| |
Boekbespreking
Godsdienst
Chan. E. OSTY, Les Evangiles Synoptiques, trad. nouvelle avec intr. et notes. - Editions 'Siloë', Parijs; Edit. Universitaires, Brussel, 1950, 315 pp., ing. Fr. 75.
Chan. E. OSTY, Le Nouveau Testament, trad. nouvelle. - Editions 'Siloë', Parijs; Edit. Universitaires, Brussel, 1950, 565 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 95.
De vertalingen van het Nieuwe Testament door Kanunnik Osty, professor aan het Institut Catholique te Parijs, trokken al dadelijk de aandacht door hun grote verdiensten. Het merkwaardige is, dat zij voldoen aan twee fundamentele eisen, die zelden samen verwezenlijkt worden: een zeer nauwgezette getrouwheid aan de oorspronkelijke tekst en een vloeiende, sierlijke taal. Zodra men begint te lezen wordt men getroffen door een indruk van directheid, spontaanheid, echtheid en leven, die vele lezers niet denken te vinden in de Schriftuur. Men is nu eenmaal gewoon die teksten vooral te kennen door de liturgie, waar ze met een soort onwerkelijk hieratisme worden omgeven. Hier krijgen ze nieuw leven. Om de schitterende stijl van Kan. Osty te waarderen is het voldoende zijn werk te vergelijken met de klassieke vertaling van Crampon, waarin zovele uitdrukkingen voorkomen die in de omgang of de geschreven taal niet worden gebruikt en eenvoudig een transpositie zijn van de grondtekst. De taal van Kan. Osty echter is het springlevend Frans, zoals het nu wordt gesproken.
Een ander punt moet nog worden opgemerkt. In zijn inleiding zegt O. zoveel mogelijk geprobeerd te hebben de eigen stijl van elke schrijver te eerbiedigen. Ook hierin is hij geslaagd, vooral voor het evangelie van Marcus, waarvan hij de levendigheid
| |
| |
en het volkse karakter volmaakt heeft weergegeven.
Het tweede werk, dat heel het Nieuwe Testament bevat, heeft geen inleidingen, alleen maar zeer bondige voetnoten! In de uitgave van de synoptische evangeliën integendeel worden meer dan 50 bladzijden gewijd aan de vraag over het ontstaan en de specifieke kenmerken der drie evangeliën. Hier voelt men weer hoe de auteur de psychologie en de stijl van elke evangelist grondig heeft bestudeerd en zeer fijn aangevoeld.
We menen dan ook zonder overdrijving te mogen zeggen dat deze vertalingen van het Nieuwe Testament veruit de beste zijn die we tot nog toe in het Frans bezitten.
I. de la Potterie
Otto KARRER, Neues Testament üfoersetzt und erklart. - Verlag 'Ars Sacra', J. Müller, München, 1950, 816 pp. en 2 kaarten, geb. DM 9.90.
De studie van de taal, de stijl en de gedachten van de Bijbel heeft de laatste decennia een geweldige ontwikkeling genomen. Wij geloven, dat de H. Schrift door God geïnspireerd is, d.w.z. dat de betekenis en de bedoeling van de oorspronkelijke tekst het woord is van een mens uit die bepaalde tijd, en tevens, en wel voornamelijk van God. Deze studie heeft dus op religieus en dogmatisch gebied de hoogste betekenis. En al zijn er in ons land steeds meer leken - soms meer dan priesters - die zich getrokken voelen tot de lezing van de Bijbel, toch blijft het voor de meesten onmogelijk gebruik te maken van deze talloze bevindingen, verspreid als zij zijn in velerlei wetenschappelijke werken van philologie, archeologie en exegese.
O. Karrer is er in geslaagd veel van dit alles de gewone leken bij te brengen in een uiterst verzorgde en tevens zeer handige Duitse uitgave van het Nieuwe Testament. De vertaling zelf is allereerst niet alleen in stijlvol Duits gesteld, maar tracht tevens zo zuiver mogelijk de oorspronkelijke nuances te benaderen, zo nodig met enkele korte toevoegingen tussen haakjes. Verder hebben wij de voetnoten, die bij de moeilijkste auteurs als St. Jan en St. Paulus tot een echt kort, maar accuraat commentaar uitgroeien. Niet alleen wordt daarin gewezen op de eigentijdse betekenis van woorden uit de Griekse omgangstaal, maar tevens op de reële achtergrond van het Oude Testament. De invloed immers van het Oude Testament op het Nieuwe is dubbel. Met de vertaling van het O.T. in het Grieks voor de Joden uit de diaspora, kreeg het Grieks, althans in hun milieu, heel eigen nuances, die men slechts van uit het Hebreeuws achterhalen kan. Maar ook de inhoud van het N.T., als vervulling van het O.T. wijst voortdurend naar die oude Hebreeuwse prophetiën en leringen. Ook is men telkens verrast als men bij de lezing van deze vertaling, soms met een enkel woord, op de resultaten van veel zoeken wordt gewezen. Alleen krijgt men soms de indruk dat K. niet genoeg op de hoogte is van de buitenlandse wetenschap. Dit zal ook wel te wijten zijn aan de na-oorlogse moeilijkheden om de nodige boeken uit het buitenland te krijgen. De uitgave zelf, letter, bladspiegel en band zijn ook zeer verzorgd. Dit alles maakt het werk tot een waardevol bezit. Tevens is het een voorbeeld, dat ook elders met zeer veel vrucht moet worden nagevolgd.
P. Fransen
P. Salvator PALMEN, O.F.M., Figuren uit het lijdensdrama. 2e druk. - St. Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1951, 272 pp., Fr. 60.
Het werk, dat P. Palmen ons hier aanbiedt, is degelijk. Opvallend is echter de overweldigende vloed van verwijzingen en noten in een vulgariserend overwegingsboek. Waarom moet de auteur vrij algemeen aanvaarde interpretaties in een noot rechtvaardigen (b.v. blz. 70 n. 20), of de ernst van het verhaal breken met soms komische opmerkingen (bv. 142 n. 44)? Had hij de moed gehad zijn belezenheid en persoonlijke détailstudie niet ten toon te spreiden, de zuivere lijn van het verhaal en de vaak pakkende beschrijving zouden er ten zeerste bij gebaat zijn geweest. Voor het overige mag dit werk in veel opzichten geplaatst worden naast de bekende volksboeken van wijlen Kan. Van Tichelen. - P. Thans zegt in zijn voorwoord dat we voor zo'n boek dankbaar moeten zijn.
Luc. Craye
| |
| |
Roger POELMAN, Ouvrons la Bible. - Editions Universitaires, Parijs, Brussel, 1950, 80 pp., Fr. 27.
In enkele zeer suggestieve lijnen wordt in dit boekje een leiddraad getrokken door de gehele Bijbel. Verbonden door sobere doch rake opmerkingen worden de voornaamste mijlpalen (p. 6) aangeduid der gewijde geschiedenis. Eén voor één worden de boeken gekenschetst, en enkele plaatsen ter lezing aanbevolen. En niet alleen ter vluchtige lezing, maar tevens als voorwerp van gelovig, biddend zich verdiepen in het woord Gods.
Als onze katholieke intellectuelen zo de H. Schrift konden lezen, dan zou 'de H. Geest hen op wachten aan de wending van een vers, om hun ziel te verlichten, hun hoop in vreugde te bevestigen, en hun liefde te ontvlammen' (p. 39).
J. de Fraine
Ecclesia Docens Reeks: Humani Generis. Encycliek van Paus Pius XII van 12 Augustus 1950. Over sommige valse meningen die de grondslagen der katholieke leer dreigen te ondermijnen. Vertaald door F.A.J. van NIMWEGEN C.ss.R. Hilversum. - N.V. Gooi & Sticht, 1951, 43 pp., f 1,20 en f 1,45.
De vertaler geeft slechts een korte inleiding en heeft helaas zijn plan niet kunnen volvoeren, om in een aanhangsel stukken uit de handelingen van Pius XII bijeen te brengen welke op punten van deze encycliek betrekking hebben. In deze inleiding worden paralellen gesuggereerd tussen de in Humani-generis gesignaleerde dwalingen en het modernisme, terwijl tevens ernstig gewaarschuwd wordt tegen misbruik van dit schrijven tot integralistische verdachtmakerij.
P. Schoonenberg
P. Werner BULST S.J., Wir beten an. Eucharistische Andachten für das Kirchenjahr - Verlag Butzon & Bercker, Kevelaer 1950 - 304 pp., DM 4.20.
Degenen, die steeds weer voor de moeilijkheid staan een aanbidding voor het Allerheiligste te moeten leiden, heeft Pater Bulst wel een zeer uitzonderlijke dienst bewezen met dit fijne gebedenboekje. De aanbidding van het Allerheiligste is hier verweven met de geheimen van het Kerkelijk Jaar, zodat de innige verbondenheid van het sacrament der sacramenten met de tijden en feesten van het Liturgisch Jaar in de verschillende gebeden tot levende uitdrukking komt. Hoewel het boekje geschreven is met het oog op de typisch-duitse 'Sakraments-andachten' - in de vorm van een dialoog tussen voorbidden en antwoordende gemeenschap - kunnen de gebeden ook zonder antwoord worden gebeden. Wij menen dan ook, dat dit boekje welkom zal zijn bij hen, die vaak een aanbidding voor het Allerheiligste moeten leiden. Zij zullen daarin nieuwe gedachten vinden. Ook zij, die herhaaldelijk voor de taak staan aan hun gehoor een korte opwekking mee te geven, zullen in dit boekje stof te over vinden. Druk en uitvoering zrjn zoals men die van een Duits gebedenboekje maar kan verwachten.
S. Tr.
Peter LIPPERT, S.J. Maria. Betrachtungen. - Verlag Ars Sacra, Josef Müller, München, 1950, 104 pp., titelplaat, ing. DM. 4, geb. DM. 6,30.
De twee reeksen preken - over de zeven woorden en over de zeven smarten van Maria - in dit boekje vervat, werden gehouden in het begin van de eerste wereldoorlog. Naar stijl en structuur gelijken ze sterk op dat andere werk van de jonge Lippert: de lijdenspreken, gebundeld onder de titel 'Unseres leidenden Herrn Reden und Schweigen vor den Menschen'. Hier is nog niet die diepe harpklank in de gedachte, nog niet die aangrijpende mensendeemis van de Lippert der latere jaren. Maar zuiverder wellicht dan in enig ander werk, openbaart zich hier de kinderlijke, eenvoudige en zo heldere ziel van deze schuwe en weemoedige mens. Alsof voor hem een volkomen serene glimlach en een berusting zonder enige wrangheid slechts aan de milde moederlijkheid en de hoge maagdelijkheid van Maria konden ontbloeien. Bijzonder aanbevolen als Meimaandlectuur.
L. Monden
| |
| |
Otto PIES, Im Herrn. Gebete im Geist des königlichen Priestertums. - Herder, Freiburg i. Br., 1950, 600 pp., DM. 5,80.
Overal zoekt men naar vernieuwing van het gebedsleven, en dus ook van de gebedenboeken. Het missaal is voor velen te strak van lijn, te sober en objectief van inspiratie, althans voor een regelmatig en uitsluitend gebruik. O. Pies, een bekend Duits Jezuiet geeft ons hier een gebedenboek dat, op een andere wijze dan het missaal, teruggrijpt naar dezelfde grote thema's van ons religieus leven. Bidden is leven uit ons geloof, en dus ook uit de voornaamste bronnen van dit geloof: de Schrift, de symbola, de sacramenten, de liturgische Mysteries van het kerkelijk jaar, en de navolging van de heiligen. Hiermede hebben wij de indeling van dit gebedenboek, waarin vooral de heerlijkheid van God, zijn onzegbare tegemoetkoming in de sacramenten in vreze en liefde worden beschouwd. In deze zin een waardevol boekje!
P. Fransen
Kan. G. COLRUYT, Het inwendig gebed van de Apostel. - E.H.L. Ardui, Westmalle, 1950, 120 pp., Fr. 40.
Een geringe omvang heeft dit boekje maar een rijke inhoud. De zo veelvuldig voorkomende tegenstelling in het leven van priester en lekenapostel tussen hun bedrijvigheid en hun gebed vindt haar oplossing door deze beide te zien in hun juist perspectief: het apostolaat als Gods eigen werking door de apostel, het gebed als het openkomen voor dat bovennatuurlijk ingrijpen, niet van de gedachte noch van de emotiviteit maar van de grond zelf der persoonlijkheid, daar waar men zich geeft. Eerst wordt aldus gepeild naar het wezen van het apostolaat en van het zuiver inwendig gebed, worden ook de bronnen van dit laatste aangetoond: de Eucharistie en het woord Gods. Vervolgens wordt in een uitgebreid aanhangsel de beoefening zelf van zulk zuiver gebed toegelicht: wie er mee beginnen mag en hoe hij het aanleggen moet. - Het werkje is gegroeid, veronderstellen we, uit de geestelijke voordrachten welke Kan. Colruyt geeft aan het Mechelse Groot Seminarie en werd waarschijnlijk samengesteld door een oud-toehoorder. De helderheid van inzicht en van uiteenzetting, de zakelijke en overtuigde toon getuigen van een rijke ervaring op 't gebied van apostolaat en van leiding waarbij men de citaten van anderen bijna hinderlijk vindt.
R. Leijs
Fr. M. Eugenius BOYLAN: Moeilijkheden bij het inwendig gebed, vertaald door H. Reynen. - Foreholt, Voorhout, 1950, 200 pp., f 3,75.
Dit boekje is veeleer een poging om de individuele zielen te helpen bij het behandelen van hun eigen moeilijkheden dan een wetenschappelijke, objectieve gebedsbeschouwing. Op een rustige, zakelijke manier, geeft de schrijver een overzicht van het gebedsleven en maakt ons warm voor het affectieve en eenvoudige gebed waarover vooral P. Caussade S.J. zoveel prachtige dingen schreef.
We zouden het werk in twee delen kunnen verdelen, waarvan het eerste vooral de ontwikkeling en moeilijkheden van het gebed beschrijft, terwijl het tweede deel ingaat op enkele fundamentele waarheden die ieder gebedsleven moeten dragen (Geest van Kindschap; Vereenzelviging met Christus, God-met-ons enz.)
Voor wie naar dieper geestelijk leven streven een eenvoudige en goede wegwijzer.
J. de Rooy.
P. Aurelius MERTENS, O.F.M., Jeugdschaar in harde training. Retraite voor grotere studenten. - St. Franciscus - Drukkerij, Mechelen, 1950, 208 pp., Fr. 45.
Schrijver geeft een aantal preken uit, zeer vlot geschreven en in een zeer volkse trant; zij leveren stof voor een retraite en behandelen de grote waarheden: God, zonde, eeuwigheid, roeping. Wij vrezen echter dat ze de religieuze diepgang missen, die aan een retraite eigen zijn, ze lijken bijna meer op predikaties voor volksmissies. Weliswaar is de opzet van de schrijver moeilijk, maar is het in zulke gevallen niet verkieslijker alleen het beste uit te geven? Toch zullen priesters, die met het predikambt belast zijn, er heel wat interessante stof in vinden.
P. Lenders
| |
| |
Groot Gebedenboek - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1951, 1670 pp., prijzen f 17 - f 37.
In het jongste April-nummer maakten wij melding van de uitgave van het nieuwe Spectrum-Missaal en onze lof gold vooral de keurige verzorging, alsook de perfectie t.a.v. de Nederlandse tekst, de indeling etc.
Naast deze uitgave en hiermede a.h.w. één geheel vormend, verscheen thans eveneens bij Het Spectrum het 'Groot Gebedenboek', dat qua uitvoering en verzorging gelijkwaardig is aan het missaal, en tevens in een zeer reële behoefte voorziet. 'n Door velen schier vergeten, door anderen wellicht nimmer gekende rijkdom wordt a.h.w. uit het verleden vrij gemaakt en hier gepresenteerd in een bloemlezing van de schoonste gebeden en psalmen van het Christendom. Waar de tegenwoordige mens in de slavernij van de eigen technische progressies wordt neergehaald in de armoede van een materialistische belangensfeer, biedt dit gebedenboek hem gelegenheid, deze slavernij te doorbreken en weer op te gaan in de rijkdommen van het geestelijk leven. Hier kan hij weer bidden met en zoals onze heilige Vaders, de kerkelijke schrijvers en de vromen van alle eeuwen. Ook het gebruik van dit boek wordt vergemakkelijkt door een zeer overzichtelijke indeling. Hier past een woord van dank aan de samensteller en uitgever, omdat dit boek de vervulling betekent van een reeds lang gekoesterd verlangen van velen.
Th.v.D.
Herman A. SCHMIDT S.J. Liturgie et langue vulgaire. Le problème de la langue liturgique chez les premiers Réformateurs et au Concile de Trente. Rome, 1950, 212 pp.
Het mag verwonderlijk heten, dat men in de actuele kwestie van de liturgische taal, met name van de wenselijkheid om in de liturgie van Misoffer en sacramenten meer plaats voor de volkstaal in te ruimen, zich tot dusver geen voldoende rekenschap heeft gegeven van de betekenis van de uitspraken van het Concilie van Trente over deze zaak, ja zelfs deze teksten niet zelden heeft misbruikt om een particuliere mening te 'staven'. De heldere studie van P. Schmidt toont evident aan, hoezeer een goed begrip van de Trentse beslissingen waardevol, zelfs onmisbaar is om ook de huidige stromingen juist te waarderen. Intussen is dit niet de onmiddellijke opzet van de Schr. Hij beoogt slechts een exacte uitleg der Concilieteksten. Hij toont aan, hoe van uit de fundamentele tegenstelling tussen de Reformatoren, die de Mis en de sacramenten slechts als prediking van het Woord zagen, en dus zonder meer volkstaal moesten eisen, en de Vaders van het Concilie, die de Katholieke leer over de Mis als offerdaad hadden te handhaven, waarvoor de volkstaal althans geen wezenlijke eis is, de zorgvuldig genuanceerde uitspraken van het Concilie begrepen moeten worden. Wij verwachten, dat dit onderzoek en de klare uiteenzetting van zijn resultaten als een der belangrijkste bijdragen voor de wetenschappelijke waardering van de vraag der liturgische volkstaal beschouwd zal worden.
P. Huizing
R.Th. BRUINEMAN O.P.: Geroepen tot priester? GGG. no. 654. - Marienburg, 's Hertogenbosch, 1950, 35 pp.
Een boekje over roeping voor ouders en opvoeders. Het is nog eens een herhaling van wat men in de verschillende bestaande werkjes op dit gebied aantreft. Waar er 'nieuwe' beschouwingen aan toe worden gevoegd zijn dit meestal afdwalingen naar gebieden die slechts in verwijderd verband met de roeping staan, (de natuurwet blz. 7 en 8; de inwendige stem en inwoning blz. 18 en 19 e.d.). Een uitdrukking als 'de sfeer verpesten' (blz. 30) valt wel erg uit de toon. Overigens zal dit boekje zeker zijn nut hebben.
J. de R.
Ida Friederike GOERRES, Die leibhaftige Kirche. Gespräch unter Laien. - J. Knecht, Frankfurt am Main, 1950, XII-272 pp.
In November 1946 verscheen in een strijdvaardig jong katholiek tijdschrift 'Die Frankfurter Hefte' een 'Brief over de Kerk' van deze reeds voor de oorlog bekende schrijfster. Geladen met heilige verontwaardiging, wekte dit manifest, waarin vooral de zeer preciese critiek aan
| |
| |
de geestelijkheid opgemerkt werd, heel wat beroering. Zelfs Z.H. de Paus zag zich genoodzaakt in een Kerstboodschap, als wij het nog goed voorhebben, te wijzen op het goede recht, maar ook op de gevaren van wat intussen tot een stroming, of althans een begin van verbittering was geworden.
Ondertussen zijn weer enkele jaren voorbij: de gemoederen zijn gestild. Ook in Duitsland is het normale leven weer begonnen, en daarmee is de mogelijkheid teruggekeerd tot 'n evenwichtig en genuanceerd oordeel. De schrijfster, die intussen nog veel andere werkjes van waarde heeft gepubliceerd, kan met dezelfde heilige ijver, maar zonder bitterheid of ongeduld, of eenzijdigheid ons de vruchten aanbieden van haar eigen studie en verdieping.
Het onderwerp blijft de Kerk, de grote vraag tegenwoordig voor leek en priester. In briefvorm beantwoordt ze nu vele moeilijkheden, en met de tact van een vrouw, weet ze ook vanuit een dieper begrip van het geloof veel ressentiment, veel bitterheid en onbegrip op te lossen, dat zelfs tot in katholieke milieu's is doorgedrongen, en bij vele katholieken het 'Credo in sanctam ecclesiam' bezwaart of bemoeilijkt. Hier volgen de behandelde thema's: De zichtbaarheid van de Kerk, haar leergezag en de ontwikkeling van haar leer, de gronden van ons geloof, religie en moraal tegenover het disciplinair en ethisch gezag van de Kerk, de diepere betekenis van de pracht van haar verschijning, en tenslotte haar heiligheid. Het is een document van Europees beleefd katholicisme, waaraan elke ontwikkelde leek zijn geloof zou moeten toetsen. Wij wachten op de vrouw, die ons met dezelfde fijnzinnige taal, deze brieven zou vertalen tot groter nut van onze Nederlandse gemeenschap. Slechts één storende fout merkten wij er in op: Maxence Van der Meersch heet niet Maxime Vermeersch, en is noch arts, noch Belg, maar een romanschrijver uit het Noorden van Frankrijk, die zich echter wel eens met de geneeskunde inlaat!
P. Fransen
Mgr. Luigi CIVARDI, Handboek der Katholieke Actie. Nederl. vert. naar de 11e uitg. van het Manuale di Azione Cattolica. - Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1950, 400 pp., Fr. 75.
Deze heruitgave is uiterst welkom: ze biedt ons de mogelijkheid door verdere studie te onderzoeken hoe de leer over de Katholieke Actie onder Pius de XII evolueerde. Schr. en inleider hebben deze evolutie goed aangegeven. Van belang is de nieuwe definitie van de K.A. als 'medewerking der leken aan het hiërarchisch apostolaat van de Kerk'. Katholieke Actie is dus geen 'deelname' meer aan dit apostolaat: deze nuance laat grotere bewegingsvrijheid toe, zowel aan de kerkelijke Overheid als aan de leken zelf. Zo laat deze definitie toe andere organisaties, die vroeger als 'hulpwerken' betiteld werden, als echte Katholieke Actie te erkennen. Het laat meteen toe de al te stramme structuur van dit 'hierarchisch' apostolaat te versoepelen: theoretisch gezien moet het apostolaat niet volgens de gradatie Paus, Bisschop, Pastoor, als enige kerkelrjke structuur georganiseerd worden. De H. Stoel heeft daarvoor al te dikwijls beroep gedaan op Regulieren om te weten dat dit structuurschema niet overal en altijd geldig is. Immers de verdere uitbouw van de K.A. heeft dit door verscheidene aanpassingen aan de concrete toestanden duidelijk bewezen. Men kan zich afvragen of in de Kerk er wel mogelijkheid bestaat voor een echt apostolaat dat niet hiërarchisch zou zijn.
Mgr Civardi heeft zijn handboek slechts weinig kunnen omwerken: het geeft niet ten volle de doctrine weer van Pius XII, en we menen dat zolang Schr. de 'Seculiere Instituten' niet opneemt in zijn theoretische uiteenzetting, hij één van de meest originele elementen van deze doctrine verwaarloost. Deze instituten door 'Provida Mater Ecclesia' in 1947 goedgekeurd, zijn de bekroning van de K.A. en haar vitale uitbouw op de beleving van het Evangelisch volmaaktheidsideaal, dat tot nog toe uitsluitend in het kloosterleven canonisch erkend was. Over het aandeel en de medewerking der kloosterlingen aan de K.A. en het bestendig karakter ervan had de auteur volgens de richtlijnen van Pius XII ook nog een hoofdstuk kunnen bijvoegen. Laten we hopen dat de XIIde uitgave
| |
| |
van het 'Manuale di Azione Cattolica' volledig zal bewerkt worden volgens de leer van Pius XII: Zijn richtlijnen betekenen voor de theologie van de Kerk en haar apostolaat een ware vooruitgang.
J. Beyer
Dom. A. BEEKMAN O.S.B., Het leven van de heilige Benedictus in het licht van zijn tijd. - Deutekom, Heilo, 1950, 209 pp., f 4,75 en f 5,95.
Feiten uit Sint Benedictus' leven zijn ons slechts spaarzaam bekend. Twee bronnen leren ons zijn geestelijke gestalte kennen: 't tweede boek der Dialogen van Sint Gregorius de Grote en de Regel van Benedictus, waarvan Dom Beekman aantoont dat ze terecht aan de heilige zelf wordt toegeschreven. Schr. kiest zeer juist de regel als bron voor zijn tekening van Benedictus tegen de achtergrond van de woelige 5e en 6e eeuw, die hij met onze tijd vergelijkt. Hij schetst de heilige eerst in diens ernst en discretio, daarna als man van gebed en als abt. De gebedsgeest van Benedictus wordt ons gedemonstreerd in zijn voorschriften voor 't opus Dei, 't koorgebed, en in de enkele aanwijzingen die hij geeft in dienst van een persoonlijke godverbondenheid bij het uitvoeren daarvan. Dit leerzame boek wordt besloten door hoofdstukken over de Abdij van Monte Casino, over Benedictus' orde in de Nederlanden en over Benedictus in de kunst.
P. Schoonenberg
Christina de Wonderbare. Gedenkboek 1150-1950. Studiën en essais onder leiding van P. CLERINX, C.ss.R., foto's van A. Thijs. - Bibliotheca Alfonsiana, Leuven, 1950, 112 pp., Fr. 50.
De rijkdom van de geloofsbeleving in onze middeleeuwen is nog te weinig in détail bekend. Bij gelegenheid van het achtste eeuwfeest van de geboorte van de Limburgse heilige, Christina de Wonderbare, werd een gedenkboek uitgegeven, waarin een groep medewerkers uit België en Frankrijk trachten een diepere kijk te geven op deze heilige, op haar tijd en haar omgeving. Ofschoon de bijdragen wel verschillend in waarde, zijn de meeste toch degelijke studies. Deze fragmentarische belichtingen van een wel zeer typische, middeleeuwse heilige, die in het wonderbare van de mystiek en de paramystiek leefde, doen des te meer verlangen naar een definitieve, deskundige biograaf. Als eerste kennismaking kan dit verzorgde gedenkboek zeker reeds dienen.
P. Lenders
Zr Dr M. COSTANZA C.R.S.S.: Helden- en Heiligengestalten van het Oude Polen. GGG. no. 652. - Marienburg, 's Hertogenbosch, 1951, 115 pp.
Deze beschrijving van een zevental grote Poolse figuren geeft tegelijkertijd enig inzicht in de Poolse geschiedenis. We maken in dit boekje kennis met Dombrowa, Casimir de Grote, Heiligen als: Adalbert van Praag, Bruno van Querfurt, Hedwig e.a. Schetsen die meer historisch dan psychologisch geschreven zijn, maar deze verzameling tot een boeiend geheel maken.
J. de R.
Maisie Ward, The Saints in Pictures: St. Anthony of Egypt; - St. Catherine of Siena; - St. Francis of Assisi; - St. Jerome. - Sheed and Ward, Londen, 1950, 40 pp. (ieder deel), geïll., sh. 3/6 (ieder deel).
Elk dezer fraai uitgegeven boekjes bevat een korte heiligenbiografie, geillustreerd door twaalf reproducties van schilderwerken, waarvan acht m wit-zwart, vier in kleur. Als zodanig kan men dit een zeer bescheiden onderneming noemen en is ze dat ook, - een eerste kennismaking met enkele grote heiligen, als men wil -. Toch zijn deze kleine werkjes niet overhaast in elkaar gezet en lijken zs in niets op de zovele banale, oppervlakkige devotiegeschriftjes. De kunstplaten zijn er niet 'pour les besoins de la cause', geen goedbedoelde vulgarisatie; zij vormen op zichzelf een met smaak gekozen en fijn verzorgde reeks. Zelfs de kleurreproducties, die natuurlijk het peil van luxekunstuitgave niet bereiken, geven toch voldoening, de ene meer dan de andere, al zal iemand, die de schilderijen van nabij zag, hier wellicht het wit-zwart verkiezen. De biografieën zelf werden even origineel opgevat. Zo goed als onafhankelijk van de il- | |
| |
lustraties, - slechts toevallig wordt hiernaar verwezen - laten zij het aan de persoonlijke voorkeur over om lezen en kijken te combineren. Zeer kort gesteld geven zij nochtans niet de indruk van gedrongen opsommingen. Enkele anecdoten stellen hier en daar op rake manier een karaktertrek in het licht. Ook maakte een degelijke documentatie het mogelijk om in enkele paragrafen een heel tijdsbeeld op te hangen. Wat echter vooral aangenaam verrast, is de objectiviteit waarmede elke heilige ook als mens wordt voorgesteld (Zo krijgt b.v. Hieronymus zijn deel: 'When he talks of fasting, he became a little tedious, when he abuses marriage, he is intolerable.... p. 28). Hierdoor verliest deze niets van zijn grootheid, een grootheid die, zoals telkens wordt gesuggereerd, groeide uit- en zich aanpaste aan de nood van Kerk en tijd, zonder daarom ook nu, voor ons, haar betekenis te verliezen. Dergelijke boekjes, klein maar volmaakt, zijn het lezen en het kopen zeker waard. Vier volgende werden aangekondigd; zij
zullen met vreugde worden begroet.
A. Van Laere
Dom Laurentius ROOSENS, O.S.B., Lusthof van God. Een geschiedkundige schets van de Karmel van Dendermonde, 1651-1951. - Liturgisch Kunst-Apostolaat, Dendermonde, 1951, 80 pp., Fr. 25.
Deze historische schets is vlot geschreven en zal een doeltreffende uitwerking hebben voor edelmoedige zielen die naar een ernstig en bezadigd contemplatief leven verlangen. De enkele foto's van deze vlaamse Karmel geven duidelijk weer hoe mooi de oude kloostergebouwen werden gemoderniseerd.
J.B.
P. GRAAFSMA, Wat de Katholieken leren. GGG. no. 450 - Marienburg, 's Hertogenbosch, 1950, 32 pp., f 0,25.
In een dertigtal bladzijden geeft dit brochuurtje een apologie in zakformaat, die uiteraard niet diep gaat, maar zeer geschikt kan zijn om aan zoekenden als eerste kennismaking met het geloof te geven.
J. de R.
P. Victoricus van der LUUR, O.F.M., De rijkdom van de aflaat - St. Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1950, 148 pp., Fr. 40, f 3,20.
In een klare taal geeft S. eerst een zeer goede uiteenzetting van de Theologie der Af laten; in een tweede deel bespreekt hij de practische voorwaarden, die de Kerk meestal vereist om ze te verdienen. De auteur gaf er de voorkeur aan de meest gebruikelijke aflaten aan te geven, i.p.v. de gewone systematische opgave te volgen: dat verhoogt de aantrekkelijkheid en het nut van zijn uiteenzetting. Over het Jubileum hadden we een meer uitvoerige studie gewenst.
J.B.
| |
Wijsbegeerte, psychologie, sociologie
Walter A. KAUFMANN, Nietzsche: philosopher, psychologist, antichrist. - Princeton University Press. Princeton, New Jersey, 1950, 1408 pp.
Dit belangrijk Nietzsche-boek berust op een langdurig persoonlijk onderzoek van het gehele oeuvre van Nietzsche. We durven niet te zeggen dat het helemaal objectief is. De schrijver is er vooral op uit, om de Nietzsche-legende uit de weg te ruimen. Hij bestrijdt de thesis van Bertrams Nietzsche: Versuch einer Mythologie, waarin de denker van Sils- Maria wordt opgehemeld als de philosophische patroon van het Nationaal-Socialisme, en die van Oehler, volgens welke Nietzsche's denken drie zeer verschillende stadia heeft doorlopen: een materialistisch-biologisch onder de invloed van Darwin, een tweede psychologisch-vrijzinnig onder de invloed van de Franse 18e eeuw, en tenslotte een periode van de 'Wille zur Macht'. Alhoewel Kaufmann begint, met er op te wijzen, dat N. een afkeer had van het systematisch denken (hij denkt in aphorismen) wil hij in heel zijn boek bewijzen, dat er een grote eenheid bestaat in dit denken, van af de Geburt der tragödie tot aan Ecce Homo. Maar vooral wil hij
| |
| |
onze denker vrij pleiten van elke directe verantwoordelijkheid voor de uitspattingen aan barbaarse machtslust, waaraan men zich heeft schuldig gemaakt. Wie Nietzsche hiervoor als dekmantel heeft gekozen, heeft hem moedwillig slecht begrepen, en heeft gehandeld tegen zijn authentieke denken in. Het wil ons voorkomen, dat met deze bedoeling voor ogen, de schrijver zeer aanvechtbare stellingen van Nietzsche al te zeer heeft verdoezeld. Alles wordt zo geïnterpreteerd, dat deze eenzame en roeke-loze revolutionnair - in 't denken! - aanvaardbaar wordt gemaakt. Nietzsche is, zo interpreteert Kaufmann, geen atheïst: hij is alleen maar een agnosticist; hij heeft niet gestreden tegen de christelijke moraal, maar alleen tegen de burgerlijke verworden vormen daarvan; zijn 'Wille zur Macht' had geen revolutionnaire betekenis: deze theorie was alleen bedoeld, de mens bij te brengen, dat hij zichzelf, door de strijd met zichzelf moet veredelen. Nietzsche is tenslotte 'n opvoeder. Ongelukkig heeft hij zich op zulk een paradoxale, ergerende en niets ontziende wijze uitgedrukt, dat de meesten hem verkeerd begrepen hebben. Zo tracht Kaufmann hem aanvaardbaar, onschadelijk te maken. Maar meteen, dunkt ons, is hij het eigen pathos, de diepe, menselijke maar ontzettende zin van de Nietzseaanse boodschap voorbijgegaan. Nietzsche is de man, die zich zelf, in zover een mens dat kan, heeft vergoddelijkt, met alle theoretische en practische consequenties van dien. De echte Nietzsche vinden we veel beter getypeerd in het boek van Thibon: Nietzsche ou le déclin de l'esprit, dat evenmin als dat van Kaufmann de edele, grootse trekken van Nietzsche ontkent, maar veel dieper doordringt in de hopeloze tragedie van zijn fundamentele dwaling. Blijft nochtans dat we hier te maken hebben met een belangrijke bijdrage tot de Nietzsche literatuur.
F. De Raedemaeker
Paul SIWEK, Spinoza et le panthéisme religieux. - Desclée De Brouwer, Parijs, 1950, 310 pp.
In het eerste deel van dit boek schetst de schrijver het leven van Spinoza, zijn geestelijke ontwikkeling, de invloeden, die hij heeft ondergaan. Dit gedeelte geeft het klassieke beeld van de hollandse philosoof en is gebaseerd op de beste documentatie; het is daarbij zeer vlot en helder geschreven. Volgt een uiteraard moeilijkere uiteenzetting van de leer van Spinoza over God en de godsdienst. Deze is eveneens zeer helder, op het gevaar af, dat de lezer de diepere zin van het Spinozisme op bepaalde punten ontgaat. - Tenzij hij dit systeem zeer goed kent, want dan merkt hij wel dat de schrijver zeer nauwkeurig Spinoza's gedachte weergeeft. Zeer duidelijk wordt aangetoond, dat het pantheïsme van Spinoza uitloopt op een religiositeit zonder dogma en op een moraal zonder definitieve sanctie. Het laatste deel van dit boek bevat een degelijke kritiek van het Spinozisme.. De willekeur van de fundamentele beweringen, de daaruitvolgende contradicties, de onmogelijkheid om a priori het eindige van het oneindige af te leiden, de innerlijke tegenstrijdigheid van een ethiek, die de grootste zedelijke moraliteit betracht, maar het wezenlijk verschil tussen goed en kwaad negeert: dit alles wordt de lezer op een duidelijke en overtuigende wijze bijgebracht. Het feit dat dit reeds de tweede uitgave is, pleit voor de waarde van dit boek.
F. De Raedemaeker
Jean ZAFIROPULO, L'Ecole éléate. - Les belles Lettres, Parijs, 1950, 304 blz.
Drie belangrijke philosophen, Parmenides, Zenoon van Elea en Melissos van Samos vormen de zgn. 'eleatische' school, die behoort tot de vóórsokratische wijsbegeerte. Het belang van Parmenides - de voornaamste van de drie - kan niet overschat worden. Hij heeft een philosophische problematiek a.h.w. geschapen over het onveranderlijke zijn en het veranderend phenomeen, die de Westerse philosophie tot op onze dagen beheerst. Hij deed dit in een didactisch gedicht, dat voor het grootste en belangrijkst gedeelte tot ons is gekomen. Zoals men weet draagt een van Platoons dialogen de naam van Parmenides. De argumenten van Zenoon tegen de beweging, met name het argument van Achilles die de schildpad niet kan inhalen, en van de pijl, die niet van plaats kan veranderen, zijn
| |
| |
iedereen bekend. Melissos, een vlootadmiraal van Samos, die de vloot van Perikles versloeg, maar later op zijn beurt werd verslagen, treedt als philosoof minder op de voorgrond, tenminste in de klassieke interpretatie van het eleatisme.
De Schr. van dit boek is zeker buitengewoon op de hoogte van de eleatische en meer algemeen van de vóórsokratische overgebleven fragmenten en van de zeer uitgebreide desbetreffende literatuur. Hij is dan ook op zijn best, wanneer hij in technische bijzonderheden treedt. Ongelukkig heeft hij de leer zelf van de Eleaten aan een zeer bedenkelijke interpretatiemethode onderworpen. Met een andere verklaarder van de vóórsokratische wijsbegeerte, met name Burnet (Early Greek Philosophy) is de schrijver de mening toegedaan: 1e. dat er maar één objectief, waardevol denken kan bestaan, nl. het strict positief-wetenschappelijk denken, met uitsluiting van elke metaphysische kennis (Dit heeft natuurlijk met het vóórsokratische en met het Griekse denken in het algemeen niets te maken); 2e. dat de vóórsokratische denkers, en vooral de Eleaten positief - wetenschappelijke geesten waren, die op primitieve - Zafiropulo zegt: animistische wijze - de princiepen van de natuurwetenschappen hebben ontdekt (het 'blijvende zijn' van Parmenides is niets anders dan het behoud van de energie!); 3e. dat Aristoteles hiervan niets heeft begrepen, en het Griekse denken heeft omgebogen in de richting van een steriele metaphysiek, waardoor de wetenschappelijke inzichten van de Eleaten voor eeuwen werden onderdrukt. Dit schema van de ontwikkeling der Griekse wijsbegeerte lijkt ons te worden tegengesproken door de objectieve, onbevooroordeelde lezing van de teksten. Uit het vóórsokratische denken kon niets anders groeien dan een metaphysische synthese, waarmee door Platoon een aanvang werd gemaakt en die door Aristoteles werd voltooid. Men zal met de positivistische instelling van de schrijver terdege rekening moeten houden bij het lezen van dit overigens zeer vakkundig werk.
F. De Raedemaeker
J. WATERINK, De Mens in het Bedrijf. Bedrijfspsychologie in de practijk. - Wageningen, Gebr. Zomer & Keuning, 1950, 226 pp., geb. f 5,90.
De schrijver van het bekende boek 'Puberteit' en enige andere psychologische werken leidt ons hier binnen in de speciale problematiek, waarvoor het bedrijfsleven de mens stelt. Het is een verdienste van de schrijver, dat hij zich niet beperkt tot de techniek van de personeelsselectie, maar dat hij de slagzin 'de ware man op de ware plaats' - die veelal nog wordt opgevat als een meedogenloze selectie, waarbij de zwakkere ten onder gaat - interpreteert in het voordeel van de mens.
Al te veel is tot nog toe in de werken over industriele psychologie de nadruk gelegd op het economische rendement. Waterink heeft tevens en vooral oog voor het rendement aan levensgeluk, zowel voor de werker zelf als voor zijn gezin.
In een tijd als de onze, waarin de industrialisatie steeds meer haar stempel op de gemeenschap drukt, doet het goed een dergelijke gezaghebbende stem te horen. De sociale liefde en gerechtigheid, waarvoor de strijd sedert 'Rerum novarum' is ingezet, vinden hier van psychologisch- wetenschappelijke zijde een goede steun.
A. Schr.
Fr. FLORIDUS VAN OIRSCHOT, Beknopte geschiedenis dear sociale kwestie. Ontstaan en oplossingen. - Roermond, Romen en Zonen, 1951, 532 pp.
Om dit boek te schrijven moet de auteur heel wat werk hebben verzet, want zo heel beknopt is zijn geschiedenis niet geworden, als men let op de omvang daarvan en op de ruim 500 verwijzingen naar de vindplaatsen in de door hem aangehaalde literatuur. Toch is de algemene indruk, die het bij mij heeft gewekt, niet bevredigend. Het zeer brede plan, waarover de schr. zijn blik laat gaan: van de renaissancistische 'breuk' tot onze wet op de bedrijfsorganisatie (1950) toe, en evengoed over de pauselijke encyclieken als over franse revolutie, marxisme, Lenin en Stalin, de Partij van de Arbeid, enz., heeft hem genoopt tot talrijke uitspraken, die wel lapidair een oordeel geven, maar die tamelijk simplistisch over allerlei schakeringen en achtergron
| |
| |
den heenstappen. De hele voorstelling van zaken is nogal zwart-wit, wat de helderheid wel ten goede mag komen, maar een juiste weergave van een werkelijkheid met veel grijze tonen minder adequaat is. Het boek bezat enerzijds teveel materiaal om alleen maar populariserend te kunnen heten, anderzijds is het in zijn materiaal-verzameling en -verwerking te weinig kritisch om voor wetenschappelijk verantwoord te kunnen doorgaan. In het appendix over de sociale wetgeving in Nederland staan gewichtige dingen wel eens niet en wel eens fout. De gebruikers van het boek, dat zeker als handleiding bij zelfstudie en op speciale cursussen van nut kan zijn - het brengt dan toch maar veel materiaal in een vrij overzichtelijke rangschikking bij elkaar - zullen er wel goed aan doen hun kritische zin bij de hand te houden. Ik zou de schr. een tweede druk willen toewensen, waarin zou zijn geschrapt, bijgevoegd en bepaalde waarden opnieuw geijkt.
J.v.d.V.
F. LAUWERS O.P., Inleiding tot de sociale wijsbegeerte. - H. Nelissen, Bilthoven, 't Groeit, Antwerpen, 1950, 252 pp., f 7,90 en Fr. 92.
A. DE SMET e.a., Ontkerstening en herkerstening van de arbeiders. - H. Nelissen, Bilthoven, 't Groeit, Antwerpen, 1950.
Van deze boekjes beide van Vlaamse kom-af, bevat het eerste een beknopte weergave van de gemeenschapsleer. Het is blijkbaar niet bedoeld als een oorspronkelijke visie op sociaal-wijsgerige problemen, maar als een beknopte uiteenzetting van de traditionele, katholieke leer daaromtrent. In een consequent doorgevoerde driedeling bespreekt de schr. - dit is zijn bijzondere verdienste - de behandelde stof telkens in haar metaphysische, haar psychologische en haar ethische aspecten. Hij doet dit zowel bij de algemene als bij de bijzondere gemeenschapsleer, welke laatste hier als volgt is onderverdeeld: de familie, de vrije verenigingen (i.h.b. vakvereniging en politieke partij), de standen, de natie (in de zin van volk), de staat en de internationale gemeenschap.
De beknopte formuleringen zijn helder, maar laten aan volledigheid nog al eens te wensen over, waarvan de telegram-achtige stijl en programachtige indelingen wel de schuld dragen. Voor beginnelingen zou ik deze inleiding dan ook alleen willen aanraden, als zij onder bekwame leiding studeren, die hen er attent op weet te maken, dat er in dit boekje meer steekt en ook meer tussen de regels moet worden gelezen dan wat er nu precies zwart op wit staat. Meer gevorderden zouden het goed als een repetitieboek, als een pregnante leidraad voor verdere zelfstudie kunnen gebruiken.
Het tweede boekje heeft minder wetenschappelijke pretentie. Het behandelt een speciaal probleem, dat hier wordt uiteengezet door een viertal schrijvers, die er blijkbaar èn theoretisch èn praktisch mede in aanraking zrjn gekomen. De vier opstellen, die eerst hebben gediend als lessen gedurende de Nationale Studieweek van de (Belgische) Katholieke Werkliedenbonden in April 1950, spreken achtereenvolgens over: de godsdienstige en zedelijke toestand in de Vlaamse arbeidersstand, de oorzaken van de godsdienstige en zedelrjke vermindering aldaar, de herkerstening van de arbeidersmassa, en de taak der arbeidersbeweging daarbij. Zeker voor onze Vlaamse lezers boeiende lectuur, maar ook voor de Nederlanders, al liggen de verhoudingen hier dan ook, tengevolge van verschillen in de historie en volksaard, wel wat anders in een ander sociologisch en religieus 'klimaat'.
Het zou niet ondienstig zijn naast dit boek, dat de Vlaamse en andere studies, die de protestants-christelijke arbeiderswereld op haar godsdienstige aspecten en problemen onderzoekt, een parallel werk te plaatsen aangaande de Katholieke arbeiders in Nederland.
J.v.d.V.
Kan. Prof. V.L. HEYLEN, La base idéologique des services mutualistes. - Vanmelle, Gent, z.j., 24 pp.
Deze korte brochure verdient aller aandacht. Bij het vraagstuk van de aanpassing en hervorming van de mutualistische diensten in ons land, geeft de auteur eerst een bondig his- | |
| |
torisch overzicht en handelt vervolgens over het wezen van de mutualiteit. Het grondprinciep, waarvan de personalistische en familiale opvattingen de basis vormen, wordt in een derde hoofdstukje geconfronteerd met de andere opvattingen: etatistische structuur, parastatale instelling, beroeps-organisatie. Prof. Heylen verwerpt dan verder elke vorm van unitarisme in onze mutualistische diensten niet enkel om religieuze en morele maar ook om sociale en zelfs om gezond politieke redenen.
Om z'n klaarheid en degelijkheid bevelen wij dit werkje aan voor wie wil kennis maken met de kern van het probleem zoals het thans gesteld wordt.
H. de Clercq
| |
Literatuur en cultuurleven
Gerben COLMJON. R.C. Bakhuizen van den Brink. Een markante persoonlijkheid. Verlucht met foto's - N.V. Leidsche Uitg. Rijswijk, 1950, 241 pp., f 7,50.
Een boek van Colmjon is steeds de moeite van het lezen waard. Ik zeg 'de moeite', want welke goede hoedanigheden Colmjon's werken bezitten - het zijn er vele - verzorgd van stijl zijn ze niet bijster. Er ontbreekt aan Colmjon's geschriften een zekere distinctie die toch bij de onderwerpen welke de auteur behandelt (en behandeld heeft), gewenst én gevorderd mogen worden. Het is hier niet de plaats dit in den brede te bespreken; het moge volstaan te verwijzen naar enige bladzijden waar opvallende 'stijlloosheden' aangetroffen worden (zo blz. 78, 157, 229, 230).
Een andere onaangename eigenschap welke C's boeken aankleeft, toont zich in de wijze waarop in een paar minder lieflijke woorden andermans werk af gemaakt wordt. De heer C. houdt er van nogal eens 'Seitenhieben' uit te delen, hetgeen in een wetenschappelijk werk als het onderhavige ten zeerste misplaatst is. Met een of ander sterk epitheton zich van een serieus werk af te maken, is wat al te gemakkelijk. Men leze b.v. (blz. 8) de qualificatie welke het werk van dr Van Mierlo ten deel valt (betreffende diens aandeel in de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden); voorts hetgeen over Vondel (blz. 78) georakeld wordt; de termen 'mensen als' (blz. 93); welk predicaat Hooft krijgt toegewezen (blz. 154) etc.
Afgezien van deze minder fraaie uitlatingen en stijlslordigheden bevat het boek van Colmjon vele interessante gegevens. Voor wat de letterkunde aangaat, moge gewezen worden op: hoofdstuk II 'Jaren met Drost', waarin o.m. door C. aangaande 'de Pestilentie te Katwijk' de uiteindelijke oplossing gegeven is; - op hoofdstuk III waaruit o.a. blijkt dat Bakhuizen's aandeel inzake de Gids heel wat groter en beduidender geweest is dan de bestaande Letterkundige Handboeken doen vermoeden. Dit gehele hoofdstuk is rijk aan belangrijke gegevens, evenzeer als het vierde waarin Bakhuizen's invloed op en collaboratie met mej. Toussaint, alsook zijn persoonlijke verhouding tot de schrijfster behandeld zijn.
In een korte bespreking is het niet doenlijk de rijke inhoud van Colmjon's boek te releveren. De vruchten van schrijvers onderzoek en studie zijn niet weinige noch schrale. Integendeel. Toch kan niet ontkend worden dat (vanaf B's buitenlands verblijf) het boek minder levendig aandoet. Er blijft na lezing van C's werk een zekere onvoldaanheid den lezer bij. De laatste hoofdstukken missen de scherpe lijn en de heldere klaarheid waarmede de persoon van Bakhuizen in de eerste helft van 't boek getekend is. Speelt een grotere vertrouwdheid van de schrijver met B. als literator hierbij een belangrijke factor? Ik weet het niet, doch zéker is dat, waar de literator spreekt, Colmjon zijn beste bladzijden levert.
Joh. Heesterbeek
Käte HAMBURGER, Leo Tolstoï. Gestalt und Problem. - A. Francke-Verlag, Bern, 1950, 192 pp., ing. Zw. Fr. 6,80, geb. Zw. Fr. 9,50.
De schrijfster stelt zich heel hoge eisen: van binnen uit wil zij de grote Rus beschouwen, van dat standpunt uit alles van hem achterhalen en juist weergeven. En Tolstoï wilde boven
| |
| |
alles, beweert zij, waarheid en waarachtigheid.
In zijn eerste periode, die van Oorlog en Vrede (1864-1869) en van Anna Karenina (1873-1877) bleef hij daaraan getrouw. Schrijvend en opvoedend bereikte hij, in zijn oppervlakkige verbrokkeling en zijn diepere eenheid, het gemeenschappelijk bestaan van velen. Maar daarna zocht hij een vastheid die bestand zou zijn tegen dood en ondergang; hij klampte zich vast aan een nogal onwerkelijke naastenliefde om Gods wil; het werd een conflict met de Landskerk en met de eigen familie; hij kwam om, nadat hij uit zijn huis was weggevlucht.
Men kan de ware Tolstoï in de eerste of in de tweede periode zoeken; de schrijfster betoogt echter: hij ligt in de eerste. Het is niet de quietistische metaphysicus der latere jaren; het is eerder de positivistische didacticus uit vroegere tijd, degene die de waarachtigheid wil nagaan van het zuiver-natuurlijk leven. Noem Tolstoï nooit een religieus genie zoals Dostojewski, zie hem als een zeer scherpzinnig, zeer creatief aangelegd waarnemer van het natuurlijk bestaan. En toen hij de begrenzing daarvan wilde verbreken, werd hij onevenwichtig, onwerkelijk met zijn eisen van liefde en gemeenschap, tenslotte onverzoenbaar.
Het is de grote verdienste van de schrijfster, dat zij onweerhoudbaar zoekend, haar boek binnen een vaste methode hield en toch leesbaar. Want de gang van Tolstoï's inwendig verloop staat scherp getekend. Beklemtoont zij echter niet te zeer diens naturalisme, dat toch maar het eerste stadium kon zijn van een doorlopende ontwikkeling? En vooral ignoreert ze niet de tijdgeest, Russisch en Europees, waarvoor deze kunstenaar overgevoelig moet geweest zijn? Men kan, op dit werk, veel commentaar geven, 't blijft echter, voor de Tolstoï-literatuur, een heel belangrijke bijdrage.
Em. Janssen
P. Van DIJCK, De andere Gezelle (K. VI. H.U., verh. nr. 413). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1950, 48 pp., Fr. 25.
'De andere Gezelle' is, zo verklaart de auteur, 'de weemoedige'; want te uitsluitend zou men de dichter-met-de-glimlach kennen. En doorheen levensperioden en oevre raapt J. van Dijck verzen en strophen op, welke uiting geven aan die heel persoonlijke weemoed.
Hij heeft gelijk; maar wij zien niet dat men de weemoed zozeer heeft miskend. Verwart hij niet even de Gezelliaanse diep-innerlijke neerslachtigheid (een karaktertrek, een romantisme, een ontgoocheling, een machteloosheid, een hemelverlangen) met de moderne verscheurdheid, als zodanig bij de oudere kunstenaar niet aanwezig? Wat daarvan ook zij, hij stelt zijn thesis te abstract-schematisch voor; hij kent te weinig de ware levensgang en de werkelijk rijke ziel van de grote dichter; onder de weemoedsverzen kiest en citeert hij, het meest op het uiterlijke af, nogal lukraak.
Intussen wijst zulk een verhandeling er op, hoe weinig het ware Gezelle-beeld, in onze traditie en cultuur, nog getekend werd en gekend is.
E.J.
Maurice LECAT, Maurice Maeterlinck et son oeuvre. 2e uitg., Dl 1. - M. Lecat, Aug. Dansestraat 29, Ukkel, 1950, 454 pp.
Dit boek wordt het best aanbevolen door de schrijver ervan eerst voor te stellen.
De heer Maurice Lecat is doctor in de wis- en natuurkunde en scheikunde, en Burgerlijk Mijningenieur. Hij was viermaal laureaat van de Akademie der Wetenschappen (in 1911, '27, '30, '44), en is 'chercheur au Fonds de Recherche Scientifique'. Vooral bekend als scheikundige om zijn belangrijke studies over de azeotropie, en als wiskundige om zijn werken over de variatierekening en de determinatieleer, hield Mr Lecat zich ook onledig met randwetenschappelijke problemen als: 'L'intelligence des animaux. Insectes sociaux. Chevaux mathématicieus et causeurs'. (1937). Ook politieke en morele vraagstukken werden door hem behandeld: 'Probité politique et Nominations universitaires'. (1924), 'Is dienstweigering gerechtvaardigd?' (1932), 'Tegen de oorlog'. (1933).
Op rijpere leeftijd ging deze universeel ontwikkelde man - die de om- | |
| |
vang van zijn kennis zelf omschreef in een lijvig boek met als titel: 'Pensées sur la Science, sur la Guerre, et sur les Sujets les plus variés (dictionnaire des idées)' (1919) - zich ook met letterkundige studiën bezighouden. Maeterlinck, de kleine denker, de grote literator en de nog grotere nul als wetenschapsmens - zo ongeveer kunnen we de mening van Mr Lecat over Maeterlinck samenvatten - werd de geliefkoosde auteur van deze wis- en scheikundige.
Bovengenoemd boek bevat: 'Biographie - Oevres en ordre chronologique - Leurs caractères généraux - Théâtre - Science - Philosophie: métaphysique, psychologie, morale, politique'. Het is het eerste deel van een werk dat we zouden willen betitelen: 'Summa curiosa Maeterlinckiana': het is inderdaad een echte 'summa' van interessante wetenswaardigheden, die weliswaar niet verwerkt werden tot een vloeiende, literaire studie, maar misschien daarom juist hun oorspronkelijke pittigheid beter bewaarden.
M. Huybens
JANSSEN, Otger en Anno GALAMA, Uit de Romeinse Keizertijd. (Collectanea Franciscana Neerlandica. 1-3) - L.C.G. Malmberg, Den Bosch, 1951, 109 pp., f 6, bij int. f 5,40.
Collectanea Franciscana Neerlandica verrast ons met een drietal scripties over klassieke onderwerpen. In de eerste effent Otger Janssen de baan voor een studie van het Carmen Pascale de Salvatore, door overtuigend aan te tonen, dat het niet van Claudianus, een heiden, is, tussen wiens werken het per ongeluk is terecht gekomen. In de tweede werkt Anno Galama mee aan de rehabilitatie van keizer Claudius de Eerste, in de derde oppert Otger Janssen de leuke mogelijkheid, dat Ovidius nooit in Tomi of in ballingschap is geweest, maar rustig op zijn kamer in Rome z'n droefgeestige verzen schreef en ze voordroeg onder de ogen van keizer Augustus. Om aan deze abstracte mogelijkheid (waaraan schr. op blz. 18 weinig waarde schijnt te hechten) enige kleur van waarschijnlijkheid te verlenen, had Janssen m.i. twee gegevens aan moeten voeren. Ten eerste een bewijs van een bijzonder goede, meer dan amicale verstandhouding tussen Augustus en Ovidius: want daardoor wordt die fictie eerst levend. Ten tweede een Grieks voorbeeld van zulk een sterke fictie: want de Romeinen plegen in de litteraire creatie niet hoog te worden aangeslagen.
Maar wat te zeggen van de belofte der Redactie, voortaan de Collectanea Franciscana open te stellen voor opstellen van leraren over ieder profaan gebied? Brengt dat geen verwarring in onze tijdschriftenwereld? Het is mogelijk, dat er bij de R.K. leraren behoefte bestaat aan een orgaan als het Waalse 'Etudes Classiques' (dat universeler is dan zijn titel); maar is het wel goed doenlijk, de Coll. Franc., bekend om kerkelijke publicaties, zozeer om te vormen met behoud van naam? Wellicht zijn er andere mogelijkheden en zou b.v. het Vlaamse tijdschrift 'Nova et Vetera' zich gelukkig prijzen, zijn lezerskring te kunnen vergroten met Nederland en zijn medewerkerskring met zulke erudiete paters Franciscanen.
P.Cl. Beukers
Maisie WARD, Gilbert Keith Chesterton. Vert, door H. Reijnen. - Sheed and Ward, Antwerpen, 1950, 504 pp., photo's geb. Fr. 195.
Chesterton kent elke katholiek, althans bij naam. Enkelen hebben een of ander boek van hem gelezen, en zijn gaan dwepen met of ook wrevelig geworden om zijn paradoxen en typische Engelse humor, die wegens de Chestertoniaanse kwantiteit, zelfs voor de Engelsen niet altijd vrij is gebleven van banaliteit. Weinigen echter kennen zijn leven. De man is zelf nog de grootste paradox geworden van zijn tijd, doordat hij in die tijd van velerlei extremismen een 'normaal mens' wilde worden, en het met Gods genade ook geworden is.
Hij, die zo kon genieten van elk ding, omdat het precies was, wat God er van had willen maken, heeft ook heel zijn leven gestreden en geschreven, opdat in deze tijd van verwording, die hij met een prophetische blik reeds voor 14-18 aanwezig zag, alles weer zijn rechte plaats zou krijgen. En zo zien wij de Ridder Gods alles weer op zijn plaats stellen, en hierin het grootste avontuur van zijn leven doormaken, als de Engelsman, die,
| |
| |
uitgevaren om nieuwe werelden te ontdekken, met blijde verrassing merkte, dat hrj Engeland zelf ontdekt had. Maar wat hij schreef, heeft hij zelf eerst gedaan. Niemand hield zo van de dingen, als zij zijn, van bloemen en kinderen, van drank, sigaren en gezelligheid, van werk, strijd en vriendschap, en, wat hij altijd als Gods grootste geschenk achtte, van zijn eigen vrouw. Met een verbeten moed heeft hij de dikwijls hopeloze strijd gestreden tegen zwendel en partijzucht in eigen land, tegen de politici en vooral de 'Slavenhoudende Staat' die de kleine man ondanks socialisme en andere ismen steeds meer verdrukte. Machtiger nog was zijn strijd tegen elke vorm van ketterij, die hij zeer goed zag als de verarming, de eenzijdige beklemtoning van een rijkere, alles omvattende waarheid. Daarom was Chesterton 'katholiek' vóór hij het zelf goed wist, en was zijn toetreden tot de Katholieke Kerk, ondanks zware beproevingen en angsten, toch weer een ontdekken van zijn eigen thuis. Wil Europa weer gezond worden, weer 'normaal', dan moet het deze stem steeds meer beluisteren. Op en top Engelsman, omdat God hem zo gemaakt had, werd hij door de Voorzienigheid voorbeschikt als een echte profeet voor onze donkere tijd, en dit voor heel de Katholiciteit.
P. Fransen
Dr G. Jo STEENBERGEN. Het landjuweel van de Rederykers (Davidsfonds - Keurreeks nr. 44). - Davidsfonds, Leuven, 1950, 226 pp., 16 platen, ing. Fr. 50, geb. Fr. 70.
De auteur van dit boek had zich reeds sedert enige tijd verdienstelijk gemaakt door de publicatie van verscheidene artikelen betreffende de rederijkerij. Hier volgt nu een samenvattende studie, die het lezen overwaard is, en zowel de vakman als een goed deel van het ruime publiek zal interesseren. Jo Steenbergen werpt lieel wat nieuw licht op de naam en de zaak 'landjuweel', 'haagspel' enz. Vooral behandelt hij uitvoerig het meest bekende, het schitterendste van alle landjuwelen, dat van Antwerpen in 1561.
De opgave van de geraadpleegde literatuur en enkele plaatjes, geven aan dit uitstekend wetenschappelijk vulgarisatiewerkje nog meer waarde.
J. Noë.
Em. Van HEMELDONCK, Regenboog der Kempen. III: Glans van het verleden (Berk en Brem nr 11). - Lannoo, Tielt, 1950, 104 pp., 37 buitentekstpl., ing. Fr. 88, geb. Fr. 112.
Dit is het derde van deze zeer sympathieke, mooi met foto's verluchte boekjes, waarin met Kempisch hart Kempische schoonheid wordt bezongen. Wie immers over de ziel en het gelaat van een levenskrachtig volk schrijft zou dit zeer onvolledig doen, als hij niet tevens aandacht schonk aan de misschien bescheiden maar toch altijd zeer rechtstreekse uiting ervan in kunst en cultuur. Misschien zal de auteur eerder uitmunten in de beschrijving van het gewone, dadelijk typerende voorkomen van zijn geliefde Kempen en, waar het gaat om oude kunstschatten, zich de onverkwikkelijke taak gesteld zien van een opsomming, die alleen als wetenschappelijke catalogus werkelijk volledig kan zijn. Toch durft hij het aan, en niet zonder liefde. Alleen reeds de foto's zijn de uitgave waard, al zou een aan luxe gewende fijnproever ze wellicht op groter formaat wensen. Naast de hier en daar pittige evocaties (b.v. de dreef van Tongerlo), lijdt de tekst toch onder het nadeel van een noodzakelijke bondigheid. Het opnoemen van de alom bewaarde kostbaarheden wordt wat eentonig. In het daarmee samengaande waarde-oordeel kan de Schrijver moeilijk een dieper esthetisch inzicht geven en moet zichzelf en zijn lezers tevreden stellen met tamelijk bleke uitdrukkingen als 'meer dan gewone waarde', 'merkwaardig', 'mag gezien worden', 'haast onschatbaar' en vooral de dikwijls terugkerende qualificatie 'verdienstelijk'. Dit mag ons niet verwonderen en zeker niet ergeren, gezien de aard van dit werkje, dat ons zonder pretentie wordt aangeboden door een liefhebber, maar dan ook een rasechte 'lief-hebber' van het Kempenland. Daarom zal wie in delen I en II zeker zijn gading heeft gevonden, ook dit deel graag ter hand nemen. Vooral voor een Kempenaar is dit korte kunstoverzicht zoniet 'haast onschatbaar', dan toch meer dan 'verdienstelijk'.
A. Van Laere
| |
| |
| |
Geschiedenis
Handboek voor Kerkgeschiedenis door een Seminarieleraar. - De Procure, Brussel, s.d., 1950, 644 pp., geïll.
Een boek voor het middelbaar onderwijs en voor een ruim lezerspubliek. De auteur heeft een brede belangstelling: zo geeft hij tamelijk uitvoerige en accurate uiteenzettingen over de Katholieke Kerk in alle Katholieke landen en in alle missiën; hij wijdt talrijke en interessante bladzijden aan het kerkelijk leven en de christelijke kunst, aan liturgie en kloosterleven. Bijzonder geslaagd lijken ons de zeer talrijke tekeningen van beroemde kerkelijke persoonlijkheden of van bekende monumenten met een lange begeleidende noot. Tenslotte verhogen de 27 kaarten, de overzichten na elk hoofdstuk, een lijst van de pausen en een personen- en zaakregister de bruikbaarheid van dit handboek.
Een paar fouten ontsieren de tekst. De auteur stelt, vooral voor de eerste eeuwen, feiten als zeker voor, die slechts op een vrome legende steunen: zo staan op de kaart van Damascus de plaatsen aangegeven waar Paulus zich bekeerde en waar hij langs de muur naar beneden werd gelaten; de verhalen over Sinte Caecilia en Sint Laurentius zijn mooi, maar niet te bewijzen. Op de twee stadsplannen van Rome is het wegennet niet in orde, en 'Quo Vadis' moet buiten de stad liggen. De Sociëteit van Jesus wordt juist geschetst, maar uit het Spaanse woord 'Compania' moet men niet een militaire geest voor de Orde afleiden. De bibliographie, die slechts vijftien, deels verouderde werken, opgeeft, ware beter weggelaten. Deze kleine tekorten benadelen maar weinig de degelijkheid van het boek.
De taal is keurig maar de spelling van vreemde woorden fantaisistisch: 'organizatie' van 'katolieke sindicaten', 'krizissen' en 'exessen', enz.
M. Dierickx
Alfred WEBER, Kulturgeschichte als Kultursoziologie, 2e uitg. - Piper, München, 1950, 479 pp., gek. DM 13,50, vollinnen DM 17.50.
Zoals Spengler en Toynbee stelt Weber zich de vraag: 'Wo befinden wir uns eigentlich im Strom der Geschichte, nicht als einzelnes Volk, sondern als von diesem Strom fortgetragene Menschheit? Was vollzieht dieser Strom mit uns?' (p. 17) Terwijl de pessimistische Spengler en de christelijke Toynbee tal van cultuurkringen onderscheiden, die een op elkaar gelijkende ontwikkeling hebben en dus een cyclische geschiedopvatting huldigen, ziet deze Heidelbergse professor en socioloog de hele menselijke geschiedenis als een doorlopende continue evolutie. De twee oostelijke 'Hochkulturen': De Chinese en de Indische, bleven ondanks overspoelingen van vreemde volkeren, tot op onze dagen bestaan, de twee Westelijke: de Egyptische en de Sumero-Akkadisch- Babylonische werden door invasies vernield; op hun puinen ontstonden de Perzisch-Joodse en de Middellandse-Zee-cultuur; toen ook deze waren verdwenen, kwamen de Byzantijns-Slavisch-Oosterse, de Mohammedaanse en de Avondlandse. Een tweede kenmerk van deze indrukwekkende synthese is het beklemtonen van het sociologische: vandaar ook de titel.
Het boek eindigt met de vaststelling dat de mens, sinds de atoombom op Hirosjima, weer in angst leeft, zoals eens de primitieve mens, dat de nivellerende en desintegrerende civilisatie de hele wereld verovert, en dat het functionarisme en het totalitarisme - waarop Gheorghiu in zijn 'Het 25e uur' zo pakkend heeft gewezen - de moderne mens van zijn vrijheid dreigen te beroven. Weber ziet enkel redding in een internationale verstandhouding en meent dat Europa een eerste-rangsrol te spelen heeft in het scheppen van vrije actieve mensentypen.
De lezer heeft kunnen opmerken hoe deze cultuurvisie nieuwe horizonten opent en onrechtstreeks vooral Spengler maar ook Toynbee terecht wijst en corrigeert. Zoals op zijn twee voorgangers kan men ook op Weber betreffende talrijke problemen gerechte critiek uitoefenen: het is immers onmogelijk dat één auteur de 6000 jaren beschavingsgeschiedenis van het hele mensdom zou beheersen. Hier komt nog bij, dat Weber op de godsdienst überhaupt geen juiste kijk heeft, van Jesus niets begrijpt en over
| |
| |
de Katholieke Kerk vele onjuistheden vertelt. Zijn oplossing van de huidige cultuurcrisis is tenslotte arm, want zij mist elke diepe grondslag.
Al heeft het boek ook zwakke zijden, toch, om de vele interessante beschouwingen, en als correctie op de veel gelezen Toynbee, is het leerrijk en boeiend.
M. Dierickx
Henri PIRENNE, Histoire de Belgique des origines à nos jours. Iconografie door Fr. Schauwers en J. Paquet. Deel III: De la fin du régime espagnol à la revolution belge. - La Renaissance du Livre, Brussel, 1950, 32 × 24, 534 pp., rijk geïll., 5 gekl. buitentekstplaten, geb. frs. 825.
Het magistraal werk van de grootmeester der Belgische historiografie is voldoende bekend. De synthetische visie, de vloeiende causeurstijl, de krachtige bouw, de meestal treffend juiste kijk, dit alles maakt het lezen van Pirennes 'Histoire de Belgique' tot een waar genot. Al kan men hem hier en daar een té Belgicistische voorstelling verwijten, of betreuren dat hij teveel de nadruk legt op het economische en het sociale, iedereen zal toegeven dat de Gentse hoogleraar zijn vaderland een uitvoerige geschiedenis heeft geschonken, zoals slechts zeer weinige volkeren er een bezitten.
Het merkwaardige van deze groot in-quarto uitgave ligt in de rijke illustratie, die bijna de helft van de bladspiegel inneemt. Er zijn talrijke schilderijen, gravures en wandtapijten, meestal met historische taferelen, borst- en standbeelden van beroemde persoonlijkheden, stadhuizen en belforten, paleizen en universiteitsgebouwen; ook tal van kerken en glasramen, kazuifels en kruisbeelden, graftomben en -schriften. Wij komen in onmiddellijk contact met de tijd door de oorspronkelijke documenten, verdragen met de handtekeningen en zegels, gedenkpenningen en munten, spotprenten en schotschriften, manifesten en aanplakbrieven. Aangezien de oorlogen zo dikwijls dit land teisterden, worden ook geweren en kanonnen uit die tijd voorgesteld, militaire costuums, lansvaantjes, een mooi gevest van een degen, talrijke vestingwerken en veldslagen. Verder kan men hier een oud weefgetouw en een spinrokken vinden, hoogovens en machinekamers, gekleurd porselein, fijn kant- en smeedwerk. Maar ook voor het folkloristische hadden de illustratoren oog: een typische brievenbus, een merkwaardige sleutel, een mooi versierde tabaksdoos, een oude olielamp, een waaier in kleuren, een reusachtige toneelschoen, enz. Tenslotte komen de talrijke kaarten en de grafische voorstellingen van de groei der bevolking de tekst zeer ten goede.
Deze uiterst gevarieerde illustratie brengt de levenswijze en het milieu van die eeuwen, de volksgebruiken en de hele cultuur aanschouwelijk in beeld. Wij mogen gerust besluiten, dat de geschiedenis van België nu pas waarlijk leeft, en dat het geniale werk van Pirenne nu eerst tot zijn volle recht komt.
M. Dierickx
Eduard HEMMERLE, Deutsche Geschichte. Von Bismarcks Entlassung bis zum Ende Hitlers. 5e duizend. - Kösel, München, 1948, 566 blz., geb. DM 15.80.
Om het probleem Hitler te begrijpen moet men, zo meent de auteur, minstens 50, 60 jaar in de Duitse geschiedenis teruggrijpen. Bismarck is er niet in geslaagd een gunstige verhouding tussen gezag en vrijheid te scheppen. Na zijn ontslag in 1890 trok keizer Wilhelm II alle verantwoordelijkheid aan zich, en konden de eerste-ministers, die tegen hun zware taak niet waren opgewassen, Duitslands isolering niet voorkomen; de oorlog van 1914-18 bracht het machtige keizerrijk ten val. De Republiek van Weimar gaf echter evenmin een gezonde oplossing van de spanning vrijheid - gezag: nu was de regering te zwak, en de bodem gunstig voor het tieren van revolutionnaire bewegingen. Zo kon Hitler, die in de laatste vrije verkiezingen 40% der stemmen behaalde, het gezag veroveren. Er volgde een dictatuur zoals Duitsland er nooit een gekend had, met als gevolg een catastrophe, eveneens enig in de Duitse geschiedenis.
Terloops graaft de schrijver nog dieper naar de laatste gronden: de Duitse verdeeldheid in vroegere eeuwen, de godsdienstige scheuring in de zestiende eeuw, en 'Weniger als jedes andere Volk ist das deutsche in den letzten Jahrhunderten durch gemeinsame Bindungen zusammengehalten
| |
| |
worden' (p. 243). De ontbindingsphilosophieën, het materialisme, de ontkerstening en tenslotte het fatum dat het militairistische Pruisen de leiding kreeg over een machtig Duitsland, zijn de laatste redenen waarom een Hitler mogelrjk was.
Zijn oordeel over deze man is vernietigend: 'Hitler wollte mehr sein als Parteiführer, mehr als Fürer seines Volkes. Er hielt sich für einen Propheten, mit übermenschlicher Sendung' (p. 272); 'Hitler wollte den Krieg und zwar den Krieg mit der ganzen Welt' (p. 398).
In het laatste hoofdstuk 'Wohin jetzt?' toont hij nog aan hoe alleen de principes welke Pius XII in zijn eerste encycliek op 20 Oct. 1939 verkondigde, de grondslag voor een gezonde staatsopvatting en voor de internationale vrede kunnen zijn.
Dit ongemeen spannend boek, in een bijna gepassioneerd te noemen stijl, en toch met een zakelijke objectiviteit geschreven, werkt bevrijdend. Wie het probleem Duitsland eens grondig wil bestuderen en het Duitse volk uit zijn naaste geschiedenis leren kennen, kan moeilijk een betere gids vinden.
M. Dierickx
Lucianus CEYSSENS, O.F.M., Jansenistica. Studiën in verband met de geschiedenis van het Jansenisme. - Sint Franciscus-drukkerij, Mechelen, 1950, 408 pp., gen. frs 200.
De auteur verdiept zich sinds 20, 25 jaar in het bestuderen van het Jansenisme en mag naast Kan. A. De Meyer, L. Willaert S.J. en Dr Orcibal als een der beste kenners van deze beweging gelden. Gezien de schaarse voorstudiën over dit onderwerp kan er, zo meent de schrijver, van synthese vooralsnog geen sprake zijn. Daarom bundelt hij hier vijf detailstudiën, waarvan de tweede en de vierde reeds in het Historisch Tijdschrift tussen 1938 en 1941 verschenen en de derde in de Revue d'histoire ecclésiastique in 1940.
De eerste studie, die bijna de helft van het boek beslaat, gaat over de allereerste ontwikkeling van de strijd tegen Jansenius, van enige maanden vóór de publicatie van de Augustinus in 1640 tot het einde van 1642: het is practisch een doorlopende commentaar op 241 brieven van Jezuïeten, die nauw bij het ontbrande dispuut betrokken waren. De volgende hoofdstukken handelen over 'De Leuvense deputatie te Rome' (1677-1679)', 'L'ancienne université de Louvain et la Déclaration du clergé de France' (1682), 'De rehabilitatie van Martinus Steyaert' (1684-1685) en 'Een geheim genootschap ter bestrijding van het Jansenisme in België' in de jaren 1678 tot 1693.
De waarde van deze vijf studiën ligt ontegenzeggelijk in het feit dat zij bijna uitsluitend op onuitgegeven documenten berusten. Gezien de talrijke uitvoerige citaten, die in het eerste hoofdstuk meer plaats innemen dan de commentaar en die soms in 't Latijn worden gedaan, is 't boek voor historici bestemd. Deze zullen er veel gegevens over het nog steeds weinig bekende Jansenisme vinden, maar wellicht betreuren dat de auteur in plaats van de eerste studie niet liever de brieven zelf heeft gepubliceerd met een critische inleiding.
M. Dierickx
F.P.C. de KOCK, De Kerk en de Volksschool, Met talrijke foto's en illustraties. - Meppel, M. Stenvert en Zoon, 1949, 468 pp.
De schrijver van dit boek beantwoordt aan een meermalen geuit verlangen naar een werk waarin van Katholieke zijde de historische ontwikkeling wordt geschetst van het volksonderwijs, speciaal in Nederland. De Heer de Koek, die als deskundige op dit gebied door verschillende publicaties reeds een goede naam had verworven, heeft ook deze taak zeer goed volbracht. Hij geeft een boeiend overzicht van de gehele ontwikkeling, vanaf de klooster- en kapittelscholen in de middeleeuwen tot aan onze tijd van volledige emancipatie en gelijkstelling van ons Katholiek volksonderwijs. Hij heeft hiermee tevens een belangrijk stuk werk verricht voor de aanvulling van onze vaderlandse kerkgeschiedenis. Duidelijk toont hij aan dat het volksonderwijs in de middeleeuwen van grotere betekenis was dan algemeen wordt beweerd; dat de invloed van de reformatie op ons nationaal onderwijs eerder negatief is geweest; en dat de schoolstrijd, die ons zulk een glorievolle overwinning heeft gebracht, werd ingezet door de voorvechter van de Katholieke emancipatie G.J. Le
| |
| |
Sage ten Broek. Gespannen leest men in dit boek de phasen van de schoolstrijd en het taaie vasthouden van onze voormannen in de 19e en in het begin van de 20e eeuw. De grote deskundigheid en belezenheid van de schrijver blijkt ook uit de zeer uitgebreide literatuurlijst aan het einde van zijn werk. De Heer de Kock heeft ons met dit boek een bijzondere aanwinst voor de literatuur van ons onderwijs geschonken; moge het door vele belangstellenden worden gelezen.
A.J. Wessels
| |
Romans
Paul LEBEAU, Johanna-Maria. - Boekengilde De Clauwaert, Leuven, 1950 298 pp., ledenprijs: ing. Fr. 65, geb. Fr. 80, buiten reeks: 110 en 135.
In dit eerder rijk en breedgeborsteld dan sterk gestructureerd en genuanceerd verhaal tekent de auteur verschillende tegenstellingen in de schoot van één familie. Geïncarneerd worden ze vooral in twee figuren: die van de vader, voor wie het leven een strijd is tussen zijn innerlijke zwakheid en het brooddronken geweld dat door zijn levenslust spontaan in hem wordt losgeslagen, en van zijn dochter, Johanna-Maria, fijngevoelig en van nature aristocratisch, die uit een instinctmatige afkeer al het lage vlucht.
Het ware zeker mogelijk geweest deze tegenstelling op te lossen in deemoed, die de zwakke mens aanvaardt, hem beminnend ondanks en beschermend tegen het lage in hem. De auteur echter kristalliseerde ze hier in de angst die het hele leven van Johanna-Maria beheerst en zeker wel het hoofdelement is van deze roman. Niet echter als een principieel thema dat de toestanden geweld aandoet: de kijk die men hier heeft op het leven is te ruim-menselijk dan dat men het eigen leven van de personages zou gaan verkrachten voor een abstractie.
Dit gegeven maakt het ook moeilijk Johanna-Maria als dé hoofdpersoon te zien. Daarvoor is het leven in dit boek te weinig van haar uit gezien en gegroeid. Slechts op het einde is dit zo. Het groeit echter uit de objectieve verhoudingen van de personen, waaronder haar vader een duidelijke en haast even belangrijke rol krijgt als zijzelf.
Ook in de uitwerking is de weelderigheid sterker dan de beheersing, zodat de taal wel eens slordig aandoet en de stijl naar de gezellige verteltrant gaat.
Wat de bouw aan sterkte mist wordt echter vergoed door de ethisch gezonde sfeer waarin het verhaal gedompeld is. Als een soort gulle levenspoezie doorstraalt het dit geheel en overschaduwt zelfs het grondthema: de angst. Zij, misschien meer nog dan de constructie, beheerst het ganse verhaal.
Voor volwassenen door zijn warme menselijkheid een weldoend en verrijkend boek.
K. Heireman
Josef FEIKS, Der ewige Traum. - Benziger-Verlag, Einsiedeln, 1950, 376 pp., geb. DM 14.40.
Altijd dromen de mensen van een blijvende vrede op de wereld. Ondernemingen en oorlogen beginnen ze met dat doel; daarna zouden nog slechts eendracht en welvaart heersen! En telkens wordt het anders; het is als werd die bedriegelijke droom zelf de aanleiding tot meer baldadigheid.
Het thema van de vrede en van de Godsstaat hield, in de naoorlogse jaren, kunstenaars en denkers bezig. Wij denken aan Das heilige Experiment, door Fritz Hochwälder, het bekende Jezuïetenstuk over Paraguay en de staat Gods; en heel verwant daarmee zien we deze historische roman, te Wenen ontstaan in de jaren 1945-1948.
Hij verhaalt over het Engeland der zeventiende eeuw, waar koning Karei weldra op het schavot zal sterven. Daar heeft de katholiek geworden Georges Calvert, de eerste Lord van Baltimore, het plan opgevat in het nog jonge Amerika een vrede-staat te stichten. Hij wordt echter omgebracht; daarna zullen zijn zonen Cecil en Leonard de taak volvoeren waarvoor hun vader was gestorven. Een vredestaat komt echter nimmer tot stand: Lord Baltimore was een der vele dragers van de eeuwige droom.
Bij het schrijven dacht Josef Feiks duidelijk aan onze tijd; vandaar zijn
| |
| |
herhaaldelijk doorbrekende bewogenheid. Als geoefend toneelschrijver verdeelde hij het verloop in grootse taferelen, telkens zorgvuldig en zelfs machtig uitgewerkt, tezamen een imponerende constructie. Zo werd deze roman een dramatisch beeld uit het verleden, een actuele les en bezinning, een weids geheel met veel spanning, een diepgaand peilen met een ontgoochelende weemoed.
Em. Janssen
Em. Van HEMELDONCK, Kijkverdriet. - Lannoo, Tielt, 1950, 280 pp., ing. Fr. 82, geb. Fr. 108.
De schrijver bracht in dit boek drie verhalen samen: Christina, Annelise en Honorine, waarvan het eerste wat zwakker en het derde wat sterker is dan het tweede. Maar alle drie zijn ze hun schrijver waardig. De verhalen zijn gesitueerd in verschillende tijdperken: de zestiende, de achttiende en de twintigste eeuw. Zij hebben echter gemeen het thema van een vrouwenliefde die, behalve in Annelise, onvervuld blijft, en ook daar niet stoorloos verloopt. Nog, en vooral, de licht-determinerende achtergrond van het 'Kijkverdriet', een weerbarstig stuk heide en sompen, dat zich door de mens niet beheersen laat.
Het is blijkbaar de bedoeling van de schrijver, aan te tonen hoe de grond op geheimzinnige, onnaspeurbare wijze het levenslot van de mens beïnvloedt en bepaalt. Hij slaagt hierin niet steeds even goed, maar in dit halve bereiken staat hij wellicht het dichtst bij de werkelijkheid.
De Van Hemeldonck die dit boek schreef, kennen we uit zijn vroegere werken: met meer vakkennis blijft hij dezelfde impressionistische, voorname romanticus. Zijn taal, hoewel niet vlekkeloos, mag sierlijk genoemd worden, met soms een lichte neiging naar het precieuze.
F. De Graeve
Gaston-Marie MARTENS, Paradijsvogels (Regenboogreeks, Premieboek). - P. Vink, Antwerpen, 1950, 162 pp., geb. Fr. 45.
Een omwerking in verhaalvorm van het gelijknamig toneelstuk, dat stormenderhand zijn plaats bij het Vlaamse publiek en zelfs op het wereldrépertoire veroverde. Het verhaal levert een sprekend bewijs van de stelling, dat een uitstekend toneelthema een pover romangegeven zijn kan, en een knap toneelschrijver een onbenullig romancier. Maar al wie het stuk zag opvoeren - en wie zag dit niet? - zal met genoegen enkele rake zetten terugvinden en er nog eens hartelijk om lachen. Een paar foto's, vooral bedoeld om de wereldfaam van het toneelwerk te doen uitkomen, verluchten dit prettig uitgegeven boek.
L.M.
I.M. Van ROMPAEY, De stille waters. Roman. (Regenboog-serie, nr 1). - P. Vink, Antwerpen/ Amsterdam, z.j. (1950), 328 pp., geb. Fr. 95, reeksprijs Fr. 65.
Jaak Verbist, een boerenzoon uit de Antwerpse Polder, wiens studies door de oorlog onderbroken werden, wil als boer een leidende rol veroveren in de maatschappij. Met koele berekening en heerszucht, zijn 'dictatorcomplex', brengt hij het inderdaad steeds verder. De keerzijde van deze eigenschappen is echter een ongebreidelde hartstocht waarmee hij Elza, de jongere begaafde zuster van zijn vrouw, bemint. Wanneer hij, op het ogenblik dat Elza zwanger is van haar tweede kind, gedwongen wordt tot de keuze tussen haar en een nieuwe politieke triomf, overwint zijn heerszucht, en drijft hij Elza in de dood.
Dit tragische gegeven was de talentvolle auteur wellicht te sterk: wat tot een aangrijpend brok diep-menselijk leven had kunnen uitgroeien, wordt door een tekort aan compositorisch vermogen en een teveel aan amplificatie tot bescheidener proporties herleid. De auteur, blijkbaar zelf een vrouw, lijkt ons fijner de psyche der vrouw dan die van de man ontleed te hebben. Stylistisch is het boek ongelijk: soms wat zorgeloos, doorgaans vlot, zelden boven de goede middelmaat.
Alles samen verdient de auteur met deze roman - een debuut? - ruim crediet. Het gegeven, hoewel in katholieke geest uitgewerkt, vergt voorbehoud.
E.E.
|
|