenomen. Nu worden achtereenvolgens behandeld: 'Phenomenologie en Ontologie' en 'Phen. en Ethiek', met de gedachtewisseling voorzover deze werd ingezonden. Het zou gewenst zijn, dat men zich in het nederlands hield aan de schrijfwijze 'phaenomenologie' en zich hier niet door frans of engels liet beinvloeden.
J. Nota
| |
Literatuur en cultuurleven
Elizabeth DREW, T.S. Eliot - The Design of his Poetry, Eyre & Spottiswoode, London, 1950, xvi - 256 pp., 12s. 6d.
Dertig jaar geleden schreef Mr. Eliot: 'the historical sense compels a man to write not merely with his own generation in his bones, but with a feeling that the whole of the literature of Europe from Homer and within it the whole of the literature of his own country has a simultaneous presence and composes a simultaneous order'. Als iemand heel de geschiedenis der mensheid in zich voelt leven, en, dank zij zijn grote eruditie en dichterlijke intuitie, zich
| |
| |
met de tradities en culturen der wereld één heeft gemaakt, ze in zich geintegreerd heeft, dan toch zeker T.S. Eliot
Miss Drew begeeft zich dus op gevaarlijk terrein, wanneer zij een parallel wil uitwerken, die zij meent ontdekt te hebben in de werken van Eliot en die van Jung. Ten eerste bewijst de duisterheid van haar stijl - wat een verschil met het steeds lucide proza van Eliot - en haar navertellen van enkele opvattingen van Jung, dat zij het terrein van de psychologie geenszins beheerst; vervolgens bestaat er tussen Eliot en Jung geen grotere overeenkomst, dan die welke voor de hand liggend is bij twee personen, die eenzelfde materiaal bewerken. Dit gedeelte van haar werk maakt teveel de indruk van een onrijpe thesis, en had beter achterwege kunnen blijven. Oude of moderne philosophen, als Heraclitus of Sartre; dichters, als Dante, de Engelse 'Metaphysicals', of de Franse symbolisten; de Oosterse en vooral de Westerse mystici, met name S. Joannes van het Kruis, zouden in ieder geval meer voor de hand liggende onderwerpen zijn, en veel meer inzicht geven in Eliot's dichtkunst.
Gelukkig is de Jung-parallel zo weinig verwerkt, dat we kunnen volstaan met de eerste twee hoofdstukken, behalve de analyse van Mr. Apollinax, ongelezen te laten. Er blijven dan een achttal hoofdstukken, die een uitvoerige en begrijpelijke analyse geven van de gedichten van Prufrock tot en met de Four Quartets. Het is een zeer gedetailleerd commentaar, een analyse, die moed vereist, omdat niet iedereen het met elke interpretatie eens zal zijn. Dat is niet erg, omdat in ieder geval meerdere gelijktijdige betekenissen dikwijls bewust of onbewust in een gedicht verwerkt zijn. Sommigen zullen vinden, dat de analyse dodend werkt, dat de schrijfster het gedicht zelf te weinig laat spreken. Beginners echter zullen dankbaar zijn voor haar uitgebreide analyses, speciaal ook van de kleinere gedichten, zoals Prufrock, The Hollow Men, The Journey of the Magi, en Coriolan, daar zij deze lastig elders zullen vinden.
Het is geen literaire critiek, die ons hier geboden wordt; dit is geen boek, dat Prof. F.O. Matthiessen's werk en de meer recente critiek van Helen Gardner kan vervangen. Dit laatste werk was blijkbaar nog niet uit toen Miss Drew's boek ter perse ging. Zij kent blijkbaar alleen Helen Gardner's artikel over de Four Quartets, dat slechts een hoofdstuk vormt van het latere boek over 'The Art of T.S. Eliot'. Maar F.R. Leavis, 'New Bearings in English Poetry', en andere studies van de Cambridge school in Scrutiny, hadden in Miss Drew's bibliographie vermeld dienen te worden.
T.S. Eliot is een moeilijk dichter, maar de bestudering van zijn werk openbaart ons een diepte van inhoud, die een grote winst betokent, mits wij na deze voorbereidende phase het gedicht zelf op ons laten inwerken. Wij moeten eerst met de dichter onze moeizame weg gezocht hebben door de Donkere Nacht van de Purgatorio, alvorens wij deel kunnen hebben aan zijn visie.
J. van de Poel
Graham GREENE, The Lost Childhood and other essays. - Eyre & Spottiswoode, London 1951, 191 pp., 12 s. 6 d.
Het merendeel van deze opstellen zijn boekrecensies die de schrijver heeft laten uitgroeien tot literaire beschouwingen van twee of drie bladzijden. Wil men bijgevolg deze essays op hun juiste waarde beoordelen dan wordt enige kennis vereist van voornamelijk moderne Engelse auteurs. Wij zijn van mening, dat deze verzameling niet zo zeer onze belangstelling verdient om Greene's oordeel over schrijvers en boeken op zich genomen - daarvoor is het oordeel vaak te summier en soms te eenzijdig - als wel om zijn houding tegenover de roman, die in deze critieken naar voren komt. We krijgen de indruk bij het lezen van dit boek dat Greene ons even in zijn atelier binnenlaat en we begrijpen weer veel beter dat zijn grootste werken (The Power and the Glory, The Heart of the Matter) niet op de eerste plaats 'stories' zijn.
Deze essays laten zich niet gemakkelijk lezen; ze munten niet uit door eenvoud en klaarheid van stijl. Maar voor wie Greene ook als literair artist leerde apprecieren in zijn romans, zijn deze opstellen des te boeiender; want dezelfde sterke suggestiviteit wordt
| |
| |
in deze teruggevonden; maar soms zit dit prachtkleed een beetje onwennig.
W. Peters
Monomenta Christiana, 2de reeks, Geschriften uit de Middeleeuwen en uit de nieuwe Tijd. Dl. 1: HROTSVITHA VAN GANDERSHEIM LEESDRAMA'S vert. door Dr H.J.E. ENDEPOLS. - Het Spectrum, Utrecht, Brussel, 1950, 163 pp., geb. f 8,50.
In de reeks Monumenta Christiana verschijnt deze vertaling met inleiding van de 10de eeuwse Benedictines Hrotsvitha of Roswita van Gandersheim, die enige Latijnse dramatische schetsen - in de verte op Terentius lijkend - schreef, een merkwaardig verschijnsel uit zo verre tijd. Dat deze stukken nu nog de aandacht trekken bewijst dat Roswitha talent gehad heeft. Dr Endepols heeft alles wat 'drum und dran hängt' bestudeerd en licht de lezer in omtrent tijd, omgeving, dichtwijze enz. en het Spectrum zorgde voor een keurige uitgaaf. Als tiende-eeuws curiosum verdient dit werk ongetwijfeld aller belangstelling.
J.v.H.
Anna BLAMAN, Ram Hoyna en andere verhalen. J.J. Meulenhoff, Amsterdam, 1951, 153 pp., f 6,25.
De naam Anna Blaman moet hier de lading dekken. Er is in deze bundel van zeven verhalen waarschijnlijk geen enkel dat, geschreven door een on- of weinig bekende, waardig gekeurd zou zijn in een aparte uitgave te verschijnen. De wereld van Anna Blaman is, zoals men weet, een wereld, waarin weinig zon schijnt, waarin helemaal geen eeuwig en nauwelijks een tijdelijk uitzicht is. Daarbij beantwoorden deze schetsmatige schrifturen bijna geen van alle aan wat men een verhaal noemt. Te verwonderlijker is het daarom dat zij zulk een kostbare uitgave mochten genieten.
J.v.H.
Pär LAGERKVIST. Barabbas. Vert. uit het Zweeds. - J. Meulenhoff, Amsterdam, 1951, 148 pp., f 5,90.
Het is moeilijk over iemand, van wie men niet meer weet dan zijn naam, een levensroman te fantaseren. Pär Lagerkvist bewijst dit weer met het levensverhaal van de moordenaar die zijn leven dankte aan Jesus' verwerping. Een geslacht dat realistisch ingesteld is als het tegenwoordige, voelt te zeer het louter imaginaire of imaginatieve van zulk een roman, ook al tracht de schrijver enige kennis der Romeinse oudheid in zijn verhaal te verwerken. Ondanks de hoge lofspraken op de omslag heeft dit boek over Barabbas ons meer verveeld dan bekoord. Het is een boek zoals er honderden per jaar geschreven worden en dat beter onvertaald was gebleven.
J.v.H.
Herman TEIRLINCK. Mijnheer J.B. Serjanszoon en Johan Doxa. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1951, 280 pp., f 4,90.
De uitgaven van de Bibliotheek der Nederlandse Letterkunde blijven regelmatig verschijnen. In dit deel verzorgde Raymond Herreman de uitgave van Mijnheer Serjanszoon en Johan Doxa, twee reeds oudere werken van Teirlinck. Een uitstekende voorrede leidt de lezer in tot het novellistisch oeuvre van deze Vlaming, die Rubensachtig weelderig en voluptueus schrijft over Vlaamse mensen uit vroeger en later tijd. Bewerking en uitgave zijn zoals steeds in deze Bibliotheek goed verzorgd.
J.v.H.
José ORTEGA y GASSET, De opstand der horden. Geautoriseerde vertaling van Dr Johan Brouwer, - Leopold, Den Haag, 1947, 7e druk, 275 pp..
Dit boek verscheen in de jaren 1926 tot 1928 onder de vorm van artikelen in een grote Madrileense krant. Enige uitingen zijn verouderd, bepaalde vooruitzichten zijn sindsdien in vervulling gegaan, maar de grondgedachte blijft verbazend juist.
Zij komt hierop neer: Heden ten dage beheerst de massamens het openbare leven in al zijn geledingen. Deze massamens is ontledigd van zijn geschiedenis en van zijn eigen onvervreemdbaar innerlijk leven, hij is de gelijkgeschakelde, de genivelleerde, hij streeft naar de vrije ontplooiing van al zijn begeerten en driften, hij meent alleen rechten en geen verplichtingen te hebben, hij is de cultuurloze en zonder eerbied voor de mening van
| |
| |
anderen, hij heeft de macht in handen genomen en hanteert als zijn groot wapen het geweld. Daartegenover laat de auteur de zegeningen van het liberalisme uitkomen - dat echter niet het negentiende-eeuwse liberalisme is! - en hij verklaart dat het de edelste leuze is die ooit op de aardbol heeft weerklonken. Tenslotte ziet hij enkel redding voor het ondergaande Europa in een 'Super-Staat', waarin echter het gedifferentieerde en de huidige pluraliteit van de nationale volkskarakters en culturen behouden moeten blijven. 'Voor Europa is geen heil te verwachten, zolang zijn lot niet is toevertrouwd aan mensen die waarachtig van deze tijd zijn, en die tevens in zich de roerselen van het ganse verleden gevoelen' (p. 161).
De lezer wordt getroffen door de vele trekken van overeenkomst met Huizinga's diagnose in 'In de Schaduwen van morgen' en met hetgeen Gheorghiu en Weber als de dreiging van het functionarisme en het totalitarisme voorstellen. Daarom, al kan men betreffende ondergeschikte punten een andere mening huldigen, Ortega y Gasset heeft in dit boek wel degelijk de vinger gelegd op een zeer wonde plek van het huidige Europa.
M. Dierickx
Edmund SCHLINK, Zum theologischen Problem der Musik. 2e dr. (Sammlung gemeinverständlicher Vorträge und Schriften aus dem Gebiet der Theologie und Religionsgeschichte, 188). - J.C. Mohr (P. Siebeck), Tübingen, 1950, 31 pp., DM. 1,50.
Theologie en muziek, hoe rijmt men dat samen? Met grote voorzichtigheid, denkt de auteur! Philosophisch immers vormt de muziek een van de schoonste uitingen van het spel, als objectivering van het subjectieve in de twee hoofdmomenten van orde en vrijheid. Zoals de Christenheid deze in hoofdzaak Platonische opvatting heeft trachten te kerstenen, zo staat de evangelische, d.i. lutherse theologie voor een fundamenteel bezwaar. Voor haar is de muziek 'een poging van wereldvlucht door de spelende erkenning van Gods Wet'. Dit is echter het gevaarlijkste zelfbedrog. De Wet immers spreekt het oordeel uit over onze verlorenheid in de zonde. Het Kruis veroordeelt de wereld, waaruit geen uitkomst is dan in het geloof. Doch hier straalt het morgenlicht van onze Verlossing. In het Kruis worden wij kinderen van God. Op de lijn van het geloof in de zalige verwachting van onze uiteindelijke Verlossing in de Hemel, kan de muziek de bescheiden rol vervullen van dienares. Zij geeft ons een schuchtere voorsmaak van ons heil. Maar daarom moet de muziek dienen, en niet worden, wat het de laatste eeuwen is geworden, een Ersatz voor godsdienst. Zo kan ten slotte alleen maar christelijke muziek zuivere muziek zijn, al moet deze steeds met de grootste omzichtigheid worden aangewend in de liturgie. Afgezien van het typisch Lutherse pessimisme, biedt dit werk een goede gelegenheid tot bezinning over de religieuze zin en betekenis van de muziek.
P. Fransen
R. DRUWé, Peter Pauwel Rubens of Adam Van Noort? Een Inleiding tot het Rubensprobleem. - Lannoo, Tielt, 3e j. (1951), 112 pp., 48 afbeeldingen.
Het eerste boek van R.D., Rubens' Naam- en Jaartaltechniek, verschenen in 1944, heeft al heel wat opschudding verwekt, dit nieuwe boek zal het nog meer doen. Door een interpretatie van Rubens' brieven en een aantal andere documenten, wil de auteur aantonen dat Rubens niet de geniale kunstenaar is geweest waarvoor de kunstgeschiedenis hem houdt, maar een zeer matig schilder die vooral in dienst heeft gestaan van Spanje; dat hij een van de Spaanse diplomatieke agenten of 'écouteurs' is geweest, die enkel het schildersvak heeft moeten leren om des te gemakkelijker belangrijke personages te kunnen uithoren en de staatszaken te kunnen bespieden. In feite zou Rubens, volgens D., dan ook geenszins de geroemde kunstwerken hebben gemaakt die hem worden toegeschreven. Door middel van de jaartallen, monogrammen, picturale allusies en verborgen spot-miniaturen, die hij in tal van aan Rubens toegeschreven schetsen en schilderijen ontdekt, is D. tot de conclusie gekomen dat de feitelijke tekenaar en schilder hiervan Rubens' leermeester, Adam Van Noort, is. Zijn boek wil enkel nog
| |
| |
maar een 'inleidende motivering' brengen voor de gegrondheid van deze voor Rubens zo bezwarende stelling. Een meer uitgewerkte bewijsvoering en verantwoording hoopt de auteur binnen afzienbare tijd in het licht te geven. - Het is natuurlijk niet altijd gemakkelijk om op de afbeeldingen, die aan het boek werden toegevoegd, steeds terug te vinden wat wellicht op de oorspronkelijke doeken te zien is. Intussen heeft D. een vraag gesteld, die men niet meer eenvoudig ontwijken kan en die in alle geval zeer verontrustend is; want indien D. zijn theorie door verder bewijsmateriaal zal weten te bevestigen, dan staan we hier voor een van de verschrikkelijkste ontdekkingen van de kunstgeschiedenis.
L. Vander Kerken
CHAGALL, with Notes by the Artist and an Introduction by Michael Ayrton. (The Faber Gallery). - Faber and Faber, London, z.j., 31,5 × 25 cm, 24 pp., 10 gekleurde platen, 7 s. 6 d.
Chagall's werk kan men niet beoordelen of ook maar enigszins leren kennen met behulp van de zwart-wit fotografie. Dit album met verrassend zuivere kleurenreproducties zal voor menigeen 'a joy for ever' zijn, en de beste inleiding om deze kinderlijke en geraffineerde onder de hedendaagse schilders te begrijpen: vroom en uitbundig, vol fantasie en eenvoud, revolutionnair en traditionalistisch volks. De commentaar bestaat uitsluitend uit citaten of toelichtingen van Chagall zelf, die ons toelaten door te dringen tot de kern en bron van zijn inspiratie.
A. Deblaere
Adrian STOKES, Art and Science. A Study of Alberti, Piero della Francesca and Giorgione. - Faber and Faber, London, z.j., 76 pp., 24 buitentekstplaten.
Drie studies over repraesentatieve figuren uit de Italiaanse renaissance. Schr. belicht in het streven van deze meesters, van wie de eerste meer theoreticus was dan scheppend artist, een aspect dat de kunsthistorie zeker niet terzijde mag laten, nl. het 'geleerde' karakter van hun kunst. Hun werken zijn experimenten, toepassingen en illustraties van theorieën, die met hun louter wetenschappelijktechnische inhoud op de kunst eerder een verdorrende invloed schenen te moeten uitoefenen, maar die integendeel, bij geniale meesters, een vorm waren van de beheersing en verovering van de materie, een zelfopgelegd discipline, die de kunstschepping tenslotte blijkt gediend te hebben door haar strengheid, en die dan ook in de studie van hun werk, als bewust aanwezig element, moet worden onderzocht. Een interessante bijdrage, terzelfdertijd vlotte vulgarisatie van een degelijk wetenschappelijke studie.
A. Deblaere
John ROTHENSTEIN, Turner (1775 1851). The Faber Gallery, London, 1949, 31,5 × 25 cm, 24 pp., 12 kleurplaten.
Een prachtig Turner-album, met geslaagde kleurreproducties - voorzover kleurreproducties van Turner's werk mogelijk zijn! -, met opzet gekozen uit de niet altijd meest bekende en afgebeelde, maar toch zeer repraesentatieve werken van de schilder. De donkere, neutrale tint van het papier laat licht en kleur van de afbeeldingen beter tot him recht komen. De commentaar, bondig en bevoegd, mist niet een zeker lyrisch accent.
A. Deblaere
| |
Psychologie en paedagogie
ROLIN, Jean, Het waarheidsserum. Helmond, Helmond, 1950, 242 pp., f 7,90.
De leugenontdekker en het waarheidsserum zijn twee der meest besproken juridische technieken van de na-oorlogse tijd. Jean Rolin toont in dit boek aan, dat de benaming 'waarheids'-serum voor het chemisch preparaat Penthotal onjuist is. In dit uitgebreide werk, waarin hij het probleem langs alle zijden bestudeert, wijst hij op het grote gevaar, dat de
| |
| |
verdachte alles zal bekennen, wat de ondervrager wenst. Dat dit gevaar geenszins denkbeeldig is, tonen o.a. de monsterprocessen in Oost-Europa aan.
Rolin houdt daarom een hartstochtelijk pleidooi ter bescherming van de gewetensvrijheid tegen de aanvallen van een mechanistisch materialisme. En hierin vindt hij - in het inleidingswoord - de bijval van Prof. Mr. van Bemmelen, hoogleraar in het strafrecht en de criminologie aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Ook deze betoogt, dat de narco-analyse onder alle omstandigheden in foro een ongeoorloofde methode is.
A. Schr.
VERJAAL, Dr A. Agnosie, Aphasie, Apraxie. - De Erven F. Bohn, Haarlem, 1950, 57 pp., f 2,50.
In dit werkje wordt getracht een neurologische synthese te geven van het feitenmateriaal over het zo belangrijke vraagstuk der agnosie, aphasie en apraxie. In de plaats van de klassieke globale diagnostiek poneert de schrijver, in navolging van Nielsen, de stelling, dat de klassieke ziektebeelden zijn samengesteld uit een complex van verschillende elementaire agnostische, aphatische en apractische stoornissen. Vandaar dat het zwaartepunt wordt gelegd op de localisatie.
Ondanks de voordelen, die deze werkwijze biedt, zal toch de theoretische achtergrond niet zonder meer door eenieder, die zich met deze problematiek bezighoudt, worden aanvaard.
A. Schr.
ZORAB, G., Wichelroede en 'Aardstralen'. - G.W. Breughel, Amsterdam, 1950, 203 pp., geb. f 3,90.
Zorab heeft nog een werkje toegevoegd aan de uitgebreide literatuur, die de laatste jaren over dit onderwerp is verschenen. Hij heeft dit boekje zo overvloedig met allerhande merkwaardige gevallen geïllustreerd, dat het zeer lezenswaardig is geworden.
Na gesproken te hebben over de historie der wichelroede en haar aanwending voor allerlei doeleinden, behandelt de schrijver de drie verklaringstheorieën nl. de physische, de psychologische en de parapsychologische theorie. Na de eerste en de tweede als ontoereikend te hebben gekwalificeerd, verklaart hij zich voorstander van de parapsychologische theorie.
In het laatste hoofdstuk geeft hij een slotbeschouwing, waarin enkele conclusies worden samengevat. In het kader van dit boekje is dan wel van bijzonder belang, wat aangaande het bestaan van aardstralen wordt geconcludeerd. Daar deze aardstralen, volgens de schrijver, staan of vallen met de physische theorie, kan hij beweren, dat het aardstralengebouw op geen enkele reeële, aanvaardbare basis berust. Ofschoon de aardstralen de laatste tijd onder de parapsychologen verwoede tegenstanders hebben gevonden, is toch het laatste woord in deze nog niet gesproken c.q. geschreven.
A. Schr.
HEYN, Prof. Dr Ir F.A. en J.J. MULCKHUYSE. Vorderingen en Problemen van de Parapsychologie. - Waltman, Delft, 1950, 103 pp., f 4,75.
Dit boekje, dat werd samengesteld ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van de Studievereniging voor Psychical Research, wil een indruk geven van de ontwikkeling der parapsychologie in de laatste jaren. Een verdienste van dit werkje is, dat bijna overal een critische positief-wetenschappelijke houding wordt bewaard. Daarom is het des te meer te betreuren, dat de auteurs die critische houding laten varen omtrent een der allervoornaamste punten nl. de postmortale manifestaties. Zij suggereren, dat het postmortale residu niet onverwoestbaar zou zijn, terwijl ze toch zelf niet weten welke realiteit door de term 'residu' geintentioneerd wordt.
Hier, zowel als elders in dit werk, treedt duidelijk naar voren, dat deze natuurkundigen zich niet hebben weten los te maken van a priori's op wijsgerig gebied. In deze omstandigheden is het goed, dat de schrijvers niet expliciet metaphysische problemen aanraken, ofschoon dit op zich een tekort is.
Toch bevat dit werk zoveel critisch-verantwoorde gegevens, dat het zeer waardevol is. Deze waarde wordt
| |
| |
nog verhoogd door de uitgebreide literatuurlijst met korte beoordelingen, die eveneens gezond-critisch zijn.
A. Schr.
WILKESHUIS, C., Psychologie voor de nijverheidsacten. - A. Kemperman, Haarlem, Antwerpen, Djakarta, 1950, 180 pp., f 4,50 en f 5,50.
Daar de Nijverheidsscholen opleiden voor een levensterrein, waar de psychologie een grote invloed heeft ontwikkeld, nl. het bedrijfsleven, is dit boek speciaal afgestemd op de bijzondere problemen, die zowel bij het Nijverheidsonderwijs als bij het bedrijfsleven liggen. De schrijver legt derhalve de nadruk op de practische zijde der psychologie: Bij het overlopen van de vele capita der psychologische wetenschap, beoogt hij telkens de concrete toepassingen, zoals daar o.a. zijn: beroepskeuze, personeelsselectie, het zoeken van betere arbeidsmethoden, de doelmatige opbouw van het bedrijf etc.
Het werkje bevat een groot aantal wetenschappelijk verantwoorde gegevens, en geeft zodoende aan de opleiding voor de Nijverheidsacten een goed houvast. Een orienterende bibliographie voor verdere studie geeft de mogelijkheid tot verbreding van de horizon.
A. Schr.
SALZMANN, Chr. G., Het Mierenboekje. - Wereldbibliotheek, Amsterdam, Antwerpen, 1950, 117 pp., geb. f 2.-
Christian Gotthilf Salzmann (1744-1811) is de enige z.g. 'Philanthropijn', die deze paedagogische richting der Aufklärung overleefd heeft. Zijn Kreeftenboekje (Aanleiding tot een onverstandige opvoeding der kinderen) en Mierenboekje (Aanleiding tot een verstandige opvoeding der opvoeders) zijn welbekend.
Er is echter weinig behoefte aan een rationalistische opvoedkunde en al dragen de werken van Salzmann ook niet zo sterk uitgesproken het Aufklärungskarakter, toch vormen zij in onze tijd niet veel meer dan historische documenten.
A. Schr.
ESSER, Dr P.H., Karakterkennis en Neuroseleer. - J.H. Kok, Kampen, 1951, 185 pp., f 6,90.
Dit boek, dat bestemd is voor practiserende psychologen, maatschappelijke werkers en studenten, wil een inleiding geven in het psychiatrisch-psychologisch denken van de laatste decennia. Dit eerste deel maakt de lezer vertrouwd met enkele aan de biologie en physiologie ontleende begrippen en leidt hem vervolgens binnen in het probleem der tegenstellingen. Moge het aangekondigde tweede deel, waarin de karakteranalyse, enkele typologieën en de dieptepsychologie behandeld zullen worden, ook van een dergelijke waarde zijn. Niet alleen voorziet dit boek in een lang gevoelde behoefte, maar ook geeft de positief-Christelijke houding van de schrijver de gezonde stellingname, die bij een dergelijke oriënterend werk onontbeerlijk is.
A. Schr.
TIBOUT, P.H.C., Over het onderzoek en de behandeling van kinderen met afwijkend gedrag. - J. Muusses, Purmerend, 1950, 2e druk, 333 pp. f 7,50 en 8,50.
Dit boek, dat ontstaan is uit een twintigjarige practijk in binnen- en buitenland en een grondige bestudering van een uitgebreide literatuur, bevat psychiatrisch-sociale beschouwingen over het onderzoek en de behandeling van kinderen met afwijkend gedrag; deze vormen een zeer waardevolle poging om de synthese van oude en nieuwe opvattingen in de kinderpsychologie en -psychopathologie te bevorderen en wel op basis van een der weinige punten, waarover alle deskundigen het eens zijn nl. dat over de psychische validiteit grotendeels wordt beslist in de kinderjaren. Het werk is niet alleen van bijzonder belang voor allen, die op kinderpsychiatrisch en orthopaedagogisch terrein werkzaam zijn, maar ook voor alle opvoeders en artsen, omdat juist zij degenen zijn, die het eerste contact met de kinderen opnemen en zodoende het eerst op de hoogte zijn van die gevallen, waar een speciaal onderzoek en een speciale behandeling nodig zijn.
A. Schr.
Johan van KEULEN, Jongens vragen...! Een boek voor jongens van 16 jaar en ouder, Uitgeverij Kirchner, Amsterdam, 1950, 169 pp., f 2,25 - f 3,25.
| |
| |
Johan van KEULEN, Meisjes vragen...! Een boek voor meisjes, Uitgeverij Kirchner, Amsterdam, 1950, 167 pp., f 1,90 - f 2,90.
Degenen, die uit de titel reeds concluderen, dat deze boekjes over sexuele voorlichting gaan, hebben gelijk. Eens te meer worden wij weer in een overtuiging versterkt, dat, als jongens en meisjes iets te vragen hebben, dit de sexualiteit geldt. Ik zou op deze feitelijkheid niet de aandacht willen vestigen, wanneer deze boekjes niet voor de jeugd zelf bestemd waren. Ik geloof niet, dat het juist is door de titel de suggestie te wekken, dat met de behandeling van het sexuele vraagstuk de kous af is.
Overigens zijn deze boekjes, die vanuit een positief christelijke levensbeschouwing geschreven zijn, naar mijn mening waardevol. Het is nu eenmaal een feit, dat vele ouders er niet toe kunnen komen hun kinderen sexueel voor te lichten en geen andere uitweg zien, dan te verwijzen naar geschriften over voorlichting. Welnu de schrijver weet de kwesties gezond en kies te behandelen, zodat - bij het in gebreke blijven der ouders - de jeugdigen voldoende op de hoogte komen, zonder door het gelezene in verwarring te geraken.
Bovendien kunnen deze boekjes van nut zijn voor ouders, die zelf hun taak willen vervullen, maar niet weten, hoe zij het zullen doen. Vanzelfsprekend zullen zij deze boekjes niet slaafs mogen volgen, maar daaruit alleen leren, hoe zij over deze onderwerpen onbevangen kunnen spreken.
Dr N. Perquin
Fr. S. ROMBOUTS, Wat doen we met onze linkse kinderen?, Opvoedkundige Brochurenreeks no. 151, R.K. Jongensweeshuis Tilburg, 1951, 88 pp., f 1,75.
Feitelijk is deze brochure een antwoord op de vraag, of het gewenst is een kind, dat van nature geprononceerd linkshandig is, te dwingen zich rechts te oefenen bij het schrijven en eten bijv..
Het door Fr. Rombouts gegeven antwoord is te lang om het hier te herhalen en enkele grepen daaruit zouden misverstand kunnen wekken, maar zeker is het, dat de schrijver hier een zeer belangrijk onderwerp op verantwoorde en practische wijze behandelt. Aan alle onderwijzers zij dit boekje dringend aanbevolen.
Dr N. Perquin
Daniel A. LORD, S.J., Contact met de ouders. 2e dr., uit het Engels door L. Van de Poel, S.J. en L. Sterkens, S.J. - Lannoo, Tielt, 1950, 242 pp., ing. Fr. 76, geb. Fr. 100.
Bij het verschijnen van de eerste druk werd in dit tijdschrift over Lord's boek de uitbundige lof gesproken die het verdient (K.C.T.-Streven, 1947-8, blz. 440). Op prettige en humoristische wijze, zonder enig vertoon van vakgeleerdheid of gewichtigdoende psychologie, wordt hier aan de ouders in hun eigen taal gezegd wat zij voor hun kinderen kunnen en moeten zijn en hoe zij hun taak, 'het belangrijkste beroep ter wereld', moeten aanpakken. Misschien wordt de kleuterleeftijd wel wat al te haastig behandeld, en zullen bij de voor zes- tot zestienjarigen bedoelde bladzijden Nederlandse lezers zich moeten herinneren dat het boek op Amerikaanse lezers afgestemd is, bij wie de intrede van de jeugd in het society-leven vroeger begint dan bij ons. Maar in zijn geheel genomen zal dit boek voor alle ouders verrijkend en bemoedigend zijn, en zal het hun bij heel wat opvoedingsmoeilijkheden de juiste oplossing aan de hand doen. Het is daarom verheugend dat van dit uitstekende vulgarisatiewerk reeds zo spoedig een tweede druk mocht verschijnen.
L. Monden
| |
Geschiedenis
Prof. Dr G. CASTELLA, De Geschiedenis van de Pausen - J. Romen & Zonen, Roermond, Maaseik, 1950, afl. 3 en 4. In 20 afl. van 36 pp. per afl. f 2,75.
Deze afleveringen zetten het verhaal voort tot paus Johannes XXII. Ze zijn even vlot geschreven als de voorafgaande. In afl. 3 vinden we meermalen vermeld, dat de gekozen
| |
| |
paus geconsacreerd wordt. Omdat een wijding tot paus niet bestaat, zal die consacrering wel betrekking moeten hebben op de wijding tot bisschop. Het ware, om misverstand te voorkomen, niet overtollig geweest, indien dit duidelijk was gezegd. Want de tekst, gelijk die er ligt, kan aanleiding geven tot verwarring.
K.J.D.
Dr M. DIERICKX, S.J., De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II. 1559-1570. Uitgegeven met medewerking van de Universitaire Stichting van België. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen; Het Spectrum, Utrecht, 1950, 348 pp., 16 buitentekstplaten, 3 uitslaande kaarten, ing. Fr. 160, geb. Fr. 190.
Het werk van Dr. Dierickx vult een leemte in de geschiedenis der zestiende eeuwse Nederlanden.
De oprichting der nieuwe bisdommen werd weliswaar behandeld in de nationale of kerkelijke geschiedenissen om haar betekenis voor de politieke ontwikkeling van dit tijdperk; ook werden ettelijke monographieën gepubliceerd over de oprichting van verscheidene bisdommen vooral steunend op het bronnenmateriaal uitgegeven door Gachard, Groen van Prinsterer, Weiss, Poullet, Piot enz.; doch geen enkele synthese verscheen die dit belangrijk onderwerp op samenvattende wijze behandelde.
Dr Dierickx heeft zich niet beperkt tot het benutten van het vroeger uitgegeven bronnenmateriaal om zijn synthese op te bouwen, doch is teruggegaan tot de oorspronkelijke archivalia. Hoe breed zijn informatie is kan men zien in de opsomming der geraadpleegde archieven. Dat dit niet zonder nut was bewijzen ettelijke terechtzettingen en ophelderingen van betwiste of minder opgeklaarde punten. Zijn uiteenzetting is helder en laat ons dit ingewikkeld onderwerp overschouwen.
Na in korte trekken de voorhistorie van die belangrijke wijziging, men zou kunnen zeggen van die omwenteling in de kerkelijke reorganisatie der Nederlanden, bespreekt hij een project uit het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Dr D. is de eerste geweest om dit stuk dat zeker ten grondslag ligt aan de oprichtingsbul van 1559, te dateren op 1551-1552 en er de belangrijkheid van aan te tonen. Voor het uitvoeren der oprichtingsbul 'Super Universas' waren er twee grote bezwaren: de benoeming van Granvelle tot Aartsbisschop van Mechelen en primaat der Nederlanden, en de drie Brabantse bisdommen Mechelen, Antwerpen en 's-Hertogenbosch. Deze laatste maatregel, die terugging op het project van 1551-1552, bood voordelen naar verschillende kanten, maar bracht tevens drie door de koning benoemde bisschoppen in de Provinciale Staten van Brabant, waarvan de hoge adel tot dan toe practisch de leiding had. Dit verwekte een taai verzet, dat eindigde met de terugroeping van Granvelle in 1564. Ook de trouwens ongerechte, vrees van het volk voor het invoeren van de Spaanse Inquisitie onder het mom der nieuwe bisschoppen bracht het volk in beroering. Het zwakke bestuur der edelen na Granvelle's vertrek bracht stilaan de hele nieuwe kerkelijke organisatie in gevaar, en eerst Alva zou de laatste zes der veertien nieuwe bisschoppen installeren, en de hele zaak haar beslag geven.
Twee opmerkingen: op blz. 124 staat een drukfout: De reis van Montigny naar Spanje geschiedde in Juni 1562, en niet in 1561.
In de tekst geeft Dr D. herhaaldelijk de hertogelijke titel aan Jean de Ligne, de eerste Nederlandse graaf van Arenberg. Dit is een licht anachronisme; het graafschap Arenberg werd eerst in 1644 tot hertogdom verheven.
Dr D. heeft ons in zijn studie een zeer interessant werk geleverd dat door zijn objectiviteit en rijk bewijsmateriaal menige beoordeling over personen en zaken zal rechtzetten. Hij heeft ook een klaar en duidelijk beeld van die ganse ingewikkelde aangelegenheid geschetst, dat goed afsteekt tegen de achtergrond der politieke ontwikkeling van dit tijdperk.
Zijn boek is keurig uitgegeven, geïllustreerd met goed uitgekozen reproducties en verlicht door drie landkaarten en een goed register.
A. De Bil
Philip HUGHES, The Reformation in England, Vol. I, 'The King's
| |
| |
Proceedings'. The Macmillan Company, New York, Hollis and Carter, London, 1951, 404 pp., 42 sh.
De Hervorming in Engeland - waarvan hier de periode van 1517 tot 1540 wordt behandeld - werd van boven af zo effectief doorgevoerd dat enkele eeuwen lang de geschiedschrijving, zoals trouwens het gehele wetenschappelijke en culturele leven, in handen van de hervormden was. Het bijna onvermijdelijke gevolg is geweest een alleszins verklaarbare maar daarom nog niet te verontschuldigen eenzijdigheid bij de behandeling van het begin der hervorming, waardoor de toestand der Kerk zo zwart getekend werd dat daarmee de verlossing door de hervorming meteen gegeven was. Het curieuze is dat aanvankelijk katholieke geschiedschrijvers geneigd waren de zwarte bladzijden te excuseren en daarbij sterk te beklemtonen dat ziek-zijn nooit euthanasie rechtvaardigt - en van dit laatste beschuldigden zij dan de hervorming. Zodoende bleven de geruchten over de meer dan ergerlijke toestanden van clerus en kloosters, over hun rijkdommen, hun asociale houding, enz. hun weg vinden in de geschiedenis-boeken. Hughes distancieert zich van dit alles en met een eerlijke zakelijkheid legt hij de lezer het feiten-materiaal voor betreffende de godsdienstbeleving van het gewone volk, de opleiding van de plattelandspriester en diens onwetendheid, de toestanden in de kloosters, de wereldsheid van de prelaten en vooral ook het nawerken van de invloed van Wycliff en de Lollards. Iedere lezer met enig onderscheidingsvermogen kan voor zichzelf oordelen in hoeverre de toestand in het pre-reformatorische Engeland gekwalificeerd dient te worden als beneden alle peil op godsdienstig terrein, in hoeverre 'veel menselijke zwakheid' een juistere typering is dan 'gewilde boosheid'. Even sober, evenwichtig en deskundig als waarmede een overzicht gegeven werd van het godsdienstig leven, wordt door schr. de beinvloeding getoond van de continentale nieuw-lichters, vooral in de Universiteiten, waarbij men moeilijk hun verbijsterende verantwoordelijkheid kan ontkennen. Als derde element bij
het tot stand komen der hervorming komt dan zeer uitvoerig de echtscheidingskwestie ter sprake. Afdoende wordt hier duidelijk gemaakt dat de voorstellingswijze dat Henri de Achtste verliefd was geraakt op Ann Boleyn en genoeg had van Catherine en daarbij vurig een zoon verlangde, toch wel erg simplistisch is en geen rekening houdt met de politiek van die dagen.
Schr. verwijst niet alleen naar zijn bronnen, maar citeert deze overvloedig. Dit brengt met zich mee dat deze studie soms iets aan leesbaarheid voor de leek verliest - te meer daar hier en daar een duidelijker en minder zwaar geladen zinsbouw gewenst ware -, maar voor de vakhistoricus waardevoller is. De uitgave, met vele illustraties en kaarten, is royaal, maar kostbaar.
W. Peters
W.K. FERGUSON, La Renaissance dans la pensée historique. Vert. uit het Engels. - Payot, Parijs, 1950, XVII-366 pp., gen. Fr. frs. 840.
De New-Yorkse hoogleraar Ferguson bestudeert hier niet het wezen en de kenmerken der Renaissance, maar wel de opvattingen en interpretaties van de Renaissance sinds vijf eeuwen: het is meer een historiografisch dan een historisch werk in stricte zin.
De Italiaanse humanisten beschouwden de Renaissance als een herleven van de schone letteren na duizend jaar ondergang, de Duitse als een terugkeer tot het evangelisch geloof na tien eeuwen verbastering. De Aufklärung zag eveneens de Renaissance als een breuk met de Middeleeuwen, maar wees haar de bescheiden rol toe, 'le siècle des lumières' te hebben voorbereid. Het Romantisme rehabiliteerde echter de Middeleeuwen, de Gothiek en de ridderschap en sloeg de Renaissance op verre na zo hoog niet aan. Toen kwam Burckhardt (1860) en imponeerde gedurende een halve eeuw zijn visie op dit probleem: de oorzaak en het wezen van de Renaissance liggen eerst en vooral in de Italiaanse volksgeest, slechts in tweede instantie is zij een 'wedergeboorte' der Oudheid, en hij beklemtoonde tevens sterk het heidense en het zedeloze. In de twintigste eeuw is er scherpe critiek ge- | |
| |
komen op Burckhardt: het 'Italiaans' karakter der Renaissance vond men ten Noorden van de Alpen sterk overdreven, Huizinga zag in de Renaissance een voortzetting van de Middeleeuwen, Toffanin poneerde dat het humanisme fundamenteel orthodox was, enz.
Dit historisch overzicht van de interpretaties der Renaissance leidt tot een dubbel besluit. De historici zien de grote cultuurstromingen met de ogen en de interesse van hun tijd: vandaar het noodzakelijk relatieve in de historische visie op dergelijke ruime problemen. Wat echter het voorwerp van dit boek zelf aangaat: het is nu duidelijk, dat de Renaissance op de Middeleeuwen heeft voortgebouwd, al heeft ze op bepaalde aspecten van de cultuur een eigen accent gelegd.
M. Dierickx
Dr J. PRESSER, Napoleon. Historie en Legende, - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1950, tweede druk VIII-596 pp., geb. frs. 200, f 12,50.
Zoals Pressers boek over Amerika is ook dit over Napoleon geen gewoon boek. Dezelfde realistische vaak rauwe taal en vlotte boeiende stijl, eenzelfde uitstallen van een ruime belezenheid en ook hetzelfde bijna cynisch te noemen afrekenen met historische objectiviteit.
De auteur geeft in dit boek geen levensbeschrijving van Napoleon in de gebruikelijke zin. Behalve de hoofdstukken 'Jeugd en Leerjaren' en 'Dictatuur in oorlog' volgt hij alles behalve de chronologische volgorde. In plaats van een zoveelste biografie te schrijven, onderzoekt hij op stelselmatige wijze wat de legende aan Napoleon heeft toegedicht, zonder grond tenzij de zucht haar held te verheerlijken. Na lezing van deze 600 grote bladzijden tekst zal ook de meest verwoede Napoleon-maniak wel tot een bescheidener oordeel en tot matiger lof zijn genoopt. Men heeft dit boek een 'knappe compilatie van de anti-Napoleon literatuur' genoemd, en terecht, maar een onpartijdige Napoleon-studie, een, voor zover dit mogelijk is, historisch-getrouwe, objectieve biografie van 'le petit caporal' kan men het bezwaarlijk heten.
Dat dit werk in 1947 de Wijnaends-Franckenprijs verwierf en nu in tweede druk verschijnt, bewijst wel dat het waarde heeft en een ruime lezerskring heeft gevonden. Als aanvulling bij en rechtzetting van de vaak overdreven lovende en bewonderende biografieën heeft deze op een uitgebreide voorstudie steunende monografie zeker een rol te vervullen.
M. Dierickx
Edith EUCKEN-ERDSIEK, Grösse und Wahn. Drei Essays über Friedrich II, Napoleon I, Hitler. - H. Lauppsche Buchhandlung, Tübingen, 1950, 209 pp., geb. DM 6.80, gen. DM 4,80.
Wat is echte en wat is schijngrootheid? In drie essays toetst de schrijfster het leven van drie 'groten' dezer aarde aan de normen van ware grootheid: Frederik II, die Pruisen tot een der Europese grootmachten maakte; Napoleon, die keizers overwon, koningen benoemde en heel West-Europa de wet voorschreef; Hitler, die nooit vermoede triomfen boekte en de mensheid in een wereldbrand wierp. De schrijfster volgt elk der drie staatsmannen op hun weg door het leven van hun kinderjaren af tot aan hun dood, en zoekt philosophisch en psychologisch naar de diepe drijfveren. Zo blijkt Frederik II, die met talloze moeilijkheden te kampen had, de echte grootheid nabij te komen; Napoleon, door de hybris aangegrepen, kent geen grenzen voor zijn machtswellust; Hitler, de hystericus, is het type van de nihilist, die geen menselijke of goddelijke wet boven zich erkent, en tenslotte met het Duitse volk in de vreselijkste vernietiging ondergaat. Deze glanzend geschreven essays zijn een verrijking voor elke intellectueel, speciaal in onze tijd van verdraaiing der heiligste wetten en principes.
M. Dierickx
| |
Sociologie en economie
Prof. Dr F.J.H.M. VAN DER VEN, Schaduwen van het Modernisme. - Paul Brand, Bussum, 1951, 162 pp., f 6,90.
Dat de sociale kwestie, ondanks machtige organisaties, verhoogde welvaart, groter bestaanszekerheid bij de arbeiders, nog niet is verdwe- | |
| |
nen, is de stelling van dit belangwekkende boek. Immers de sociale kwestie is op de eerste plaats een zedelijke kwestie. De vorm, waarin zij zich nú aan ons stelt, is de noodzakelijkheid tot humanisering en democratisering, in de beste christelijke betekenis van het woord, van het bedrijfsleven. Het gaat om de redding van de persoonlijkheid bij een productie-techniek, die de persoonlijkheid steeds meer schijnt te absorberen.
Bij al de winsten, die de afgelopen periode heeft gebracht, ziet Prof. van der Ven toch grote gevaren voor de geestelijke waarden, waarop iedere christelijke cultuur moet gebouwd zijn. Er dreigt een modernisme, dat alle traditie-goederen wil verwerpen, omdat zij niet modern zijn, en dat elke vernieuwing toejuicht, omdat zij nieuw is.
Het boek van Prof. van de Ven is rijk aan gedachten. Niet ieder zal de essay-achtige vorm even sterk bekoren. Het is te hopen, echter, dat datgene wát er gezegd wordt, allen die zich in het sociale leven bewegen, tot bezinning en discussie zal brengen.
Th. Mulder
Cyr. van OVERBERGH, Marx, son oeuvre, Bilan du Marxisme I. - Office du Livre, Brussel, 1948, 432 pp.
Enerzijds het feit, dat honderd jaar geleden 'Het communistisch Manifest' verschenen is en anderzijds de naoorlogse bedreiging van het Communisme, hebben aanleiding gegeven tot veelvuldige en veelzijdige studies over Marx en het Marxisme. C. van Overbergh, Staatsminister en Senator, heeft zich de zware taak gesteld een 'Collection d'Etudes Marxistes' uit te geven, die alle aspecten van het Marxisme wil belichten. Het eerste deel is een algemene inleiding: in vijf hoofdstukken weet hij op zeer gelukkige wijze het leven van Marx te karakteriseren en er tevens een scherpe balans van op te maken.
Hoofdstuk II 'Le Négateur' toont hoe Marx tot zijn 30e levensjaar met al het bestaande intellectueel en psychologisch heeft geworsteld en het tenslotte verwierp: hegeliaans idealisme, godsdienst, Judaisme, staat, gemeenschap, geschiedenis. Hoofdstuk III behandelt de 'positieve' Marx: de theoreticus van het wetenschappelijk socialisme. 't Dialectisch denkschema van Hegel, zij het dan ook omgeworpen, past Marx toe op het materiaal dat hij tijdens zijn historisch-economische studies te Londen heeft verzameld. De voornaamste capita uit dit deel zijn: het Kapitalisme, het Collectivisme en het Communisme. Marx was niet alleen philosoof en econoom, hij was ook politicus: hoofdstuk IV beschrijft het leven en de gedachten van de 'Agitateur'. Het belangrijkste uit dit hoofdstuk draait rond de beide Internationalen en de Commune van Parijs. In hoofdstuk V wordt de balans opgemaakt: op de passiefzijde wordt de critiek van de waardeleer en het protest van de feiten ingeschreven. Op de actiefzijde, die tien posten bevat, worden op heterogene wijze de verdiensten van Marx geboekt inzake geschiedenis, economie en sociale gerechtigheid.
Het is niet gemakkelijk deze inleiding op een 'Summa communistica' te beoordelen: wat duister is of onvolledig schijnt wordt wellicht in volgende delen uitvoerig behandeld. Indrukwekkend is de opbouw van deze inleiding; de vele citaten vooral dan van Communisten en Socialisten uit Duitsland en Frankrijk wijzen erop dat de auteur zich op bekend terrein beweegt; overvloedig is het feitenmateriaal dat de schrijver aanvoert, onverholen en gedurfd zijn instemming met de verlangens van de huidige arbeidersorganisaties in West-Europa. Toch veroorloven we ons enkele opmerkingen. In deze globale Inleiding worden de philosophische jeugdwerken en de zuivere politieke geschriften van Marx te weinig benut: het 'Manifest' en 'Het Kapitaal' schijnen de enige bronnen te zijn. Voor de economische theorie van Marx wordt alleen beroep gedaan op het 1e deel van 'Het Kapitaal' en de daarmee tegenstrijdige stukken uit het 3e deel: waarom niet de originele gedachten over evenwicht en kringloop uit het 2e en 3e deel gebruikt? Tenslotte: dikwijls wordt geciteerd zonder duidelijke opgave van bladzijde, werk of auteur.
Deze Inleiding schept echter het verlangen naar de te komen detailstudies en dat is het voornaamste wat een Inleiding brengen moet.
J. De Mey
| |
| |
Cyr. van OVERBERGH, Karl Marx. Critique de son economie politique. - Office du Livre, Brussel, 1949, 360 pp.
Het 2e deel van de 'Collection d'Etudes marxistes' bestrijkt het economisch aspect van het Marxisme. Het eerste deel ervan legt 't verband tussen de philosophische opvattingen van de jonge Marx en zijn economische studies, en geeft tevens aan welke auteurs hij heeft doorgewerkt en welke methode hij heeft gevolgd. Het tweede deel behandelt analytisch en eerder vluchtig het economisch systeem en de economische critiek van Marx op het Kapitalisme: de waarde, de arbeid, de ruil en het geld, de prijs, het kapitaal, de overwaarde, de onderneming, het loon, de wet van de verarming, de accumulatie, de concentratie van de ondernemingen en het eigendom, de crisis, het collectivisme. Aan de hand van de subjectieve waardeleer en het marginalisme wordt in het derde deel een scherpe critiek gegeven op de marxistische arbeidswaardeleer in het algemeen en op de reductie van de gekwalificeerde arbeid tot de eenvoudige arbeid in het bijzonder. Acht indrukwekkende feitenreeksen worden nog naar voren gebracht om de theoretische critiek op deze punten kracht bij te zetten. De andere problemen belooft de auteur in de volgende aflevering van het 2e deel te behandelen.
Terecht verwerpt de schrijver de arbeidswaardeleer van Marx en wijst hij op de onoverkomelijke moeilijkheden bij het probleem van de reductie. Toch geeft hij de indruk de subjectieve waardeleer te overschatten: deze leer, verfijnd door de techniek van het marginalisme, geeft zeker een verklaring voor het waardeprobleem in de korte periode en bij bepaalde voorwaarden; een strict wetenschappelijke verdelingsleer voor de lange periode is daarop tot nog toe niet uitgebouwd geworden.
Of de kritiek op de arbeidswaardeleer zo vernietigend is voor andere punten uit de marxistische analyse is niet onmiddellijk duidelijk: moderne economici, het spoor van J.M. Keynes volgend, hebben in het 2e en in het 3e deel van 'Het Kapitaal' gedachtengroepen ontdekt die, losstaande van de arbeidswaardeleer, niet zo sterk afwjjken van moderne economische opvattingen. Het is jammer dat de zeer belezen auteur deze theorieën niet heeft verwerkt: het gedachtengoed van de Oostenrijkse School wordt voortdurend aangewend, marxistische en socialistische publicisten en politici worden overvloedig als kroongetuigen opgeroepen, de moderne angelsaksische economici schijnen ter zake niet bevoegd geoordeeld te worden.
Mogen we erop wijzen dat citaten vaak onduidelijk worden aangegeven en dat bij meerdere eigennamen drukfouten zijn ingeslopen.
Met spanning mogen we het volgende deel van deze collectie verwachten: zeer belangrijke problemen, als: loon, groeiende verarming, accumulatie en concentratie, crisis, zullen daarin behandeld worden.
J. De Mey
Dr Rudolf SCHLESINGER, Marx, his time and ours (International Library of Sociology and Social Reconstruction, editor K. Mannheim). - Routledge & Kegen, Londen, 1950, X-440 pp., sh. 30.
Onder de vele naoorlogse werken over het marxisme neemt dit moeilijk maar lezenswaard boek een eigen plaats in. De schrijver, naar alle waarschijnlijkheid een duits-sprekend emigrant, is meer jurist en socioloog dan philosoof of economist. Waar hij Marx situeert in de XIXe en de XXe eeuw belicht hij tevens aspecten van het marxisme die dikwijls veronachtzaamd worden maar voor de ontwikkeling onzer maatschappij toch van kapitaal belang zijn. In dit verband willen wij de aandacht vestigen op twee gedachtengroepen: 'Thought-Society' in het eerste deel dat handelt over de philosophische grondslagen, 'Revolution-Party' uit het derde deel waar hij Klasse en Staat ontleedt. Het tweede deel, de anatomie van de burgerlijke maatschappij, is lezenswaard, maar brengt toch niets nieuws voor lezers die bekend zijn met de moderne marxistische literatuur. Interessant en meer dan ooit actueel is het vierde deel, de voorwaarden tot de realisatie: grondig ontleedt de schrijver het internationaal aspect zowel van het kapitalisme als van het marxisme. Het vijfde deel, de komende maatschappij, syn- | |
| |
thetiseert de volgende gedachtenkoppels: planning en gelijkheid, staat en wet, individu en collectiviteit, nationaliteit en internationalisme.
Naast het doel dat door de titel van het boek is uitgedrukt, heeft de schrijver willen afbakenen, in zover dat voor een dynamische maatschappij mogelijk is, welke utopische elementen Marx in zijn synthese heeft overgenomen van het liberalisme en het niet-marxistisch socialisme; pertinent ook is zijn eerder sociologische dan philosophische kritiek op het klassen-, staat- en gebrekloze communisme.
De positief-sociologische beschouwing van begrippen en realiteiten als ideologie, revolutie, staat, natie, vrijheid kan spiritualistisch denkende lezers vaak cynisch voorkomen, het is en blijft een feit dat zulk een analyse reeële, zij het dan partiële, aspecten van de werkelijkheid belicht en voor een spirituele of politieke actie practische waarde kan bezitten.
Jammer vinden we het echter dat de schrijver enerzijds een volledig gebrek aan begrip vertoont voor het katholicisme in het algemeen en voor de katholieke sociale stromingen in het bijzonder; anderzijds meent hij het russische experiment onvoorwaardelijk positief te moeten duiden!
Kritische lezers die de moed en de tijd hebben deze zware duitse gedachten, in een vlot engels uitgedrukt, door te werken, zullen hun kennis van het marxisme verruimen en tevens bepaalde sociale en politieke aspecten van onze tijd beter begrijpen.
J. De Mey
| |
Varia
Sir James JEANS, De groei der natuurwetenschap. Vert. door W. IJzerdraad en Y Foppema. - H.P. Leopold, Den Haag, 1949. 407 pp., geb. 8,90.
De bekende Engelse physicus en astronoom Sir James Hopwood Jeans, tevens vruchtbaar schrijver van populair-wetenschappelijke lectuur, heeft zich in dit werk op het terrein der geschiedenis gewaagd. Zijn bedoeling was om voor algemeen ontwikkelde lezers zonder bijzondere vakkennis, en 'misschien ook voor hen die met de studie der natuurwetenschappen willen beginnen', een beschrijving te geven van de grote lijnen die de natuurwetenschappen, met inbegrip van de wiskunde en de sterrenkunde, in hun ontwikkeling hebben gevolgd. De Schrijver is geslaagd. Het werk is zeer leesbaar en interessant, wat mede te danken is aan een zekere smaak voor al datgene in menselijke verhoudingen, wat de geschiedenis der zuivere wetenschap kan kruiden. Hier heeft de objectiviteit soms onder geleden. Een uitspraak als: 'Het is een botte ontkenning van het Bijbelse scheppingsverhaal, te beweren dat de aarde een bol is', (p. 127) in het hoofdstuk over 'De Duistere Middeleeuwen', kan niet zeer juist genoemd worden. De volgende passage is bepaald onaangenaam: 'in de Middeleeuwen was de religie de grootste belemmering voor de vooruitgang geweest. In die tijd tyranniseerde de Kerk het denken der mensen op een wijze die we ons thans nauwelijks kunnen voorstellen' (p. 175). Dergelijke feilen maken het werk alleen geschikt voor lezers met onderscheidingsvermogen, voor wie het dan alleszins lezenswaard is.
J.B.
Sir JAMES JEANS, Het Heelal, zijn bouw en zijn vraagstukken. H.P. Leopold, 's-Gravenhage, 1951, 4e druk, f 11,50.
De nieuwe druk van dit werk verschilt aanmerkelijk van de vorige. Een groot gedeelte is opnieuw geschreven, het overblijvende heeft belangrijke wijzigingen ondergaan. De boeiende opstellen, die in vele landen vermaard zijn, vertellen ons over sterren, over atoomkernen, over bouw en geschiedenis van het heelal. Enkele meer speculatieve opmerkingen over oorsprong en toekomst van het menselijk leven zijn minder gelukkig. De christelijke lezer, die de Schrijver heeft gevolgd bij zijn beschrijvingen van zoveel wondere heerlijkheid, zal zich geneigd voelen om met het hart op te stijgen naar de Schepper van al dit schoons; maar in plaats daarvan komt hij in de laatste pagina's te staan voor een ontstellende leegte. Deze passages ne
| |
| |
men gelukkig echter een zo geringe plaats in, dat het overigens fraaie werk er niet merkbaar door wordt gekleurd.
J.B.
MULDER, G.J.A. Handboek der Geografie van Nederland. Deel I - N.V. De Erven J.J. Tijl, Zwolle, 1949, 529 pp., f 19,50.
Het verschijnen van dit handboek is een gebeurtenis van betekenis voor de geografen. Groot moet indertijd de invloed geweest zijn van Schuiling's handboek, dat een 6e druk beleefde, en met 2 supplementen werd verrijkt. Dat aan deze nieuwe Schuiling, om het zo uit drukken, thans onder redactie van Mulder, een zó grootse opzet zou gegeven worden, hadden we niet kunnen verwachten. In 5 delen zal het uitkomen, het 2e deel verscheen onlangs. We bespreken hier het eerste deel.
De hoofdschotel vormt de geologie. Sinds we een uitstekende geologie van Faber bezitten, was de behoefte aan dit gedeelte niet zo groot; zelfs zal menigeen het boek van Faber met meer genoegen ter hand nemen; voor een gedeelte is dit ook wel toe te schrijven aan het feit, dat Faber niet het karakter van handboek heeft.
Het meest werd uitgezien naar een samenvattende morphologie. Hierover bestond tot nog toe geen overzichtelijk geheel van enig formaat. We zijn Prof. Hol dankbaar voor dit belangrijke hoofdstuk en betreuren alleen, dat het niet nog wat uitgebreider mocht worden. Een morphologie voelt zich toch zeker meer thuis in een handboek voor geografie dan een geologie.
Ook klimaat en hydrografie krijgen een uitvoerige en uitstekende behandeling. Van de laatste verwondert het ons, nauwelijks enige literatuur te kunnen ontdekken.
De uitgevers zijn blijkbaar van plan dit kostbaar boek op de hoogte van de tijd te houden door supplementen. We hopen dat dit niet betekent, dat zij niet te gelegener tijd een nieuwe druk zullen laten verschijnen. De ontwikkeling, vooral van geologie en morphologie is tegenwoordig zó snel, dat een reeks supplementen een soort lappendeken zou worden, waar niet meer uit te komen zou zijn.
J. Gerver
Prof. Dr H.N. ter VEEN: Van aardrijkskunde tot sociale wetenschap. - H.J. Paris, Amsterdam, 1950, 329 pp., f 12.50.
Deze bundel bestaat uit een aantal geschriften van Prof. ter Veen, die hem werd toegezegd bij gelegenheid van zijn afscheid van de Universiteit in 1948. Helaas moest het boek, toen het uitkwam, een 'ten geleide' worden meegegeven, daar ter Veen in 1949 kwam te overlijden.
Voor zijn oud-leerlingen zal deze bundel uit de aard der zaak de meeste waarde hebben. Voor andere geografen zijn de artikelen, die deels vóór de oorlog verschenen, nog al verschillend van waarde geworden.
J. Gerver
D.A. STRACKE, S.J., Volksslaap en en ontwaken. - N.V. Vonksteen, Langemarkt, 1951, 161 pp. Fr. 64.
Hierin werden drie voordrachten verzameld van vóór de eerste wereldoorlog: Volks-slaap en -ontwaken, Recht en Liefde, en Arm Vlaanderen; één uit de tweede wereldoorlog: Ons bewuste Koningschap, en één uit de tweede wereldoorlog: Hymne aan de Moedertaal. Ten slotte is hier nog aan toegevoegd het antwoord op Pirenne's stelling in zake de historische tweetaligheid: Was Vlaanderen altijd tweetalig als nu?
Deze verhandelingen en voordrachten van P. Stracke, al is hij 75 jaar en weldra 60 jaar Jezuïet, verdienden een herdruk. Het is verbazend hoe actueel Arm Vlaanderen nog steeds is na zegge veertig jaren. Daarin klaagde P. Stracke dat de Vlamingen hun geschiedenis en hun taal niet kennen; hij bewees het en.... zou daar nog veel van kunnen bewijzen. Er valt geschiedenis te leren in deze bladzijden, zelfbewustzijn, strijdlust, bezinning, hoger realisme. Het was Stracke's lot een teken van tegenspraak te zijn, en de huidige generatie kan het zich nog steeds niet permitteren het woord en de lessen van deze nog niet uitgestreden oud-strijder achteloos voorbij te gaan.
J. Noë
Weer een Duits Leger? Bescherming of bedreiging? D.A. Daamen, Den Haag, 1951, 46 pp., f 2,40.
Over dit probleem laten vier schrij- | |
| |
vers in deze brochure hun licht schijnen. Achtereenvolgens komt in bespreking, hoe het buitenland tegenover een Duitse herbewapening staat, hoe de leidende kringen in Duitsland en tevens de gemiddelde Duitser zelf er over denken. De vraag wordt afgewogen, welke invloed een gewapend Duitsland in een eventuele oorlog kan hebben. De redactie van de 'Duitse Kroniek' geeft als slotbeschouwing: 'Aan het beginsel van een Duitse bijdrage op basis van gelijke rechten en plichten aan de defensie van Europa mag niet getornd worden'. Ofschoon enigszins buiten het verband van het vraagstuk vallend, is de bijdrage van Dr B.H.M. Vlekke 'De Duitse militaire traditie', niet alleen interessant, maar ook bijzonder leerzaam.
K.J.D.
Leo LINDEMANS, Proeve van een objectieve talentelling in het Brusselse (K.V.H.U., verh. nr. 414). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1951, 91 pp., Fr. 25.
Dit kort degelijk verslag over deze reeds veel besproken kwestie zal menigeen interesseren. Vooral de enkele conclusies van dit enkwest zijn te onthouden: dat er in de Brusselse agglomeratie een half millioen Nederlandstaligen wonen, dat de grote helft daarvan geboren is in het Vlaamse land (hieruit blijkt dat het vraagstuk van de immigratie te Brussel het belangrijkste is in de strijd om de hoofdstad), dat de Vlaamse immigratie met de jaren toeneemt, dat de Noord-Westelijke gebieden van Brussel een aaneengesloten Vlaams gebied vormen, terwijl de Waalse immigratie enkel in de Zuid-Oostelijke voorsteden zeer sterk is....
J. Noë
Prof. Dr Gerlach ROYEN, In Andermans Vaarwater. Een bonte rij in hun doen en laten wat nader beschouwd. - Het Spectrum, Utrecht, Brussel, 1950.
Dat in de Nederlandse taal, ondanks de recente spellingsvereenvoudigingen, toch de nodige voetangels en klemmen zijn overgebleven, maakt de schrijver in dit populair-wetenschappelijke boekje duidelijk. Hij behandelt een reeks woorden, bij voorkeur paarsgewijze, die tot verschrijving en onderlinge verwisseling aanleiding kunnen geven. Hij bespreekt het grammaticale, het lexicale - en waar nodig bovendien het historisch zo gegroeide - verschil en levert zo een nuttige bijdrage voor de orthographie van onze moedertaal, ditmaal niet in een lijvig boekdeel, maar in een handig en voor elke niet-vakman prettig en onderhoudend leesbaar boekje.
B.T.
L. van RUYVEN en R. ZEINSTRA, Latijns Schoolwoordenboek. - De Sleutel, Antwerpen, 1950, 252 en 80 pp., Fr. 100.
Dit boek is zeker goedkoop. En toch durf ik het niet aanbevelen. Voor een boek dat zo'n belangrijke rol gedurende lange jaren in de humanoria moet spelen, mag niet te veel gekeken worden naar de prijs. Ik denk hier vooral aan het eerste deel: want het themalexicon van 60 blz. zou kunnen volstaan, ten minste daar weinig aan thema gedaan wordt. Maar voor de vertaling uit het latijn is een flink woordenboek onontbeerlijk. Met dit boek zal de leerling zich misschien wel weten te redden en met tasten en raden een vertaling vinden die in zijn tekst past. Maar nadenken zal hij niet, en een inzicht krijgen in de betekenis van het latijnse woord, nog veel minder; wat wél het geval is met Geerebaert's woordenboek. Deze geeft minder synoniemen maar heel wat meer begrip van het woord, niet alleen door een keuze van treffende citaten, maar ook door het groeperen van de betekenissen, waarbij hij uitleg geeft. In dit boek ontbreekt die uitleg en dat is zeer erg.
Typografisch is dit woordenboek ook niet gelukt: de letter en de druk maken het zoeken allesbehalve gemakkelijk.
G. De Jaegher
Kan. Insp. C. RAEYMAEKERS, Latijnse spraakkunst (Roma. Latijnse cursus voor humanioraklassen onder redactie van C.R. e.a.). - De Sleutel, Antwerpen, 1950, 474 pp.
Dit mooie boek - gedrukt met 'n mooie letter en op mooi papier - is ook een rijk boek. - Daarom wens ik het in handen van alle leraren en van
| |
| |
alle Candidaten in de klassieke philologie. O.m. vind ik er nuttige aanhangels over voor- en achtervoegsels, en over stijlfiguren (dit mocht zelfs wat uitgebreider). En dan een rijkdom, soms een echte overvloed van voorbeelden, van opmerkingen, van uitdrukkingen, - die echter zijn nadeel kan hebben. Deze spraakleer is te omvangrijk voor leerlingen (vooral voor de jongste) en typografisch minder overzichtelijk. Sommige van deze zaken horen meer thuis in een oefeningsboek of een phraseologie dan in een spraakleer. Sommige uitzonderingen of opmerkingen zullen meer gevaar bieden dan nut b.v. Urbs Mycenae (is dit geen meervoud?, reus in de betekenis van schuldig (niet klassiek). Laten we de uitzonderingen van de postklassieke schrijvers niet te veel vermelden, dat zal de leraar doen.... met voorzichtigheid. Trouwens zijn de leerlingen - tegenwoordig - in staat om zich al die rijkdom eigen te maken?
Prijzenswaardig dunkt me de groepering van alles wat de indirecte rede betreft, alsook de groepering der stamtijden naar soorten; maar niet de typografische schikking van die lijst, en ook niet de plaats van de stylistische opmerkingen midden in de woordleer; al was het maar voor de jongeren: gedurende twee of drie jaar hebben ze daarmee niets te maken, en dat maakt de eigenlijke spraakleer weer omvangrijker.
G. De Jaegher
G.R. LAMB, Roman Road. Sheed and Ward, London-New York, 1950, 125 pp., 7 s. 6 d.
De titel van dit pretentieloos stukje autobiographie zou doen vermoeden dat hier enkel een bekeringsgeschiedenis werd geboden. De schr., halverwege de eerste wereldoorlog geboren, geeft echter veel meer. Hijzelf is een typisch product van zijn tijd en zijn land, waardoor zijn autobiografie een interesse bezit dat zich ver buiten de persoon van de schr. uitstrekt. Op sublieme wijze slaagt hij er in het millieu te tekenen zowel van de arbeidersklasse waaruit hij voortkwam, van Cambridge waar hij, dank zij zijn verstandelijke begaafdheid en vele beurzen, in geduwd werd en eigenlijk een 'displaced person' was en bleef, alsook van een curieuze groep pacifisten die in het begin van de tweede wereldoorlog onder leiding van de bekende - nu overleden - criticus Max Plowman een soort kloostergemeenschap vormden en het land bewerkten. Dit alles met een scherpe kijk op personen en situaties, met een bijna volmaakt aanvoelen van hoofd- en bijzaken, en met een pen die in enkele woorden een onvergetelijk beeld geeft van het Engeland in de dertiger jaren en tijdens de laatste oorlog. Vaak doet dit boekje denken aan Merton's Louteringsberg, en wij prefereren dit soberder, zakelijker en dieper verhaal.
W. Peters
W. LUBBERINK, Onze Samenleving. - P. Noordhoff, Groningen, 1951, 188 pp., f 3,90.
Deze 'burgerschapskunde voor iedereen' beschouwt de mens in de samenleving, in de wereld van de arbeid en als burger. Er komen verschillende vraagstukken, zij het slechts oppervlakkig, ter sprake, waarmee de mens in de samenleving te doen krijgt. Aan velen zal de lezing van dit werkje een verhelderend inzicht verschaffen, hoe zij zich naar eisen van de samenleving te gedragen hebben. Ook kan het hen leren, welke machtsbevoegdheid het gezag de plicht en het recht heeft uit te oefenen.
K.J.D.
Dr Hans ZEISSIG, Neuer Geschichtsund Kulturatlas. Von der Urzeit zur Gegenwart. - Atlantik-Verlag, Hamburg, Frankfurt-München, 1950, 26 × 19, X-138 pp., halflinnen DM 8.90.
De ongeveer 150 kaarten van deze handige atlas reiken van het Oudere Steentijdperk (300.000-15.000 v. Chr.) tot 'Het wereldbeeld in Juli 1950'. Zij zijn mooi, eenvoudig, niet overladen en daardoor zeer sprekend en duidelijk.
Het eigenaardige van deze historische atlas is wel dat hij tevens cultuuratlas is. De auteur wil breken met de oude opvatting van de politieke en militaire geschiedenis: daarom gaan een kleine helft der kaarten over de cultuur in al haar vormen. Er zijn kaarten met de verbreiding van de letterkunde in het Romeinse
| |
| |
rijk, van de Romaanse, Gothische, Renaissance- en barokstijl, van de universiteiten en de boekdrukkunst, van de missionering van Europa en van de Cluniacenser-beweging, van het Christendom, de Islam, de Reformatie en de Contra-Reformatie, van industrie en techniek, van spoorwegen en zeelijnen, enz.
Onze lezers moeten nochtans weten dat deze atlas voor de Duitse scholen bestemd is en dus hoofdzakelijk Duitsland behandelt, al deelt hij ook veel mede over de andere Europese landen en de hele wereld. Natuurlijk zou men op de cultuurkaarten heel wat kunnen aanmerken. Aldus die van de XVIIe eeuw (p. 84): Rubens en Van Dyck staan bij Londen aangegeven en Lipsius, de Zuid-Nederlander die de veertien laatste jaren van zijn leven in Leuven doceerde, bij Den Haag, terwijl de Bollandisten, Jansenius, Teniers, Jordaens, enz. ontbreken. Toch al met al ook voor onze landen een interessante en leerrijke atlas.
M. Dierickx
F. CRAPS, Nederlands-Frans aanschouwelijk woordenboek. Tekeningen van F. NEYS. - Brepols, Turnhout, 1950, 14 × 20 cm., 588 pp. waarvan 200 pp. tekeningen, Fr. 210.
De auteur van dit soort Nederlandse Duden heeft goed werk verricht. Het bevat 12000 verklaarde trefwoorden en 200 plaatjes. Juist in ons land, waar het Frans nog steeds op zulke hinderlijke wijze de juiste Nederlandse technische benamingen verdringt, is een dergelijk werk meer nodig dan elders, en de tweetaligheid van dit woordenboek verhoogt de waarde ervan aanzienlijk.
Voor zover we konden nagaan, neemt de auteur een zuiver algemeen Nederlands standpunt in, en vernoemt slechts Zuidnederlandse woorden wanneer ze vrij algemeen gebruikt worden, steeds tussen haakjes en met de vermelding ZN.
De moeilijkheid van een dergelijk woordenboek zal wel vooral gelegen zijn in de vraag: waar te beginnen en waar te eindigen? Nemen we bv. plaat 133: de auto, de personenwagen. We merken dat er een 70-tal namen opgegeven worden met hun Franse vertaling. Toch vinden we niets vermeld over de verschillende soorten wielen: schijfwielen, spaakwielen, draadwielen, dubbelwielen; evenmin vinden we vermeld: de antislipfiguren op het loopvlak van de banden, het inrijden van de auto, voorwielaandrijving, wielvlucht enz. Dit is niet bedoeld als afbrekende critiek, doch het wijst er allicht op dat aan dit voortreffelijk woordenboek nog heel wat kan worden toegevoegd zonder al te uitvoerig in het louter technische te vervallen.
Dit woordenboek verdient alle aanbeveling voor leraren, leerlingen van het middelbaar onderwijs, onderwijzers, ambtenaren, tolken enz.
J. Noë
Raoul STEPHAN, Het Westen op de Dwaalweg. Vert. door Dr G.G. Baardman. - T. Wever, Franeker, 1951, 101 pp., f 2,25 en f 3,25.
De schrijver van dit in zekere zin apologetisch werkje is een protestante romanschrijver. De verwording van onze westerse cultuur schrijft hij toe aan de ontgeestelijking en verstoffelijking onzer wereld. De mens heeft zijn evenwicht verloren. De opvoeding is opgeofferd aan het onderwijs; gevoel, verbeelding, intuitie aan het verstand. Hij is onderworpen aan de machine, hij leeft in voortdurende zorg voor het stoffelijke en is bezeten door het bijgeloof van de snelheid. Omdat de mens geschapen is tot aanbidding, moet hij het evenwicht herstellen door het licht van Gods genade in gebed af te smeken. De Godzoekers van alle tijden hebben ons dit geleerd. Hoewel bekroond door de 'Academie française' en gevuld met doorgaans gezonde gedachten voldoet dit werkje niet positief genoeg aan wat een katholiek in dit opzicht verlangt.
K.J.D.
|
|