| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dom Gaspard LEFEBVRE, O.S.B. Le Christ, vie de l'Eglise. - Editions de la Vigne, Brugge, 1949, 200 pp., Fr. 50.
Dit werkje biedt ons een zeer mooie uiteenzetting over de Kerk als grondslag van het geestelijk leven. Schr. heeft het beste van de Katholieke Traditie weten samen te bundelen en houdt zijn betoog in een sobere vaste lijn, die het boek zeer bruikbaar maakt, zowel voor de studie als voor de overweging. Zijn behandeling van de drie evangelische raden verdient alle lof, om de leer en de levenswijsheid die ze bevat. De lezing wordt vergemakkelijkt door een fijn verzorgde druk.
J. Beyer.
Mgr K. CRUYSBERGHS, Christus en zijn Priester. - 't Groeit, Antwerpen, 1949, 270 pp.
Bij de eerste druk schreef A. Ampe S.J. over deze degelijke en vrome 'dogmatische retraite' een vrij genuanceerde, lovende recensie (Streven, XIII (1945-46) p. 303.
Nu de geestelijkheid meer en meer een eigen priesterlijke spiritualiteit betracht, is de waarde van dit boek nog aanzienlijk gestegen.
J. Hoing
Anselmus STOLZ O.S.B., De christelijke ascese. Uit het ital. vert. door T. Welms. - Het Spectrum, Utrecht, Brussel. 1950, 198 pp., f 4,90.
Dom Stolz werd geboren in 1900 en stierf in 1942 als theologie-professor in de abdij San Anselmo te Rome. Zijn theologie, gevoed uit Sint Thomas, toont bovendien een eigen trek van de theologie der 20e eeuw, nl. de terugkeer tot de Vaders. De rijkste vruchten van zijn vaderstudie en tevens zijn meest oorspronkelijke werken vormen zijn 'Theologie der Mystik' en 'L'ascesi cristiana'. Beide boeken gaan niet uit van te voren opgestelde scherpe definities. Een
| |
| |
precisering van het onderscheid tussen ascese en mystiek zal men bij Dom Stolz niet gauw vinden. Het lijkt dat hij in de mystiek meer de innerlijke opgang der ziel ziet en in de ascese vooral de gehele vorm van het leven die in dienst staat van deze opgang, waarbij de nadruk valt op het verlaten der wereld. In de plaats van een definitie gaan beide werken uit van een beeld waarin het wezen van mystiek en ascese het meest sprekend ligt uitgedrukt. Bij de mystiek is dat de terugkeer naar het paradijs, bij de ascese het totale verlaten der wereld in het woestijnleven van de kluizenaar. Van hier uit worden dan ook de andere vormen van ascetisch leven beschreven en wordt gesproken over de asceet als navolger van Christus, als martelaar als Christus' soldaat en als apostel, en worden de praktijken van stilzwijgen, gebed en bijbellezing belicht. Het geheel is kloosterlijk, maar boezemt toch iedereen eerbied in door zijn stoere mannelijkheid. Het moge iedereen, ook den christen in de wereld, leren dat het verlaten van haar een algemeen christelijk ideaal is, en dat het uiterlijke verlaten innerlijk moet worden nagevolgd door hen die in de wereld blijven, juist in al hun serieuze werk aan haar gestalte die voorbijgaat.
P. Schoonenberg
Pierre HAMON, Le signe du pain ou la montée de l'Offertoire. - Editions Siloë, Parijs; Editions Universitaires, Brussel, 1950, 254 pp., 13 buitentekstplaten, Fr. 122.
Dit boek is het getuigenis van een groep studenten aan de Sorbonne en van een aantal meisjes-gidsen; het wil een poging zijn de mensen het heilig Mysterie van de mis te doen ervaren in hun moderne, dagelijkse leven. Wijn en brood zijn het symbool van dat leven. In de gave van brood en wijn biedt de gelovige zijn ganse leven aan God ten offer.
Het boek werd zeer eenvoudig ingedeeld: elk hoofdstuk bevat een aspect van het menselijk leven: brood en wijn, symbool van de Kerk, symbool van het menselijk lichaam, symbool van de natuur.... enz. De bedoeling van de schrijver was: 'een schets aan te bieden'. Het boek is dan ook eerder een rijke verzameling van materiaal, geen uitgewerkte lessen. Het zijn teksten uit de H. Schrift, gedichten, frappante gezegden, gebeurtenissen uit de ervaring. Het boek is een overvloedige en inspirerende bron. De ontwikkeling der christelijke levenshouding vanaf de Didache, over de Vaders en St Thomas tot aan Claudel en Peguy wordt er in behandeld; er is sprake in van arbeid en spel, poëzie en paleontologie, individu en gemeenschap.
In zijn inleiding spreekt schrijver van 'faire choc' tegenover de sleur van het alledaagse; vandaar dat enkele bladzijden wel wat op een vuurwerk gaan gelijken.
Wie materiaal zoekt om de zin van de heilige mis te illustreren, zal in dit boek zeer veel vinden aan concrete gegevens en aan inspirerende visie.
Brood en wijn zijn een symbool van de mens die zich schenkt aan zijn God. Het rijk-geschakeerde menselijk aspect van deze overgave werd in het volle licht gesteld, het zich verliezen van al dat menselijke in God werd soms verwaarloosd.
F. Vandenbussche
Peter LIPPERT, S.J., Der Mensch Job redet mit Gott. - Verlag Ars Sacra. Josef Müller, München, 1950, 304 pp., ing. DM. 8, geb. DM. 10.80.
Eindelijk een heruitgave van Lippert's meesterwerk! Voorzeker, wij kennen de bezwaren tegen Lippert, die tegenwoordig in het door de oorlog totaal ontnuchterde Duitsland weerklinken: heerlijk proza, maar sentimenteel, pessimistisch en hyper-individualistisch. Dat is allemaal voor een deel waar. Maar 'they take many things to make a pudding'! Elke vogel zingt zoals hij gebekt is, ook in het heiligenkoor. Er is trouwens in ons genadeleven het intieme drama van elke mens. Wij allen staan voor God, als Job, in onze berooide en besmeurde naaktheid van onbenulligheid, kleinheid en zondigheid, en van ons voortdurend verzet tegen de totale overgave aan de stem van de genade. 'Uit de diepten roep ik tot U, Heer!' Voor religieus gezonde zielen zijn sommige hoofdstukken van dit werk onvergetelijk. En men leze het niet in vertaling. Dit boek is niet
| |
| |
te vertalen, want de Duitse taal en woordenschat beschikt over sommige zwaardere registers, zonder welke dit massieve orgelspel iets te ijl en te leeg moet klinken.
F. Fransen
P. Valentinus MOREL, O.F.M.CAP., De Dogmaverklaring van de lichamelijke tenhemelopneming van Maria. - Franciscaanse Standaard, Brugge, 1950, 24 pp., Fr. 7,50.
Op de dag van de plechtige dogmaverklaring van Maria's Tenhemelopname heeft de Kerk ons bij monde van de Paus veel geleerd. Niet alleen ontvingen wij de Apostolische Constitutie 'Munificentissimus Deus', waarin de dogmaverklaring vervat was, maar ook het gebed van de Paus, de speciaal voor die gelegenheid samengestelde tekst voor de pauselijke Mis, de toespraak van de Paus tot het volk na de Mis, en de dag daarop tot de kardinalen en bisschoppen. Deze teksten zijn over 't algemeen voor een leek niet onmiddellijk en makkelijk te verstaan. De verdienste van dit werkje is juist hierin gelegen, dat het alles, wat de Kerk ons op die dag te zeggen had, op heldere, overzichtelijke en verstaanbare wijze voorstelt.
P. Fransen
Jean VIEUJEAN, L'essence du christianisme et de l'esprit chrétien (Religion et Vie nr 2); -
Jean VIEUJEAN, Les défigurations de la religion chrétienne (Religion et Vie nr 3). - A.C.J.B. Leuven, 1949, 80 pp., Fr. 18 (ieder deeltje).
'Pour la culture religieuse des laïcs'. Deze zeer goede brochures beantwoorden precies aan hetgeen zij beloven. Men leest ze vlot en met vrucht. Als ervaren K.A.-proost weet schr. voor de degelijke godsdienstige vorming van zijn universiteitsstudenten rekening te houden met hun mentaliteit en hun geestelijke noden; met hun beperkte vrije uren, en zelfs met hun finantiële mogelijkheden.
J. Hoing
M. PHILIPON, O.P., Le sens de l'Eternel. - Desclée De Brouwer, Parijs-Brugge, z.j., 144 pp.
Een kostbaar boekje wordt ons hier aangeboden. 'Vivre: c'est croire, c'est aimer, c'est souffrir, c'est mou- rir, mais pour se survivre et s'éterniser en Dieu'.
Het antwoord op deze fundamentele vragen blijft enigszins 'principieel'. Kon het ook anders in zo'n kort bestek? Men laten zich echter niet misleiden. Wie de tekst aandachtig leest en overweegt begrijpt vlug dat de helderheid en scherpte van de begrippen hier niet te danken zijn aan een simplistische probleemstelling, maar de heerlijke vrucht zijn van soliede kennis met opvallende vaardigheid uitgedrukt.
J. Hoing
Prêtres au service de l'Evangile. Revue: 'Evangéliser', numéro spécial (nr 19); 16 études par L. CHARLIER et d'autres. - La Penseé Catholique, Luik, 1949, 200 pp.
'Aider les prêtres a redécouvrir toute une série d'aspects de notre sa- cerdoce considéré principalement sous les formes variées où il s'excerce'. Hiermee wordt voldoende het standpunt en de inhoud van deze zestien bijdragen aangekondigd. Men verwachte niet op de eerste plaats een akademische en exhaustief-doordachte uiteenzetting. Hier wordt veeleer een loyale en competente poging gedaan om de bezielende elementen, uit de vele zijns - en arbeidsvoorwaarden van de saeculiere geestelijkheid, concreet en aanmoedigend naar voren te brengen.
Iedere priester zal deze bescheiden 'Somme de Pastorale' (Mgr Himmer) met vrucht kunnen lezen. Voor hem is dit boek bedoeld. Maar ook de geïnteresseerde leek wordt hier een zeer toegankelijke gelegenheid geboden om het verheven ideaal van zijn priesters, en hun verregaande verantwoordelijkheidszin in de zielzorg, van-binnen-uit te leren kennen en waarderen.
J. Hoing
Ronald KNOX, The Gospel in slow Motion. - Sheed and Ward, Londen, 1950, X-182 pp., Fr. 78.
Na zijn vertraagde film over de mis en het credo, projecteert Mgr Knox thans het evangelie. De titel kan hij eigenlijk niet verantwoorden, zegt hij.
| |
| |
En inderdaad wordt niet alleen het hele evangelie niet geprojecteerd, doch het is ook niet alles evangelie wat hier onder ogen gebracht wordt. Don Bosco b.v. zal toch wel verwonderd zijn in het evangelie terecht te komen. Doch de techniek van deze preken voor pensionaatsmeisjes is wel degelijk de vertraagde film-techniek. Mgr Knox weet telkens weer iets nieuws te belichten en op een onverwachte en verrassende manier. De bijbelvertaler kan de gewijde teksten doen leven, weliswaar niet met de wijding van een Guardini, maar zoveel dichter bij het dagelijkse leven. Hij doet de H. Schrift verstaan en beminnen.
E. Vandenbussche
Mgr Ronald KNOX, De mis voor de lens. Vert. uit het Engels. - Sheed and Ward, Antwerpen, 1949, 140 pp., ing. Fr. 48, geb. Fr. 68.
Dertien preken gehouden gedurende de oorlog voor geëvacueerde schoolmeisjes. Gehoor en omstandigheden eisten een opbeurende, opgewekte, zeer directe toon. Ook de inhoud is, gewild, zeer subjectief. Zo ontwikkelt schr. heel de Mis door, als een thema, deze gedachte van Mgr R. Hugh Benson: de mis is bepaald een religieuze dans (p.19). Zo worden de collecta's opgevat 'als een stel telegrammen, ter ere van de gelegenheid aan God almachtig gestuurd' (p. 42). En wil U ook weten waarom de priester buigt bij de 'Sanctus'? 'Uit nederigheid? Nu, niet uit nederigheid dit keer. Zelfs helemaal niet uit eerbied. Hij buigt, nu hij bij de deur van de hemelse tempel gekomen is, en neemt een kijkje door het sleutelgat' (p. 100). - Voor de vertaler was het zeker geen kleine moeite om deze en dgl. uitlatingen in het nederlands om te denken.
Verder zal men toegeven dat de Mis niet in haar geheel werd behandeld. Preek XI pas bereikt de Consecratie. Preek XIII gaat 'van Pater-Noster tot Ite Missa est' - 'Over de Communie zelf hoef ik niet te spreken' zegt hij dan (p. 135). 'Het Ite Missa est is voor een gezelschap het sein om op te stappen. Wat mijn persoon betreft is deze preek zo'n sein. Aanstaande Zondag zal ik er niet meer wezen...' Handig, aardig, maar daarmee eindigt het onderwerp 'en queue de poisson'.
Het boek in zijn geheel is o.i. als dusdanig niet bruikbaar als commentaar of als handleiding. Toch betekent het een verrijking. De stellingname van Mgr Knox tegenover de H. Mis als concreet gebeuren in het dagelijks leven, zijn methode - aan onze volksaard aangepast - vele diepvrome en tevens leuke gezegden, practische wenken voor het gebed en het inwendig leven, dat alles is van blijvende waarde. Daarom alleen reeds moesten wij deze Nederlandse vertaling bezitten.
J. Hoing
Het Spectrum-missaal Latijn en Nederlands - Uitgave van 'Het Spectrum' te Utrecht, 1950, 1776 pag. f 15, f 17, f 21, f 29,50.
Aan dit uitgesproken Nederlands Missaal is door Het Spectrum wel de uiterste zorg besteed, zowel wat de uiterlijke verschijning als de inhoud betreft. De toevoeging van de verzen uit de H. Schrift bij Offertorium en Communio verhogen in belangrijke mate de intrinsieke waarde van het geheel. Bijzonder geslaagd mag ook de indeling genoemd worden, waarbij de verwijzingen tot een minimum beperkt bleven.
Th.v.D.
Card. James GIBBONS, Het geloof onzer vaderen. 6e uitg. opnieuw bewerkt door Dr Isaias ONINGS, O.F.M. (Tolle Lege. Bijdragen tot de eenheid der Kerk). - Van Rossum, Utrecht; Zonnewende, Kortrijk, 1950, 372 pp., ing. Fr. 72, popul. edit. Fr. 38.
Het Amerikaanse The Faith of our Fathers bestaat sinds vijf-en-zeventig jaar; meer dan twee millioen exemplaren vonden de weg naar het publiek. Vrij spoedig verscheen een Nederlandse bewerking, die tot in 1932 werd herdrukt. Doch voortdurend diende alles te worden herzien. Naar de 130e Amerikaanse uitgave, deed Dr. Isaias Onings, in opdracht van de redactie van 'Tolle Lege' het werk nog eens over.
Het boek was ontstaan uit voordrachten voor een gemengd gehoor. Het bevat dan ook de allereenvoudigste catechese, zakelijk en helder,
| |
| |
hoofdzakelijk op de praktijk gericht en met een bijzondere aandacht voor de twistvragen of eventuele aanvallen op de Katholieke Kerk. Zo goed als los van elke speculatieve theologie, behandelt het de Heilige Kerk, haar leven en haar geschiedenis, de Sacramenten.
Juist om zijn praktische geest verdient het boek een bijzondere aanbeveling. Wie de uitgebreide inhoud wil overzien, raadplege het alphabetisch register; ieder van ons kan, in zulk encyclopedisch geworden verzamelwerk, heel veel leren.
Em. Janssen
Jean DANIéLOU, Advent, translated by Rosemary Sheed. - Sheed and Ward, Londen, 1950, 181 pp., Fr. 78.
De titel van dit boekje is wellicht misleidend. Het gaat niet over de voorbereidingstijd van Kerstmis, doch over het missioneringsprobleem, 'het wachten nl. van de Kerk, tot alle naties verzameld worden in Hem, die eens het vlees aannam uit één van Abraham's dochters' (29).
De inleiding schetst de inzet van het probleem: moet men pessimistisch in de andere godsdiensten het afwijkende onderstrepen, of integendeel, optimistisch, de voorbereidings-momenten op het Christendom in hen op de voorgrond plaatsen? De auteur meent dat de andere godsdiensten voorbereiden op Christus: dit blijkt uit de heilsgeschiedenis. De 'eerste voorlopers' Abraham en Melchisedech staan tegenover elkaar als de dragers van twee 'verbonden': het Hebreeuwse en het 'natuurlijke'. In elke godsdienst ziet S. daarenboven drie andere 'laatste' voorlopers aan het werk: de Doper, de engelen, Maria. Ten slotte krijgt de missionering haar echte zin door het Kruis en door de Hemelvaart van Christus, de 'profeet'.
P. Daniélou's geest is volledig gevormd naar de Vaders. Van deze grote leermeesters der Kerk neemt hij echter niet alleen de soliede vroomheid over, maar tevens hun theologische en vooral exegetische methodes. Men vraagt zich af of deze methodes, en deze 'archaische theologie', waarvan men onlangs gewaagde, onze moderne katholieken nog aanspreken. Voor de Kerkvaders, vooral voor diegenen die het spoor van Origenes volgen, is de Schriftuur slechts een aanknopingspunt voor theologische bespiegelingen; nooit hebben ze de bedoeling gehad de juiste zin van Gods Woord 'ex mente auctoris' op te sporen. Het wil ons voorkomen, dat men precies dat opsporen van de echte betekenis der Schrift aan moderne katholieken niet mag onthouden.
Wegens zijn exegetische instelling zijn veel beweringen van P. Daniélou niet vrij van extravaganties: overdrijvingen, haastige gelijkschakelingen, losse redeneringen op woordassociaties. - In sommige gevallen imiteert de auteur de vrijheid van de Kerkvaders in het aanhalen van teksten: de formule 'de ééngeborene geven' is niet Paulinisch, maar Johanneïsch (Jo. 3, 16; 42); eveneens staat het woord over 'de man naar Gods hart' niet in de 'Psalmen' maar in 1 Sam. 13, 14 (76). - Voor een groot aantal beweringen zou men Daniélou's woord zelf kunnen citeren: 'We moeten leren ons te houden aan de waarheid, ook als ze hard is' (60): liever dan aan de willekeurige constructies, moet een katholiek in deze tijd zich houden aan de juiste interpretatie van de geïnspireerde teksten.
J. De Frame
Mary PERKINS, Mind the Baby! - Sheed and Ward, Londen, 1950, 122 pp., geb. Fr. 54.
Een moeder is voortdurend bezig met haar kindje. En als haar aandacht even wordt afgeleid van haar lieveling, zal deze er wel voor zorgen dat aan die onduldbare verstrooidheid dadelijk een einde komt. De tactiek is eenvoudig: een glas van de tafel stoten of een huilpartij inzetten of beide samen. Maar een christelijke moeder is ook bezig met God. Het lijkt wel een probleem met twee zo geheel verschillende dingen bezig te zijn, maar het is geen probleem meer voor Mary Perkins. De dagelijkse bezigheden van haar lieve Thomas Edmund (en hoe fijn beschrijft zij die!) doen haar steeds denken aan God uit wiens handen zij dit heerlijke geschenk heeft ontvangen. Wellicht kan het u vreemd toeschijnen, dat een moeder mediteert over het H. Doopsel bij een badkuip, maar wanneer gij
| |
| |
'Mind the Baby' hebt gelezen, zult gij er heel anders over denken.
Een boekje waar moeders gewoon dol op zullen zijn en dat ook door de vaders meer dan eens zal worden gelezen. Een keurige uitgave in handig formaat.
J. Talloen
| |
Theologie, philosophie en psychologie
L. DENIS, S.J., Elementa theologiae dogmaticae. Tractatus De Vera Religione; tractatus De Ecclesia Christi. 2de uitg. - Zech et fils, 's Gravenbrakel, 1950, 240 pp.
Dit handboek, bestemd voor de Congolese Seminaristen van het Groot Seminarie van Mayidi in Belgisch Congo, is van het beste gehalte. Typografisch werd er met succes naar gestreefd de stof zo overzichtelijk mogelijk in zijn geledingen en onderverdelingen voor te stellen, zodat reeds bij de eerste aanblik de tekst begint te leven. Vragenlijsten voor repetitieoefeningen, de met zorg gekozen bibliographie na iedere thesis en een systematische index aan het einde van het boek verhogen er de paedagogische waarde van.
Het tractaat De Vera Religione, samen met de Introductio generalis in Theologiam neemt nog geen 80 bladzijden in beslag. Het tractaat over De Kerk lijkt ons bijzonder goed geslaagd. De bewijsvoering is gevarieerd: achtereenvolgens worden 't feit van de Kerk als moreel mirakel, het historisch argument en a-priori redeneringen uiteengezet. De argumentering is critisch verantwoord en, zo de tegenstrijdige meningen niet steeds uitvoerig weerlegd worden (ik denk b.v. aan de eschatologische interpretie van het Regnum Dei), dan is toch de positieve behandeling steeds volledig en bovendien, zonder dat daarom persoonlijke visies ontbreken, steeds in overeenstemming met de meest veilige en algemeen gehouden leer.
Het is een handboek, dat ongetwijfeld zeer veel diensten bewijzen zal.
J. van Torre
Dr Th. TANGELDER M.S.C., Sacramenten en volkgebruiken. Een proeve van praktische missie-aanpassing. - Bussum, Paul Brand, 1950 (Bijdragen van het Missiol. Inst. der R.K. Univ. te Nijmegen, 2). 205 blz. f 7,90.
In het eerste hoofdstuk behandelt de schrijver het wezen, de actualiteit, de bewerker en de beginselen van de aanpassing. In het 2e en 3e hoofdstuk behandelt hij de Javaanse adats-gebruiken, die met het Sacrament van het Doopsel en de Eucharistie in verband gebracht kunnen worden. Hier legt hij zijn practische voorstellen voor. Aan 't slot van het 2e en 3e hoofdstuk vat hij zijn betoog samen in de vorm van een prettige beschrijving van een echt Javaans katholiek leven in verband met de viering van het Doopsel en de Eucharistie.
Het boek is geen definitief aanpassingsprogram. Op pag. 42 zegt schrijver zeer bescheiden: 'Om niet verkeerd begrepen te worden, leggen wij er de nadruk op, dat wij niet menen een definitief aanpassingsplan te hebben opgesteld. We hopen slechts dat onze voorstellen bruikbaar zijn en laten de mogelijkheid open tot discussie. Mocht deze arbeid aanleiding worden tot gedachtenwisseling en rijper inzicht, dan is onze opzet wezenlijk geslaagd'. Welnu naar onze mening kunnen we zeggen, dat heel veel van zijn voorstellen zeer aanvaardbaar zijn, en we zijn er van overtuigd, dat dit werk aanleiding zal worden tot gedachtenwisseling en rijper inzicht, zodat we kunnen concluderen, dat de opzet van de schrijver wezenlijk geslaagd is.
Sommige voorstellen echter zijn gezien de veranderde toestand van het Javaanse volksleven moeilijk te aanvaarden.
H. Haripranata
Die leibliche Himmelfahrt Mariens, Theologische Beitrage zum Neu- en Dogma im Dienste der Seelsorge, herausgegeben von Professoren der Philos. Theolog. Hochschule St. Georgen, - Verlag Josef Knecht, Carolusdruckerei, Frankfurt a.M., 1950, 148 pp., DM. 4.
Van alle kanten vragen leek en priester naar een zakelijke uiteenzetting van hun geloof in Maria's Ten hemelopneming. In deze behoefte hebben de professoren van de theologische faculteit van Frankfurt willen
| |
| |
voorzien. Zonder de minste aanspraak op nodeloze originaliteit, behandelt elke specialist het hem toegewezen aspect van dit dogma in het licht van de hedendaagse theologische wetenschap. De meest vruchtbare beschouwingen zijn wel die van O. Semmelroth, door verscheidene van zijn collega's trouwens overgenomen. Maria is het oerbeeld, het type van de Kerk, de Nieuwe Eva, en aldus de 'Moeder van alle levenden' in Christus, en dit allereerst door haar geloof. Zij was de eerste, die door haar gelovende aanvaarding, de Verlosser voor Haar zelf ontving, en daarom in zekere zin ook voor al de anderen. Zij is dus ook de eerste in wie de Verlossing reeds nu, in en door Christus, ten volle werkelijkheid werd in haar glorieuze Hemelvaart.
P. Fransen
Johannes BRINKTRINE, Die Heilige Messe. Verlag Ferdinand Schöningh, Paderborn, 1950, 3. verbesserte Auflage. 367 pp., 9,60 D.M.
Bij het verschijnen van de eerste druk in 1931 schreef pater J.A. Jungmann S.J. een uitvoerige bespreking in Zeitschrift für Katholische Theologie 56 (1932) 95-101. J. Brinktrine voelde zich genoodzaakt in het voorwoord van de 2e druk (1934) een korte verantwoording aangaande zijn opvattingen te schrijven. Deze derde druk heeft veel, vooral aan feitenmateriaal, te danken aan de Italiaanse uitgave, welke pater G. Sölch O.P. verzorgde.
Het hoofdbezwaar, dat wij tegen deze studie hebben, komt in het kort hierop neer: de schrijver beschouwt de Mis te zeer als een bouwwerk, dat met van te voren afgemeten stenen uit een blokkendoos is opgericht. Iedere steen wordt nauwkeurig beschreven en van elk onderdeel wordt aangetoond, hoe keurig het sluit en past. Op uitstekende wijze laat de schrijver zien, hoe midden in de Canon de Consecratie als een toppunt staat, van waaruit alles op symmetrische wijze langs twee hellingen uitstroomt. De geest der late Middeleeuwen, waaruit deze laatste ontwikkeling van de Canon is voortgekomen, is ook de geest van J. Brinktrine. Hij houdt te veel van indelingen en onderverdelingen, zodat men weinig krijgt te zien van de levende zich aan geen keurig afgemeten vakjes storende geschiedenis van de Misliturgie.
Ook in deze derde druk blijft de schrijver zijn oorspronkelijke opvatting getrouw, dat 'die eucharistische Konsekration' begint met het Orate fratres et eindigt vlak vóór de voorbereidingsgebeden der H. Communie, zodat hij met het werkelijk geschiedkundig afgeronde geheel, dat Canon genoemd wordt niet goed raad weet. Veel kennis van de Liturgie is werkelijk niet nodig om in te zien, dat de schrijver zijn persoonlijke vondst door dik en dun halsstarrig blijft verdedigen.
Toch is Johannes Brinktrine een groot geleerde in de Liturgiewetenschap, die ontzaggelijk veel weet. Het is daarom niet te verwonderen, dat zijn werk over de Mis een derde druk beleeft, want het bevat zeer veel wetenswaardigheden en kostbare détails. Deze 3e druk geeft een nieuw hoofdstuk over de deelname van het volk aan het H. Offer volgens de encycliek 'Mediator Dei et hominum', wat echter ook weer te schematisch is.
H. Schmidt
Jean HELLé: Wonderen. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1950. 283 pp., f 4,90 en f 5,90.
Wat moet men van 't wonder geloven? Op deze vraag tracht Jean Hellé antwoord te geven. Hij doet dit door reportages. Achtereenvolgens maakt men kennis met Therese Neu-mann, A.K. Emmerick, de Pastoor van Ars, Lourdes en Banneux. Een hoofdstuk over simulanten en wonderdoeners stelt ons in staat het echte nog scherper van het valse te onderscheiden. De schrijver geeft de feiten. Hij doet dit interessant en boeiend en slaagt er - vooral bij de Pastoor van Ars - in, ons voor het ware wonder stil te maken.
Zoals gezegd, het boek is een relaas van feiten en geen dogmatische verhandeling. Wel probeert de schrijver ons in een voor en nawoord (het wonder in ons) op enigszins theologische manier tegenover het mirakel te plaatsen. Deze passages zijn beslist zwak. Een goede dogmatische uitleg van het wonder in het begin en als ondergrond zou heel dit boek op hoger plan hebben gebracht en ook de wonderlijke gebeurtenissen die worden beschreven in een ander licht heb- | |
| |
ben geplaatst. Het is jammer, dat de schrijver voor deze ondergrond niet voldoende georiënteerd is. Mogen de uitgevers ons voortaan de sensatie- omslagen besparen waarmee men boeken als 'Satan' en dit op lugubere manier tracht te illustreren.
J. de R.
Prof. A. JANSSEN, Gij zult niet doden (Keurreeks van het Davidsfonds nr 43). - Davidsfonds, Leuven, 1950, 226 pp., ing. Fr. 50, geb. Fr. 70.
De bekende Professor aan de Leuvense Universiteit bereikt hier metterdaad het doel van het Davidsfonds, waarvan hij de proost is, door aan zijn volk een heldere uiteenzetting te verschaffen van alom besproken problemen, welke verband houden met het vijfde gebod. Men zal in Vlaanderen geen zo eenvoudige en nochtans uitstekend gedocumenteerde vulgarisatie vinden over de onderwerpen die hier worden aangeraakt. Na de bespreking van enkele algemene beginselen volgen vlot geschreven hoofdstukjes over: euthanasie, doden van idioten en krankzinnigen, vruchtafdrijving, zelfverdediging, doodstraf, oorlog, dienstweigering, zelfmoord, zelfopoffering, gevaarlijke beroepen. Men volgt overal gemakkelijk de redenering van de schrijver die met de lezer schijnt te denken, zonder hem nochtans te vermoeien. Een goede aanwinst voor de keurreeks van het Davidsfonds.
A. Snoeck
Dr J. van der STAP, Progressiviteit en andere tendenzen. Voorwoord van Abbé Luc. J. LEFEVRE, dir. van de revue 'La Pensée Catholique'. - Foreholte, Voorhout, 1950, 104 pp., f 2.50.
In het hedendaagse katholieke Frankrijk doen bepaalde apostolaats- methoden en daaraan ten grondslag liggende wijsgerige en theologische ideeën opgeld, welke hier in het algemeen gekenschetst worden als 'progressief'. Zij hebben ook buiten Frankrijk invloed, tot in Nederland toe. Daarom wil schr. de gevaren van deze stroming aan het Nederlandse publiek bekend maken. Nu geloven wij inderdaad dat er in deze ideeën gevaren schuilen (maar ook heel wat meer dan gevaren), en wel niet alleen het gevaar van alles wat nieuw is maar ook dat van een eenzijdige klemtoon op bepaalde visies. Wij juichen dus toe dat Dr van der Stap het Nederlandse publiek een goede voorlichting wil geven. Maar wij betreuren het daarom des te erger, dat wij de uitvoering van dit besluit als volkomen mislukt moeten kwalificeren. Dit allermeest door een totaal gemis aan het vermogen om naar zijn auteurs te luisteren en zich eerst in hun gedachtenwereld in te leven. Hij moest eerst hun visie zonder interrupties en zonder persoonlijke kleuring uiteenzetten, en daarbij zich afvragen of ze aldus schrijvend niet alleen een goede bedoeling hebben, maar ook of ze niet althans een element van waarheid uitdrukken of trachten uit te drukken. Zo moest bijv. over P. Teilhard de Chardin eerst volop in het licht worden gesteld, dat hij vanuit de evolutie de persoonlijke onsterfelijkheid der ziel en het bestaan van een transcendenten God wil aantonen. Men kan hem wellicht op vele punten aanvullen en corrigeren, maar niet dan na een objectieve kennisname van heel zijn systeem. Bij wat door Franse schrijvers gezegd wordt over de 'onbewuste godsdienstigheid' der massa's buiten de Kerk zou moeten worden onderzocht of zij deze godsdienstigheid zien als een uiting van alleen het, inderdaad onmachtige, 'desiderium naturae' of als voortgebracht door een bovennatuurlijke genade. (Het lijkt ons geenszins een vermetele mening, om aan te nemen dat die genade in alle
mensen werkzaam is). Behalve deze elementaire eis van geduldige objectiviteit zouden wij ook graag zien, dat schr. iets meer problemen zag op wijsgerig en theologisch terrein, bijv. aangaande de samenhang van het universum en de universele invloed van Christus' onverschuldigde genade. Dit alles zou hem behoed hebben voor veel door- draverij. Wij staan met hem sceptisch tegenover eenzijdig-optimistische toekomstprojecties, maar de gruwelijke consequenties van het progressisme die hij op blz. 80 v. schildert doen ons niet minder ongelovig glimlachen. Wij vrezen dat de schr. door dit boekje het omgekeerde zal bereiken van wat hij bedoelt.
P. Schoonenberg
| |
| |
Theodor HAECKER, Der Christ und die Geschichte, 2e uitg. - Kösel, München, 1949, 172 pp., geb. DM. 6.50.
In tegenstelling met de metaphysica, die a-historisch is, behoort het christelijk geloof, zo betoogt de auteur, essentieel tot de geschiedenis: het steunt op een Openbaring, op de Menswording van Christus, die in de loop van de geschiedenis plaats hadden. Het hele wereldgebeuren gaat van de schepping over de Menswording naar het laatste oordeel. De drie historie makende machten zijn God - de Heer der geschiedenis -, de 'vorst van deze wereld' en tenslotte de vrije mens. Alle geschiedenis is van nature universeel, al kunnen wel de volkeren een eigen geschiedenis hebben; maar terwijl de volkeren kunnen vergaan, zal de Kerk, de draagster van de Openbaring, nooit vergaan.
Theodor Haecker is door zijn Vergil, Vater des Abendlandes en andere essays voldoende bekend om te laten aanvoelen in welke klare, glanzende stijl en boeiende voorstelling hij deze gedachten uitwerkt.
M. Dierickx
R.A. KNOX, Enthusiasm. A chapter in the history of religion. With special reference to the XVII and XVIII centuries. - Clarendon Press, Oxford, 1950, 622 pp., 30 sh.
Mgr Knox geeft nergens een straffe definitie van 'enthusiasm', maar toch treedt overduidelijk naar voren dat hij hiermee op het oog heeft wat we ietwat populair mogen uitdrukken als een 'roomser zijn dan de Paus' op een bepaald punt van de leer of de praktijk van de Kerk. Onder de enthousiasten vallen dan al diegenen die in de loop der eeuwen een 'ultrasupernaturalisme' voorstonden of in de praktijk brachten (p. 5). Alle aberraties in de richting van dergelijk ultrasupernaturalisme te behandelen met een wetenschappelijk verantwoorde degelijkheid is een onmogelijke taak; Mgr Knox heeft zich vooral de zeventiende en achttiende eeuw als onderwerp gekozen, eeuwen die op het terrein van het religieus enthousiasme gedomineerd werden door John Knox en de gebroeders Wesley in Engeland, en de Port Royal-isten in Frankrijk. Dit wil echter geenszins zeggen dat deze studie tot deze periode beperkt is. De Korinthiers, de Montanisten en Donatisten, de Albigensen, de Hernhutters e.a. worden eveneens uitvoerig besproken.
Het ware eenvoudig geweest om uit het curieuze materiaal dat deze enthousiasten een schrijver bieden een sensatieverhaal te distilleren dat in brede kringen aftrek zou vinden (men denke hier bijv. aan de anabaptisten, aan de kerkhofscènes van Saint-Médard). En een schrijver minder knap van verstand en minder ruim van hart zou maar moeilijk de bekoring hebben weerstaan óf om de draak te steken met de zeer bevreemdende praktijken óf laatdunkend te spreken over de slachtoffers van wat we nu zouden noemen 'geestesziekten'. Knox schuwt dit alles: dit boek is even wetenschappelijk als geestig, maar nooit is hij geestig ten koste van degenen die hij bespreekt. En in zijn wetenschappelijkheid is hij zich wel bewust dat zijn eigenlijk onderwerp is het bijzondere dogmatische punt dat in een bepaalde groep enthousiasten een te felle reactie werkte; maar in zijn menselijkheid kan hij toch nooit vergeten dat dit dogmatisch punt beleefd werd door mensen, meest van zeer goede wil. Daardoor is het boek tegelijk zo levend en psychologisch knap. Weldadig doet ook Knox' eerlijkheid aan: scandala non sunt multiplicanda sine necessitate, en een gunstige interpretatie waar mogelijk gaat hem boven iedere beschuldiging die niet strikt bewezen kan worden. Dit boek, dat naar Knox' eigen woord we mogen beschouwen als zijn eigenlijk levenswerk (in het voorwoord bekent hg er dertig jaar mee bezig geweest te zijn), is een heerlijk getuigenis; niet alleen van christelijke ruimheid van hart, christelijke blijheid en bescheidenheid die deze studie doortintelen, maar ook van de nimmer falende leiding van de H. Geest die de Kerk heeft heengeleid door hele series van Scylla's en Charibdissen.
Gelegenheidsboeken door Knox geschreven (collecties preken en instructies) zijn de laatste jaren, zonder veel noodzaak, ook in het Nederlands verschenen; het enig werk
| |
| |
van Knox dat wij graag in vertaling zouden zien is dit levenswerk. Het behoort tot het beste van het beste.
Een enkel punt waar we de schrijver niet kunnen volgen is zijn interpretatie der Geestelijke Oefeningen van St. Ignatius. Bij de behandeling van Jansenisme en Quietisme komen deze als vanzelf ter sprake; we zijn van mening dat Knox in deze materie zich iets te veel heeft laten beïnvloeden door Bremond (Histoire littéraire du sentiment religieux en France) en niet scherp heeft onderscheiden tussen de Geestelijke Oefeningen van St. Ignatius en een - ten gevolge van tijdsomstandigheden - eenzijdige, misschien zelfs wat verwrongen interpretatie van die oefeningen door sommigen van Ignatius' volgelingen.
Dr. W.A.M. Peters
D. Dr Johannes HESSEN, Lehrbuch der Philosophie, 1: Wissenschaftslehre; 2: Wertlehre; 3: Wirklichkeitslehre. - E. Reinhardt-Verlag, München-Basel, 1950, 316-300 en 372 pp., geb. DM. 14-14 en 16,50.
Dit boek in drie delen is het levenswerk van Prof. Joh. Hessen. Het geeft een samenvatting van heel de philosophische problematiek. De schrijver, geboren in 1879, priester gewijd in 1914 en hoogleraar te Keulen sedert 1927 heeft reeds talrijke werken gepubliceerd o.a. over de philosophie van de H. Augustinus, over de metaphysiek en het causaliteitsbegrip, over de waardephilosophie en de godsdienstphilosophie. Hij bezit een brede philosophische cultuur, welke zowel de moderne als de middeleeuwse wijsbegeerte omvat. Het eerste deel van zijn leerboek behandelt de logica en de kennisleer; het tweede de algemene waardenleer, de ethica, de aesthetica en de godsdienstphilosophie; het derde de ontologie (leer van het zijn), de metaphysica van de natuur, van de mens en van de 'wereldgrond', een 'Weltanschanungslehre', waarin het Gods- probleem, het probleem van de geest en van de geschiedenis worden opgenomen.
Dit leerboek munt uit door zijn volledigheid, door de heldere systematiek van zijn indeling, door de talrijke informaties bij elk behandeld onderdeel en door de grote klaarheid van de stijl.
In zijn voorwoord distancieert zich de schrijver van elk philosophisch systeem: 'noch kantiaan, noch thomist'. Hiermee gaat zoals gewoonlijk gepaard een zekere afkeuring van of tenminste scepticisme tegenover elke systematiek in het denken, en een voorkeur voor het eclecticisme. Zodat dit werk eerder een reeks zeer interessante discussies bevat over al de grote wijsgerige problemen, met telkens een persoonlijke stellingname van de schrijver. Maar juist hierdoor mist het de kracht van een denken, dat alle problemen ziet in het licht van één verklaringsprincipe, hetwelk virtueel in zich de opheldering voor elk mogelijk probleem bezit. Het is een uitstekend leerboek over de philosophie, maar een eigenlijke philosophie bevat het naar onze bescheiden mening niet.
F. De Raedemaeker
Herman MEYER, Kennis en realiteit (Philosophische Bibliotheek). - De Haan, Utrecht, 1949, 307 pp., Fr. 235.
Onomwonden bekennen wij onze grote bewondering voor de hoedanigheden van dit boek, dat getuigt van 'n zeer ruime belezenheid, 'n scherp critische geest, 'n opvallende beheersing van alle natuur-wetenschappelijke theoriën, een degelijke kennis van de geschiedenis der wijsgerige systemen, een grote vertrouwdheid met de phaenomenologische en formalizerende methoden. Toch, niettegenstaande al deze kwaliteiten, kunnen wij de positivistische stelling die in dit werk verdedigd wordt niet aanvaarden, alsof nl. heel onze kennis, inzonderheid de wetenschappelijke, slechts reëel waren als logische bewerking onzer waarnemingen, die wel op het bestaan zouden wijzen van het zijn, doch niet toelaten er verder om het even wat over te zeggen. - En waar schrijver deze stelling beweert te bewijzen, moet zijn betoog mislukt heten, daar het uitgaat van willekeurige praemissen en tevens de meest onontkoombare en reflexief-evidente ervaring van het menselijk denken tegenspreekt, nl. dat onze oordelen willens nillens telkens weer het zijnde als
| |
| |
voor ons intellect toegankelijk affirmeren, zó zelfs dat wie dit loochent, het bij zijn loochening impliciet affirmeert. Maar dan is het zijnde zowel in zijn ontologische structuur als in zijn zinnelijke verschijning wetenschappelijk kenbaar. - Een verdere rechtvaardiging van onze beoordeling van H. Meyer's boek zou in het raam van dit tijdschrift te breedvoerig en te technisch worden: we laten ze ver-schijnen in de Bijdragen der Nederlandse Jezuïeten.
J. Defever
TROMP, S.W. Wichelroede en wetenschap. Een populair-wetenschappelijke verhandeling over enkele aspecten van het wichelroedevraagstuk. Kosmos, Amsterdam, 1950, 132 pp., geïll. f 3,65, geb. f 4,90.
De wichelroede heeft steeds veel aantrekkingskracht op de mensen uitgeoefend. Reeds lang vóór het jaar 1000 hanteerde men in Europa dit 'mysterieuze' instrument en thans wordt het meer dan ooit aangewend.
De Nederlandse emigranten op de Fazenda bij San Paolo in Brazilië sporen er even ijverig de wateraders mee op als hun collega's in Australië of Canada.
In de practijk heeft de wichelroede haar waarde dus wel bewezen, maar wat zegt nu de wetenschap daaromtrent? De meeste geleerden mijden dit onderwerp. Prof. Dr S.W. Tromp, een jonge Nederlandse geleerde, die als adviseur van de afdeling Natuurwetenschappen van de UNESCO werkzaam is, heeft het wichelroedevraagstuk tot onderwerp gemaakt van wetenschappelijk onderzoek. Zijn hoofdwerk in deze is het in het Engels geschreven boek 'Psychical Physics'. Voor de Nederlandse belangstellende leek schreef hij het eenvoudige werkje 'Wichelroede en Wetenschap', dat de resultaten van zijn eigen onderzoekingen bevattelijk weergeeft.
Een verdienste van dit boek is, dat ook aandacht wordt besteed aan de medische aspecten van het wichelroede-vraagstuk. Van belang is vooral de Appendix (pp. 124 en 125). Hier antwoordt hij op de critiek, die hem van de zijde der Nederlandse parapsychologen is ten deel gevallen. Deze verwijten hem namelijk, dat hij het wichelroede-vraagstuk eenzijdig natuurkundig beziet en dat hij hetgeen van (para-)psychologische zijde hierover werd gevonden en geschreven, veronachtzaamt. Ook van natuurkundige en physiologische zijde zijn trouwens bedenkingen tegen enkele zijner beweringen aangevoerd.
Hoe uitstekend het boekje van Tromp ook is, omwille van een goed inzicht diene men daarnaast toch ook kennis te nemen van datgene wat een deskundig parapsycholoog over dit vraagstuk weet te zeggen.
A. Schr.
TENHAEFF, W.H.C., Het wichelroedevraagstuk. - H.P. Leopold, Den Haag, 75 pp. f 1,75.
Het eerste hoofdstuk geeft een zeer interessant historisch overzicht van het wichelroedtgebruik. Ofschoon de practische resultaten, die de wichelroede opleverde, reeds eeuwen geleden dezelfde waren als thans, heeft het toch tot op onze dagen geduurd alvorens een roedeloper in de samenleving een aanvaarde figuur is geworden. Schreef niet 'De Nieuwe Courant' nog in 1917 dat met de invoering van de wichelroede een uitbreiding van de psychiatrische inrichtingen te verwachten viel!
In het tweede hoofdstuk worden de pogingen tot verklaring besproken. Het ideomotorische principe wordt sensualistisch en parapsychologisch onder de loupe genomen. De zeer bevoegde schrijver komt tot de conclusie, dat het uitslaan der roede niet alleen een psychologisch (ideomotorisch principe) verschijnsel, maar tevens een mechanistisch en physiologisch probleem is.
Daarna komt het z.g. 'aardstralen' vraagstuk, dat ten nauwste met dat van de wichelroede verbonden is, aan de orde. Dit probleem heeft ook reeds de aandacht der regering getrokken en wij mogen dus verwachten, dat deze kwestie zal leiden tot een officieel onderzoek over het al dan niet voorkomen van 'aardstralen'.
De term 'aardstralen' dekt namelijk voor de overgrote meerderheid onzer geologen nog een zeer problematisch begrip en de controverse hierover levert een respectabele hoeveelheid literatuur op.
A. Schr.
| |
| |
| |
Literatuur en cultuurleven
Manuel van LOGGEM. Oorsprong en Noodzaak. Het werk van Gerrit Achterberg. - Born, Assen, 1950, 41 pp., f 2,45.
Onder bovenstaande titel heeft M. van Loggem een poging gewaagd om Achterbergs dichterlijk oeuvre te verduidelijken door te wijzen op een factor die veler bundels oorsprong was, nl. een schuldgevoel waarvan de dichter zich wil en moet loszingen.
Er staan buiten kijf goede passages in dit opstel, doch de bladzijden, waarbij de lezer zich afvraagt: 'wat bedoelt de man toch?' vormen de talrijkste. Waar met verklaringsapparatuur à-la-Freud gewerkt wordt en gesproken over magische primitiviteit in verband met moderne problemen en geestelijk mechanisme e.d. zet de lezer meer dan eens een vraagteken. Wat de schrijver met dit zonderling, wetenschappelijk (?) idioom beoogd heeft, is mij een raadsel; te meer daar hij zonder deze rimram zijn beste bladzijden schrijft en Achterbergs werk het dichtst benadert. - Vreemd blijft bij dat al, hoe van Loggem zulk een onchristelijke toelichting kan geven op een dichter die hijzelf christelijk noemt.
Dit boekje lijdt aan twee euvelen: er wordt teveel met grote (modelwoorden gegoocheld, én het boekje is al te rijk aan 'inlegkunde'.
Wie van dit laatste een verbluffend staaltje wil leren kennen, leze het laatste hoofdstukje: de symboliek van Achterbergs handtekening!
Joh. Heesterbeek
Theodor STEINBUECHEL, Annette von Droste-Hülshoff nach hundert Jahren. - Verlag J. Knecht, Frankfurt am Main, 1950, 50 pp., geb. DM 2,80.
Droste overleed den 24 Mei 1848; deze dichteres van Heidebildern, Balladen, van de mooie liturgische cyclus Das geistliche Jahr, en schrijfster van een uitstekende dorpsnovelle Die Judenbuche, werd nauwelijks door haar tijdgenoten begrepen. Steinbüchel onderzoekt waarom deze figuur ons nog zo nabij schijnt, en ontdekt een driedubbele reden: de eenzame grootheid van haar menselijke verschijning, de ernst en de diepte van het bewustzijn harer zending, de grondige echtheid ten slotte van haar dichterschap.
J. Noë.
Prosper ARENTS, De Vlaamse schrijvers in het Engels vertaald, 1481-1949 (Kon. VI. Acad. voor Taal- en Letterkunde). - Drukkerij Erasmus, Gent, 1950, 466 pp.
Nadat de auteur in 1930 met De Vlaamse schrijvers in vertaling van wal was gestoken, heeft dit onderwerp hem blijkbaar geen rust meer gelaten. In 1944 verscheen De Vlaamse schryvers in het Duits vertaald, een gedeeltelijke omwerking en uitbreiding van het vorige boek. En hier ligt nu een derde lijvig boekdeel.
De oogst van Engelse vertalingen is opvallend geringer dan de Duitse, wat allesbehalve verwondering kan wekken.
Onder het verwerkte materiaal kreeg de literatuur vanzelfsprekend het leeuwenaandeel; de lezer zal met verrassing constateren hoe goed Reinaert de Vos vertegenwoordigd is! Het enorme succes van Hendrik Conscience in Engeland is bekend; het werk van een Conscience laat zich overigens heel wat beter vertalen dan dat van Streuvels of een Timmermans, althans in het Engels. Verder neemt Gezelle nog een ereplaats in en het beroemd geworden Elkerlyc.
Allerlei registers maken dit nogal dorre maar stoere en soliede werk zeer bruikbaar.
J. Noë
A. BUCKINX-LUYKX, De weg naar de ontmoeting. - Buckinx, Pr. Baudewijnlaan, 51, Bercem, 1950 30 pp., Fr. 30.
De onschuldig welluidende versjes van deze bundel omhullen hoogstaande gevoelens en een eenvoud, vol oprechtheid zoekend naar de echte levenswaarden.
Door te weinig oorspronkelijkheid, ruimte en dynamiek blijven ze echter te veel steken in het genre van goedbedoelde literatuur. Misschien geeft schr. ons eens in eigen taal wat ze nu als bezit slechts laat vermoeden.
K. Heireman
| |
| |
Pieter Van der Meer de Walcheren en Vlaanderen. - Lannoo, Tielt, 1950, 170 pp., 10 photo's, Fr. 130.
Verscheidene Vlamingen huldigen hier gezamenlijk de zeventigjarige Pieter van der Meer de Walcheren: als mens, als kunstenaar, als gelovige, als vriend van Vlaanderen.... Het is een symphonie van stemmen die bewondering uitspreken over de wonderlijke 'réussite' die Van der Meer's leven is.
De voornaamste bijdragen zijn van de hand van P.E. Janssen S.J.; P. Nuyens O.P., Dr J. Muls, M. Brauns S.J., Dr M. Grypdonek en P. Vervinckt O.P.
J. Noë
Richard DEWACHTER, Herfstpreludium. Tekeningen van Jan Ver- heyden. - Uitgeverij 'Steen voor Steen', Boom, 1950, 36 pp.
Keurige verzen, die een trouwe weergave zijn van het gemoed, zonder daarom het peil te bereiken waar woord en gedachte als volwaardige gelijken elkaar tot een geheel nieuw leven bevruchten. Lyrische vlucht zoeke men hier niet; deze verzen zijn het beste waar ze een gedachte direkt weergeven (als in 'lijden') of soms met een verrassend beeld eenvoudig een objekt tekenen ('Visser').
Een fijn verzorgde en luxueuze uitgave.
K. Heireman
J. de VOGHT, St. Dimfna Spel. - St. Dimfna-Comité, Geel, 1950, 104 pp.
Het St. Dimfna-Comité van Geel gaf het tekstboekje uit van de spelen welke in Augustus aldaar een groot succes beleefden. Onder de regie van Ast Fonteyne werden tekst, muziek, decor, lichtspel en choreographie tot één creatie verwerkt. Nu, ontdaan van alle luister, horend bij de geheel eigen wereld van het openluchtspel, laat de tekst eerder de indruk na van een leeggelopen feestzaal zonder leven. Als programmaboek immers heeft het geen zin meer en wat men daarentegen van een blijvende literaire uitgave verwacht is iets heel anders dan wat een spel creëert.
Al werd de tekst technisch niet voor een spectaculair openluchtspel geconcipieerd - hij wijst veel meer op binnentoneel - het dramatisch gegeven dat schr. wist te scheppen rond de legende bleef in zijn structuur en uitwerking vrij zwak: de personnages zijn meer ongenuanceerde symbolen dan levende wezens, hun rol beheerst hen volkomen. De enige ontwikkeling die het stuk schraagt, nl. die van de koning, is in haar enkelvoudige lijn te sober om te boeien, wat bij minder rijk geënsceneerde opvoeringen toch het kernpunt blijft.
De literaire kwaliteiten staan hoger dan de dramatische en bieden voor een rhythmisch spel vrij ruime mogelijkheden. Jammer dat de drukker alle poëzie voor proza versleet.
K. Heireman
Mary PITTALUGA, La chapelle Sixtine. Version frangaise de Lidia Tani. - Del Turco Editore, Florence, 1950, 56 pp., 51 ill. en 3 gekleurde buitentekstplaten, 900 lires.
Dit is de derde aflevering van de 'Serie del Drago', een reeks rijk geillustreerde publicaties over beroemde Italiaanse kunstwerken, geschreven door bekende auteurs en kunstcritici. Mary Pittaluga verdient alle lof, omdat zij in betrekkelijk zo weinig bladzijden zo talrijke en interessante bijzonderheden weet mede te delen over de Sixtijnse Kapel. In het eerste deel bespreekt zij de wandfresco's met uitzondering van 'Het Laatste Oordeel'; zij geeft de nodige geschiedkundige gegevens, een korte uitleg van elk schilderij, de te overwinnen technische moeilijkheden, een beoordeling van uitvoering, groepering, beweging, kleuren, hoedanigheden, de gebreken en eigenaardigheden van elk der schilders. Het tweede en derde deel zijn gewijd aan de beschrijving van de gewelfversiering en van 'Het Laatste Oordeel'. De schrijfster uit hier haar geestdriftige bewondering voor Michelangelo's schilderingen, die van de Sixtijnse Kapel het beroemdste kunstwerk maken van heel de wereld. Warm aanbevolen, vooral als gids bij een eventueel bezoek aan de Sixtijnse Kapel.
L. Verelst
H.H. VERSTEGEN, Het Phoenix-Motief. - Centrale Drukkerij, Nijmegen, 1950, 155 pp., f 5.90.
Dit proefschrift is een bijdrage tot de studie van de humanistische visie
| |
| |
op de vorst. Deze humanistische visie, waaraan reeds eerder Mr Dr A. Cornelissen een uitvoerige studie heeft gewijd, is dualistisch. Van de ene kant is de vorst een mens, anderzijds een god. Als mens is hij sterfelijk, maar door zijn faam leeft hij op aarde voort. De opvolger is een herleving van zijn voorganger, een dubbelpersoon, die gelijk is aan en tevens anders dan de overige leden van zijn dynastie. Aan de hand van humanistische schrijvers toont de schrijver aan, hoe in verschillende landen als Portugal, Engeland, Zweden en niet minder in de Republiek der Verenigde Nederlanden dit Phoenix-motief is toegepast. Zeer grondig heeft hij het mausoleum te Delft van Willem van Oranje bestudeerd. Een diepzinnige ontleding niet alleen van de Phoenix, maar ook van de andere attributen aan de structuur van dit praalgraf getuigt zowel van de scherpzinnigheid van de schrijver als van de symboliek, die de beeldhouwer in dit monument heeft neergelegd.
Van de bekende Rembrandt-ets de 'Phoenix' bewijst de schr., dat zij alleen maar toepasselijk kan zijn op keizer Ferdinand III van Habsburg, die in 1657 overleden was. Een uitvoerige bibliographie van bronnen en geraadpleegde literatuur legt getuigenis af van de ernst, waarmee de schrijver zijn beschouwingen en conclusies heeft opgebouwd.
K.J.D.
| |
Romans en verhalen
Philip GIBBS, Twee kampen. Geautoriseerde vert, door M.J.E.H. Van Halehof. - Tjeenk Willink, Haarlem; 'Kosmos', Antwerpen, 1950, 313 pp., geb. Fr. 90.
De oorspronkelijke titel van dit werk luidt: Both your houses. Het boek stelt 'n drietal verschillende levensdrama's van mensen tegenover elkaar die uit te zeer verschillende huizen stammen. Het hoofdthema speelt zich af tussen de ongelovige, zedeloze Inchbold, zoon van een socialistisch Lagerhuislid, gewezen spoorwegarbeider, en zijn jonge vrouw Pamela, dochter van de staatsman Lord Bramley. Doch die Inchbold is zelf geen socialist meer, wangedrag belet hem ook dat te blijven. In een ander drama ontmoeten we de in '40 gekwetste vliegenier, zoon van Bramley met zijn uit Frankrijk meegekomen trouweloze vrouw. In dat alles is geen spraak van twee kampen.
Door zijn titel wijst de vertaler naar de strijd, losgebrand in Engeland en overigens in geheel de wereld, tussen het kamp van links en dat van rechts, tussen Moskou en het Westen. Dit conflict staat buiten het verhaal, maar er wordt niet over gezwegen: te pas en te onpas praten allen er over.
Zo horen wij eindeloze samenspraken betreffende plouto-democratie, politiek van Churchill, economisch beleid, hongerjaren, dreigende atoomoorlog, al wat sedert de bevrijding in de lucht hangt. Schrijver is er zich weleens van bewust, dat het gepraat geen pas geeft, en tot zijn oude vriendin zegt Lord Bramley: 'Laten we niet over die rommel praten. Wat zijn uw narcissen prachtig'. Wat daar zo verteld en verdedigd wordt en bestreden, kan wel ten dienste staan van een politiek ideaal en van de waarheid. Of de schoonheid van dit boek ermee gediend is blijft te betwijfelen.
Mag door eenieder gelezen worden.
A.F.
Marnix GIJSEN. Goed en kwaad. - A.A.M. Stols, Den Haag, 1950, 771 pp.
Ondanks de grote woorden op de omslag van dit boek: ..onvergetelijke tegenstelling, grootsheid onberekenbaarheid der vraagstukken' e.d., is het mij moeilijk gebleven enig enthousiasme voor dit verhaal te gevoelen. Inderdaad het boek is als 'een verhandeling in een handeling' omgezet; zonder twijfel: levendig geschreven. Hoe een verlegen jongeman ondanks zijn goede bedoelingen onder de doem van 'n aartsdrinker komt en hem tenslotte vermoordt, waardoor hijzelf zich uiteindelijk weer 'vrij man' voelt, is het hier behandelde thema. De uitbeelding der hoofdfiguren is zonder twijfel knap werk, evenzeer als die eigenaardige noodlotsfeer waaraan deze mensen trachten te ontkomen; en toch vraagt de lezer na de laatste bladzijde van dit boek zich af: wat heeft heel deze beschrijving voor zin? Wat is hier 'goed';
| |
| |
wat is hier 'kwaad?' Zéker worden de termen hier niet in de gebruikelijke, christelijke zin verstaan. Is het boek enkel een uitstekend-geschreven 'psychisch geval'? Taal en stijl zijn ten zeerste verzorgd; dit was, gezien de auteur te verwachten.
Geen boek voor jonge mensen.
Joh. Heesterbeek
Albert Van MYLBEKE, Het veelvoudige leven van sieur Marinus Cortvriendt. L. Vanmelle, Gent, 1950, 208 pp., Fr. 55, geb. Fr. 70.
Dit boek is een echte verrassing. Wie met Marinus Cortvriendt meeleeft en meesterft (hij leefde zeven levens, seizoenen die de dood van dierbaren in zijn leven kerfde) ontdekt een wereld met de haast wispelturige levendigheid van een kind: speels soms, uitdagend of vol ingekeerdheid en overgave. Door dit alles echter dringt hij door tot de zelfbeheersing van iemand die de eenvoudigste banden van het leven weet te overmeesteren. Schr. peilt naar de diepten van een haast klassiek en in zijn bezonnenheid onmodern mens: liefde en onthechting, huis en land, eenzaamheid en dood; en vaak is hij er in geslaagd de dingen en de mensen zo te boetseren dat zijn verhaal plots kristalliseert tot een blijvende verworvenheid.
Toch mist ook Oom Marinus meermalen die eenvoud van woord en mannelijke beheersing waartoe hij gegroeid scheen. Veel is er in de taal dat onvolmaakt, in de vorm dat een zoeken en benaderen bleef; steeds blijft echter het zoeken naar wat des mensen is. En stokt het rhythme van het verhaal soms bij het gesprek dat het omsluit en schraagt, de sfeer die het hele boek doordringt, bindt beter dan een uiterlijke structuur daad en droom, mens en ding tot eenheid.
A. Van Mylbeke is een auteur die iets te zeggen heeft. Wie dit ervaren wil leze dit boek.
K. Heireman
Ernest CLAES, De Witte. 65e druk met silhouetten door H.D. Voss (Wereldbibliotheek). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1950, 278 pp., luxe-editie geb. Fr. 135.
Sprekend over De Witte, beweert Nest Claes ergens, dat hij geen pijnlijker werk kent dan schrijven. Gelukkig kan dat niet gezegd worden van het lezen, speciaal van diezelfde De Witte. Dit blijkt wel uit het feit dat van deze 'best-seller' zo pas het 165e duizendtal van de persen kwam, hetgeen meteen als 65e druk een jubileumgeschenk is voor de 65-jarige auteur.
Men kan het deze oplage dan ook aanzien, dat het een jubileumuitgave geldt. Glanzend papier, wit-linnen band, keurige typografische vormgeving door H.D. Voss, die tevens zorgde voor de bandversieringen en een rijk aantal expressieve silhouetten. Een luxe-editie. Op zijn 30e jaar blijkt de Witte dan toch een hele heer geworden te zijn. Maar wees gerust: al verliest een vos zijn rosse haren, zijn guitenstreken nooit. Waarom zouden wij dan pruikerig gaan doen? Laten we ook nog eens jong zijn: leve de Witte!
K. Heireman
Anton Van de Velde, Met permissie.. (Gulden Reeks van het Davidsfonds, nr 382). - Davidsfonds, Leuven, 1950, 264 pp., ing. Fr. 46, geb. Fr. 62.
Het gaat de familie Gerrits niet bepaald voor de wind: allerhande moeilijkheden, tegenkanting, geldverlegenheid en onkunde in zaken maken het bestaan erg onzeker. Geholpen echter door nonkel Judo komen vader Jon en moeder Greet over alles heen. De jaren gaan voorbij; ze brengen vreugde en leed. Jon krijgt het hard te verduren in het gewoel van de dorpspolitiek, geeft een boek uit dat vijandig wordt onthaald, in één woord, twaalf ambachten, dertien ongelukken! 'Volhouden' is echter de spreuk der Gerritsen, en ze houden vol, tot ze eindelijk, na jarenlange strijd om het bestaan een veiliger toekomst te gemoet gaan.
Wie de eerste bladzijden van deze familiekroniek leest, zal als vanzelf terugdenken aan dat andere kloeke boek van dezelfde auteur, 'Het hart vecht'. Dezelfde grondgedachte: 'volhouden', want 't aardse leven is geen doel op zich, maar ligt gevat in 't perspectief van een eeuwige bestemming. Dezelfde gezonde menselijkheid, ofschoon soms van een al te eenvoudige psychologie.
| |
| |
De taal is fris en boeiend, en komt vooral tot haar recht in de levendigheid der dialogen. Aanbevolen.
P. Van Roy
GEVERS, Marie, En zie, de sterre bleef staan. Naverteld door Ernest Claes, illustr. van Nelly Degouy. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1950, 67 pp., 7 gekl. buitentekstplaten, 22 × 31 cm, geb. Fr. 75.
Vijf Kerstsprookjes van Marie Gevers worden hier onberispelijk naverteld door Ernest Claes. Ze bekoren door hun eenvoud en door het natuurlijk suggereren van een diepere zin. Soms stoort wel eens een kleine opzettelijkheid in de intrigue, als in 'De Ster', of lijkt een zedeles al te kunstmatig aangebracht, als in 'De Kerstnacht van de Dieren', maar overigens zijn deze verhaaltjes voor kinderen uitstekend geslaagd. De uitgave is zeer goed verzorgd, en fraai geïllustreerd door Nelly Degouy.
F. De Graeve
Ernest CLAES, Studentenkosthuis 'Bij Fien Janssens' (Gulden Reeks van het Davidsfonds, nr. 378). - Davidsfonds, Leuven, 1950, 213 pp., geïll, ing. Fr. 44, geb. Fr. 67.
Dat ouderen van jaren met liefde en vrome tederheid opnieuw hun jeugd herleven is normaal; dat iemand met zoveel jeugd die oude beelden kan doen herleven, lijkt wel het geheim van Ernest Claes. De geestige Zichemse verteller brengt ons binnen in de vredige atmosfeer van een stadje en de patronale degelijkheid van zijn college. Met guitige humor schildert hij ons de zonnetijd van zijn leven, de kleine avonturen, die voor de kostganger van Fien Janssens een hele wereld waren. Vooj de zoveelste maal levert Claes het bewijs, een onzer beste vertellers te zijn, die als geen ander de kunst verstaat om te boeien met de nietige gebeurtenissen van kleine lieden.
G. Dooreman
| |
Varia
Armand BONI, Ernest van der Hallen (1898-1948). Een silhouet (Gulden Reeks van het Davidsfonds nr 383). - Davidsfonds, Leuven, 1950, 210 pp., buitentekstplaten, ing. Fr. 46, geb. Fr. 62.
Met liefde heeft Boni ons het beeld getekend van Ernest van der Hallen, op de achtergrond van het grote en het kleine Vlaanderen: het Vlaanderen dat naar de volle ontplooiing groeit van de eigen rijke geaardheid, het Vlaanderen dat ontrouw is aan zijn leiders en hard voor wie het rusteloos dient. De schrijver noemt zijn werk een silhouet. Hij geeft meer dan hij belooft. Het laatste woord over v.d. H. als mens en als kunstenaar is zeker nog niet gezegd; in het bijzonder lijkt ons zijn houding in de Vlaamse beweging van tussen de twee wereldoorlogen niet voldoende opgehelderd. Maar de figuur die Boni schetst blijft geen schaduwbeeld. Zij krijgt gestalte, en laat in ons het beeld van een verdwaalde middeleeuwer die toch hartstochtelijk zijn tijd beleefde; van een mens wiens lichaam te broos was voor het geweld der ziel; van 'n kunstenaar, die door zijn kunst wilde dienen; van een Vlaming en een Christen die de waarde van het lijden kende voor het leven van zijn volk. Een boek dat moet gelezen worden.
F. De Graeve
Legioen jeugd (Blauwvoetuitgave nr 2). - Uitgaven Oranje, Gent, 1950, 66 pp., 4 buitentekstpl., ing. Fr. 35, geb. Fr. 50.
Dit boekje bevat een aantal uittreksels uit brieven van Vlaamse Oostfrontsoldaten; daaruit spreekt vaak een gaaf idealisme, en niet zelden ook geloofstwijfel, afvalligheid, bittere verbetenheid. Er steekt een diep-menselijke tragiek onder dit probleem, hoe men er ook politiek over denke.
J. Noë
G.R. LAMB, Roman road. - Sheed and Ward, Londen, 1950, 125 pp., Fr. 68.
Een man van nog geen veertig jaar tekent hier zijn levensweg: van het socialistisch arbeidersmilieu te Manchester over de humaniora in de public school, de universiteit van Cam- | |
| |
bridge, jazzmuziek en musichall, dienstweigering uit gewetensbezwaar in 1940, de artistenhoeve, Newman en Chesterton, een alles behalve brillante catecheet - tot de doop in de katholieke Kerk, waarna 'a glass of beer - THE END'. Dit levensverhaal, deze confessio, zo men wil, leest men in één adem uit, zo spontaan, direct, onverbloemd en eenvoudig is zij geschreven. De auteur noemt alle personen met naam en toenaam en tekent ze zoals hij ze zag, maar zo oprecht dat ze zonder uitzondering aanvaardbaar en zelfs sympathiek zijn. Zijn getuigenis komt hierop neer: het socialisme, een opvoedingssysteem, een universiteit, een ideologie hebben het er systematisch op aangelegd om van mij te maken wat ik niet was; daarna kwam Christus en de Kerk die mij eenvoudig voorhield: 'Dit is leven, dit is waarheid', en toen ben ik mijzelf geworden.
E. Vandenbussche
Yvonne PAGNIEZ, Flucht. Oorspronkelijke titel 'Evasion 44'. Uit het Frans vertaald door Leonhard en Charlotte Schiffler. - J. Knecht, Frankfurt am Main, 268 pp., geb. DM. 6.
In October 1944 vluchtte Yvonne Pagniez weg uit het concentratiekamp Ravensbrück. Eerst verbleef ze te Berlijn; daarna reisde ze naar de Zwitserse grens waar ze, nog eens aangehouden, na vier maanden gevangenisstraf eindelijk vrij kwam. Haar avontuur, vol talloze onvoorziene gevaren, doet wonderbaar aan.
Zij had haar redding te danken aan haar eigen uithoudingsvermogen, dat zonder het christelijk geloof zeker niet in stand was gebleven; aan de naastenliefde, die zij zowel van vreemden als bekenden ondervond, en tenslotte aan de toewijding van een Zwitserse vriendin die alles waagde en zonder wier hulp de onderneming wel hopeloos zou zijn vast gelopen.
In plaats van een boek met zelfgenoegzaamheid en haat, ontvangen wij een verhaal dat het meest overtuigend pleidooi wordt voor verbroedering onder de mensen, voor godsdienstigheid. Het werk werd door de Franse Academie bekroond: het verdient een ruime verspreiding in alle landen.
Em. Janssen
Prof. Dr Fred. L. POLAK, Om het behoud van ons bestaan. - H.E. Stenfert Kroese's, Leiden, 1951 286 pp., ing. f 10, geb. f 12.
Een bundel opstellen, door Prof. Dr Polak in de loop der na-oorlogse jaren in diverse tijdschriften gepubliceerd. Cultuursociologische voorstudies noemt de auteur ze; daarin alsmede in een inderdaad sympathieke bezorgdheid voor het voortbestaan onzer cultuur ligt metterdaad hun binding. Worden in de eerste zes artikelen beschouwingen gegeven over Hollands have van hoofd en hand - waarbij meer het hoofd dan de hand besproken wordt en welk zestal culmineert in een uitvoerige analyse van een centraal welvaartsplan - de vier volgende opstellen behandelen het vraagstuk van verantwoordelijkheid en vooruitgang.
Uitermate sympathiek doet aan het heldere besef dat de auteur heeft voor de verantwoordelijkheid welke op dit geslacht rust en de hieruit volgende noodzaak om tenminste de grote problemen aan te pakken. Wat dit aanpakken zelf betreft menen wij dat hij vele zaken wel wat simplistisch ziet en in bepaalde opzichten wat te optimistisch is naar onze smaak.
In elk geval is dit een boek waar een persoonlijkheid achter steekt, zij het ook een persoonlijkheid die tegenspraak uitlokken zal. Uitvoerige bestudering van het boek zal zeer zeker voor velen nuttig zijn.
L. Knuvelder
Dr Remi STERKENS en Dr Paula STERKENS-CIETERS, Het stellen van brieven voor het Middelbaar Onderwijs. - A. De Boeck, Brussel, 1950, 152 pp., Fr. 45.
Hier wordt - in overeenstemming met de eisen van het leerplan - aan de leerlingen van alle klassen van het Middelbaar Onderwijs een ruime stof voor 't opstellen van brieven aangeboden. Beide schrijvers hebben zich reeds verdienstelijk gemaakt op het terrein van schoolboeken voor het nog te zeer verwaarloosde Nederlands. Dit nieuwe, eenvoudige maar practisch werkje, zal elke geïnteresseerde graag ter hand nemen. Er behoort een brochure bij: Aantekeningen voor de Leerkrachten.
J. Noë
| |
| |
Gustave Van LAER en Clément CEUPPENS, Initiation au français commercial. Dl I met bijvoegsel. - A. De Boeck, Brussel, 1950, XV-254 en 40 pp., Fr. 95.
Dit werk maakt een uitstekende indruk door de systematische indeling en vooral door de kwantiteit en de kwaliteit van het samengebrachte materiaal. Uit het 'Woord vooraf' blijkt overigens hoe het boek gegroeid is uit de praktijk. Het opsommende karakter van de hoofdstukken zal wel grote eisen stellen aan de leraren, maar dit lijkt onvermijdelijk bij alle taallessen.
Inzonderheid verdient de verzorging van de Nederlandse terminologie alle lof: deze is inderdaad algemeen Nederlands.
J. Noë
Dr A. LUWEL, Begrippen van financiële economie. Bank- en beurswezen. -o Brepols, Turnhout, 1950, 144 pp., ing. Fr. 75, gecart. Fr. 90.
Dr Luwel gaf ons reeds een keurige Inleiding tot de Economie - bij dezelfde uitgever, s.d., 206 pp. -. In dit werk heeft hij daaruit enkele hoofdstukken verder ontwikkeld. Evenals het vorige munt ook dit boek door klaarheid uit: de Schrijver wil blijkbaar noch een economische theorie ontwikkelen, noch voor de vakman schrijven. Het doel dat hij zich voorstelde was: een leek in het vak in te leiden in de 'geheimnissen' van het bank- en van het beurswezen. En daarin is hij volkomen geslaagd.
K. du Bois
De Kleine Winkler Prins. Ééndelige editie. - Elsevier, Amsterdam- Brussel, 1949, (192)-1445 pp., rijk geïll. frs 560. -.
In deze prachtuitgave heeft de Winkler-Prinsredactie een massa gegevens als het ware samengeperst. De meest diverse trefwoorden, behorend tot alle domeinen van het menselijke kennen, komen er in voor. Twaalf gekleurde uitslaande kaarten geven een beeld van de gehele wereld en in het bijzonder van de Benelux-landen en hun overzese gebieden, 81 afbeeldingen welke de gehele pagina beslaan en duizenden kleinere platen illustreren de tekst.
Een merkwaardigheid van deze encyclopaedie zijn de 192 stevige bladen wetenswaardigheden vooraan in het boek. In het 'Compendium De Wereld' [pp. (1)-(88)] zijn allerlei tabellen opgenomen: afstandstabel, autokentekens, gedenkdagen, regerende keizers, koningen en presidenten, maten en gewichten, planten, R.K. Kerk, Wereldraad der Kerken, enz. In het 'Compendium Geschiedenis' [pp. (89)-(192)] vinden wij de lijsten van pausen en keizers, koningen en presidenten, de kabinetten van Nederland en België, Nederland en België in jaartallen, en tenslotte en vooral een historiografiek van 50 bladzijden waarin met tekst en kleuren de hele wereldgeschiedenis van 4000 vóór Christus tot heden synchronistisch in beeld is gebracht. Werkelijk een prestatie!
Bij de historiografiek moeten wij toch een paar randbemerkingen maken. Nemen wij b.v. blz. (174), gewijd aan de jaren 1550 tot 1575. Karel V deed troonsafstand te Brussel in 1555 en niet in 1556; Gregorius XIII stierf in 1585 en niet in 1588; de formulering 'de Fransen door Graaf Eg- mont bij St. Quentin (1557) en Gravelingen (1558) verslagen' overdrijft Egmont's verdiensten aanmerkelijk; het lakonieke zinnetje 'Strijd van Philips II met zijn zoon Carlos; deze sterft in de gevangenis' wekt een totaal verkeerde indruk: wat 'Spanje. Habsburgse Huis. 1565-1589' betekent, weten wij niet, daar de Habsburgers van 1516 tot 1700 over Spanje regeerden; 'Philipbert' moet natuurlijk 'Philibert' zijn; waarom Franse Koningen hier en elders 'Henry' en niet 'Henri' heten is ons een raadsel. Dit zij voldoende om aan te tonen, dat de historiografiek met behoedzaamheid moet gebruikt worden.
De Encyclopaedie verdient des te meer ons vertrouwen; bij nader onderzoek blijkt er weinig of niets op aan te merken, ook niet van katholiek standpunt uit gezien. Dat de uitwendige verzorging daarenboven alle lof verdient, hoeft nauwelijk gezegd.
M. Dierickx
Reisgids voor Belgisch Congo en Rudanda-Urundi. Vert. door Jos. Joos. - Bureau voor Toerisme in Belgisch Congo en Ruanda-Urundi, Brussel, 1950, 757 pp., geïll., 3 kaarten, plannen en buitentekstplaten.
| |
| |
Dit is niet alleen een nuttig boek, het is ook een mooi boek. Bovendien zullen niet alleen reizigers in Belgisch Kongo het nodige er in vinden, maar ieder die zich voor de Kolonie interesseert kan er veel uit leren. Het beschrijft niet alleen het land zoals het door de reiziger doorkruist wordt, maar het kan als een kleine inleiding op Kongolese aangelegenheden beschouwd worden. Het is voldoende de inhoudstafel te doorlopen om te zien dat wij hier te doen hebben met meer dan een gewone reisgids.
Het boek is ingedeeld in acht hoofdstukken, waarvan het eerste een algemene kijk geeft op het land. Wij vinden er achtereenvolgens een historisch, een ethnographisch, een aardrijkskundig en een economisch overzicht en een beschrijving van de administratieve struktuur. Het tweede hoofdstuk verschaft inlichtingen van praktische aard, zoals de 'voorwaarden tot toelating in Belgisch Kongo en Ruanda-Urundi, het douaneregiem, het autoverkeer, de lijst en de prijzen der hotels, de posttarieven, het bankwezen, de kartographie, enz. In de twee volgende hoofdstukken worden vervolgens de toegangswegen tot de Kolonie en de binnenlandse verkeersmiddelen besproken. Het vijfde hoofdstuk brengt ten slotte een beschrijving van het land onder toeristisch oogpunt: hier worden achtereenvolgens de voornaamste streken met toeristisch belang en de voornaamste toeristische reiswegen beschreven. In het zesde en zevende hoofdstuk wordt gehandeld over jacht en visvangst en het achtste hoofdstuk bundelt als het ware de inlichtingen van alle vorige hoofdstukken zeer praktisch samen in een alphabetisch repertorium van de voornaamste plaatsen en hun kenmerken. Indien men over een bepaalde streek of plaats inlichtingen wenst, kan men deze zeer gemakkelijk in dit hoofdstuk vinden, dat daarom ook op rood-bruin papier gedrukt werd. Dit hoofdstuk wordt dan gevolgd door een index van de kaarten, en van een economische index waar de meeste koloniale maatschappijen in vermeld staan, met de referentie naar de plaats in het boek waar ze besproken worden. Een dergelijke index vinden wij ook voor alle plaatsen van enig belang en voor zeer veel kleinere dorpen en nederzettingen, rivieren, toeristische centra enz. Tenslotte vinden wij een systematische, en overzichtelijke inhoudstafel, wat in een dergelijk boek van groot belang is. Heel het boek wordt verlucht door goed-gekozen, mooie photo's en kaarten, zodat men werkelijk zeggen mag dat wij een mooi, praktisch en nuttig werk over Belgisch Kongo
rijker geworden zijn.
Wij stippen ook met genoegen aan dat de Nederlandse vertaling - waarin de meest-recente gegevens werden bijgewerkt - zeer keurig is.
L. Bruyns
Gordon S. SEAGRAVE. Dokter in Birma. Vert, van Jac van der Ster, - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1950, 256 pp., ing. f 5,30 en f 6,90.
Een verhaal van al wat dokter Seagrave - met zijn verpleegsters - wist tot stand te brengen onder de moeilijkste omstandigheden en de meest gevaarvolle situaties. Een man die voor geen vermoeienis, moeilijkheden van welke aard ook, terugschrok waar het ging om zijn medemens te helpen. En de moeilijkheden waren enorm groot in dit woeste land in de oorlogsjaren.
Een levendig relaas van Seagrave's wedervaren en ondernemingen met nog vele andere interessante dingen bevat dit boek, waaruit vóór en bóven allen en alles ons de sympathieke figuur van Dokter Seagrave tegemoet treedt; een man van ware menslievendheid, van moedige, onverflauwde toewijding en van een gezonde humor.
Joh. Heesterbeek
Dr G. CASTELLA, De geschiedenis van de Pausen, vert. door Piet van Veen, afl. 2. - J.J. Romen en Zonen, Roermond, Maaseik, 1950, 36 pp., per afl. f 2.75.
Afl. 2. Deze aflevering behandelt een drietal eeuwen, van het Nestorianisme tot de eerste vorming van de kerkelijke staat, (450 tot 731). Ook hier wordt de grote lijn gehandhaafd. De opzet van dit werk is, de pausen bekend te maken meer onder het grote publiek dan onder de gestudeerden. Voor deze laatsten is dit werk eerder een geheugenopfrissing dan een bron van nieuwe kennis.
K.J.D.
| |
| |
E. von HäNDEL-MAZZETTI. Stephana Schwertner. 3e deel. Vert. van Dick Ouwendijk. - Paul Brand, Bussum, Sheed and Ward, Antwerpen, 1950, 259 pp., f 8,90.
Even zorvuldig en vloeiend vertaald als de twee voorafgaande delen heeft Ouwendijk ons thans het laatste deel der trilogie geschonken. In zijn geheel is Stephana Schwertner zeker een meer dan gewoon talent verradend werk. Toch is de hedendaagse lezer aan sommige dingen ontgroeid. Er komt in dit terecht befaamde werk een zeker soort gevoeligheid voor, die wat onwennig aandoet. Doch daargelaten de gebreken dezer roman, is het meest grootste werk der Oostenrijkse schrijfster nog steeds ten volle waard gelezen te worden. De keurige bewerking van de Nederlandse vertaler zal de kring van lezers breed uitbreiden.
Joh. Heesterbeek
Jack BELDEN, Rode Taifoen. Nederlandse Bewerking van Joh. W. Schotman, - Uitg. Born N.V. Assen, 1950, 572 pp., f 12,50.
Indien ooit een boek op de juiste tijd verschenen is, moet dat van Jack Belden: 'China shakes the world' genoemd worden. Deze Amerikaan laat ons China van binnen uit zien. Aldus nemen we een ander beeld waar van het ontwakende China dan ons in de regel wordt voorgehouden. Belden stelt in het licht de onderdrukking, waaraan de arme boeren door hun landheren waren blootgesteld, de vernederende positie, waarin de Chinese vrouw verkeerde. Het Chinese volk leed onder de uitbuiting, ook van buitenlandse mogendheden, onder terreur van soldaten en bandieten en onder de corruptie in alle rangen en standen. Tsjang Kai-Sjek bleek niet de man te zijn, die redding uit dit bederf kon brengen en er schoot niets anders over dan te luisteren naar de schone beloften van de Russische propaganda, die inderdaad aan boeren land, aan de vrouw vrijheid schonk. Mao Tse Toeng handhaafde de tucht in het leger en bewerkte een eenheid, die haar basis vindt in de haat tegen alle imperialistische machten.
De lezer van dit werk vraagt zich meermalen af of Belden, wiens sympathie aan de kant der Chinese communisten is, zelf niet tot de crypto- communisten behoort. De bewerker echter, die menig jaar in China heeft doorgebracht, ontkent dit ten stelligste. Bovendien is het Chinese communisme thans niet meer dan een 'zich ontwikkelend imperialistisch nationalisme op democratische grond-slag'. Of de naïeve bevolking op de duur bestand zal zijn tegen de doorvretende Russische propaganda en Stalinisering zal afhangen van Mao, die 'zeer bezadigd' is.
K.J.D.
Clare LENNART. De blauwe horizon. - A.A.M. Stols, Den Haag, 1950, 297 pp., f 7,90.
Uit het huwelijk van notaris Marens en een tengere frangaise is geboren Constance Marens, wier gehele leven zich verdroomt in een wereld waar alles schoner en rijker is en meer 'waar', dan dit kille bestaan in een provinciestad.
Meer en meer overheerst in haar later leven de droom; de realiteit wordt ijl en schimmig voor haar. Ze kan - gehuwd - de werkelijkheid niet meer aan en eindigt haar leven in het donkere, steeds sterker lokkende water.
Van haar dochtertjes Emilie verhaalt 't tweede deel van dit boek. Ook zij ondergaat de macht van de droom, doch zij tracht een weg te vinden naar de werkelijkheid. En hoewel dit tijdelijk gelukt, ten slotte glijdt ook Emilie weer terug in haar eenzaamheid. De moeder ging aan het innerlijk conflict ten onder; de dochter heeft beproefd het te boven te komen, al is het met weinig bevredigend resultaat.
Een boek met fijn gevoel en uiterste zorg geschreven; een literair schoon werk. Of wat meer 'beperking' het verhaal niet ten goede zou gekomen zijn?
Joh. Heesterbeek
| |
| |
|
|