men het ook in gevallen, waar de ouders zelf moeten handelen, dan gaat men het gezinsleven in zijn eigen betekenis aantasten.
Het tweede punt, wat onze aandacht verdient, is deze merkwaardigheid, dat de opzet van deze school in het geheel geen rekening houdt met de mentaliteit der jongens, waarvoor zij bestemd is. Héél de opzet verraadt de bedoeling de inschakeling in het productieproces of de intrede in de vakschool wat te rekken. Wat men daarvoor vindt, is, behalve een repetitie en bescheiden uitbreiding van de gewone leerstof der L.S., niets dan een vorm van bezig-houden. Men zal moeilijk kunnen ontkennen, dat de doorsnee-arbeidersjongen meer dan genoeg van alles heeft, wat niet direct zakelijk-nuttig is, hij wil werken (d.i. geld verdienen, dus nuttig zijn) of een vak leren (d.i. om een betere positie te krijgen), hij wil in geen geval geremd worden in die drang door allerlei bezigheden, die zgn. voor zijn vorming dienen. In zijn vrije tijd, à la bonheur, maar niet in de werk-tijd, de tijd die de school in beslag neemt, in die tijd moeten dingen gedaan worden, die zichtbaar van practisch belang zijn. Nu is dit in het programma van de Maatschappijschool in het geheel niet duidelijk. Zij krijgen zangles, waarbij uitgegaan wordt van het Gregoriaans, het goede profane en geestelijke Nederlandse volkslied (Daar was e wuf; O alderbeste Jan Baptist, Kyrie enz.); zij leren 'rythmische instrumenten' gebruiken als stokjes, hamertjes, flesjes, triangels, cymbalen, tambourijnen, trommen, belletjes enz.; zij mogen in verband met het deelproject 'de ontspanning' instrumenten van muziekcorps uit triplex vervaardigen (met behulp van een mirliton kan de jongen het instrument 'bespelen' en met zijn kameraadjes een muziekcorps nabootsen); zij mogen illustraties, foto's en krantenmateriaal verzamelen; zij leren surprises te maken, adventskranzen, kerststalletjes; zij mogen een rechtszitting 'spelen' en vingerafdrukken maken, een speelgoedtreintje fabriceren en een douanekantoor (met slagboom).
Deze jongens staan ongetwijfeld op een primitiever niveau dan die der middelbare scholen, maar op één punt zeker niet - en dat is juist waar het over gaat -, niet op het punt van zakelijkheid. Elke jongen wil weten, waar zijn werk voor dient, de jongen uit arbeiderskringen bovendien waarvoor het direct zakelijk dient.
Het gebrek aan begrip voor de mentaliteit der jongens blijkt ten overvloede uit de onderschatting der schoolprestaties in verband met het algehele ontwikkelingsniveau der leerlingen. Jongens, die tweemaal op de L.S. zijn blijven zitten, staan normalerwijze in de algehele ontwikkelingshoogte ver achter bij hun gelukkigere kameraden, die vlot de hindernissen der L.S. genomen hebben. Het is zeer de vraag, of de