| |
| |
| |
[1951, nummer 8]
Het Congres der religieuzen te Rome
ONDER de talrijke congressen, gedurende het Heilig jaar te Rome gehouden, was voorzeker een der merkwaardigste en een der best geslaagde de studieweek van 26 November tot 8 December 1950, waaraan deelnamen 500 kloosterlingen, vertegenwoordigend de religieuze orden en congregaties. De pers, op sensatie en uiterlijkheden belust, had zich te voren al laten misleiden door de aangekondigde doelstelling van deze vergadering: 'de aanpassing van het kloosterleven aan de eisen van de moderne tijd', en voorspelde grootscheepse samensmeltingen van orden en congregaties, vereenvoudigingen en vernieuwingen, waarbij natuurlijk de kledij in het centrum van de belangstelling stond.
Over dit alles is weinig of niet gesproken in deze studiedagen want het probleem van de aanpassing van het kloosterleven aan de moderne levensomstandigheden ligt veel dieper: in beider wezen zelf.
De te Rome vergaderde kloosterlingen hebben zich op de eerste plaats verdiept in de studie van het wezen van het kloosterleven, ten tweede werd gehandeld over opname en vorming van de jonge kloosterling en ten derde over het apostolaat. Telkens werd het probleem gezien in het perspectief van de voorwaarden en de eisen van het moderne leven.
Het is niet mogelijk hier een samenvatting te geven van de 63 op het congres voorgedragen rapporten en van de 403 geschreven mededelingen, maar het zal ook voor de katholieke leek niet onnuttig zijn naar aanleiding van deze studieweek een beter inzicht te krijgen in hetgeen we kunnen noemen de problematiek van het kloosterleven in de huidige tijd.
We willen niet in discussie treden over de vraag, of Christus al of niet rechtstreeks de religieuze staat heeft gewild en ingesteld. Op dit punt volgen wij de mening van Suarez, die schreef: 'De religieuze staat op zichzelf genomen en naar zijn substantie werd onmiddellijk door Christus onze Heer zelf overgeleverd (traditus) en ingesteld; hij kan dus gerekend worden tot het goddelijk recht, nochtans niet als bevelend, maar als raadgevend beschouwd' (De religione tr. VII, 1, 8). We constateren alleen dat in feite de religieuze staat als het ware met de Katholieke Kerk vergroeid is, zich onder allerlei vormen heeft vertakt, en door de Kerk wordt goedgekeurd en beschermd.
| |
| |
De religieuze levensstaat, in zijn concrete verschijningsvormen, is de kristallisering van een diep geestelijk, religieus gebeuren in de ziel van de ordestichters en van elke kloosterling afzonderlijk. Van het ogenblik, dat er mensen waren, die zich aangetrokken voelden, om het ideaal van volmaaktheid, dat Christus ons openbaarde, ernstig na te streven, begon de kiem van de religieuze levensstaat zich te ontwikkelen. Enkele eenvoudige woorden uit het Evangelie hadden de kracht om bij duizenden het verlangen op te wekken naar een leven van absolute onthechting, om met Christus uitsluitend te leven voor God. 'Verkoop uwe goederen, deel ze uit, en volg Mij', had de Meester gezegd. En elders: Er zijn er die in onthouding leven om het Rijk Gods. En: Wie zich zal vernederd hebben zal verheven worden. Zo tekenden zich af de drie deugden van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid, drie vormen van onthechting, leidend naar de christelijke, evangelische volmaaktheid. Zoals steeds werd ook hier een natuurlijk inzicht gelouterd en verduidelijkt. In alle grote culturen heeft men enkelingen gevonden die verzaakten aan hetgeen de mens het meest bekoort, om alleen naar de geest te leven; ook buiten het christendom vindt men het kloosterleven. Maar in de Katholieke Kerk, die de openbaring van Christus in haar zuiverheid bewaart, heeft het als nergens gebloeid en nergens werd de zin en de structuur van dit leven zo duidelijk omlijnd als in de levensstaat der drie geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid.
Men kan weliswaar volmaakt worden in elke levensstaat, maar de weg door Christus zelf aangeraden is de weg van de drie evangelische raden. Deze leidt langs de zelfverloochening en een liefdeoffer, waarin alles wordt prijsgegeven wat niet strict noodzakelijk is voor het aardse bestaan, tot de bovennatuurlijke vereniging met God.
De kloosterling beleeft dus in de Kerk de evangelische raden, hij streeft naar de christelijke volmaaktheid, hij vertegenwoordigt de geest van Christus in zijn afgekeerdheid van deze wereld en zijn één-zijn met de Vader. De Kerk, het mystieke lichaam van Christus, is de vruchtbare bodem waarop het kloosterleven zich kon ontwikkelen als haar hoogste geestelijke bloei. Waar de Kerk bloeit, bloeit het kloosterleven, waar de Kerk kwijnt, kwijnt het, waar men aan de eenheid van de Kerk verzaakt, verzaakt men ook aan deze staat van volmaaktheid, en waar de Kerk wordt vervolgd worden ook de religieuzen het eerst getroffen.
De providentiële bestaansreden van de kloosterling is de zo volmaakt mogelijke beleving, en de zo sterk mogelijke uitstraling van het Evan- | |
| |
gelie. De beleving geschiedt in de vrije contemplatie van het goddelijk mysterie, de uitstraling in de werken van apostolaat.
De grote contemplatieven in de Kerk zijn kloosterlingen. Bernardus, de stichter van de Cisterciënsers, de orde der stilzwijgendheid, liet ons een spoor na van zijn contemplatief gebed in zijn commentaar op het Hooglied. In dezelfde twaalfde eeuw schreef de H. Mechtildis van Maagdenburg haar Openbaringen. Weldra weerklonk in Umbrië het Zonnelied van Sint Franciscus, de Vader van de wijdvertakte Franciscaanse orde. In de stilte van het Zoniënbos schreef Ruurbroec Het Boek der zeven Sloten en de Tooi der geestelijke Bruiloft, waarin op ongeëvenaarde wijze beschreven staat hoe de ziel aan deze aarde verzaakt en geheel opgaat in de goddelijke liefde. En in een cel werd door een monnik de Navolging van Christus geschreven, waarin het lijden en het offer van het kloosterleven volkomen zijn opgelost in de diepstille zaligheid van het 'esse cum Jesu'. In de vijftiende en zestiende eeuw ondergaat de westerse cultuur een diepgaande verandering in haar politieke structuur, haar intellectuele ontwikkeling en haar morele waardering. Maar dezelfde evangelische beleving in de staat van volmaaktheid transcendeert elke cultuurwisseling en brengt dezelfde vruchten voort van zuivere religieuze contemplatie. De H. Theresia en de H. Johannes van het Kruis die samen de oude Carmelietenorde hervormden, d.w.z. terugbrachten tot de vroegere ernstige beleving van de evangelische armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid, schreven de klassieke werken van de katholieke mystiek. De grote heilige van Avila beschreef in haar eigen biographie, in De weg tot de volmaaktheid en een derde maal in Het inwendig Kasteel de opgang van de ziel die langs zeven kameren opstijgt in het contemplatieve leven tot aan de transformerende eenheid met God. Maar wellicht vinden we het toppunt van de mystieke ervaring weergegeven in De
bestijging van de Carmel, De donkere nacht, De levende liefdevlam en Het geestelijk lied van Johannes van het Kruis.
We hebben hier alleen de toppen genoemd van de katholieke mystiek uit vroegere eeuwen, de werken die niet alleen door hun inhoud maar ook door hun vorm een plaats hebben veroverd in de wereldliteratuur. Deze werken werden alle geschreven door kloosterlingen, waaruit kan worden afgeleid, dat het religieuze leven, zoals het in de Kerk bloeit, het leven volgens de evangelische raden, de natuurlijke voedingsbodem is voor de hoogste contemplatie, waartoe de menselijke geest, aan al het aardse onthecht, geroepen is. En als we iets lager afdalen, naar die uitingen van mystieke beleving, die naar onze menselijke waardering van minder intensiteit of van minder krachtige vormgeving getuigen,
| |
| |
dan kunnen we in elke religieuze orde een haast onoverzienbaar aantal getuigen oproepen van die bovennatuurlijke genadegaven, die over het altijd offerend kloosterleven door God worden neergestort. In de onthechting dergenen, die voor de wereld gestorven zijn, in hun verzaking aan goederen en genoegens, die voor velen onmisbaar schijnen, toont God wat de menselijke ziel met zijn genade vermag. En zolang er sijn, die zich openstellen voor de goddelijke stem die sprak: 'Neem uw kruis op en volg Mij', zolang zal ook, ondanks alle revoluties, oorlogen, 'cultuurwendingen' en wat dies meer zij, een kleine schare over het mensdom het eeuwige, rustige, vredevolle licht laten schijnen van zielen, die het 'enig noodzakelijke' hebben gevonden.
Men heeft er dikwijls op gewezen, dat de contemplatie van de mystieken, hun verzaking aan de wereld geen afwezigheid uit diezelfde wereld betekent. De echte mystieken waren practische mensen, die met een uitzonderlijke zin voor de menselijke realiteiten begaafd een doelbewuste activiteit aan de dag hebben gelegd. Het waren allerminst irreële dromers, die de hoogste realiteiten van de ziel beschreven. De beschouwing van de verhevenste mysteries heeft a.h.w. hun blik gescherpt voor de meest alledaagse realiteiten van deze aarde. Het evangelie dat in de kloosters werd beleefd, vond daar ook de kracht, waardoor het uitstraalde over deze wereld in zeer concrete werken van liefdadigheid, van onderwijs en cultuurexpansie. Hoeveel scholen, ziekenhuizen, organisaties voor armenzorg zijn er niet ontsproten aan het christelijk organisatorisch genie van een Vincentius a Paulo, een Ignatius van Loyola, een Don Bosco. Aan alle werken van barmhartigheid hebben ontelbare kloosterlingen, mannen zowel als vrouwen, zich belangeloos en hun leven lang gewijd. Zij hebben zich geheel kunnen geven aan de opbouw van een samenleving, waarin de christelijke gedachten van saamhorigheid, behulpzaamheid, onderlinge liefde, zelf- vergetenheid, echte zielsbeschaving stilaan doordringen. Zij zijn het vooral die die 'christelijke waarden' hebben bevorderd, gekoesterd, levendig gehouden in de ziel van de mensen, die door hun geduld, hun voorbeeld, hun dagelijkse toewijding langzaam tot een christelijk bestaan werden opgevoed.
Het waren ook meestal kloosterlingen, die tegelijk met het Evangelie de ware christelijke cultuur over heel de aarde hebben uitgedragen en nog steeds blijven uitdragen. De expansie van het geloof is het werk geweest van deze contemplatieven. Figuren als die van een Franciscus Xaverius, van een Dominicus de las Casas, van een Schall, een de Nobili, een De Smet, een Lievens rijzen als vanzelf in onze verbeelding op. Reuzenfiguren zijn het, pioniers, die het onmogelijke aandurfden
| |
| |
om de christelijke waarheid en de goddelijke liefde, die ze in zich droegen, steeds verder te laten schitteren, in de grote cultuurlanden van het Oosten, of bij de onontwikkelde stammen van de Afrikaanse jungle. Met tienduizenden, Paters, Broeders, Zusters, werken zij nu in het spoor van de grote voorgangers.
En wanneer we even denken aan die andere tak van de christelijke cultuur, het christelijk denken op het gebied van theologie en philosophie, dan constateren we, dat ook hier de grote meesterwerken meestal in de stille cel van een kloosterling bedacht en geschreven werden. We wijzen hier slechts op enkele figuren. Augustinus' bisschoppelijk paleis was een klooster, waar een strenge regel werd onderhouden, en waar hij zijn voornaamste werken schreef; de H. Anselmus was een Benedictijner monnik, abt van de abdij van Bec in Normandië, alvorens aartsbisschop te worden van Canterbury; de Dominicaan Thomas van Aquino wordt nog steeds erkend als de grootste christelijke denker; de Franciscaan Bonaventura, zijn tijdgenoot, genoot een evengrote vermaardheid; Duns Scotus was een Franciscaan; Suarez was een Jezuïet. Er is geen orde of zij heeft op een of ander gebied van de christelijke gedachte haar deel bijgedragen. De H. Alfonsus, stichter der Redemptoristen was een groot moralist; Newman, die oorspronkelijke christelijke denker uit de 19e eeuw was Oratoriaan.
Uit deze dorre opsomming blijkt voldoende, dat de staat van volmaaktheid, zoals hij in het kloosterleven wordt beleefd, voor de Kerk een bron is van vitaliteit. In de afgelegen abdijen en in de kloosters midden in de steden worden Jezus' evangelische raden naar best vermogen en met Gods genade beoefend en uit dit streven naar ware christelijke volmaaktheid onder de voortdurende leiding van de Kerk bloeit de edelste bloem van het christendom: het offer.
Wie ook maar een ogenblik heeft nagedacht over de betekenis en de functie van het kloosterwezen in de Kerk, zal begrijpen, dat de belangstelling der vijfhonderd vertegenwoordigers van de 1.300.000 kloosterlingen, die over de hele wereld verspreid zijn, niet in de eerste plaats was gericht op de snit van het habijt. Het religieuze leven werd in al zijn theologische, canonieke, ascetische en psychologische aspecten onderzocht en aan de eisen van de hedendaagse cultuurvoorwaarden getoetst. Want de kloosterling heeft te bidden voor en te arbeiden in deze wereld.
Wat de zuiver contemplatieve orden betreft mag men nieuwe stichtingen verwachten vooral in de missielanden. Overal waar het Evangelie wordt gepredikt verlangen jonge begenadigde zielen naar een
| |
| |
totaal afgezonderd, beschouwend leven. Naast de actieve missieposten zullen we in Azië en in Afrika abdijen zien verrijzen met inlandse monniken, die daar de biddende en offerende Kerk zullen vertegenwoordigen. Maar ook in Europa en Amerika gaat het contemplatieve leven een bloeiende toekomst tegemoet. In sommige streken bieden zich meer candidaten aan voor de strikt beschouwende orden dan voor de meer actieve kloostergemeenschappen. Maar deze laatste werden sedert het verschijnen van de Bulla Provida Mater (1947) aangevuld door een nieuw soort verenigingen, die wel de staat van volmaaktheid trachten te beleven volgens de drie geloften, maar die overigens meer in de wereld arbeiden, zonder bijzondere kledij, en zich wijden aan het katholiek apostolaat door onderricht, caritatieve hulp enz. Het zijn de zgn. 'Seculiere Instituten'. Honderd veertig van dergelijke Instituten hebben te Rome de goedkeuring aangevraagd. Hiervan waren er op het ogenblik van het congres vijf definitief bekrachtigd, en dertig kunnen onder de waakzaamheid van de bisschoppen hun werkzaamheden voortzetten. Voor de overigen is het onderzoek der regels nog aan de gang.
De grondslag van de staat van volmaaktheid vormt het leven volgens de evangelische raden van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Maar de concrete wijze waarop dit leven geregeld wordt verschilt naar gelang de constituties en de regels van elke orde of congregatie. Zij verschilt ook enigszins volgens de tijd waarin men leeft. Een van de voornaamste problemen, waarmee het congres zich bezig hield, was de wijze waarop het kloosterwezen zich dient aan te passen aan de ontwikkeling van de cultuur. De candidaten immers komen, dat spreekt vanzelf, liit de wereld zoals deze actueel is, en de meer actieve orden en congregaties oefenen hun apostolaat in dezelfde wereld uit.
De huidige beschaving nu levert enkele moeilijkheden op, die op verstandige wijze moeten worden opgelost, wil men het kloosterleven niet zó wereldvreemd maken, dat het niemand meer zou aanspreken. Interessante en zeer delicate psychologische problemen zijn in dit verband op het congres ter sprake gekomen. Zo werd er b.v. op gewezen, dat de moderne jongen of het moderne meisje, die vol edelmoedigheid aan de poort van een abdij of een klooster aankloppen, tamelijk verschillen van hun voorgangers uit vorige eeuwen. Het moderne leven en voornamelijk het grote-stadsleven heeft hun physiek weerstandsvermogen enigszins verzwakt. De gejaagdheid, de onrust, de overprikkeling hebben hun nervositeit, hun ongedurigheid in niet geringe mate doen toenemen. Hiermee zal de kloosterascese voorzichtig rekening moeten houden. Het levensregime waarmee een flinke, rustige, gezonde jonge
| |
| |
man een eeuw geleden genoegen nam, past niet meer geheel voor het meer verfijnd, nerveus, onrustig type van vandaag.
Een andere moeilijkheid ligt in het feit, dat het leven in de hedendaagse wereld, niettegenstaande de nivelleringstendenzen onzer beschaving, een zekere vorm van vrijheids- en persoonlijkheidscultuur ontwikkelt, die het de jongeren moeilijker maakt het ideaal van de religieuze gehoorzaamheid op de juiste waarde te schatten. In zijn brief over de gehoorzaamheid verklaart de H. Ignatius hoe de kloosterling door zijn vrijheid aan God langs zijn oversten op te offeren, tenslotte de geestelijke vrijheid wint. Voor een moderne jongen zal deze paradox moeten worden waargemaakt door een voorzichtige paedagogie, die werkelijk in en door de gehoorzaamheid de echte persoonlijkheid van de kloosterling zal eerbiedigen en tot volledige ontwikkeling brengen. Het moge volstaan er hier ook op te wijzen, dat door de genotzucht en de promiscuïteit van het hedendaagse leven, door romans, geïllustreerde bladen, films, reportages, - met de televisie zal dit euvel nog verergeren - er in vele milieu's een erotische sfeer is ontstaan die geen gunstige voedingsbodem is voor de roeping tot een staat van maagdelijkheid en volmaakte zuiverheid. Alleen de goddelijke genade kan hier een tegenwicht vormen. Deze, geholpen door een gezond gezinsmilieu, blijkt bij vele jogeren als een antitoxine voort te brengen, waardoor al die gevaarlijke kanten van onze beschaving als ongemerkt worden voorbijgegaan.
Wat de armoede betreft deze schijnt minder moeilijkheden op te leveren. De weelde heeft in onze dagen veel van haar aantrekkingskracht verloren. Versobering is aan de orde, en door de evolutie zelf van de economie nadert de materiële levenswijze van de gemiddelde burger meer en meer de traditionele soberheid van het kloosterregime.
Een punt dat de belangstelling der congressisten bijzonder heeft getrokken is het probleem van de huidige ontspanningsvormen en het modern comfort in verband met het kloosterleven. De beoefening van de moderne sport (tennis, voetbal, enz.) en het gebruik van radio, cinema, televisie in de kloosters kwam natuurlijk ter sprake. Al deze zaken hebben overigens naast hun ontspanningswaarde ook dikwijls een vormende betekenis. Ze hoeven niet a priori te worden afgewezen. Alleen dienen ze zo te worden geïntegreerd in het geheel van een ernstige, traditionele ascese, dat ze aan de totale vorming van de kloosterling ten goede komen. De dosering van deze middelen hangt natuurlijk af van de doelstellingen en het eigen karakter van elke orde of congregatie.
Uit al deze problemen blijkt wel voldoende hoeveel tact, psycholo- | |
| |
gisch doorzicht en verantwoordelijkheidsgevoel er worden verondersteld bij degenen, die de jonge candidaten moeten aannemen en vormen voor het kloosterleven. Hoezeer dit door het congres werd aangevoeld spreekt uit het feit, dat er beslist werd te Rome een speciaal Instituut op te richten, waar toekomstige novicenmeesters en geestelijke leiders de nodige psychologische en ascetische kennis kunnen opdoen, om beter voorbereid hun taak te aanvaarden.
Resumerend mogen wij besluiten dat blijkens dit congres het kloosterleven in de Katholieke Kerk, niettegenstaande de menselijke zwakheden, een voor de geest verblijdend schouwspel biedt, De stem van Christus 'Volg Mij' is nog niet uitgestorven. Integendeel, nooit heeft ze in zovele zielen gehoor gevonden, en voor de eerste maal sedert twee duizend jaar is ze doorgedrongen tot alle streken der aarde, onder alle volkeren en rassen. In sommige landen wordt weliswaar met uitwendige machtsmiddelen het kloosterleven in zijn ontplooiing gehinderd - en wij denken met verering en aandoening aan deze martelaren van het volmaakte christelijk leven - maar daar wordt nog meer dan elders in het geheim der ziel dezelfde stem vernomen: 'Volg Mij.... Wat zij Mij hebben aangedaan zullen zij ook u aandoen.... De leerling is niet groten dan de Meester'
|
|