| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Christus in onze wereld. De levenswaarden (Leven in Christus onder leiding van M. Van CASTER, S.J. 6). - Desclée De Brouwer, Brugge-Amsterdam; Studiecentrum v. godsdienstige vorming, Brussel, 1950, 192 pp., 18 buitentekstplaten, Fr. 48, Dl voor de leraar Fr. 56.
Dit laatste deel van de reeks 'Leven in Christus' mag wel het meest geslaagde genoemd worden. Het blijft een schematisch handboek - een standpunt dat wij eerbiedigen - toch zijn sommige hoofdstukken reeds ruimer uitgewerkt en behoren dan ook tot de beste. Wij zouden nochtans een meer gebonden tekst verkiezen, zoals wij die vinden in 'Waarom geloof ik' van J. Parmentier, of de meer concrete en levendige voorstelling van 'Solution du problème de la vie' door F. Lelotte. In volledigheid echter tegenover het eerste of in degelijkheid en diepte tegenover het tweede doet 'Christus in onze wereld' niet onder, 'n Synthese, in de voorstelling, van het deel van de leraar en het deel van de leerling zou, voor de hogere klassen althans, het ideale godsdienstboek kunnen worden.
H. De Clercq
Hans ASMUSSEN, Der Herr der Welt ein kleines Kind. Weihnachtspredigten aus 17 Jahrhunderten. - Evangelisches verlagswerk, Stuttgart, 1950, 160 pp. geïll., geb. DM. 6,50.
Asmussen is in Duitsland een bekende theologische figuur. Proost in Kiel, heeft hij naam als specialist in de geschiedenis van het dogma, en vooral door een eigen houding tegenover het oekumenisch probleem en heel bijzonder tegenover de R.K. Kerk. Meer dan andere evangelische theologen is hij vooral bekommerd om de totaliteit van de christelijke openbaring in heel de geschiedenis van het Christendom. Van deze typische overtuiging is dit mooi uitgegeven werkje, aan D. Georg Bell, anglikaans bisschop van Chichester opgedragen, een vernieuwd getuigenis.
De S. geeft een bloemlezing van dertien Kerstpreken uit heel de katholiciteit van Gregorius van Nazianze en Augustinus over Bemardus en Tauler tot Luther, Bourdaloue, Newman, K. Barth en hem zelf. Elke preek wordt voorafgegaan door een Kerstliedje of -vers, en een typische kunstvolle Kerstvoorstelling uit dat tijdvak. Ook geeft de S. zelf, als inleiding, een korte schets van de eigentijdse religieuze problematiek. Al blijft deze typering vrij van elke confessionele engheid, ze is ook altijd de uitdrukking van A.'s persoonlijk geloof, wat b.v. onmiddellijk opvalt bij de inleiding op Augustinus. Gevormde lezers, die dit werkje lezen, met deze vrijmoedige oprechtheid van de S. zelf, die een overtuigd vijand is van elke oppervlakkige nivellering van de christelijke belijdenissen, kunnen in deze tijd van ongeloof, uit deze uitgave met vrucht overwegen het katholieke getuigenis van ons gemeenschappelijk geloof in een Mens- geworden God.
P. Fransen
Kan. A. Van der HEEREN, Het leven van Jesus Christus. Teksten uit de Evangeliën, met gekleurde platen van Leinweber. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1950, 46 pp., 22 × 22 cm. Fr. 57.
Het is een goed idee, aan de hand van prenten en Evangelieteksten de jeugd vertrouwd te maken met het leven van Jesus. De romantische kleurplaten van Leinweber zijn wat uit de mode, maar zullen bij het publiek dat klaarblijkelijk beoogd wordt nog aardig meevallen.
F. De Graeve
Karl RAHNER S.J., Das 'neue' Dogma. Zur Definition der Himmelfahrt der hl. Jungfrau und Gottesmutter, - Herder, Wien, 1951, 39 pp.
Deze verhandeling, eerst gepubliceerd in het tijdschrift 'Wort und Wahrheit', verdiende zeker in een brochure wijder verspreid te worden. Karl Rahner plaatst eerst de licha- | |
| |
melijke tenhemelopneming van Maria tegen de achtergrond van ons geloof aan de verrijzenis des vlezes. Hij betoogt daarbij met klem dat de 'heiligen' van Mt. 27:52 v. reeds blijvend met ziel en lichaam verheerlijkt zijn. Vervolgens geeft hij enige diep begrijpende opmerkingen over de verschillende reacties op dit nieuwe dogma, o.a. van die katholieken, die er niet minder in geloven, omdat ze er niet met mediterraan enthousiasme naar hebben verlangd, en van de protestanten. Tenslotte enige waardevolle randbemerkingen bij de tekst der bulle. Het is de moeite waard om op te merken, dat Rahner de mening als zou Maria niet gestorven zijn als 'vermetel' qualificeert.
P. Schoonenberg
DANIEL-ROPS, De oudste verhalen over de Moeder-Maagd. Vertaald. - Nelissen, Bilthoven en ''t Groeit', Antwerpen., 1951, 167 pp.
Na een uiterst fijnzinnige inleiding over de H. Maagd, over wat de Evangeliën van haar meedelen, over haar vroegste verering en de uitingen der Kerkvaders, gaat de schrijver van dit werk over naar de Apocriefen en geeft een overzicht van hun betekenis, hun ontstaan en uitbreiding enz. In de tweede helft van het boek biedt hij een vrij uitvoerige bloemlezing uit de voornaamste dezer Apocriefen, voorzover zij over de H. Maagd handelen. Rops is een vakkundig historicus en betrouwbaar theoloog, zodat de lezer veilig zijn leiding volgt door dit merkwaardig labyrinth van fantastische verhalen. Wat het boek een bijzondere bekoring verleent, zijn de veertig foto's van kunstwerken, veelal weinig bekende kunstwerken die hier inderdaad een illustrerende functie hebben. Het boek is trouwens in zijn geheel smaakvol uitgegeven en met zorg vertaald.
J.v.H.
G.P. FEDOTOV, A treasury of Russian Spirituality. - Sheed and Ward, Londen, 1950, 502 pp., geb. Fr. 215.
Dit werk mag geplaatst worden naast dat van Dr Igor Smolitsch, Leben und Lehre der Starzen, met dien verstande evenwel dat S. er naar streeft de historische samenhang en de ontwikkeling van de monniken-spiritualiteit te ontdekken. Fedotovs werk is breder opgezet: hij behandelt het leven van mensen, die in de meest verscheidene omstandigheden werkten. Hij zoekt overigens niet naar de historische samenhang, maar bedoelt een bloemlezing te bezorgen, die zeker representatief genoemd mag worden en enkele pareltjes bevat, zoals 'The Pilgrim' (waarvan ook in het Nederlands een vertaling verscheen; cfr. KCT-Streven, 2e jaargang, 1949, blz. 1107), het gebed van Tychon Zadonsky tot Christus (216 en vlg.) en het gesprek van Serafim van Sarov over de H. Geest (267 en vlg.) om maar de voornaamste te vermelden.
Het boek biedt dus een gevariëerde keuze van oorspronkelijke teksten en is een uitstekende inleiding op de spiritualiteit van het 'Heilig Rusland'. Met de typografische verzorging van het werk kunnen wij de uitgevers slechts gelukwensen.
H.G. Aerts
Martial LEKEUX, O.F.M., Le secret de l'apostolat dans la vie de l'Abbé Edouard Poppe. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1950, 62 pp., Fr. 18.
Dit kleine boekje is zonder twijfel merkwaardig. S. heeft er met diep inzicht het essentiële van Poppe's spiritualiteit in weergegeven en de theologische fundering er van klaar en aantrekkelijk uiteengezet. Het werd ingeleid door Mgr. Kerkhofs, bisschop van Luik die het aan alle priesters warm aanbeveelt.
J. Beyer
Dr Jos. C.M. FRUYTIER S.J., Het woord Mysterion in de Catechesen van Cyrillus van Jerusalem. Nijmegen, Centrale Drukkerij N.V., 1950. X, 196 pp., f 3,90
Slechts één zaak moeten wij betreuren, nl. dat het tweede deel, dat op het eind wordt aangekondigd, nog enige tijd een wens zal blijven. De geleerde doctor heeft ons een studie geschonken, welke voor de christelijke philologie van buitengewoon belang is. Zijn onderzoek over de betekenis van het woord 'mysterium' is een toe passing van de beginselen, welke Dr Anton Reichling in zijn studie over het woord als grondslag van taal en taalgebruik heeft ontdekt. Wij hopen,
| |
| |
dat de schrijver zijn studie aan de internationale vaktijdschriften ter bespreking heeft gezonden, opdat de philologie eindelijk deze weg als de hare zal beschouwen.
Voor Casel heeft 'Mysterium' een concrete, cultische betekenis, voor Prümm heeft het enkel betrekking op de leer, zodat hij het vertaalt met het Duitse woord 'Geheimnis'. In zijn inleiding geeft ons de schrijver de methodologie van zijn onderzoek; hier vindt men de beginselen van Reichling. Daarna schetst hij de betekenis-ontwikkeling van 'Mysterion' tot de tijd van Cyrillus van Jerusalem om dan het gebruik van 'Mysterion' in de catechesen van Cyrillus te laten zien. Het woord mysterium duidt altijd een goddelijke inhoud aan, die met in wijdelingen in contact treedt door middel van een uiterlijke vorm, welke die inhoud tegelijk meedeelt en verbergt. Het wordt bij Cyrillus én generaliserend én typerend gebruikt; mysteriën zijn daarom de geloofswaarheden van de H. Schrift en symbolum binnen het systeem van geloofsverkondiging, de dood van Christus binnen het systeem der heilsgebeurtenissen, de Eucharistie binnen het systeem der heilsriten
Een goede philologie van het woord 'mysterium' is voor de liturgist onontbeerlijk. Wij denken hier b.v. aan de viering van de mysteries van het kerkelijk jaar. De verklaring van Odo Casel is duister maar wees toch op de bijzondere realiteit van deze mysteriën-viering, welke helaas in de moderne tijd al te zeer 'verdund' is. Wanneer de theologie het kerkelijk jaar wetenschappelijk gaat bestuderen, zal zij Dr Fruytier dankbaar zijn voor zijn philologisch onderzoek van het woord 'mysterium'.
H. Schmidt
Eduard EICHMANN - Klaus MöRSDORF. Lehrbuch des Kirchenrechts auf Grund des Codex Iuris Canonici, III Band, Prozessund Strafrecht. Völlig veränderte, sechste Auflage. Paderborn, 1950, Ferdinand Schöningh, 503 pp., 18 D.M.
De kwaliteiten van dit handboek gaven we reeds in een aankondiging van de eerder verschenen delen aan. Prof. Mörsdorf heeft met name dit derde deel belangrijk verbeterd, vooral wat de klare systematiek en omlijning der grondbegrippen, waaruit die systematiek is opgebouwd, aangaat. We mogen er hier misschien nogmaals op wijzen, dat het werk ons meer dan enig ander geschikt lijkt voor beoefenaars van het burgerlijk recht, die een degelijke kennismaking met het kerkelijk recht wensen. Vooreerst zijn de vaktermen met een waarlijk ijzeren consequentie verduitst, zodat van de schrikaanjagende latinitas zo goed als niets meer overbleef, en vervolgens zijn de analogieën met het burgerlijk recht met kennis van zaken uitgewerkt. Deze aanprijzing voor civilisten is geenszins bedoeld als een afwijzing voor canonisten, integendeel! Het werk levert talloze inzichten, die een verrijking voor de bestaande literatuur betekenen, maar daarop kunnen de vaktijdschriften beter hun aandacht vestigen.
Mr. P. Huizing
| |
Wijsbegeerte
Dr Bernard DELFGAAUW, Wat is Existentialisme? Tweede, volledig omgewerkte druk. (Uit Leven en Wetenschap, no. 14). N.V. Noord-Hollandse Uitgevers Mij., Amsterdam, 1950, 102 pp., f 3,75.
Het weergeven van de kerngedachte of de leidende motieven bij een philosoof of in een philosophische richting is niet gemakkelijk. Dit te doen op een meer populaire, voor bredere kringen bevattelijke wijze, is nog moeilijker. Het vereist een volkomen beheersing van de stof. Dr Delfgaauw heeft dit aangedurfd voor vijf auteurs uit de Existentie-philosophie. De 2e druk is grotendeels een nieuw werkje geworden. Het hoofdstuk over Kierkegaard is als inleiding bedoeld, de beschouwingen over Marcel, Heidegger en Jaspers zijn opnieuw geschreven. Alleen Sartre heeft nog geen nieuw kleed. Wij missen, wat de titel van het boek ons suggereert, een thematische cohaerentie der hoofdstukken, en wij vragen ons af of de auteur zelf niet spoedig ontevreden
| |
| |
zal zijn, ook over zijn herschreven hoofdstukjes. Geen twijfel bestaat er bij ons over zijn moed om in dat geval opnieuw de pen ter hand te nemen.
H. Geurtsen
L'Activité philosophique en France et aux Etats-Unis. Etudes publiées sous la direction de Marvin FARBER. T. 1: La philosophie américaine; T. 2. La philosophie française. - Presses Universitaires de France, Parijs, 1951, 488-410 pp.
Elk dezer twee bundels bevat negentien essais over even zoveel aspecten van het wijsgerig denken in Amerika en in Frankrijk. De medewerkers zijn vooraanstaande philosofen van beide landen, specialisten op het gebied, dat ze behandelen. Voor Amerika noemen we Q. Boas (Histoire de la philosophie), M. Farber (La philosophie descriptive et la nature de l'existence humaine), S. Hook (La place de John Dewey dans la pensée moderne), H.Q. Townsend (L' idéalisme en Amerique), V.J. Bourke (La morale thomiste et la question de la possession matérielle), V.J. MacGill (La tendence dominante des doctrines sociales en Amérique). In de Franse bundel treffen we de namen aan van Jean Wahl (La situation présente de la philosophie française), R. Le Senne (De la 'Philosophie de l'Esprit'), L. Lavelle (Les trois moments de la métaphysique). Verder werkten nog aan dit deel mee. Em. Bréhier, André Lalande, en andere zeer bekende Franse philosofen. Henry Duméry schreef een zeer lezenwaardige bijdrage over 'La philosophie catholique en France'.
De algemene indruk is, dat in Amerika de ontwikkeling van het philosophisch denken zeer sterk wordt beinvloed door in de laatste decennia uit Europa geïmmigreerde wijsgeren. De bijdragen van de geboren Amerikanen vertonen een overigens algemene angelsaksische strekking naar het experimentele en het concrete, die de ontplooiing belemmert van het eigenlijk philosophisch en metaphysisch denken. Een zeker positivisme, dat zich verlustigt in practische beschouwingen over opvoeding, over sociale verstandhouding, een ethiek afgestemd op het aangename leven, ook wel een grote theoretische belangstelling voor de positieve wetenschap wijzen allen enigszins in dezelfde richting. In Frankrijk daarentegen moet het positivisme het afleggen tegen een kenschetsend Frans spiritualisme, dat steeds teruggaat tot het Cartesiaans Cogito. Het philosophisch denken in Frankrijk toont zich veel rijker, veel menselijker in de diepe, geestelijke zin van dit woord. Ook de katholieke philosophie, in dit boek door H. Duméry voorgesteld, biedt hier vanzelfsprekend een veel grotere verscheidenheid. Wij volstaan met hier te noemen invloedrijke denkers als Maritain, Gilson, Gabriel Marcel, Blondel, Emmanuel Mounier.
Deze twee boekdelen zijn voor ieder, die zich voor het hedendaags philosophisch denken interesseert, onmisbaar. De verstandige lezer zal onmiddellijk inzien, dat het hoofdstuk over de 'Philosophie de l'enseignement' van H. Wallon eerder een pamflet is van een uiterst linkse aanhanger van de 'Ecole unique'. Dit blijkt reeds uit de schreeuwende eenzijdigheid van de bibliographie van dit artikel. Het heeft met een ware philosophie van de opvoeding niets te maken en ontsiert het boekdeel, waarin het werd opgenomen.
F. De Raedemaeker
N. WESTENDORP BOERMA: Leo Sjestow, Rede en Geloof, Kroonder, Bussum 1950, 132 pp., f 3,90.
R.F. BEERLING. Uren met Sjestow, Hollandia, Baarn, z.j. 198 pp., f 4,90.
Leo Sjestow, de joods-russische schrijver, die in 1938 te Parijs overleed, is in Nederland als een der existentiephilosopen te weinig bekend.
Twee bloemlezingen vullen op nuttige wijze dit tekort aan en leren ons deze 'philosophische anarchist' (Beerling, p. 7), deze profeet, die in de wereld der wijsgeren is opgenomen, juist omdat hij hen immer bestreed, goed kennen. De bloemlezing van Beerling heeft het voordeel van een voortreffelijke inleiding, terwijl Westendorp Boerma in de keuze der fragmenten meer overzichtelijk te werk gaat (bij Beerling missen wij zelfs een inhoudsopgave) en o.a. enige opstellen in hun geheel opneemt.
J. Nota
| |
| |
| |
Psychologie en paedagogie
MARGADANT, S.V., De wetenschappelijke grondslagen der graphologie. Nederlandse U.M., Leiden, 1949, 124 pp., geb. f 3,90.
De graphologie is een van de psychologische domeinen, waaromtrent nog veel vooroordelen en misvattingen bestaan en die bovendien door beunhazerij in discrediet worden gebracht.
Wij kunnen hier een onderscheid maken tussen de principiële theoretische kwestie en de practijk. Principieel gezien staat het vast, dat het schrift van de mens niet alleen een strict persoonlijke trek vertoont, maar dat het ook een uitdrukking is van het persoonlijk eigene. Dit laatste geldt voor bijna alle onwillekeurige bewegingen. Hoe minder deze bewegingen bewust gericht worden, des te sterker zullen ze datgene tot uiting brengen, wat niet door het verstand gecontroleerd wordt. Hoe groter de schrijfvaardigheid is, des te minder bewuste aandacht schenkt men aan de details en voor de getrainde schrijver verloopt het overgrote deel der bewegingen, die hij bij het schrijven maakt, onbewust.
Datgene wat in deze bewegingen tot uitdrukking komt, zijn bepaalde levenshoudingen, gemoedstoestanden of gevoelsinstellingen, kortom het karakter en dit geschiedt zonder dat hij zich dit bewust is.
In elk onzer bewegingen komt ons karakter, zoals dit op dat moment is, tot uiting. Wat nu in elke beweging tot uiting komt, is kenmerkend voor de algemene wijze, waarop die persoon zijn bewegingen, dus ook de schrijfbewegingen, uitvoert.
Dit is het fundamentele postulaat van de wetenschapelijke graphologie, die zich bezighoudt met het handschrift d.w.z. 't blijvende spoor van 'n zeer groot aantal bewegingen die door de schrijver werden uitgevoerd. Kent men de uitdrukkingswaarde van een bepaalde beweging, dan kent men ook de uitdrukkingswaarde van het spoor dier beweging, dat het handschrift ons toont.
Aangaande de practisch zijde van de graphologie zegt Margadant: 'De niet-grapholoog verkeert als regel nog volkomen in het onzekere omtrent het antwoord op de vraag, of hij bij de graphologie te doen heeft met een wetenschap, die iedereen kan leren, dan wel of ze op een soort helderziendheid berust, of uitsluitend op ervaring en dus met handlijnkunde of astrologie op één lijn gesteld moet worden, dan wel of het louter humbug is, waarvan men zich dus liefst maar geheel afzijdig moet houden'.
Het boekje van Margadant heeft nu tot doel de wetenschappelijke waarde der graphologie te rehabiliteren in de ogen van de niet-graphologen, die tot een van bovengenoemde categorieën behoren. Hierin slaagt de schrijver voor zover de beknoptheid van zijn betoog hem niet belemmert zijn uiteenzettingen dieper te funderen. De lezer zal het wetenschappelijk stelsel, waarop volgens dit werkje de graphologie steunt, zeer aannemelijk achten, maar wanneer hij een dieper antwoord zoekt op de vraag 'waarom', dan zoekt hij hier meestal tevergeefs.
Ten aanzien van de verklaring van Margadant, dat denken en voelen elkaar uitsluiten, moeten wij opmerken, dat deze opvatting in deze rigoreuze vorm in tegenstelling staat tot de algemeen aanvaarde gegevens van de psychologie en vooral van het existentialisme.
A. Schr.
SIMON, F.W.W., Wat weet ik van graphologie? - Nederlandse Keurboekerij, Amsterdam, 1950, 64 pp., geb. f 2,25.
Een goed boekje voor wie enigszins op de hoogte wil zijn van de aard van deze wetenschap, doch zich niet verder daarmee wenst bezig te houden.
Een verdienste van dit werje is, dat het aangeeft, dat verschillende graphologische postulaten steunen op een van de hoofdrichtingen der hedendaagse dieptepsychologie nl. de Analytische Psychologie van Jung.
De hoofdkenmerken der graphologie en hun betekenis voor het karakter worden systematisch, maar beknopt, besproken. Tevens worden veel voorkomende misvattingen rechtgezet. Ook het toepassingsterrein wordt goed aangegeven: achtereenvolgens wordt de (mogelijke) rol van de graphologie in het zakenleven, bij de justitie en t.a.v. huwelijks- en opvoedingsproblemen besproken.
Resumerend kan men zeggen, dat hier een indruk wordt gegeven van
| |
| |
wat de graphologie is, wil en kan, wat men van haar mag verwachten en welke mogelijkheden zij biedt.
A. Schr.
Jus van NEERLANDE, Een duidelijk woord over aardstralen. Bestaan, wezen, gevaar, afweer, verband met kosmische stralen, roedeloperij. spiritisme, astrologie, wetenschap-dilettantisme, bedrog, waarschuwing. - Nederlandse U.M. Leiden, 20 pp. f 0,50.
Vooraf zij opgemerkt, dat de titel veel te wijds is voor dit uiterst beknopte betoog en dat hij bovendien in zoverre onjuist is, dat het woord over aardstralen geenszins duidelijk is.
Aangaande de inhoud dient er onderscheid gemaakt te worden tussen het fulmineren tegen de term 'aardstralen' en de schadelijke invloed der door deze term bedoelde realiteit enerzijds en het fulmineren tegen de parapsychologie anderzijds. Wat dit laatst betreft, geeft de schrijver blijk van al te grote vooroordelen, zo niet onkunde, zodat wij zijn woorden niet ernstig kunnen nemen.
Bij het eerste kan men wellicht bijval verlenen aan het voorstel om de benaming 'aardstralen' uit de wetenschap te weren. Doch 'what is in s a name?' Het is de feitelijkheid waar het op aankomt. (De termen 'psychose' en 'neurose' zouden immers ook van plaats moeten verwisselen, doch niemand stoort zich aan de historisch gegroeide betekenis en men houdt slechts rekening met de realiteit, die door deze termen bedoeld wordt).
Als echt resultaat van dit betoog kunnen wij de waarschuwing tegen het aanschaffen van 'afweerapparaten tegen aardstralen' beschouwen.
A. Schr.
Ethel DUKES en Margaret HAY, Kinderen van vandaag en morgen, (Children of Today and Tomorrow) vert. C. Hilsum - Beucken. - H.L. Smit, Hengelo, 1950, 215 pp., f 6,90.
Een goed boek, dat psychische stoornissen bij kinderen op een niet te populaire en ook niet te wetenschappelijk-doctrinaire wijze behandelt. Het legt meer dan de meeste psychologische werken de nadruk op de erfelijke lichamelijke en psychische constitutie, die aan ieder kind zijn eigen type en temperament geeft, en die dient te worden gekend en gerespecteerd om conflicten te vermijden. Aan de hand van duidelijke voorbeelden uit de practijk worden de richtlijnen voor een psychisch gezonde opvoeding en vooral voor herstel van gemaakte fouten aangegeven. Dit herstel is zeer vaak mogelijk door de z.g. speltherapie (deze term is meer gebruikelijk dan speeltherapie, zoals in de vertaling staat), waarin een kind zich kan ontdoen van de last der volwassenen en zichzelf kan worden. Het feit, dat de psychische moei-lijkheden der volwassenen in hoofdzaak teruggaan op ervaringen uit de kinderjaren, geeft aan dit thema een ongemeen groot belang.
De auteurs vertolken een juist inzicht, wanneer zij zeggen, dat kinderpsychologie een aanvulling moet zijn voor en niet een vervanging van godsdienst. Volgens haar opinie kan dat bewuste of onbewuste fundamentele gevoel van zekerheid, dat zo noodzakelijk is in de jeugdjaren en waarover iedere psycholoog en iedere richting het eens is, het best worden gegeven door ouders, die de overtuiging hebben, dat het leven een bedoeling heeft en de uitdrukking is van een scheppende geest. Een dergelijke fundamentele houding geeft aan dit boek een nog grotere waarde dan het door de deskundigheid der schrijfsters reeds bezit.
A. Schr.
FREEMAN, G. Kinderen zeggen zo weinig. (Children never tell). Vert, door Chris Hilsum-Beuckens. - H.L. Smit & Zn. Hengelo, 1950, 192 pp., geb. f 7,90.
Zeer vele onders maken de fout, dat zij bij het kind de maatstaven aanleggen van een volwassen mens in het klein en daarbij veronderstellen zij, dat het kind over eenzelfde logica en onderscheidingsvermogen zou beschikken als zij zelf.
Het kind, tot zes à acht jaar, leeft echter nog steeds in een wonderlijke wereld, waarin het gedroomde, gefantaseerde of gissend veronderstelde minstens even reëel kan zijn als de werkelijkheid rondom. Het kind heeft zijn eigen wereld en daarom kunnen zijn gedachten, gevoelens en daden
| |
| |
slechts begrepen worden door die wereld te begrijpen. Het is de grote verdienste van Gwendolen Freeman, dat zij, zich terugdenkend in haar eigen jeugd, ons in de vorm van een verhaal vertelt, hoe zij alles ervoer en hoe zij op al die fantastische realiteiten reageerde.
Aan deze retrospectieve methode kleven natuurlijk tekorten, maar toch biedt de schrijfster degelijker lectuur dan men bij het eerste contact zou denken. Ofschoon zij niet strict wetenschappelijk te werk gaat, presenteert zij toch wetenschappelijk verantwoord materiaal. Zij verdeelt de stof in twee grote categorieën: Ik en Andere kinderen. Onder deze twee koppen plaatst zij dan systematisch verschillende onderwerpen. De schrijftrant is boeiend en in elk geval bereikt ze haar doel nl. dat de instelling van de lezer tegenover het kind verandert en dat hij zich een denkwijze eigen maakt, die hem tot nog toe onvoldoende was geleerd. Mogen de kinderen van de lezers het daardoor iets makkelijker hebben dan hun ouders het hadden in hun jeugd.
A. Schr.
C.J.P. KARS en G.J. van KOPPENHAGEN, 'Visuele Historie'. - Uitg. G.B. van Goor Zonen, Den Haag, Djakarta, 1950, 56 pp., f 7,90.
Naar een idee van Dr Ir R. Houwink (scheikundig ingenieur) is deze visuele historie wat 't historisch overzicht betreft, samengesteld door C.J.P. Kars, leraar aan het Eerste Vrijzinnig Christelijk Lyceum en wát de uitbeelding aangaat door G.J. van Koppenhagen, leraar aan de Academie van Beeldende Kunsten. Deze heren zijn van mening, dat 'het geschiedkundig onderwijs' voor ons ouderen onmachtig is geweest het verband duidelijk naar voren te brengen'. Zij koesteren de verwachting, dat velen eerst dan een chronologisch verband in de historische gebeurtenissen zullen ontwaren, wanneer hun dit visueel en op vergelijkende schaal wordt voorgelegd. Volgens de begeleidende achterflap zijn die velen niet alleen te vinden in de schoolklassen. Ook de theoloog, de jurist, de ingenieur, de botanicus, de ontwikkelde leek, de dagelijkse courantenlezer en zelfs de tourist (indien hij zich de weelde kan veroorloven dit folioformaat in zijn bagage mee te slepen) is met dit werk ten zeerste gebaat: 'hij zal het verleden intensiever kunnen beleven!'
Eerlijk gezegd: 'Mir fehlt der Glaube' aan deze visuele voorspiegelingen. Een goed leraar, een goed handboek, wel of niet geïllustreerd, desnoods nog een historische atlas en een platen-atlas of synchronistische tabellen zijn ruim voldoende voor al de bovengenoemde categoriën om het verband der gebeurtenissen te achterhalen. We kunnen de uitgever en bewerkers slechts beklagen, dat zij het in hun jeugd zo slecht getroffen hebben. Ofschoon de tafels keurig uitgevoerd zijn, lijken ze mij voor onwetenden in dit vak moeilijk te ontcijferen. Mij persoonlijk zou de kaart over 1500-1946 duizelig gemaakt hebben, indien ik ze niet tijdig op zij had gelegd. Het blijft nochtans mogelijk, dat de visuelen hier iets van hun gading vinden. Laat hen dan gerust de proef nemen met deze oorspronkelijke uitgave.
K.J.D.
Roger COUSINET, L'enseignement de l'histoire et l'éducation nouvelle (Coll. de l'Ecole nouvelle française). - Les presses d'Ile de France, Parijs; Editions Uni- versitaires, Brussel, 1950, 160 pp., Fr. Fr. 240, Belg. Fr. 46.
De auteur verzet zich tegen de methode van geschiedenis-onderricht en tegen het feit, dat men vooral de politieke geschiedenis aanleert. Hij wil een beroep doen op de 'historische behoeften' van het kind, de leerling, en hem 'geschiedkundig werk' laten doen in plaats van hem onderwijs te geven. De leraar moet verzamelingen platen, photo's, tekeningen aanleggen en dan de kinderen per groep het beschikbaar materiaal chronologisch laten ordenen. Kleine kinderen late men de geschiedenis van de kleding of van de woning reconstrueren; later komen de geschiedenis van de landbouw, de nijverheid en de handel aan de beurt: hiertoe zal men niet enkel meer het klasmateriaal gebruiken, maar ook de landbouwers, vaklui en handelaars gaan ondervragen; vooroudere leerlingen komt dan de geschiedenis van de rechtspraak, het bestuur en tenslotte van de internatio- | |
| |
nale betrekkingen. Aldus leert de leerling werkelijk omdat hij iets 'doet' en hij leert niet enkel nationale en politieke geschiedenis, maar algemene en kulturele geschiedenis.
M. Dierickx
| |
Letterkunde
Gerard KNUVELDER. Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. IIIe deel. Van 1778 tot 1875. - Malmberg, 's Hertogenbosch, 1950, 460 pp., f 15 en f 17,50.
Knuvelders Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde groeit onder zijn hand uit tot een omvangrijk werk dat in zijn geheel vier statige boekdelen zal omvatten. Het is een werk van veel studie en grote accuratesse. Dit derde deel beschrijft de litteraire geschiedenis van Nederland van de honderd jaren, die de vernieuwing van '80 voorafgingen. De auteur opent dit deel met een zeer uitvoerige letterkundige en philosophische studie over de romantiek. Met recht legt hij de nadruk op de Duitse romantiek als de rijkste, diepste en vruchtbaarste uiting van deze in de verschillende landen sterk nationaal genuanceerde en gekleurde verschijning. Zijn karakteristieken van de voornaamste figuren die deze honderd jaren beheersen, Wolff-Deken, Bilderdrjk, Da Costa, Potgieter, Huet, Multatuli, Pierson, Alberdingk Thijm, zijn uitstekend. De persoonlijke zienswijze van de auteur openbaart zich het sterkst in de karakterisering van bv. Kneppelhout, die hij zeer hoog stelt, in het op de voorgrond plaatsen van de weinig bekende H.J. Polak, in zijn bijna afwijzen van Potgieter en zijn grote verering van Huet. Met zijn kritiek op Potgieter zal niet ieder vakkundige volledig instemmen. Hoe het zij Knuvelder heeft een zeer verdienstelijk werk geschreven, waarvan het bijna jammer is dat 't een 'Handboek' is, waarmee ik bedoel dat de sterk schoolse indeling menig liefhebber van de lectuur zal weerhouden. Voor leer- en studiedoeleinden van hogere inrichtingen is het voortreffelijk geschikt.
J.v.H.
Em. Van HEMELDONCK, Der Kleine Kaiser. Vert, van H.H. Reykers. - Verlag Der Löwe, Keulen; Lannoo, Tielt, 1950, 563 pp., geb. Fr. 176.
Wordt 't oorspronkelijke werk van onze auteurs, uit hoofde van de taal, weinig gelezen in het buitenland, toch komt er vooral dank zij het werk van elkele competente en actieve vertalers in Duitsland een groeiende belangstelling voor de Vlaamse roman. Men is er zelfs goed op weg om de eenzijdige regionalistische 'Gemütlichkeit' waardoor hij er beroemd en gestereotypeerd werd, te doorbreken en aan het realisme of de steedse verfijning eveneens burgerrecht de verlenen. Dit boek draagt er het zijne toe bij om ook de Kempen en zijn beste schrijvers buiten onze grenzen beter bekend te maken.
De vertaler schrijft zuiver en correct. Hij heeft zich zelfs, ook buiten de woordkeuze of de zinsbouw, menige vrijheid veroorloofd. Verschillende beschrijvingen werden ingekort. Een geheel hoofdstuk dat al te veel typisch Vlaamse toestanden weerspiegelt om ten volle door een buitenlander begrepen te worden, werd achterwege gelaten. Als ervaren literair-criticus echter wist de vertaler die vrijheden ten goede te richten; nergens tasten zij de dramatische structuur aan en zijn taal blijft in haar soberheid steeds de atmosfeer van het verhaal getrouw.
De fijne typografische verzorging maakte er een keurige en smaakvolle uitgave van.
K. Heireman
| |
Kunst en cultuurleven
P. CONSTANTINUS O.F.M. Cap., Liturgie en kerkelijke kunst, met een voorwoord van Prof. Ir M.J. Granpré Molière. Hoogleraar te Delft, - H. Nelissen, Bilthoven, 't Groeit, Antwerpen, 1950, 2de druk 391 pp., 103 illustraties f 12,50 en Fr. 189.
Bijna twaalf jaren geleden, (in 1939), gaf P. Constantinus een boek uit, dat hij noemde: 'Liturgie en
| |
| |
Kerkbouw'. De schrijver was toen al jaren verbonden aan het Serafijnse Seminarie te Langeweg, en aan de Leergangen te Tilburg, waar hij liturgie en kerkelijke kunstgeschiedenis doceerde. Hij was dus wel volledig in het vak ingewerkt, wat duidelijk bleek uit het uitvoerig en zeer goed gedocumenteerd werk.
Nu is dit boek opnieuw uitgekomen onder de naam 'Liturgie en kerkelijke kunst'. Deze nieuwe naam kon met goed recht aan dit boek gegeven worden, omdat ook de inhoud van het werk voor een aanmerkelijk deel vernieuwd werd. De stof is op verschillende plaatsen belangrijk uitgebreid en bijgewerkt en het boek zelf is ook in een ander formaat bij een nieuwe uitgeverij verschenen. Zo zijn bijv. nu de illustraties in de tekst opgenomen en niet meer, gelijk in de vroegere uitgave, er achter aan toegevoegd. Dit is ongetwijfeld aangenamer bij het gebruik.
Allen die belangstelling hebben voor de kerkelijke kunst, of door hun beroep daarmee in contact komen, vinden hier een voortreffelijk hulpmiddel om de noodzakelijke kennis op te doen: practische gegevens, aesthetische en historische beschouwingen worden in ruime mate aangeboden. Men kan soms bij de aesthetische beschouwingen van opvatting verschillen, en de historische overzichten laten ook wel eens een andere interpretatie toe, maar P. Constantinus weet doorgaans zijn mening op overtuigende wijze voor te dragen, zodat deze onze volle aandacht vraagt en verdient.
De schrijver heeft een goed gebruik gemaakt van de opmerkingen die gemaakt werden bij de vroegere uitgave. In dit boek antwoordt hij zijn critici door ofwel aan hun wensen en verlangens te voldoen, of door zijn vroeger geuite, en aangevallen mening met meer nadruk te verdedigen.
Toch zijn er ook nu nog enige wensen: Zo had ik b.v. de schrijver gaarne soms zelf meer gehoord, en niet zo vaak een beroep zien doen op andere schrijvers. Het werk is overvloedig geïllustreerd, maar de reproducties mochten dikwijls scherper zijn geweest. Niettegenstaande deze desiderata blijft het een uiterst nuttig en belangrijk werk, dat men gaarne en met vrucht zal gebruiken.
C. de Groot
Prof. Dr F.W.S. van THIENEN, Algemene kunstgeschiedenis. De kunst der mensheid van de oudste tijden tot heden, Dl 4. - De Sikkel, Antwerpen, De Haan, Utrecht, 1949, X - 400 pp., talrijke illustraties, Fr. 300.
De oorspronkelijke opzet voor de uitgave van deze groots opgevatte Algemene Kunstgeschiedenis moest gewijzigd worden: het IVe deel behandelt de kunst van de Noordelijke landen van 1400-1800, terwijl het voorgaande deel slechts de periode 1400-1600, voor de Zuidelijke landen kon bevatten. Het vervolg op deel III zal dus slechts in deel V verschijnen, samen met de Hedendaagse Kunst. In dit IVe deel werd overgegaan tot de nieuwe spelling om de zeer practische reden van ruimtebesparing.
Hoewel als geheel steeds even bruikbaar en overzichtelijk, treft toch de onevenwichtigheid in de behandeling der verschillende nationale kunsten: aan Engeland werd de meest uitgebreide en nauwkeurige studie gewijd. Dit onderdeel vormt op zichzelf 'n uitstekende Engelse Kunstgeschiedenis, waaraan de behoefte in ons taalgebied, vooral sinds de tweede wereldoorlog zich terdege liet gevoelen. Inderdaad: de insulaire kunst werd in ons land tot nog toe eerder stiefmoederlijk behandeld, om niet te zeggen verwaarloosd. Maar dat haar dan ook met opzet in dit boek een grote plaats werd gegund, neemt niet weg, dat zulks een storende disproportie veroorzaakt in een Kunstgeschiedenis, die 'algemeen' wil zijn, en daartoe juist de verhoudingen tussen de verschillende kunstperioden engebieden en hun respectievelijk belang in het oog dient te houden. (Dezelfde disproportie treft b.v. in de uitvoerige behandeling van de XV-eeuwse Noordnederlandse plastiek, tegenover de werkelijk al te haastige samenvatting van de nochtans veel rijkere Zuidnederlandse).
Het hoge peil van de twee eerste delen dezer publicatie, die 'n verdiende algemene lof oogstten, doch dat reeds in deel III niet kon worden gehandhaafd, vinden wij ook in dit deel niet terug. De bijdragen vertonen een zeer ongelijke waarde, zodat van de lezer wordt verondersteld dat hij reeds over een degelijke vorming en
| |
| |
voldoende critische geest beschikt, om ze met vrucht te lezen. Nu eens houden ze rekening met de laatste stand van het onderzoek, dan weer betrekken zij in hun uiteenzettingen een reeks verouderde en reeds verlaten hypothesen. Wij weten, dat de schuld van deze ongelijkheid niet de leiders van de publicatie treft, maar de door de tijdsomstandigheden meer dan eens in gebreke blijvende medewerkers, zodat dit boek onder de wisselvalligheden van onze tijd meer heeft geleden, dan menselijkerwijze kon worden voorkomen zonder de publicatie er van tot in het oneindige te verschuiven.
A. Deblaere
Dr M. RUTTEN, Gaston-Jos. Wallaert. - Heideland, Hasselt, 1949, 88 pp., 61 reproducties, gewone uitg. geb. Fr. 250, uitg. met 1 ets Fr. 750, uitg. met 2 etsen Fr.
1.500.
Een mooie monographie, gewijd aan de Vlaamse schilder G.J. Wallaert. In zijn vlotte en boeiende stijl stelt Dr M. Rutten ons de groei voor van de kunstenaar: zijn jeugd en roeping, zijn volhardende stage vorming, zijn soms zware strijd voor kunstenaarschap, en zijn groeiend meesterschap, waarop de lange Italiaanse reis een zo gunstige invloed had. Hoewel veelzijdig, schijnt Wallaert ons toe zijn hoogste kunnen te hebben bereikt, niet zozeer in zijn Limburgse landschappen van een praegnante suggestieve kracht, maar in enkele zijner etsen, waarin hij met beheerste concentratie en bewuste zelfbeperking - 't teken van de grote kunstenaar - naar de essentiële lijn streeft.
Heideland zorgde voor een prima uitgave, met talrijke en verzorgde illustraties.
A. Deblaere
Frans VANDER VEKEN, De nieuwe kunst- en toeristische gids voor Brugge, met plan, 6 platen en pentekeningen, 48 pp., Fr. 20.-.
De nieuwe kunstgids voor Antwerpen, met plan, platen en pentekeningen, 8 pp., Fr. 18.
Reeks gravuren met koppen van beroemde schrijvers, dichters enz. uit alle landen en van alle tijden, per stuk Fr. 1,75.
Buiten een korte inventaris der bezienswaardigheden, bevatten deze kleine gidsen een elementair plan, alsook enkele pentekeningen die vaak van talent getuigen. De 'gids' zelf vraagt bepaald wat meer verzorging.
In sommige van zijn 'beroemde koppen' weet de artist een karakter met enkele vlotte, rake trekken vast te leggen (b.v. Jef Denyn). Van de meeste grootheden uit het verleden echter schenkt hij ons geen zielsportretten: hij schijnt veelal nog niet tot hun karakter en persoonlijkheid te zijn doorgedrongen.
A. Deblaere
Crane BRINTON, Ideas and Men. The Story of Western Thought. - Prentice Hall, inc., New-York, 1950, IX-587 pp.
Deze Amerikaanse auteur geeft een overzicht van de ontwikkeling der Westeuropese cultuur van af de oude Grieken tot op onze dagen. De philosophie en de religie, de wetenschap en de letterkunde volgt hij op hun tocht door 25 eeuwen geschiedenis. Zo onderzoekt hij b.v. de constituerende elementen van de klassieke beschaving, de christelijke leer, de leidende ideeën en de sociale structuur in de Middeleeuwen; hij gaat na in hoever het protestantisme, het humanisme en de wetenschappen de Aufklärung hebben bewerkt en weidt in den brede uit over onze hedendaagse cultuur.
Als een echte Amerikaan is hij uitgesproken democratisch ingesteld. Zelf geeft hij als hoofdgedachte van zijn boek aan: sinds 25 eeuwen hebben de Westerse denkers een hoog intellectueel en moreel peil bereikt; de laatste driehonderd jaar is door de doctrines van democratie en vooruitgang, de idee verspreid dat alle mensen gelukkig kunnen zijn; de twee laatste wereldoorlogen hebben die idee echter ondermijnd, zodat men nu ziet dat men die idealen overschat heeft (pp. 25-26).
Brinton vertelt tal van lezenswaardige zaken. Soms weet hij zelfs een periode of een persoonlijkheid treffend te typeren. Het genot van een- Westeuropese katholieke lezer wordt echter herhaaldelijk bedorven. Ten eerste, de auteur stelt zich op het niveau van de 'average man' 'the ordinary American', en dat niveau blijkt niet bijster hoog te liggen: af
| |
| |
en toe heeft men zelfs bepaald de indruk dat de schrijver zich richt tot leerlingen van het middelbaar onderwijs. Vervolgens beschrijft hij het christendom 'from the outside, from a position that denies the existence of the supernatural, though not, of course, the reality of human aspirations toward the supernatural' (p. 135). Zo kan hij dan schrijven dat uit de Evangeliën de godheid van Christus niet kan bewezen worden, dat 'the historical Jesus was what the Germans call a Schwärmer, a religious enthousiast, a gentle but determined soul....' (p. 139) dat Paulus aan het christendom een andere wending gaf, dat de Katholieke Kerk de drie, vier eerste eeuwen geen enig opperhoofd had, enz.
M. Dierickx
P.T.A. SWILLENS: Johannes Vermeer. Painter of Delft. 1632-1675. - Uitg. Spectrum, Utrecht-Brussel, 1950, with 80 plates. 221 pp.
De belangstelling voor het werk van Johannes Vermeer is om allerlei redenen, waaraan sensatie niet altijd vreemd was, in de laatste jaren belangrijk toegenomen. De verstilde, bijna koele schoonheid van de Delftse kunstenaar moet een kunstgevoelig mens boeien, omdat hij hier een klankvol antwoord krijgt, ook op zeer hooggestelde eisen.
Tegelijk met de bewondering voor het werk van Vermeer, groeit ook het verlangen om meer te weten te komen van het stille weinig opvallende leven van deze schilder, en van de achtergrond zijner zeldzame werken. Het prachtige boek van P.T.A. Swillens geeft antwoord op alle vragen, die 'n bewonderaar van Vermeer zich stelt. De schrijver heeft een groot deel van zijn leven besteed aan een diepgaand onderzoek naar leven en werken van de Delftse Vermeer, en zo heeft hij na meer dan twintig jaren studie ons een uitmuntend boek kunnen aanbieden, waarin Swillens ons verrast door zijn scherpzinnige combinaties, knappe inventies en grote belezenheid. De schrijver zegt inderdaad alles, wat er momenteel te zeggen valt over deze grote meester uit de nabloei-periode van de 17de eeuw. Daarom is dit boek wellicht voor vele jaren, het laatste woord over Vermeer.
't Is verheugend dat wij het onderzoek van onze grote meesters niet meer voornamelijk overlaten aan de buitenlanders, in casu, de Duitsers vooral. Het vruchtbaar werk van Hofstede de Groot en Bredius wordt door dit werk op uitstekende wijze in onze tijd voortgezet.
De uitgave van dit boek is door Het Spectrum schoon verzorgd. Zij kan de vergelijking met beroemde Engelse en Duitse werken gemakkelijk doorstaan. 't Is trouwens wel de bedoeling, dat het ook in het buitenland op de boekenmarkt komt, want het boek is in het Engels geschreven, zodat daardoor het afzetgebied aanmerkelijk wordt uitgebreid. Het platenmateriaal is, ook als documentatiemateriaal, uitstekend verzorgd. Niet alleen krijgen wij een goed overzicht over het werk van Vermeer; afbeeldingen van schilderijen van andere meesters en voorstellingen van objecten, die voor goed begrip van Vermeer nodig zijn, werden eveneens op kwistige wijze aan dit boek toegevoegd.
Met zo'n werk zal Het Spectrum ook in het buitenland een voorname indruk maken!
C. de Groot
| |
Geschiedenis
DANIEL-ROPS, L'Eglise des apôtres et des martyrs (Les grandes études historiques) 164e uitg. - Fayard, Parijs, 1950, 727 pp., Fr. Fr. 700.
De Franse bekeerling Henri Petiot, bekend onder de naam Daniel-Rops, had reeds als romancier, essayist en literair criticus naam gemaakt, toen hij zich resoluut tot de godsdienstgeschiedenis wendde. Zijn 'Le peuple de la bible' (1943) - in Nederlandse vertaling 'Het uitverkoren volk' - kende reeds zijn 345e uitgave, en zijn 'Jesus en son temps' (1946) bracht het zelfs tot 388 duizend exemplaren. 'L'Eglise des apôtres et des martyrs' is bedoeld als het eerste deel van een zesdelige kerkgeschiedenis. Het bestrijkt de periode van de stichting der Kerk tot omstreeks 400, de
| |
| |
vooravond van de val van Rome. Het merkwaardige van de schrijver is wel, dat hij als gelovig christen tot de religieuze kern van het historisch gebeuren, tot de ware betekenis van het martelaarschap, tot de diepe zin van de ketterijen doordringt. Hier is een kunstenaar aan het woord, tevens grondig onderlegd in de geschiedenis en diep-godsdienstig ingesteld. Figuren als een Athanasius of een Hieronymus, een Constantijn of een Julianus de Afvallige weet hij zo springlevend en pakkend voor te stellen dat men ze niet licht vergeet. En dan die heldere taal en die gebonden en schilderachtige stijl, waarin men het hart van de schrijver hoort kloppen. Over Tertullianus is het: 'L'homme a quelque chose de fascinant, tempérament de feu, âme d'un métal sonore' (p. 398); of wel is het een lapidaire zin die eeuwen samenbundelt: 'Le Christianisme n'a pas détruit le monde antique, mais il l'a remplacé' (p. 640).
Een ervaren kenner van de Oudheid zou slechts hier en daar een kleine verbetering aanbrengen: dat in het Colosseum 'des générations de chrétiens donnèrent leur sang' (p. 225) is een waarschijnlijke hypothese, maar van geen enkele martelaar weten wij dat hij daar gestorven is; dat in de Catacomben de gelovigen zo gemakkelijk een toevlucht vonden en er het Misoffer opdroegen als hier wordt voorgesteld, is overdreven. Maar naast die paar vlekjes, treft telkens weer het genuanceerde in de uiteenzetting, het degelijke en betrouwbare. Bovenal echter bevelen wij de lezing van dit boek zeer aan, omdat de auteur dat heerlijke begin der Katholieke Kerk met haar telkens weer betoonde heldhaftigheid, zo meeslepend en verheffend heeft verhaald.
M. Dierickx
DANIEL-ROPS, L'Eglise des temps barbares (Les grandes études historiques), 54e uitg. - Fayard, Parijs, 1950, 774 pp., Fr. Fr. 750.
Dit tweede deel van zijn kerkgeschiedenis vangt Daniel-Rops aan met een magistraal hoofdstuk over de bekeerling Sint Augustinus: de affiniteit is op elke bladzijde te lezen. De barbarenhorden overrompelen het Rijk en zullen 'de duistere eeuwen' over Europa brengen: maar in het temmen, het beschaven en het bekeren van deze Germanen zal de Kerk haar kracht tonen. Een Augustinus en een Benedictus, een Leo de Grote en een Gregorius de Grote, een Columbanus en een Bonifatius rijzen als reuzen boven het verwarde tijdsgebeuren uit, boven die eeuwen van wilde zeden en duistere machten. Intussen bloeit in het Oosten het Byzantijnse Rijk, met een totaal verschillende mentaliteit en stuctuur. Zo voert ons de auteur tot het midden der XIe eeuw, toen de Oosterse Christenheid zich heeft afgescheurd en de Westerse de grondslagen heeft gelegd van de weldra bloeiende Middeleeuwse kuituur.
Onwillekeurig vergelijkt men dit werk met Dawson's grandioze studie 'The making of Europe' - in 't Nederlands 'De schepping van Europa' - die nagenoeg dezelfde periode bestrijkt. De Engelse geschiedschrijver is een kultuurhistoricus, die zoekt naar de constituerende elementen van de Europese beschaving: hij beweegt zich meer in theoretische beschouwingen al verwerkt hij een massa concrete gegevens. De Franse auteur integendeel schrijft een kerkgeschiedenis, maar hij schrijft die als een katholieke intellectueel met de psychologie en de noden van de twintigste-eeuwer en tevens met het talent en het schitterend evocatievermogen van een eersterangs essayist en romancier.
Daniel-Rops moge een tikje overdrijven als hij na de dood van Karel de Grote spreekt van: 'deux cents ans d'enfoncement dans la nuit' (p. 511), want dan vergeet hij blijkbaar de Ottonische Renaissance in de Xe eeuw in Duitsland; ook zou hij, na Dvornik's studie, zijn bladzijden over Photius eens moeten herzien, maar dit zijn kleinigheden. Elke historicus zal de uitgebreide kennis en het fijn geschakeerd oordeel van de auteur bewonderen.
Daarenboven geeft hij niet alleen een boeiend verhaal, hij stemt ook tot nadenken. Zo schrijft hij b.v.: 'A des chrétiens qui meditent sur le sens de l'histoire et qui pensent qu'aucun événement ne se produit sinon voulu par Dieu, l'apparition de l'Islam et son développement posent des problèmes' (p. 395), en hij besluit 'Il n'est pas interdit de penser que, comme toutes les grandes souffrances que subit le Christianisme, la terrible épreuve is- | |
| |
lamique s'inscrit dans la perspective d'un jugement surnaturel et d'une expiation' (p. 395).
M. Dierickx
Geschiedenis der Kerk, onder redactie van Prof. Dr G. de PLINVAL en Prof. R. PITTET. Dl. IV. - Elsevier, Amsterdam - Brussel, 1950, 290 pp., 22 × 29 cm. rijk geïll., 4 gekleurde buitentekstplaten, Fr. 350.
Het vierde en laatste deel van deze 'Geschiedenis der Kerk' is zeer interessante lectuur. In de vervolgingen onder de Franse Revolutie was de Katholieke Kerk gezuiverd en het christelijk geloof gelouterd. Niettegenstaande de stijgende invloed van het laïcisme gaf de Kerk blijk van een vitaliteit en een aantrekkingskracht als zelden in de geschiedenis: de wonderbare bloei van het religieuse leven, de katholieke wetenschap, de veroveringen in de missies, de bekering van vele vooraanstaande denkers leggen hiervan getuigenis af. Op het politieke plan verloor de Paus zijn staten - maar dit zou zijn moreel prestige uiteindelijk zeer ten goede komen - de Kulturkampf in Duitsland, de laïcisatie in Frankrijk, de herhaalde veroordeling van het politiek liberalisme tonen aan, hoe scherp Kerk en Staat tegenover elkaar stonden. Van kapitaal belang is het Vaticaans Concilie, dat door het uitroepen van 's pausen onfeilbaarheid een verhouding van de bisschoppen en de gelovigen tot de H. Vader bevestigde, welke aanmerkelijk verschilde van die der vorige eeuwen. Tenslotte bewijzen sociale en vredesactie, evenals de veroordelingen van het nazisme en het communisme aan, welke macht de paus in de hedendaagse tijden ook buiten de Katholieke Kerk vertegenwoordigt.
Een paar feilen moeten wij even aanstippen. De auteurs, Zwitsers en Fransen, stellen Frankrijk al te zeer in het middelpunt; ook Duitsland en Italië worden ruim bedacht, maar de andere landen, zelfs de Spaanssprekende wereld met haar meer dan honderd millioen katholieken komen weinig of niet ter sprake. Het is te betreuren dat alle noten achteraan in het boek zijn geplaatst, dat het register niet met de nodige zorg is gemaakt. De vertaling is af en toe slordig en te veel drukfouten zijn de correctoren ontgaan. Op p. 7 staat dat Lourdes sinds meer dan een eeuw een bedevaartsplaats is, en op p. 24 dat veertig jaar na de dogmaverklaring van de Onbevlekte Ontvangenis (1954) Onze Lieve Vrouw aan Bernadette verscheen: eigenlijk grepen de verschijningen plaats in 1858. Het herstel der kerkelijke hiërarchie in Holland - beter ware Nederland - wordt gedateerd van 1883 (p. 127) in plaats van 1854, en de Nederlanders zullen ook met een zekere verbazing lezen dat de helft van hun land katholiek is (p. 128)! Er staat 'iedereen profiteert' (p. 35) i.p.v. 'iedereen profeteert', Moszini en balines (p. 38). voor Mazzini en Balmes, 1910 als bekeringsjaar voor Manzoni (p. 131) i.p.v. 1810, Romandië (p. 148) voor Romagna, 'draalde met' (p. 168) voor 'draalde niet', 'Michael Angelo' (p. 191) voor Michelangelo, enz.
Deze vlot geschreven en royaal uitgegeven 'Geschiedenis der Kerk', die met dit deel haar bekroning vindt, is voor elke intellectueel een mooi bezit en biedt hem over alle belangrijke kwesties van twintig eeuwen kerkgeschiedenis, betrouwbare, opwekkende en verrijkende lectuur.
M. Dierickx
Franz Xaver SEPPELT, Papstge- schichte von den Anfängen bis zur Gegenwart, 5e verb. uitg. 56e tot 65e duidend. - Kösel, München, 1949. XIV-450 pp., 210 platen, geb. DM 18.-
De auteur bezorgt ons hier een beknopte pausgeschiedenis als samenvatting van zijn zesdelige 'Geschichte des Papsttums'. In de eerste uitgave (1933) had Löffler het laatste derde van dit boek: de pausen van de Franse Revolutie tot op onze dagen, geschreven; na diens dood in dat jaar 1933 heeft Seppelt de volgende uitgaven verzorgd en ook voor een aangepaste en wetenschappelijk verantwoorde illustratie gezorgd. Het belang van het werk blijkt o.a. hieruit dat er reeds een Nederlandse, Engelse en Poolse vertaling verscheen, en er andere in voorbereiding zijn.
In een gedrongen stijl weet Seppelt ons die lange rij van 260 pausen voor ogen te brengen en telkens de merkwaardige feiten onder hun pontificaat te verhalen. Dit boek is een ge- | |
| |
schiedenis van de pausen en niet van het pausdom: zo zal men er b.v. niet een grondige bewijsvoering van het primaatschap van de bisschop van Rome over de hele Kerk vinden, ook niet een uiteenzetting van de inrichting der pauselijke Curie. Door de volheid van gebeurtenissen krijgen wij toch een inzicht in de ontwikkeling van het pausdom de eeuwen door en volgen wij geboeid de stijgende en dalende curve van zijn zedelijk niveau, van zijn macht en invloed.
Deze pausgeschiedenis munt uit door de zakelijke en objectieve weergave der feiten, steunend op degelijke voorstudie. Men kan het oordeel van de schrijver ten opzichte van Clemens XIV bij de opheffing der Jesuïetenorde iets te mild vinden, of dat ten opzichte van Pius VII bij het sluiten van het Concordaat met Napoleon in 1801 iets te streng, steeds gaat het slechts over schakeringen. Over het algemeen kan de lezer zich in volle vertrouwen verlaten op deze degelijke interessante en mooi geïlustreerde geschiedenis der pausen.
M. Dierickx
Hendrik BERKHOF, Kirche und Kaiser. Eine Untersuchung der Entstehung der byzantinischen und der theokratischen Staatsauffassung im vierten Jahrhundert. Uit 't Nederl. vert. - Evangelischer Verlag A.G., Zollikon-Zurich, 1947, 223 pp.
Een Duitse vertaling van een Nederlands werk, dat in 1946 pas verscheen. De auteur wil de vraag beantwoorden: Hoe komt het dat Oosten West-Europa een geheel verschillende opvatting hebben over de verhouding van de Kerk tot de Staat? Hij meent in de IVe eeuw het antwoord te vinden. Eerst wilde Constanten een neutrale Kerk, maar met het vorderen der jaren streefde hij meer en meer naar een staatskerk, waarin de keizer heel wat te zeggen zou hebben. Pas onder zijn opvolgers werd dit werkelijkheid en ontstond het Caesaro-papisme dat in Byzantium voor meer dan tien eeuwen zijn tenten opsloeg en nog steeds de Oosterse Kerken beheerst. Als reactie hierop ontstond in het Westen, in de vierde eeuw, een 'theocratisch besef' dat in de Middeleeuwse staatsstructuur en nog meer in Calvijns staat van Genève zou leiden tot een onderschikking van de staat aan de kerkelijke oversten, waarin de tolerantie zoek geraakte.
Deze grondige studie van een protestantse kerkhistoricus verdient ook vanwege de katholieken de volle aandacht, al stemmen wij niet met alles in. Zo ziet de auteur als diepste reden van Constantijn's bekering eer een politieke berekening, maar in de zin, dat hij als een echte Romein de religie als een 'do ut des', als een eren van God om zijn bescherming te krijgen, opvatte. Wanneer hij zegt, dat paus Liberius een 'half-Ariaanse' geloofsbekentenis ondertekende gaat hij te ver: het was een formule waarin weliswaar het woord 'homoousios' ontbrak, maar die anderzijds orthodox kan uitgelegd worden. Hij besluit met de wens: 'Die Kirche muss es wieder wagen, dat theokratische Gebot zu verkünden. Aber dann in der Weise, dass es die Toleranz nicht aus-, zondern mit einschliesst' (p. 215).
M. Dierickx
Otto ZIERER, Bild der Jahrhunderte (volledig in 30 delen). Deel I: Aelteste Völker. Von der Urzeit bis 550 vor Chr.; Deel II: Frühzeit Europas. Die antike Welt bis 500 vor Chr.; Deel III: Klassischer Tag. 500-400 vor Chr. - Sebastian Lux, Murnau-München, 1951, 155, 147 en 159 pp., geb. DM. 2.90 per deel.
Otto Zierer zal in 30 handige deeltjes - waarvan 11 dubbele delen - de historie der mensheid verhalen. Elke eeuw wordt met een band bedeeld, behalve de laatste eeuwen die dubbele en meerdere delen krijgen. De auteur bezorgt ons niet een historische synthese waarin alle feiten en personen volgens hun respectievelijke waarde min of meer uitvoerig worden behandeld, maar een geromanceerde geschiedenis, boeiend en pakkend als een roman, waarin hij het bonte gebeuren van vroeger eeuwen met helle kleuren en sprankelend van leven afschildert.
Het eerste deel vangt aan met de mensen uit de verre voorhistorische tijden en brengt ons over de tempels en mysteries van Egypte en Meso- potamië tot bij het volk van Israël. Het tweede verhaalt de geboorte van Europa: de goden van Griekenland
| |
| |
strijden zoals de helden vóór Troja's poorten, de wijzen tonen de mensen de levensweg en in Athene wordt de democratie geboren. Het derde deel beschrijft de spannende strijd van de kleine Grieken met de Perzische titan en de wondere bloei van Pericles' tijd, waarin Athene toppunten van cultuur bereikte zoals de wereld nadien zelden evenaarde en nooit voorbijstreefde.
Wie uit is op vaste, klare gegevens met data en cijfers late beter dit werk ongelezen. Wie echter de geest en de atmosfeer van die vroege tijden wil beleven, wie de grote mannen en de beslissende gebeurtenissen magistraal getekend wil zien, wie het verleden als een film voor zijn ogen wil zien ontrollen, neme dit mooie werk, en hij zal die prettige boekjes in één adem uitlezen en veel, zeer veel geleerd hebben.
M. Dierickx
Prof. Dr Gaston CASTELLA, De Geschiedenis van de Pausen. Nederlandse vertaling door Piet van Veen. - J.J. Romen & Zonen, Roermond, Maaseik, 1950. In 20 afl. elk van 36 pp., en opbergmap. Per afl. f 2,75.
Dit werk zal in omstreeks 20 maandelijkse afleveringen verschijnen. Het is bestemd voor de ontwikkelde, niet-vakkundige, leek. Wanneer de volgende afleveringen zich weten te handhaven op hetzelfde peil als waarop de eerste aflevering staat, betekent deze uitgave een te waarderen aanwinst voor de lezers. De Kerkgeschiedenis is immers voor de meeste leken een gesloten boek. De handboeken, die er over bestaan, prikkelen door hun soberheid van stijl en afdaling tot details niet tot voortgezette lectuur. Castella, doorkneed in zijn vak, houdt de grote lijn. Zijn boeiende verhaaltrant en de met zorg gekozen illustraties houden de lezer in blijvende aandacht.
Deze 1ste aflevering behandelt de H. Petrus en het Pausdom tot de opvolgers van Paus Damasus.
K.J.D.
Götz Freiherr von POELNITZ, Jakob Fugger. Kaiser, Kirche und Kapitaal in der oberdeutschen Renaissance. - J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen, 1949, 662 pp., 6 platen, geb. DM. 19.80, gen. DM. 16.-.
Reeds in 1367 had de eerste Fugger, Hans de Oude, zich als wever te Augsburg gevestigd. - Jakob de meest beroemde van alle Fuggers, werd op 6 Maar 1459 als de jongste van vier gebroeders geboren, ging in de leer in Italië en nam weldra practisch de leiding van het bedrijf. Door de uitbating vooral van zilvermijnen in Tirol en Hongarije, legde hij de grondslag van het fortuin, en combineerde vanaf 1495 mijnbouw en industrie, handel en geldzaken. Nu wisten de Fuggers, onder de knappe leiding van Jakob, zich tot de eerste bankiers van West-Europa op te werken. In de grote militaire en politieke conflicten, in de steeds wisselende economische conjunctuur, in een tijd van de grootste godsdienstige veranderingen, wist Jakob de Rijke met onovertroffen talent de over heel West-Europa vertakte Fugger-onderneming te leiden. Dank zij zijn enorme geldleningen kon Karel V in 1518-19 zijn keizerskeuze doorzetten en werd Frans I in 1525 te Pavia verpletterend verslagen; hij was de geldschieter bij de benoeming en de regeling der aflatenprediking van Albrecht, aartsbisschop van Mainz, die de aanleiding zou worden tot Luthers opstand, ja geen prins of kerkvorst, geen keizer of paus kon de diensten van Augsburg's grote bankier missen. De faam liep dat hij 'Papst und Kaiser in seiner Tasche halte' (p. 433). Toen hij op 30 Dec. 1525 het moede hoofd neerlegde, beliep de fortuin der Fuggers meer dan 2 millioen gulden, volgens de toenmalige waarde. Zijn neven, waaronder Anton Fugger weldra uitstak, zouden de zaken van de kinderloze Jakob voortzetten.
Op een magistrale wijze weet de auteur die geniale zakenman van de beginnende moderne tijden in zijn milieu te schetsen; terwijl men vroeger alleen oog had voor het zuiver economische, leert hij ons Jakob kennen als mens in zijn dagelijkse omgang, als stichter der beroemde Fuggerei - die prettige stadswijk voor arme gezinnen te Augsburg - als trouwe zoon der Moederkerk, als trouwe dienaar ook van zijn vorsten, al verloor hij het eigen belang nooit uit het oog. Dat Keizer Maximiliaan deze afstammeling van een wever in 1511 tot de adelstand en in 1514 tot de rijksgravenstand verhief, geeft een kijk op zijn geweldige betekenis in dat uiterst
| |
| |
bewogen en belangrijk eerste kwart der zestiende eeuw.
Deze uitvoerige biografie, die op een internationaal archiefonderzoek steunt en in een glanzende stijl is geschreven, bevelen wij ten zeerste aan.
M. Dierickx
W.A. VEENHOVEN. Strijd om Deshima. - Drukker J.H. Hemelsoet, Bloemendaal, 1950.
Dit proefschrift behandelt de aanslagen van Amerikaanse, Engelse en Russische zijde op het Nederlandse handelsmonopolie in Japan gedurende de periode 1800-1817. Na een korte inleiding, waarin de vestiging der factorij op Deshima in 1641 wordt beschreven, komt de schrijver tot zijn onderwerp, nl. hoe Hendrik Doeff van 1799-1817 als opperhoofd dit eilandje voor zijn vaderland wist te handhaven. De toestand werd vooral hachelijk, toen Faffles, de Britse onder-gouverneur van Java, tot tweemaal toe pogingen deed, Deshima als onderdeel van de vroegere O.I.C.-bezittingen in handen te krijgen. De schrijver heeft door diepgaand onderzoek, waarvan de uit 96 bladzijden bestaande Bijlagen getuigen, verschillende correcties aangebracht op wat er van Engelse zijde over deze strijd gepubliceerd is. De achting voor Doeffs standvastigheid in zijn isolement zal door de lezing van dit proefschrift verhoogd worden.
K.J.D.
Teixeira de PASCOAES, Napoleon, Spiegel van de Antichrist, uit het Portugees vertaald door A.v. Thelen en Gerard Diels. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1950, 346 pp., f 9,75.
We kunnen niet zeggen, dat we deze spiegel van de Antichrist met instemming gelezen hebben. De verhitte en verwarde taal van deze zuiderling werkt op een bewoner van de 'lauwe westerstranden' eerder afstotend dan fascinerend. Voor een gelovig christenmens is de gelijkstelling van de Godmens met de Corsicaanse parvenu ondanks L. Bloy, een voortdurende bron van ergernis. Het feit, dat in dit boek de levensbeschouwing van de schrijver - wat voor een - op het eerste plan staat, verwringt zowel het beeld van Christus als dat van zijn anti-type. Het is overbodig uit de tekst van het werk hiervoor bewijzen aan te halen, ofschoon ze in overvloed aanwezig zijn. We kunnen volstaan met een citaat, dat de uitgever als reclame heeft afgedrukt op de omslag: 'Noodlot is Napoleon Bonaparte, zoals Christus de moederlijke God is, in beiden de Virgo dolorosa. De onsterfelijkheid van Napoleon en de goddelijkheid van Christus (in het boek zelf een verzinsel van St. Paulus genoemd) komen beide uit hun diepe menselijkheid voort. Christus en de Antichrist-Ecce homo!' Van dergelijke kolder loopt deze uitgave over. Wat de vertalers bezield heeft om het Nederlandse publiek deze Napoleon voor te zetten, is vermoedelijk, zoals de uitgever opmerkt, dat 'Deze biografie volstrekt enig is in de gehele enorme Napoleon literatuur'. Hierin heeft hij gelijk. Maar het is veiliger een biographie van Napoleon ter hand te nemen, geschreven door een historicus van beroep.
K.J.D.
Mgr. C. LAGIER, L'Orient chrétien. De Photius à l'Empire Latin de Constantinople (De l'an 850 à l'an 1204). -, Oeuvre d'Orient, Parijs-Brussel, 1950, 610 pp. met kaarten.
De glansperiode en het begin van het verval van Byzantium vormen het onderwerp van dit boek: van godsdienstig standpunt uit gezien een uiterst gewichtige en belangwekkende tijd, daar juist deze periode de schisma's van Photius en Michael Caerularius en de vierde Kruistocht met de bezetting van Constantinopel door de Latijnen beslaat. Schrijver wijst duidelijk op de symptomen van het komend verval: caesaropapisme, onvoldoende regeling van de troonopvolging, ingrijpen van het leger in de politiek en tenslotte het Turkse gevaar.
Een sterk ontwikkeld wetenschappelijk apparaat biedt dit boek nu juist niet - het moet dus eerder als hogere vulgarisatie beschouwd worden - maar het schildert des te levendiger en overzichtelijker personen en toestanden, want de geschiedenis van Byzantium is toch bij uitstek die van een grote beschaving.
Misschien zal ieder, die weet met
| |
| |
welk een sfeer van verering Pothius in de Orthodoxe Kerken omgeven is, het betreuren dat schrijver het boek van Dvornik over deze figuur wel heeft kunnen aankondigen maar niet gebruiken.
H.G. Aerts
Gerard BROM. Alfons Ariëns. - Het Spectrum, Utrecht, Brussel, 1950, 2e druk, 704 pp., 16 pp. geïllustreerd, geb. f 16,50, voor België frs 250.
Het verkorte en van zijn wetenschappelijke apparatuur ontdane leven van Dr. Ariëns dat Professor Brom thans bij het Spectrum in één deel doet verschijnen, is, geloof ik, een der beste biographieën die wij in het Nederlands bezitten. Het geeft Ariëns overal springlevend, in al het verrassende van zijn individualiteit, in al het spontane, nerveuze, gespannene, energieke, edelmoedige van zijn wezen. De lezer leeft met Ariëns mee, ademt op zijn rythme, voelt en ziet hem vóór zich als een allerlevendst mens. Het boek boeit als een roman en laat de lezer niet los tot het einde. Brom heeft de meest directe methode van biograferen toegepast: zonder omhaal of inleiding, zonder voorbereiding of omwegen plaatst hij zijn lezers steeds onmiddellijk in medias res, veronderstellend dat die lezers achtergrond en omgeving kennen. Daardoor is dit leven zo pakkend en kleurig geworden en bloeit het beeld van de bijzondere mens die Ariens was, als vanzelf voor ons op.
Met koele objectiviteit kon Brom niet over Ariëns schrijven. Het boek is een doorlopende panegyriek, geschreven in nooit verflauwende bewondering, maar zo dat die vererende bewondering het boek levend maakt en bezielt. Men kent de schrijftrant van Brom, zijn verliefdheid op geestige tegenstellingen of associaties, waardoor hij een gedachte of voorstel vaak al te lang weet te rekken of te overvloedig te ornamenteren. Daardoor is ook dit voortreffelijke boek, naar mijn smaak, een paar honderd bladzijden te lang. Brom schrijft niet eenvoudig of voor eenvoudigen. Hij wil de hersens in spanning houden. Al met al ken ik geen boek van de Nijmeegse professor dat zo geheel en al Brom is als dit; dit schreef hij met heel zijn hoofd en met meer dan heel zijn hart. Het is een ongewone verrijking der Katholieke Nederlandse bibliografie en wel bijzonder der Nederlandse hagiographie.
J.v.H.
David MATHEW, Sir Tobie Mathew. - Max Parrish, Londen, 1950, 88 pp., 6 sh.
Aarsbisschop Mathew schetst in weinige pagina's de persoon van een van zijn voorvaderen. Sir Tobie Mathew (1571- 655) stond in zijn jeugd in nauwe connectie met Francis Bacon en kringen van het Engelse Hof, maar om zijn overgang tot het katholicisme moest hij verscheidene malen zijn toevlucht zoeken op het vasteland. De gegevens zijn over het algemeen schaars en zijn verborgen priester zijn, op zich toch wel bijzonder interessant, wordt maar vluchtig behandeld. Een fors-geschreven boekje over een volgens menselijke maatstaven niet belangrijke figuur.
W.P.
Dr. W.F. WERTHEIM, Herrijzend Azië. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1950, 187 pp., f 6,90.
Dit boek is een samenbundeling van een tiental lezingen en opstellen, die dateren van de jaren 1947-1950. De kern er van wordt gevormd door een historisch-sociologische uiteenzetting over Indonesië. Vooraf gaat de visie, die de vroeg overleden dr J. van Leur op de Oosterse samenleving had. Na een minder welwillende bespreking van het Marshallplan, onder de titel 'Monopoly' en van het vierde punt van Truman over de hulp aan de laagontwikkelde landen, besluit de schrijver zijn werk met 'De uitdaging van het Oosten'. Hiermee bedoelt hij te zeggen, dat Azië ontwaakt is en in zijn agrarisch-revolutionnaire gedaante zich opmaakt om het Westers kapitalisme te overwinnen. Want volgens de dialectiek van de vooruitgang, kan het Oosten zijn achterstand tot een voorsprong maken zonder het hele historische proces te doorlopen, dat in het land van de oorsprong der culturele verworvenheden tot het eindresultaat heeft geleid. Hetgeen de schrijver te berde brengt over de Indo-Europeanen en over de 'Indonesische Volksaard' is bijzonder leerzaam en onderhoudend. Deze bundel met Marxistische inslag is opgedragen aan het 'strijdende volk van
| |
| |
Indonesië' op de datum van 1 Juni 1950, zes maanden na de R.T.C.
K.J.D.
Sir. W. Eric BECKETT The North Atlantic Treaty. The Brussels Treaty and the Charter of the United Nations. (The Library of World Affairs nr. 12). - Stevens and Sons Ltd., Londen, 1950, VIII-75 pp., geb. sh. 10,6.
Deze bondige studie van de juridische adviseur bij het Foreign Office beantwoordt vanuit zuiver internationaal-rechtelijk standpunt de opwerping als zouden de verbintenissen aangegaan onder het Noord Atlantisch Pact niet overeen te brengen zijn met de verplichtingen door het UNO-Handvest opgelegd. Hij betoogt dat het N. Atlantisch Pact niet valt onder hoofdstuk VIII van het San-Francisco-Charter, maar wel aansluit bij a. 51 dat aan de UNO-leden het recht waarborgt zelf in te staan voor hun individuële of collectieve zelfverdiging. Dwangacties (enforcement actions) onder gezag van de Veiligheidsraad in geval van conflikt tussen twee of meer leden van een Unie, die het onderscheidend kenmerk van een Regionaal Accoord zijn, worden immers in het Noord Atlantisch Pact niet voorzien.
Naast een duidelijker bepaling van sommige artikelen van het UNO-charter, draagt deze analyse bij tot de kennis van het juridisch model waarop de verschillende collectieve verdedigingsaccoorden die sedert 1945 in het Westen zijn ontstaan, gebouwd werden.
Paul Ruys
| |
Romans en verhalen
Rogier Van AERDE, De leugen is onze vader. - N.V. 'Urbi et Orbi', Amsterdam. Uitg. Orion, Antwerpen, 1950, 220 pp., Fr. 92.
Na het effectbejag, in de eerste bladzijden, van de gewone nachtelijke aanhouding door de geheime politie, brengt dit boek aan de lezer een onvermoede thesis-roman, waarin de ernst, oprechtheid en hartstocht van de schrijver verbazen. Het vlot geschreven roman-gebeuren verhaalt de pogingen van een lid der Hongaarse ondergrondse om uit de handen der geheime rode politie te ontsnappen. Dit zal slagen dank zij de leugen. Veel dieper echter gaat de levensbeschouwing, die soms bijna met passie doorheen het boek wordt afgetekend op de achtergrond van de Hongaarse geschiedenis der 40 laatste jaren, geschiedenis die zelf in het teken staat van de gebeurtenissen gedurende en na de twee wereldoorlogen. De oprechte staatsman, Hongarije, Oost-Europa, het gaat al ten onder in onrecht en ellende door de schuld van de leugen. Leugen van Rusland, leugen van binnenlandse politici, leugen van Duitsland, leugen van de geallieerden, leugen van elk individu dat vergeet hoe God zijn Vader is. Oorlog voeren in naam van vrijheid en recht, het zelfbeschikkingsrecht der volkeren, de Europese solidariteit na de laatste oorlog, het is alles mooi en nog groter leugen. Telkens nieuwe leugens, ziedaar 'het geestelijk Actedron, dat heel de mensheid wordt toegediend tot het er van kapot is'.
Ondanks de grote vrijmoedigheid, de betrekkelijke onvolledigheid en eenzijdigheid, waarmee dit boek zijn beschuldigingen uit, blijft de lezer toch sympathiek getroffen door de grote waarheidsliefde en apostolische ijver van de schrijver.
Literair doet het geheel echter te artificieel aan in zijn onevenwichtige verhouding tussen roman-gebeuren en thesis-behandeling. Zeker kan het slot, ondanks het nawoord, de indruk niet wegnemen dat schrijver voor het verspreiden van zijn idee te vrij en zonder veel omhaal een willekeurig literair procédé heeft aangewend.
J.C.
Evelyn WAUGH: Helena. - Chapman & Hall, London, 1950, 265 pp., 9 sh. 6 d.
Na lezing en herlezing kunnen we moeilijk anders dan dit verhaal van Keizerin Helena's leven als roman een mislukking noemen. Er is slechts bewondering voor Waughs stijl, misschien nog meer voor de zeer knappe compositie: men realiseert zich eerst achteraf hoe veel hier in een korte roman verwerkt wordt. Eens verschoond te blijven van Waughs meedogenloze satire doet de lezer ook goed. Ons bezwaar tegen dit boek als roman is dat Waugh er eigenlijk naar
| |
| |
ons oordeel niet in is geslaagd om zich los te maken van zijn eigen land en zijn eigen tijd. De taal die gesproken wordt is te veel twintigste-eeuws; en de reacties der dramatis personae doen zo modern aan dat een zich inleven in de vierde eeuw bijna onmogelijk wordt. Zo heeft deze roman iets van een verstard anachronisme: er loopt een barst doorheen doordat twee totaal verschillende eeuwen zitten te rukken aan de hoofdfiguur. Men voelt ook dat Waughs ambitie geweest is om deze tegenstrijdige krachten te verzoenen: niets ware toch gemakkelijker geweest dan zich te houden aan het recept van een gewone historische roman. O.i. is hij niet geslaagd in zijn opzet, en Helena bevredigt de lezer niet.
W. Peters
Edzard SCHAPER. De laatste pope. Vert, van Frans van Oldenburg Ermke. - J.J. Romen en Zonen, Roermond, 1950, 362 pp., f 7,90 en f 8,90.
Het levenslot van de laatste pope van het kleine stadje Port Juminda. Buiten Ruslands nieuwe grenzen (na 1918) lijdt de kleine gemeente der Russische Orthodoxe Kerk een pover en kwijnend bestaan. De kerk wordt leeggeroofd en, bouwvallig geworden, stort ze in en bedelft vader Seraphim, de vrome pope, onder haar puin. Het is als een symbool der vroeger zo rijke, Russische Kerk. Toch: het goede zaad dat vader Seraphim gezaaid heeft, is niet verloren gegaan; het leeft en schiet op, zij het in de harten van weinigen.
'De laatste pope' is een goed-gecomponeerd boek; rustig, evenwichtig geschreven. Met bijzondere liefde is de figuur van de laatste pope, vader Seraphim in al zijn eenvoudige en diepe vroomheid getekend. De vertaling is zeer goed.
Joh. Heesterbeek
Aster BERKHOF. Land zonder schaduw. - Het Thijmfonds, Den Haag, 1950, 306 pp., f 6,25.
Hitte en drank; verfijnde genieting en dapperheid; list en liefde; daarmede zijn de ingrediënten van dit verhaal gegeven. De auteur heeft ze allen stevig benut en er een spannend boek van gemaakt, dat menig lezer met genoegen zal uitlezen. Of de situaties soms niet ál te ingenieus bedacht en de oplossingen niet al te geslaagd mogen heten? - Wat er van zij, de schrijver heeft zeker willen openleggen welke knoeierijen en dubbelzinnig spel vaak een (gewetenloze) regering begaat om zelf steviger in het zadel te komen zitten en méér te halen van zijn koloniaal bezit. Het 'verdeel en heers' wordt hier op schaamteloze wijze toegepast.
Recht daartegenover staat de niets-vrezende en oprechte dapperheid der koloniale troepen; voor een deel: het kind van de rekening.
Er komen zeer geslaagde passages in Berkhofs boek voor; doch voor overdrijving dient deze auteur zich in acht te nemen. Een staaltje van dit laatste bieden o.a. de bladzijden 290 en volgende.
Vlot-geschreven ontspanningslectuur in de beste zin des woords.
Joh. Heesterbeek
F.R. BOSCHVOGEL vertelt.... 3: Een gulden legendenboek 4: Een boek vol sagen. - Lannoo, Tielt, 1950, 176 en 168 pp., Fr. 56 per deel.
Twee nieuwe delen uit de reeks verhalen voor de jeugd van F.R. Boschvogel: legenden en sagen uit het Vlaamse verleden. Pittig en boeiend verteld, in een zwierig, maar soms te weinig verzorgd proza, dat een enkele maal wel wat dialectisch gekleurd is. Gezonde boeken die de jeugd beslist met plezier zal lezen.
F. De Graeve
Werner BERGENGRUEN. Weest niet bevreesd. - De Fontein. Utrecht, 1950, 520 pp.
Lange Duitse romans plegen nog al eens taai te zijn. Ik durf niet beweren dat niemand deze roman taai zal vinden, maar wel dat het een knap en sterk stuk werk is. Het is een roman over het Berlijn van 1525 en zijn staatshoofd, de Keurvorst Joachim de Eerste. Men zou geen poëzie gaan zoeken in deze meest onpoëtische aller steden met zijn minst poëtische van alle vorstenhuizen. Bergengruen echter heeft om Berlijn en zijn vorst 'n schone verbeelding geweven, die het lezen overwaard is. Tijd en plaats en sfeer worden voortreffelijk gesuggereerd. De Wenden, deze oud-Slavische volksstam rond Berlijn, zorgen voor een mysterieuze, sprookjes- | |
| |
doorweven achtergrond. Bergengruen is een der beste Duitse katholieke schrijvers van het ogenblik en de vertaalster heeft hem in uitstekend Nederlands bij ons zijn intrede laten doen.
J.v.H.
Alb. van MIJLBEKE, 'Koolwitjes'-reeks: nr 1: Hoe Koolwitje in den Hemel kwam; 2: Hoe de Bisschop van Myra Sint Niklaas werd; 3: De lichtvaart; 4: Rikske; 5: De wondere droom van pastoor Beel. - Vanmelle, Gent, 1950, 24 pp., geïll., Fr. 15 per deel, Fr. 65 de reeks.
Deze didactische sprookjes van Alb. van Mijlbeke zijn een zeer verdienstelijke poging om onze kinderen bepaalde morele en religieuze waarden in te prenten. Wij zijn overtuigd van de goede bedoeling van de schrijver en er zijn op dit terrein ongetwijfeld mooie resultaten te boeken. In onderhavige reeks vinden we uitstekende bladzijden, maar geen enkel gaaf geheel. Wat meer sprookje en wat minder uitgesproken didactiek, wat meer poëzie en wat minder proza, zouden de talentvolle schrijver en zijn kleine lezers zeker ten goede komen. Verzorgde uitgave met nogal ongelijke illustraties.
F. De Graeve
Willem SAVENBERG, Dubbelkrul. - Lannoo, Tielt, 1950, 90 pp., 28 × 22 cm., geïll. Fr. 58.
In dit fris, beurtelings prettig en meewarig sprookje, vertelt schrijver de lotgevallen van het goede wonder-zwijntje Dubbelkrul, dat met zijn lange snuit het einde van talloze andere sprookjes komt melden. Warm aanbevolen kinderlectuur.
F. De Graeve
| |
Varia
Mr Abel J. HERZBERG, Tweestroomenland. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1950, 285 pp., f 5,90.
De schrijver, die 15 maanden, van half Januari 1944 tot aan de evacuatie, in het 'Vorzugslager' te Bergen-Belsen heeft doorgebracht heeft clandestien zijn tijd benut tot het schrijven van een dagboek, waarin hij met rustige objectiviteit de toestanden in dit kamp heeft genoteerd. Eerst in de 'Groene Amsterdammer' gepubliceerd, is thans dit dagboek onder de titel 'Tweestroomenland' in boekvorm verschenen. Deze Joden waren hierheen gebracht om eventueel uitgewisseld te worden tegen Duitsers, die in handen van de geallieerden waren gevallen. Hiervan is niets gekomen. Maar het had wel ten gevolge, dat althans tijdelijk, deze gijzelaars beter behandeld werden dan zij die in andere concentratie-kampen werden ondergebracht. De gezinnen waren b.v. niet uiteengerukt. Hetgeen niet wegneemt, dat ook hier bestialiteiten en laagheden tegen de slachtoffers werden bedreven. 70% dezer 'bevoorrechten' zijn er bezweken.
Dat het moreel schade leed wordt door de schrijver onverbloemd toegegeven. Zij, die zich zedelijk staande hielden, waren de 'vromen', die kracht putten uit hun geloof in en hun gebed tot God.
K.J.D.
Dr M. VANHAEGENDOORN, Jeugdidealisme en jeugdbeweging (Bakenreeks, 1, 2). - 'Baken', Pol De Montstr., 6, Antwerpen, 1950, 47 pp., Fr. 15 per deel Fr. 80 de reeks van zes.
Dr M.V. die zich reeds zo verdienstelijk maakte voor de vernieuwing van onze vlaamse jeugdbeweging, biedt ons hier een brochure, waarin hij nogmaal opkomt voor zijn opvattingen. Jeugdwerk, 15-16 jaar, en jeugdbeweging, voor de oudere jeugd, moet er op gericht zijn de tekorten aan te vullen, waar het noodzakelijk minder aangepaste schoolwezen niet in kan voorzien. Dit geldt dan meer speciaal voor een meer concreet sociale en nationale volkse vorming. De bestaande grote jeugd werkorganisaties moeten, om niet te verstarren, noodzakelijk onderling contact hebben en een open oog houden voor de vernieuwingspogingen, die in eigen rangen of bij niet georganiseerde jeugdgroepen doorbreken.
Vlaanderen kan er enkel wel bij varen met hetgeen een ervaren jeugdleider als Dr M.V. voorhoudt, om te zetten in de praktijk.
T. Van Torre
|
|