| |
Boekbespreking
Godsdienst
Johannes QUASTEN, Patrology vol. I: The Beginnings of Patristic Literature. - Spectrum Publishers, Utrecht-Brussel, 1950, XVIII, 349 pp.
Talrijke vertalingen van de geschriften der Kerkvaders in alle moderne talen tonen niet alleen, dat de kennis der klassieke talen vermindert, maar vooral dat de belangstelling voor de christelijke oudheid stijgende is. Dat is een verblijdend verschijnsel: want nergens kan de christen zulk krachtig en verkwikkend voedsel vinden voor zijn geloofsverdieping en zijn geestelijk leven als bij die grote geesten, die door een wondere beschikking der Voorzienigheid de eerste eeuwen van het christendom vullen.
Die belangstelling voor de Vaders dient echter ook geleid te worden. En hier bestond een zeer gevoelige leemte. Er zijn inleidingen op de Kerkvaders, die zo oppervlakkig zijn, dat zij niet stimuleren tot persoonlijke lezing, er zijn andere inleidingen, die zo technisch zijn, dat alleen een vakman ze kan hanteren. Er bestond echter geen enkel werk, dat tegelijkertijd wetenschappelijk volkomen op de hoogte was, en tevens bruikbaar en leesbaar voor de belangstellende buitenstaander.
Deze leemte wordt nu op schitterende wijze aangevuld door het werk van Quasten, de vroegere leerling van Dölger, professor in Münster, en sinds 1938 professor aan de Katholieke Universiteit van Washington, die zulk een groot aandeel heeft
| |
| |
in de vernieuwing van de patristische studies in de Verenigde Staten. Onder vakmensen was hij bekend om de verbluffende rijkdom van zijn verzameling liturgische teksten. Nu biedt hij een handboek der patristische litteratuur, dat eveneens van enorme belezenheid, accuratesse, organisatietalent en wijs oordeel getuigenis aflegt.
Het boek, dat op vier banden berekend is, kan wat de omvang betreft, met de oude Bardenhewer vergeleken worden. Maar de schrijver gebruikt deze ruimte niet, zoals Bardenhewer deed, om alle kwesties van authenticiteit, chronologie, tekstoverlevering enz. te bespreken, maar om een meer uitvoerig beeld van de werken der Vaders te geven. Talrijke passages, en sommige korte teksten in hun geheel worden in het Engels vertaald, ter illustratie van de uiteenzetting van de leer van iedere Vader of kerkelijke schrijver. Beter dan elke beschrijving zijn dergelijke citaten geschikt om de lezer in te wijden in de persoonlijkheid en de mentaliteit van de Vaders. Dit aspect van het boek maakt het bijzonder geschikt als eerste, degelijke inleiding voor wie zich in de Vaders wil gaan verdiepen. Maar ook de vakman zal het met vrucht en genoegen gebruiken. Want Quasten is volkomen op de hoogte van het enorme gebied der patrologie. Niets wordt terzijde gelaten. Elk punt bevat zijn bibliographie, die vooral wat de vertalingen in de moderne talen betreft, veel vollediger is dan die van Altaner, en die niet zoals deze de oudere werken weglaat, en tenslotte de titels van de aangehaalde werken en artikelen volledig citeert, zodat de lezer zich veel sneller en gemakkelijker een beeld kan vormen van wat er over een Vader of over een werk geschreven is.
In een werk van een dergelijke omvang kunnen kleine vergissingen nooit geheel vermeden worden. Zo mist men bij de behandeling van Valentinus en Irenaeus een verwijzing naar Sagnard, La gnose valentinieime, 1947, bij Marcion naar Blackman, Marcion and his influence, 1948; bij Quadratus zou men 'n vermelding willen zien van de hypothese van Dom Andriessen, die nu slechts bij de Diogneetbrief vermeld wordt (Quasten geeft geen eigen oordeel over de waarde ervan); op blz. 195 behoort Geffcken, Zwei griechische Apologeten, niet onder de monografieën, maar onder de tekstuitgaven, (als mijn geheugen me niet bedriegt, want ik heb het werk momenteel niet bij de hand). Maar dat een aandachtige lezing slechts dergelijke peccadillo's kan ontdekken, is 'n blijk van de verrassende degelijkheid en accuratesse van het werk.
De uitvoering is, zoals we van het Spectrum gewend zijn, voortreffelijk: mooie en overzichtelijke druk, en bij dit moeilijke zetwerk zeer weinig drukfouten (blz. 28: Froldeville voor Froideville; blz. 107: text voor next; blz. 125 midden: 1ff voor 25 ff).
Dit boek belooft een standaardwerk te worden, dat jarenlang zijn waarde zal behouden. Het is een kostbare uitgave, maar die zijn prijs overwaard is. Het zou te vinden moeten zijn in de boekenkast niet alleen van de vakman, maar ook van iedere priester en leek, die zich met de Kerkvaders wil bezighouden.
P. Smulders S.J.
Ida Friederike GöRRES, Het verborgen gelaat. Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1950, 457 pp. f 9,75.
De titel typeert het boek. Zoals indertijd de bekendmaking van 't ware portret der H. Theresia van Lisieux 'n onthulling was voor iedereen die niet wennen kon aan de onechte, zoetelijke afbeeldingen van deze heilige, zo is dit boek een wegvegen van alle kitch en poeder, om het ware gelaat van de H. Theresia te ontsluieren.
Men heeft al meer pogingen gedaan om 'klein Treesje' tot de ware, wilskrachtige Theresia te maken. Zo b.v. enkele jaren geleden de romanschrijver van der Meersch; maar zijn reactie op de zoetelijkheid bracht een 'vierge guerrière', die weer op. andere wijze overdreven was en voor wie de kloosteromgeving zo klein mogelijk werd geschilderd om haar zo groot mogelijk te doen uitkomen.
De kracht van dit boek is echter dat I.F. Görres met grote eerbied en critische zin haar onderwerp behandelt. Zij zoekt het ware gelaat van de Heilige en tracht dit eerlijk te doen en met grote kennis van zaken. Zij laat wel degelijk het mense- | |
| |
lijke zien in de H. Theresia, kind uit een burgergezin, dat alle gevaar loopt in een burgerlijke devotie verstrikt te raken. Maar de schrijfster blijft niet staren op dit klein-menselijke, zij toont prachtig aan hoe juist in de zwakheid Gods kracht tot zijn recht komt. 'God heeft het zwakke der wereld uitgekozen om het sterke te beschamen' is het grondthema van dit boek. Theresia's kleine weg is daarom zo groot, omdat zij door alle menselijkheid en burgerlijkheid heen steeds het ware en essentiële heeft gezocht. De schrijfster blijkt in dit boek mens genoeg om de zwakheid naar voren te halen, maar tegelijk christen genoeg om de goddelijke grootheid in die zwakheid te bewonderen. Of anders: zij blijkt psychologisch genoeg om z.g. duivelse aanvallen ook een neurotische mogelijkheid niet te ontzeggen, maar tevens theologisch genoeg om de angstwekkende strijd tegen satan waar te nemen, die juist in de neurose, als de ziel gevoeliger is dan ooit, het zwaarste is (zie pag. 90 vv.).
Deze biographie getuigt tevens van grote belezenheid, zodat de schrijfster verrassend weet te citeren en ons in contact brengt met prachtige passages van andere auteurs. Dit is een boek, dat men niet leest zonder er aantekeningen uit te maken, en dat ons ook steeds weer vraagt om critisch te lezen, dáár waar de schrijfster op sommige plaatsen even de toon aanneemt van haar veelbesproken 'Briefe über die Kirche', wat wrang en persoonlijk. Maar gelukkig zijn deze regels zo zeldzaam dat ze bijna wegvallen in het geheel en het boek laten wat het is: één van de beste hagiographieën over de H. Theresia. J. de Rooy
Thomas MERTON: De wateren van Siloë. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1950, 443 pp., f 9,75.
De grote waarde van dit boek ligt wel hierin, dat het zo scherp laat zien: hoe alleen het vasthouden aan Gods oorspronkelijke bedoeling met een kloosterorde, aan deze haar vruchtbaarheid geeft. Merton doet dit meesterlijk. Steeds opnieuw en steeds anders toont hij aan hoe de Cisterciënsers alleen gebaat zijn met het beleven van hun eigenlijk doel: de contemplatie. Voor die contemplatie neemt hij het op. Eerst in een algemene uiteenzetting, die de lezer dorstig maakt naar de wateren 'waarvan het mysterie de eerste Cisterciënsers heeft gefascineerd en verrukt'. Vervolgens in een aanschouwelijke illustratie welke tevens de geschiedenis is van het Trappistenleven. Een interessante historische schets over de orde en vooral over haar stichtingen in Amerika. Een ander deel behandelt aard en heiligheid van 't Cisterciënser-leven, terwijl voor de Nederlandse lezers 'n aanhangsel is toegevoegd over de Trappistenkloosters in onze streken.
Een weldaad is, dat de journalistieke toon die 'Louteringsberg' van Merton tot een modeboek maakte, in dit werk ontbreekt. Het is vlot geschreven, maar verre van oppervlakkig. Dit insinueert de titel reeds over 'de wateren van Siloë, die in de stilte vloeien': 'Dit zijn de wateren, die de wereld niet kent, omdat zij de wateren van bitterheid en tegenstrijdigheid meer liefheeft' (blz. 7 en 382).
Wellicht zal het minder lezers trekken dan de autobiographie van de schrijver, maar zij die dit boek lezen zullen er een diepere invloed van ondergaan.
J. de Rooy
Dr B. NAAIJKENS M.S.C., Het Geestelijk Leven en de Arbeiders in de Missie. - Van Lindert, Cuyk, 1950, 71 pp., f 1,50.
Na gewezen te hebben op de absolute noodzaak van heiligheid voor alle arbeiders in de missie, wijst de schrijver drie gevaren aan, die het geestelijke leven in de missie bedreigen: een te grote activiteit, welke haast onvermijdelijk is bij het zien van al het vele werk dat nog wacht; een ongekende vrijheid, wanneer men alleen komt te staan, zodat men gemakkelijk eigen neigingen bij de keuze van het werk en de hulpmiddelen daartoe kan laten meespreken; ten slotte een grote eenzaamheid door het gemis aan contact met een cultureel gelijkstaande omgeving. Aan de hand van pauselijke uitspraken toont de schrijver de weg, waarlangs men deze gevaren veilig zal kunnen ontlopen: een vurige liefde tot de Kerk, vereniging met God en een diepe godsvrucht.
Dit alles wordt op eenvoudige wijze uiteengezet, in een duidelijke stijl, zo- | |
| |
dat een lezing van een uurtje voldoende is voor elke missionaris om door dit werkje zich weer scherp bewust te worden, waarop hij heeft te letten, als hij zijn ideaal langs veilige weg wil benaderen. Hierin is o.i. de waarde van dit boekje gelegen. Wellicht had het geheel aan duidelijkheid en beknoptheid gewonnen als na de aanduiding der gevaren onmiddellijk het ideaal voor de missionaris was vooropgezet, hetgeen nu pas gebeurt na een lange aanhaling, ontleend aan de encycliek 'Mystici Corporis', welke passage niets biedt wat speciaal van toepassing is op de gelovigen gezien als arbeiders in de missie.
J. Groenewoud
James Kard. GIBBONS, Het geloof onzer Vaderen. Opnieuw bewerkt door Dr Isaïas ONINGS O.F.M. - Wed. J.R.v. Rossum, Utrecht, 1950, 6e druk (serie: Tolle lege. Bijdragen tot de eenheid der Kerk). 371 pp., f 5,75.
Kardinaal Gibbons was in het laatste kwartaal der 19e en het eerste der 20e eeuw een gezien vertegenwoordiger van het katholicisme in de Verenigde Staten. Irenisch zonder irenisme, zoals we tegenwoordig zouden zeggen, ruimde hij veel vooroordelen tegen de Katholieke Kerk op door zijn heldere apologetische voordrachten, in 1876 gebundeld in het boek 'The faith of our Fathers'. Reeds in 1896 werd dit voor de eerste maal in het Nederlands vertaald en bewerkt. De nu verschenen 6e nederlandse uitgave is door Dr Onings nog eens grondig omgewerkt en aan de huidige omstandigheden aangepast, echter zó dat toch 'Gibbons Gibbons is gebleven'. Dit werk, dat zeer sterk de nadruk legt op de klassieke 'twistpunten', zal zeker ook nu nog goede diensten bewijzen in het contact met niet-katholieken, hoewel wij meer nut verwachten van geheel voor onze tijd geschreven, dieper grijpende en geheel schriftuurlijke uiteenzettingen, zoals bijv. Dr Hulsebosch in dezelfde serie heeft pogen te geven met zijn boek 'Het Godsrijk in wording'.
P. Schoonenberg
P. Dr Landoaldus SIBUM A.A., Een Katholieke Spiritualiteit uit de 19e eeuw. - Tielen, Boxtel, 1950, 70 pp., f 1,25.
In een eenvoudig objectief geschreven werkje wordt de geestelijke leer van P. Emmanuel d'Alzon, de stichter van de Assumptionisten, behandeld. Oorsprong, geest en ontplooiing dezer leer worden hier summier verhaald. Het geheel is te veel samenvatting en te schematisch om werkelijk boeiend te zijn, maar zal voor degenen die meer inzicht in de spiritualiteit van de Paters Assumptionisten verlangen, zeker een goede gids zijn.
J. de Rooy
Akten van Z.H. Paus Pius XII, 1949. - 't Groeit, Antwerpen, 1950, 416 blz., ing. Fr. 90. geb. Fr. 160.
In dit elfde deel van de Akten van Z.H. Pius XII vindt men de nederlandse en beneden aan de bladzijden de oorspronkelijke tekst van al de toespraken, encyclieken en documenten door de Paus uitgesproken of uitgegeven. Ze hebben betrekking zowel op het internationale leven als op herderlijke en algemeen zedelijke feiten en princiepen - geheel het katholieke leven door de Opperherder geleid. We wijzen alleen op de belangrijke documenten over het communisme, over de gebeurtenissen in Hongarije, de bescherming van de Heilige Plaatsen in Palestina, de toespraken tot de katholieke werkgevers, het Belgisch Algemeen Christelijk Werkersverbond, tot de geneesheren, de juristen en de rechters, de brieven betreffende de proclamatie van het Heilig Jaar, radioboodschappen aan congressen en bijeenkomsten, aan de Katholiekendag te Bochum, aan de Zwitserse Katholieken, aan de katholieke scholen van Amerika enz. Deze verzameling van documenten vormt de geestelijk belichte kroniek van onze tijd.
F. de Raedemaeker
BENOIT DU MOUSTIER, Wijsheid en schoonheid uit negentien eeuwen Katholieke Wereldletteren. - H. Nelissen, Bilthoven, 't Groeit, Antwerpen, 1950, 320 pp., geb. f 7,90.
Dertig jaren lang las en bestudeerde de kloosterling, die onder de naam Benoit du Moustier als schrijver op het gebied van de vroomheid reeds lang bekend was, de grote Katholieke schrijvers uit tweeduizend jaren Christelijke cultuur.
In dit boek heeft hij uit de in vele jaren vergaarde schatten van een
| |
| |
honderdtal schrijvers vertaalde fragmenten bijeengebracht, zowel voor de eenvoudigen, voor wie deze lectuur onbereikbaar blijft, als voor de meer ontwikkelden, die in dit boek de prikkels vinden om onbekende gebieden zelfstandig te exploreren.
Omdat het boek veel wil geven, schenkt het toch in veel opzichten te weinig. Het is altijd moeilijk tussen 'Multa' en 'Multum' de juiste verhouding te bewaren. Vele kleine fragmenten zijn o.i. niet in staat enig behoorlijk denkbeeld te geven van een bepaalde auteur. Ook de keuze der schrijvers is niet altijd gelukkig. Wanneer men spreekt over Katholieke Wereldletteren dient men voorzichtig te zijn met tijdgenoten. Rogier van Aerde en Emiel van Hemeldonck staan nu broederlijk naast Augustinus, Dante en Sint Jan van het Kruis. Met fragmenten uit eigen werk heeft bovendien de schrijver zichzelf als laatste in deze eregalery geplaatst. Laten we zeggen: met monastische naïviteit. Het fraai uitgegeven boek kan ondanks de onvolmaaktheden aan velen uren van geestelijk genot geven.
Ch. T
Giuseppe RICCIOTTI, Geschiedenis van Israël; 1: Van het begin tot aan de Ballingschap; 2: Van de Ballingschap tot 135 na Christus. Uit het Italiaans vertaald door Zr Dr M. Constanza, Can. reg. S.S. - Brepols, Turnhout, 1949, 472 en 502 pp. Geïll., geb. Fr. 1400 (2 dln.).
Deze koninklijk uitgegeven vertaling van Ricciotti's Storia d'Israele was reeds in 1940 klaar. De aanzienlijke vertraging in de publicatie bracht de vertaalster er toe de Italiaanse tekst bij te werken op het dubbel gebied van de chronologie en der archeologische opgravingen.
De inhoud van het werk behoeft geen aanbeveling. De geweldige stof vanaf Abraham (nu: ongeveer 1700 v. Chr.) tot Bar-Kôchebâh (rond 130 n. C.) wordt zeer diepgaand en aantrekkelijk behandeld. Het geschiedkundig raam, met de profane gebeurtenissen in de grote naburige rijken, in Mesopotamië en in Egypte, wordt zeer uitvoerig en suggestief getekend. Tal van kaarten en platen verhogen de aanschouwelijkheid der voorstelling. Wel kunnen af en toe enkele bezwaren geopperd worden. Wie houdt nog vast, met Ricciotti, aan de 'strikt-letterlijke betekenis' van Josuë's zonnewonder (Jos. 10, 12-14)? (245).
Aan de vertaling kan onmogelijk dezelfde lof toegekend worden als aan het oorspronkelijk werk. Naast een betreurenswaardige slordigheid in de transscriptie der Semietische, ja zelfs der Griekse woorden, zijn er meerdere onnauwkeurigheden te bespeuren in de vertaling. Spreken van de 'berg Hyperborea' getuigt van onbegrip voor de Italiaanse tekst; deze bedoelt de 'berg in het hoge Noorden' (150). - Ook de wetenschappelijke bewoordingen in het Nederlands laten soms te wensen over. Men zegt ofwel Acheulléen ofwel Acheulleaan; maar zeker niet Achelleën (58). Onjuist is Akkadiaans (152), anti-diluviaans (154), quaternair (164); het moet zijn: Akkadisch, ante-diluviaans, kwartair of quartair.
De chronologische aanpassing der vertaalster bracht soms onvoorziene en onopgeloste moeilijkheden mede. Aangezien de Hyksos rond 1580 voorgoed verdwenen uit Egypte (26), kan de geschiedenis van Jozef, die rond 1500 in Egypte moet aangekomen zijn (140), niet meer in de Hyksostijd vallen, en missen de beschouwingen van Ricciotti, die eenvoudig overgenomen werden, elke historische ondergrond.
In weerwil van deze o.i. ernstige tekorten, biedt deze buitengewoon fraaie uitgaaf van Ricciotti's Geschiedenis een zeer goed overzicht van de tocht van het uitverkoren volk door de tijden.
J. De Fraine
| |
Theologie, philosophie en sociologie
Kan. A. VAN HOVE, Het wezen van het Misoffer. - E. Warny, Leuven, 1950, 124 pp., Fr. 30.
De S. vangt aan met. enkele inleidende hoofdstukken over het dogma van het H. Misoffer, en de methodes van de theologische bezinning hierover. Daarna uitgaande van het Kruisoffer, fundeert hij de verschillende aspekten, waardoor de H. Mis ook een offer is. Het is een 'sakra- | |
| |
menteel offer' dat zijn wezenspunt bereikt in de Consecratie. Aan het einde van het betoog volgt nog een kort overzicht van de voornaamste oudere en moderne stellingen, waartussen de S. een gulden middenweg bewandelt.
Het betoog is helder, nogal nuchter en zakelijk, soms op het randje van het familiaire ('al dat geschreeuw', blz. 16), en enkele keren ook minder korrekt als taal (verslechting van de offergave, blz. 23 en derg.). De S. heeft een diep besef voor het geloofsmysterie, en tracht ook hierom aan alle gezonde zienswijzen een plaats te gunnen. Hij bekent ruiterlijk, waar de theologie nog heel wat werk voor de boeg heeft.
Wat de leer betreft, dunkt ons, dat de S. nog te veel belang hecht aan het vernietigingsaspekt in het offer, en te weinig aan de belangrijke aanwinsten van de laatste jaren in zake symboolphilosophie en -theologie, als in de mysterie-opvatting, zoals ze na Casel door velen scherper en juister werd uitgedrukt.
P. Fransen
Paul DABIN S.J., Le sacerdoce royal des fidèles dans la tradition ancienne et moderne (Museum Lessianum. Section théologique, nr. 48). - Edition Universelle, Brussel, 1950, 644 pp., Fr. 360.
De bekende theoloog en specialist voor K.A. heeft in dit posthuum werk de vruchten van een jarenlang speuren en zoeken in de dokumenten der Traditie neergelegd. Na een korte inleiding over de zin en de voornaamste vruchten van zijn moeizame arbeid, gaat de S. over tot een zorgvuldig excerperen van het Katholieke dossier over de theologie van de leek in de Kerk. Van af de Apostolische Vaders zien wij al de grote getuigen van ons geloof aantreden tot aan de laatste moderne theologen toe, als een K. Adam, een Kard. Innitzer en Mercier, de Paters de la Taille en Mersch en zovele anderen. In een apart overzicht worden de Oosterse getuigen, de Griekse Vaders en asceten, en ook de voornaamste dokumenten uit de Liturgie onderzocht. Kortom, wij vinden hier een volledig argument uit de Traditie, zoals het heet in vaktermen. Dit boek is de vrucht van een massa werk, en zal van het grootste nut zijn om aan de moderne theologen en leken het beste materiaal aan de hand te doen om zich te bezinnen over de theologische plaats die de leek inneemt in de Kerk.
P. Fransen
Arnold LUNN, The Revolt against Reason - Eyre and Spottiswoode, London, 1950, 252 pp., 15 sh.
Lunn, die met zijn meer dan zestig jaar, toch nog steeds de indruk wekt van de jonge strijder die hij was bij zijn bekering, poneert in dit boek een dubbele thesis: 'the revolt against reason' treedt aan de dag in de vele aanvallen direct of indirect tegen de kerk gericht in de loop der eeuwen (Luther, Darwinisme, de wetenschapsaanbidding van de vorige eeuw, Marxisme, surrealisme, enz.); en daarnaast: het bolwerk van rede en redelijkheid in de eerste zin van dit woord is de Kerk. Lunns kracht ligt te veel in de controverse dan dat hij deze tweevoudige stelling systematisch zou uitwerken. Vlot, gevat en geestig is hij voortdurend bezig het anti-rationalistische; of juister het ir-rationalistische element bloot te leggen in redeneringen van hen die er trots op gaan effectief gebroken te hebben met geloof of dogma of blinde assumpties. Met een niet te miskennen hartstochtelijkheid en gevoel van triomf prijst hij daarnaast de H. Kerk juist omdat deze zo 'redelijk' is, de rede onder haar bescherming neemt. Wij veronderstelden dat de encycliek Humani Generis, die na dit boek verscheen, voor Lunn toch wel een extra bron van genoegen moet zijn geweest. - Het is een onderhoudend boek; voor de niet-Engelsman verliest het echter iets aan waarde doordat de controversen waaromheen het boek is opgesteld, meest in Engeland en tussen Engelsen werden uitgevochten. De correctie der proeven had met meer zorg kunnen geschieden, vooral bij het citeren uit het Latijn en Duits.
W. Peters
Plotini Opera, I Enneades I-III, ed. P. Henry et H.R. Schwijzer. - Desclée De Brouwer et Cie, Parijs, L'Edition Universelle, Brussel, 1951, 420 pp., Fr. 400.
Na jarenlange voorbereiding is het eerste der drie delen verschenen van het monumentale werk dat de waarschijnlijk wel definitieve tekst bezorgt van de Enneaden van Plotinos, de laatste grote systematische denker
| |
| |
van de Oudheid. Deze tekst is gebaseerd op al de belangrijke bekende handschriften en met al de citaten van de Enneaden in de Oudheid werd rekening gehouden. Naast het critisch apparaat vindt men de juiste verwijzingen naar de werken van Platoon, Aristoteles, de Stoïcijnen, telkens als Plotinos er gebruik van maakt. De uitgevers hebben aan de gewaagde gissingen van hun voorganger verzaakt. Zij hebben zoveel mogelijk de tekst van de archetypus gevolgd. Waar deze zeer moeilijk is, worden we door een korte taalkundige opheldering of een commentaar er over heen geholpen. We mogen hier ook een model van typografische kunst begroeten: de griekse letter komt prachtig uit op het mooi papier. De griekse tekst van de drie eerste Enneaden wordt voorafgegaan door een latijns voorwoord, waarin de uitgevers een beschrijving geven van de handschriften, van de vorige uitgaven en van de princiepen die hun eigen uitgave hebben geïnspireerd, alsmede door de Griekse tekst van het bekende 'Leven van Plotinos' van Porphyrios.
In geen enkele grote bibliotheek kan deze uitgave worden gemist.
F. de Raedemaeker
I.M. BOCHENSKI, Der Sowjetrussische dialektische Materialismus (Diamat). (Sammlung Dalp, Bd. 69). - Francke-Verlag, Bern, 1950, 213 pp., geb. Zw. Fr. 8,40.
De schrijver van dit werkje is een specialist op het gebied van de logistiek en schreef ook een zeer degelijke Europaïsche Philosophie der Gegenwart (1947). Zijn zeer scherpzinnige geest geholpen door zijn kennis van het Russisch heeft hem in staat gesteld, in enkele zeer duidelijke hoofdstukken het bolsjewistisch dialectisch materialisme uiteen te zetten. In een eerste historisch deel schetst hij de ideologische achtergrond van de Russische philosophie en haar wederwaardigheden sedert de Octoberrevolutie. Het tweede, systematisch deel behandelt het realisme en het rationalisme, de dialectiek, de methodologie, de toepassingen op de psychologie en de logica en het historisch materialisme. De schrijver eindigt met een beoordeling, die een strenge veroordeling inhoudt: 'Het is geen philosophie - eerder een atheïstische catechismus voor de gelovigen van de partij'. 'n Zeer rijke bibliographie besluit dit accuraat en scherp gesteld werkje over de theorie van het huidige bolsjewisme.
F. de Raedemaeker
Gastmaal der Eeuwen: nr 8: Dr R.F. BEERLING, Het Wankelende Westen: Nietzsche en de critiek op de Europese cultuur. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1950, 75 pp., f 2,90.
Na een inleiding (p. 5-13) wordt de levensbeschouwing van Friedrich Nietzsche (1844-1900), van deze stormvogel van ontzaglijke calamiteiten, van deze grootste Neo-cynicus, in vier hoofdstukken weergegeven. In hoofdstuk I: De Ouden (p. 13-28) wordt vooral Nietzsche's houding tegenover de Griekse Oudheid behandeld. Het is nu geen probleem meer dat de uiterst knappe, zeer jonge Von Wilamowitz-Moellendorf te keer ging tegen 'Die Geburt der Tragödie'. In hfdst. II: De Gelovigen (p. 29-39) spreekt Nietzsche's haat tegen het Christendom. 'Het elkaar dienen en beminnen brengt nivellering'... 'Voor hem die zich zijn ware roeping bewust is, bestaan geen grenzen'... 'Das Christentum ist eine typische Denkweise für eine leidende und verarmte Gattung Mensch'. In hfdst. III: De Modernen (p. 40-53) spreekt Nietzsche's Europees Nihilisme, d.i. het verdwijnen van het geloof in de 'zin' van de werkelijkheid als geheel terwijl hfdst. IV (p. 53-75) zich uitspreekt over Nietzsche's 'Wille zur Macht', diens 'Herren moral' en Uebermensch. Het zwaar geladen boekje geeft allerlei direct sprekende citaten. In het kader der Europese visies op de mens wordt Nietzsche tegenwoordig terecht vooral beschouwd als een voortbrengsel van de tijd en de tijdgeest. Nietzsche's aristocratisch individualisme moge als inzicht niet direct verkeerd zijn... het inzicht dat dit ten koste van anderen moet gebeuren in een run van 'the survival of the fittest' bracht Europa op de rand van de afgrond. En de afgrijselijkheid van Uebermens-theorieën moge tot in de hellekrachten worden geslingerd. Men moge naast dit boekje niet vergeten o.m. de studie van Prof. Brom en van Pater Chrysoloog Lannoy te lezen.
W. Theunissen
| |
| |
T.P. VAN DER KOOY, De zin van het economische. J.H. Kok, Kampen, 1950, 32 pp., f 0,95.
Prof. VAN DER KOOY aanvaardt met dit doorwrochte werkstuk uit de theoretische economie zijn hoogleraarsambt aan de 'Vrije (voor onze Belgische lezers: de Calvinistische) Universiteit' te Amsterdam. Met het positivisme der loutere beschrijving en loutere verklaring wordt afgerekend, 'het economische' heeft een normatieve zin: de doelmatigheid bij de hantering van beschikkingsmacht over schaarse goederen (blz. 15). Daarvan worden als 'meta-economisch' de doelstellingen of motieven der economisch handelende subjecten onderscheiden en de ethiek, die hierin wil medespreken, wordt blijkbaar niet meer tot de zin van het economische gerekend. Daardoor is, als ik het goed zie, de doorvoering van het economische met ethische normen, hier minder intens dan bijv. bij 'de Tilburgse School' (noot 31) en dit verklaart wellicht ook, waarom de schr. als het ware opzettelijk rond het begrip der 'redelijkheid' in het economische (zowel doel als handelen) heenloopt, waarin de 'zedelijkheid' naar onze opvatting is verankerd. Hieronder gaat vermoedelijk een theologische controverse schuil.
J.v.d.V.
Dr P.J. BOUMAN., Samenleving in Puin. Sociologische waarnemingen in West-Duitsland. - Uitg. J.H. Paris., Amsterdam, 1949, 85 pp., f 2,75.
Plaatselijk onderzoek en persoonlijk contact met personen en groepen in Westfalen en het Roergebied in het voorjaar van 1948 stelden de Groningse hoogleeraar in staat in dit kleine maar instructieve geschrift een groot aantal factoren te belichten waarvan de kennis onmisbaar is voor ieder die zich interesseert voor de Duitse problematiek na 1945. De Schrijver die zijn schets zelf 'Onvolledig en hier en daar vermoedelijk onjuist' noemt, geeft toch in klein bestek uitzichten op een groot aantal vraagstukken als bevolking, gezondheidstoestand sociale ontreddering, vluchtelingen, woning, gezin, opvoeding, geloof, politieke activiteit, enz. Noten en tabellen geven het geschrift blijvende practische waarde. 'Het prestige van de Westerse machten brokkelt steeds verder af' (bladz. 71). De omstandigheden van vandaag zijn helaas niet bij machte schr. visie op het Duitse verval hoopvol te corrigeren. Overigens is ook in de sociologie de diagnose de therapie nog altijd vooruit. De ontmoeting met de Duitse realiteit zoals Prof. Bouman die objectief tot stand brengt, is echter voor het Westen een, zij het bittere, noodzakelijkheid. Zonder de kennis der problemen, lost niemand ze op, hoezeer ook de politiek deze waarheid vaak schijnt te willen ontkennen.
T.
H.D. DE VRIES REILINGH, De volksopvoeding als vormende kracht in het sociale leven. - Wolters, Groningen, 1950. 34 pp., f 0,90.
Met deze rede heeft de schr., een vooraanstaande figuur in het Volkshogeschoolwezen in Nederland, zijn intrede gedaan als hoogleraar in de sociale aardrijkskunde en de landbeschrijving aan de Universiteit van Amsterdam, als opvolger dus van STEINMETZ en TER VEEN. Zijn onderwerp lijkt voor die vakken wel wat vreemd, maar hij vreest, dat in dat kader deze 'interne activiteit onder leiding van bekwame en bezielde persoonlijkheden uit het volk zelf' anders 'vergeten dreigt te worden'. Als het uitvoerigst voorbeeld voor een sociografisch verantwoorde behandeling van zijn onderwerp bespreekt Prof. de V.R. hier het naoorlogse West-Duitsland, o.a. met verwijzing naar de bekende artikelen van Dr HAHN en Pater BOONE in dit tijdschrift. Had hij ook geen kennis moeten nemen (en dan melding maken) van het voortreffelijke werkje van Dr HAHN: Duitsland als geestelijk probleem? Men vergete niet deze rede, ook om haar uitvoerige aantekeningen, te plaatsen onder de literatuur, die ons enig inzicht bijbrengt in de problematiek, waarin West-Duitsland zich in deze na-oorlogse jaren in cultureel en maatschappelijk opzicht ziet verwikkeld.
J.v.d.V.
LEPP, Ignace, Noden en verwachtingen van het proletariaat. - 't Groeit, Antwerpen, 1950, 190 blz., Fr. 63.
Dit boek wordt bezield door de
| |
| |
idealen van de Franse naar links gerichte sociologen. In het eerste deel worden de 'noden en de strijd' van het proletariaat uiteengezet. Het bevat feitelijk een geschiedenis van het proletariaat van af de primitieve volkeren, langs Griekenland, Rome en de Middeleeuwen tot aan de moderne en de hedendaagse tijd, wanneer vooral door het Marxisme, het proletariaat bewust wordt van zijn historische zending. Tegenover de verwerpelijke en mislukte poging van het Russische Sovjet-regime schildert de schrijver in zeer sombere kleuren het 'Jankisme' d.i. het neo-kapitalisme van de Verenigde Staten van Amerika. Er wordt dunkt ons te veel over het hoofd gezien dat, indien men aan beide zijden van materialisme kan spreken, de V.S. er tenminste geen theorie op na houden en geen sociale en politieke vormen kennen, die de opleving van geestelijke waarden onmogelijk maken. In het tweede, kortere deel, 'Verwachtingen van het proletariaat' wordt ons een positief sociaal programma voorgesteld waarin de authentieke uitspraken van de pauselijke documenten over het proletariaat en de deproletarisatie in een vooruitstrevende, naar onze mening verdedigbare contekst worden geplaatst. Het ideaal zou zijn het gemeenschappelijk bezit van de productiegoederen door de arbeidersgemeenschap - de schrijver keert zich terecht tegen het staatsmonopolie - en in afwachting moet het loonsysteem zo worden aangepast dat aan de arbeider en zijn gezin een echt menselijk bestaan wordt verzekerd.
De opheffing van het proletariaat betekent geen egalitarisme, maar een rechtvaardige proportionele verdeling van de economische goederen. Maar daarbij kan er van een ware ontproletarisering geen sprake zijn, zolang de arbeider ook geen deel heeft aan de morele, intellectuele en geestelijke goederen.
F.
| |
Psychologie en paedagogie
JANSE DE JONGE, A.L. Karakterkunde. - Bosch & Keuning, Baarn, 1949, 3e druk, 296 pp., geb. f 5,90.
Een goed boek, dat in een echte behoefte voorziet. Het geeft een overzicht van de problemen en de resultaten der karakterkunde en is daarbij niet in een al te doctrinaire stijl gehouden, waardoor het dus ook voor onderwijzers en maatschappelijke werk(st)ers geschikt is.
Het boek is verdeeld in een theoretisch en een practisch gedeelte. Het theoretisch gedeelte begint met een inleiding, waarin de taak, de betekenis en de methoden der karakterkunde worden uiteengezet. Dan volgt een hoofdstuk over de bouw van persoonlijkheid en karakter, waarin de voornaamste systemen en theorieën beknopt worden weergegeven. Een bespreking van de ontwikkeling der persoonlijkheid door de verschillende levensphasen heen sluit het theoretisch gedeelte.
In het practisch gedeelte worden allereerst de verschillende karaktertypen behandeld, waarbij de klassieke indelingen de revue passeren. Van belang zijn vooral de volgende hoofdstukken over afwijkende en ziekelijke karakters. Deze moeilijke materie wordt overzichtelijk weergegeven.
Verder zijn er nog enkele hoofdstukken over de verschillen in de karakters van man en vrouw en over het volkskarakter. Ook wordt een hoofdstuk gewijd aan de intelligentie, haar onderzoek en haar realisatie in verschillende typen.
Een literatuurlijst geeft goede richtlijnen voor verdere studie.
Met sommige uitspraken over kwesties, die vooral het zedelijk domein raken, kan men het slechts eens zijn in psychologisch of psychiatrisch opzicht; de contekst maakt trouwens de indruk, dat deze uitspraken slechts als zodanig bedoeld zijn.
Godsdienstige kwesties komen vooral ter sprake bij de psychagogiek en opvoeding (van volwassenen). De schrijver is geïrriteerd door de opvatting van de niet-Katholieke Jung, dat het Rooms-Katholicisme in psychologisch opzicht de meest aanvaardbare Christelijke godsdienst is. De auteur is met ons van mening, dat het in het godsdienstig leven gescherpt geweten een enorme regulerende en stimulerende kracht heeft, doch hij verschilt met ons van mening over de heilzame psychische werking
| |
| |
van de Calvinistische levensbeschouwing. Hoezeer hij zich ook inspant om de psychologische betekenis van het Calvinsme op de voorgrond te plaatsen, toch moet hij toegeven, dat zelfs v.d. Horst, Hugenholtz, Kohnstamm en Waterink nog niet hebben kunnen komen tot een eigen, Bijbels gefundeerde psychologie, die ook in Christelijke kring algemeen aanvaard wordt.
A. Schr.
VEEN, S.M.C. van, Het kind en zyn somatopsychische fundering. - A.A.M. Stols, Den Haag, 1950, X, 188 pp., geb. f 8,25.
Een goed boek, dat gegroeid is uit een jarenlange practijk aan een Medisch Paedagogisch Bureau. Ondanks het feit, dat de schrijfster de term 'somatopsychisch' prefereert boven 'psychosomatisch' en daardoor aangeeft, dat zij de nadruk vooral op het lichamelijke aspect legt, blijft het hoofdmotief van dit werk: inzicht te verschaffen in de somatopsychische eenheid in haar verschillende verschijningsvormen.
Een tweede kernmotief is de relatieve betekenis van aanleg en milieu. De aanleg, d.w.z. de somatische en psychische potenties, komt immers slechts tot realisatie als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Naargelang aanleg en milieu binnen of buiten een zekere norm liggen, zullen ook de somatopsychische verschijningsvormen zulks doen en aldus als 'normaal' of 'abnormaal' betiteld worden.
De realisatie van de aanleg kan slechts gezien worden vanuit de dynamiek van de levende mens en deze is dan ook het derde motief van dit boek. De voortdurende wisselwerking uit zich in de wijzigingen van vorm en functie bij de groei en ontwikkeling, in het krachtenspel tussen alle innerlijke en uitwendige oorzaken, in heel het samenspel van constitutie (genotype), conditie (verworven min of meer stabiele eigenschappen) en milieu. Het kind dient gezien te worden als de resultante van de interactie tussen de per aanleg gegeven mogelijkheden en het milieu.
Voor de niet-medici onder de lezers gaan enige hoofdstukken over erfelijkheid, endocrine systeem en autonoom zenuwstelsel vooraf.
In de verdere hoofdstukken worden vooral de constitutionele motieven en de conditionele factoren voor de habitus uiteengezet, waarna wordt overgegaan tot een veelzijdige belichting van de typologie van het kind.
Het laatste hoofdstuk geeft 'Ervaringen over de somatopsychische fundering op het Medisch Paedagogisch Bureau' weer.
Samenvattend kan men zeggen, dat de strekking van dit boek haar verwerkelijking vindt in het lichamelijk onderzoek van de constitutioneel gerichte kinderarts, die iets van de somatopsychische fundering van het kind tracht te benaderen, waardoor de reactiewijze op belevenissen en milieu beter wordt begrepen. Hiermede wordt geenszins bedoeld, dat dit boek alleen maar tot zijn volle recht kan komen in handen van medici. Ook voor psychologen, paedagogen, sociale werk(st)ers en voor de intelligente leek, wiens belangstelling uitgaat naar het probleem 'kind', is dit een waardevol boek.
A. Schr.
KLAGES, Ludwig, Handschrift en karakter. - Boek en Periodiek, Den Haag, Forum, Antwerpen, 1949, 244 pp., suppl. 42 pp., geb. f 12,50 en Fr. 187,50.
Sinds de eerste druk in 1917 is 'Handschrift und Charakter' de grondslag voor bijna alle beoefening der graphologie gebleven. De Nederlandse uitgave is een vertaling van de 22ste druk. (Intussen is de 23ste druk al verschenen).
De schrijver van 'Der Geist als Widersacher der Seele' is niet alleen degene, die aan de graphologie een brede wetenschappelijke basis gaf, hij is ook de grondlegger der moderne karakterkunde. Als men bedenkt, dat men in de practijk der graphologie alleen maar op een basis van rijke karakterologische ervaring en kennis gunstige resultaten kan bereiken, dan beseft men, dat Klages het eerste slechts kan zijn omdat hij het tweede is en dan beseft men ook welk een moeilijke opgave het is een groed grapholoog te zijn.
Ofschoon Klages met de meeste nadruk aanraadt om slechts na een intense en rijke oefentijd de graphologie publiek uit te oefenen, keert hij
| |
| |
zich toch niet met dezelfde felheid als Margadant tegen de prutsers op dit gebied. Wel merkt Klages op, dat men 'verschillende' karakterbeschrijvingen door twee graphologen van hetzelfde handschrift gemaakt, niet te vlug als 'verschillend' moet beoordelen en vooral geen conclusies daaruit moet trekken aangaande de objectieve waarde der graphologie. Evenals verschillende schilders van een model zeer verschillende voorstellingen op het doek brengen - welke echter alle sprekend op het model gelijken - zo benaderen ook de karakter-beoordelaars het subject op hun eigen persoonlijke wijze, kiezen ze niet alleen andere woorden, doch ook een verschillend uitgangspunt; de een zal met het onbelangrijke beginnen en zijn schildering overeenkomstig de groeperingsregel der hoofdkaraktertrekken tot een hoogtepunt opvoeren, terwijl de ander misschien de centraalste eigenschap in de vorm van een grondformule vooropstelt en daaruit de overige eigenschappen in zekere zin als stralen te voorschijn laat komen.
Klages schreef verschillende werken over het karakter, de uitdrukkingsleer en de graphologie. De Nederlandse vertaling van het standaardwerk 'Handschrift und Charakter' voorziet in een reeds lang bestaande nijpende behoefte bij studerenden in de graphologie, doordat het een systematische leergang is, die op scherp geformuleerde en strict afgeleide regels berust. Het boek, dat een grondige studie vraagt, biedt het wetenschappelijk uitgangsmateriaal zowel voor de ontleding van het handschrift als voor de psychologische denk- en afleidingswijze in het algemeen. In de eerste zeven hoofdstukken wordt het handschrift onder de loupe genomen naar zijn uitdrukkingsvormen zoals regelmatigheid en evenwicht; rhythme, maat en vormniveau; grootte, snelheid en druk; wijdte, hellingshoek en pastositeit (klodderigheid); bindingsvorm en verbondenheid; vormverrijking en richtingskarakter; beginversterking, overstreping en bewegingsverdeling.
Dan volgen enige hoofdstukken over de rangschikking van het schrift en het gewijzigde - kunstmatige, aangeleerde, onechte, sierschrift - handschrift.
In hoofdstuk X wordt het verloop van de analyse van het handschrift uiteengezet en in hoofdstuk XI volgt een voorbeeld van een handschriftenbeoordeling. Het sluitstuk wordt gevormd door enige fundamentele opmerkingen over karakterbeoordeling, waarvan vijftien voorbeelden uit de practijk worden gegeven.
In de Nederlandse vertaling is, in overleg met de auteur, een vrij groot aantal Nederlandse handschriften opgenomen.
A. Schr.
Prof. Dr A. KRIEKEMANS, Gezin, school en jeugdbeweging (Kath. VI. Hogeschooluitbreiding Jg. 44, nr. 3). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1950, 46 pp., Pr. 25 (abon. 6 nrs. Fr. 90).
Het genuanceerde, uiterst concrete en toch algemeen geldende in de beschouwingen van Prof. Kriekemans maakt dit boekje tot een synthese die men zelden in de zogenaamde grote werken over pedagogie aantreft. Het tekort aan 'echte' gezinnen is wel de hoofdreden van het frequente mislukken der meeste moderne opvoedingsmethodes. Andere opvoedingsinstanties - die slechts verlengstukken mogen zijn van het gezin - zijn dus noodzakelijk; de school die kultuurbezit meedeelt en de jeugdbeweging, waar de jeugd zichzelf dient op te voeden naar een objectief ideaal, de persoonlijkheid van de leider.
Besluit: moderne opvoeding is grotendeels een kwestie van heropvoeding der ouders en van samenwerking tussen de drie opvoedingsmilieus.
J. Kerkhofs
| |
Literatuur
DEMOSTHENES, Kransrede, vertaald, ingeleid en toegelicht door Herman van LOOY (Klassieke galerij nr 54). - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1950, 110 pp., ing. Fr. 30.
Dit boekje voorziet in een leemte. De heer Van Looy heeft dan ook recht op waardering en dankbaarheid. Voor zijn vertaling is hij dicht bij het Grieks gebleven. Tè dicht, naar ons gevoelen, want ze wemelt van Griekse wendin- | |
| |
gen, die een allegaartje vormen dat men nog moeilijk Nederlands kan noemen. En wat te denken van flagrante taalfouten als 'groffe' (grove) en dergelijke? De vertaling blijft echter een uitstekend middel om de Griekse tekst te benaderen.
De waarde van het werkje wordt verhoogd door toelichtingen en een inleiding, met o.a. een practische indeling der kransrede, die, zoal niet onberispelijk, dan toch aannemelijk is. Graag hadden we in de inleiding ook een korte uiteenzetting gevonden over het algemeen karakter en de technische eigenschappen van Demosthenes' redekunst. Kortom: een bruikbaar en nuttig boekje, dat echter voor verbetering vatbaar is.
F. De Graeve
Dr J.J. MAK, Vier excellente kluchten, uitgegeven door... (Klassieke galerij, nr 46). - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1950, 104 pp., ing. Fr. 30.
Hiermee begint de Klassieke Galerij haar 'rhetorikale bibliotheek', en wil de 'edele conste van rhetoriken' van de hele 16e eeuw bestrijken. De eerste klucht, 'Een spel van drie minners, de coster, de pape ende de jonckhere', daterend uit de tweede helft van de 16e eeuw, was totnogtoe niet uitgegeven. Het volgende, 'Esbatement vanden visscher', door Cornelis Everaert, in zijn soort tot het beste behorend, is algemeen bekend. Naast deze twee Zuidnederlandse kluchten, nog zeer middeleeuws van toon, heeft Mak twee Noordnederlandse geplaatst, waarin de Reformatie en zelfs de Renaissance reeds min of meer aan het woord komen. Vooreerst 'Een cluyt van onse Lieven Heers minnevaer', door Louris Jansz., en vervolgens 'Een cluchte van d'een ende d'ander, twee soldaten, eenen ouden boer met een jonge boerrin zijn wijff ende een aerdige weerdin', door Gerrit Hendricksz. van Breughel. Deze laatste is een Antwerpenaar, naar Amsterdam uitgeweken en aldaar gestorven in 1635. Over hem is verder weinig bekend. Des te beter zijn we ingelicht over de mentaliteit van Louris Jansz., als sterk sociaal voelend rationalistisch humanist; wat ook uit de hier opgenomen klucht duidelijk blijkt. Degelijk commentaar, verzorgde uitgaaf, zoals we van de specialist Mak verwachten mochten. Achteraan volgt een interessante 'lijst van bestaande rederijkerskluchten uit de 16e eeuw'.
J. Noë
SENECA MINOR, De Gemoedsrust, vert, door Drs J.H.H.E. Indemans. - H.J. Paris, Amsterdam, 1950, 72 pp., f 2,25.
Het is heel begrijpelijk, dat er bij de mensen een drang bestaat om ook bij profane schrijvers steun of gelatenheid te zoeken. De vertaler - leraar aan het St. Jans-Lyceum te 's-Hertogenbosch - is daaraan tegemoet gekomen door ons Seneca's Gemoedsrust in zeer vlot Nederlands aan te bieden. Als inleiding staat er een tekst uit 'De Navolging van Christus' III, 25, 11-21 waarin wordt aangespoord om God alleen te zoeken en zich niet met andermans zaken te bemoeien teneinde rust te verkrijgen. Daarmede is natuurlijk alleen de ijdele bemoeizucht bedoeld. Na een korte inleiding over het leven van Seneca Minor, diens levensopvatting en verschillende werken, wordt de analyse gegeven van 'De Gemoedsrust' en daarna de vertaalde tekst. De vorm is die van vraag (Serenus consulteert Seneca) en antwoord in briefvorm, de inhoud een psycho-analyse. Seneca, de man der wereld die zijn positie en leven veeg wist, geeft menige practische raad voor het moderne - in menig opzicht vaak jammerlijk ontrechte - individu. Het werkje - vooral bedoeld voor niet klassiek geschoolden - boeit ook de klassiek gevormden. De vertaling is vlot, geeft goede, zelfs vele 'moderne' termen en voldoende aantekeningen.
W.J.Th.
S. VESTDIJK, De glanzende kiemcel. Beschouwingen over poëzie. - De Driehoek, 's-Graveland, 1950, 272 pp. f 5,65 en f 6,90.
Vestdijk hield in St. Michielsgestel een reeks voordrachten over poëzie voor zijn lotgenoten in de gijzeling. Deze lezingen zijn nu gebundeld en geen liefhebber der letteren mag dit boek ongelezen laten. De opstellen zijn populair in deze zin, dat ze niet voor de vakman alleen geschreven zijn en dat alle nodeloze geleerdheid vermeden is. Toch zijn ze niet oppervlakkig, integendeel: op sommige punten gaat de schrijver diep in. Wat hij b.v. zegt
| |
| |
over het verband tussen het wezen der poëzie en de techniek, over rijmdwang en de voor- en nadelen hiervan, is origineel genoeg om ook insiders te boeien. Zijn laatste beschouwing over het schrijven van verzen is verrassend eerlijk en daardoor zo interessant, voor sommigen wellicht troostrijk. Daarbij komt, dat Vestdijk helder doceert en een aangenaam leesbaar betoog schrijft. Zo ontstond een boek, dat alleszins verdient gelezen te worden.
B.v.M.
Werner KOHLSCHMIDT en Johannes MAASSEN, Auch unser Lied soll zeugen. Christliche Zeitdeutung im Gedicht. - Verlag-Herder, Freiburg i. Br., 1950, VIII-197 pp., geb. DM. 4.80.
Om deze verzameling gedichten haar eigen betekenis te verlenen, mag men bij het door- en herlezen ervan niet uit het oog verliezen dat deze bundel verschijnt in de reeks 'Das christliche Deutschland 1933 bis 1945', en dat het getuigenis, waarvan de titel spreekt, een getuigenis wil zijn van beide christelijke Confessies in Duitsland. Het was een verrassende ervaring bij het lezen van vele gedichten, met een bijna volstrekte zekerheid te kunnen zeggen: 'de auteur hiervan is een protestant', hoewel met geen woord een geloofspunt wordt aangeraakt. Men vermoedt het door een speciale klemtoon, een profetischer accent, een meer bijbels beeld, een meer eschatologische visie. Door dit verschijnsel geeft de verzameling de indruk van een geïntensifieerd en verdicht christendom. Een christendom, dat in zijn lied stelling neemt tegenover de grote zijnsvragen, en dat de eeuwenoude christelijke waarheden, in het vuur van de beproeving en de ondergang gerealiseerd en verhelderd, ten antwoord geeft. Men verneemt hier stemmen, die met een huiveringwekkende oprechtheid of met een ontroerende aandrang zingen of wenen over algemene verzoening en algemeen gericht, stemmen die met apokaliptisch geweld in korte taferelen de overwoekering van boosheid, onrecht, dood en tranen uitschreeuwen, of die hoopvol de komende oogst verkonden, kiemend uit zoveel edel zaad. Nochtans overheerst het vertrouwen. Niet zonder reden besloten de verzamelaars deze bundel met de reeks gedichten 'Fürchte Dich nicht'. Aldus eindigt de verzameling met deze strofe van geborgenheid:
Von guten Mächten wunderbar geborgen,
Erwarten wir getrost, was kommen mag.
Gott ist mit uns am Abend und am Morgen
Und ganz gewiss an jedem neuen Tag.
A. Boone
Stijn STREUVELS, Volledige Werken. I. Lenteleven. Zomerland. Zonnetij. - Winants, Heerlen, 1950, 537 blz.
Bij Winants te Heerlen verschijnen in meerdere delen de volledige werken van Stijn Streuvels. Dit eerste deel bevat de bovengenoemde stukken. Het is een smaakvolle, zeer hanteerbare uitgave.
J.v.H.
Gastmaal der Eeuwen: Nr. 7: Romankunst als Levensschool: Tolstoi, Balzac en Dickens, door Henriëtte ROLAND HOLST. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1950, f 2,90.
Niemand kon ons beter doen binnendringen in de persoon en het werk van de beroemde schrijvers dan Mevr. Roland Holst die de religieuze, sociale en ethische denkbeelden van de schrijvers alle heeft doorproefd. Zij tekent in deze knappe, boeiende en direct sprekende studie de historische omstandigheden, het milieu, de persoonlijke aanleg, de aard van het genie, de kijk op de maatschappij en laat overduidelijk - daarbij de verschillen goed aangevend - uitkomen, dat aan alle drie een zeldzaam scheppend vermogen eigen was. Het psychologisch realisme, geladen door een religieus gevoel, van Tolstoi (1828-1910) wint het uiteraard bij haar in waardering. Zij schrijft prachtige bladzijden over Honoré de Balzac (1799-1850) die terecht kwam in een soort van wildfantastisch 'pathos' en in zijn 'Comédie humaine' alle facetten van het Franse leven wilde uitbeelden, zonder daarbij quantitatief en qualitatief te slagen. Diens dynamische persoon en werkkracht worden scherp gesteld tegenover het meer statische van Dickens (1812-1870) en het humoristisch realisme van de Engelsman mist de intellectuele spanning van de
| |
| |
Fransman en haalt het niet in diepgang bij de Rus. Dickens is een schrijver 'op zijn best en tegelijkertijd op zijn slechts' in bijna al zijn werken. Zijn typen staan ver in de schaduw bij de werkelijke mensen van vlees en bloed. Balzac overspant de grenzen tussen dat wat historisch is gebeurd en wat in visie werd gebouwd terwijl Tolstoi's grootste lof gelegen is in de religieuze sfeer van lijden, boete, offer en oer-vroomheid. Dit is een prachtig boekje in de serie.
W. Theunissen
SOUTHERN A.C., Elizabethan Recusant Prose 1559-1582. A historical and critical account of the books of the Catholic Refugees printed and published abroad and at secret presses in England together with an annotated bibliography of te same. - Sands, London-Glasgow, 1950, 553 pp., two guinies.
De strijd met de pen tijdens de vervolging van Elizabeth - en nog vele decennia daarna - moest van katholieke zijde voornamelijk gevoerd worden vanuit Leuven, Douai, Rome, Reims en Valladolid. Verspreiding in Engeland was gevaarlijk, en dientengevolge steeds uiterst beperkt. De geschiedschrijving en literatuurbeoordeling van latere eeuwen heeft deze geschriften verwaarloosd. Eerst in deze eeuw is men er meer aandacht aan gaan besteden en deze studie zal er zeer veel toe bijdragen dat dit vergeten proza zijn plaats in de Engelse literatuur krijgt. De bestudering toch van deze uit vele bibliotheken bijeengezochte pamfletten en boeken biedt het verrassende resultaat dat, waar men zou menen enkel sectarische aanval en afweer te ontmoeten, men in feite staat voor klaar en krachtig Engels proza, des te waardevoller omdat tijdens Elizabeths regering het Engelse proza zowel in kwaliteit als in kwantiteit achter staat bij poezie en drama. - Zoals uit de ondertitel duidelijk is, is dit een werk dat de grond openbreekt, en geen oogst kan of wil opleveren. Anderen kunnen nu beginnen met 't bewerken van de grond, 't zaaien en 't oogsten. Het boek is een werk voor de vakman en verdient de belangstelling van iedere 'Engelse' student.
W. Peters
| |
Cultuurleven, wetenschap en kunst
Cecil WOODHAM-SMITH: Florence Nightingale 1820-1910. - Constable, London, 1950, 615 pp., 15 sh.
Dat een enkel tekort een zeer verdienstelijke biographie ernstig kan verminken wordt in dit boek duidelijk geïllustreerd. Over de waarde van deze studie zal wel niet gedisputeerd worden: zij is ferm van compositie, fris van stijl; zo goed als alle personen treden naar voren als echt levende mensen; op een enkele uitzondering na, waar misschien iets te veel op wordt ingegaan, op F.N.'s vechten met officiële instanties, boeit dit boek van begin tot einde. Dat het binnen een maand een herdruk beleefde, verwondert ons niet. Deze biographie is ook eerlijk; de legende van 'the lady of the lamp' en 'the angel of mercy' uit de Krimoorlog geeft velen, ook vandaag nog, een hoogst onvolledig beeld van F.N.: haar dominerende persoonlijkheid, haar aristocratische voornaamheid, een vaak vernietigend scherp oordeel over haar medemens, doen ons vaak de engel in haar vergeten.
Nu is het 'n feit dat F.N. een diepgodsdienstige vrouw was; haar christen-zijn was niet iets wat in de Victoriaanse tijd nu eenmaal bij het leven hoorde. Volgens schrijfster was F.N. een mystica. Maar deze mededeling wordt op de lezer afgeschoten op bladzijde 522. Voordien hebben we over haar godsdienstig leven zo goed als niets gehoord. Wel wordt op pagina 17 verteld, dat F.N. als meisje van zeventien 'stemmen' hoorde (de vergelijking met Jeanne d'Arc wordt vermeld), maar deze mededeling is al even onverwacht: geen woord toch werd er gezegd over de godsdienstige opvoeding. Vermeld wordt ook dat ze contact heeft gehad met Manning (later Kardinaal), maar bij de vermelding blijft het eigenlijk. De gehele Krim-periode in dit boek is praktisch god-loos, hetwelk zeker onjuist is. En wanneer dan eindelijk iets gezegd wordt over haar mystiek leven,
| |
| |
is dit zo kort en zo oppervlakkig dat het bijna onmogelijk is de gedachte van zich af te zetten dat schrijfster zich óf niet geïnteresseerd heeft voor F.N.'s geestelijk leven, óf er in het geheel geen raad mee heeft geweten. Dat met dit boek de standaard-biographie van F.N. zou geschreven zijn, kunnen we dan ook niet aanvaarden.
W. Peters
G.K. CHESTERTON, The common Man. - Sheed and Ward, Londen, 1950, VI-280 pp., geb. Fr. 108.
Dit boek bevat 44 opstellen van de grote Engelse essayist, die tevoren nog nooit gebundeld werden. Ze stammen meestal niet uit zijn latere jaren. Deze bundel mag wellicht heel erg verouderd lijken aan mensen die menen de atoombom te kennen; want die komt helemaal niet ter sprake. Maar daarmee is vrijwel alles genoemd wat niet ter sprake komt, zodat voor degene die nog vergeten kan dat de atoombom bestaat, deze oude opstellen een uiterst actueel nieuw boek vormen over literatuur, schilder- en beeldhouwkunst, toneel, cultuurgeschiedenis, moraal, godsdienst, philosophie, sociologie, patriottisme, wellevendheid en meer dergelrjke onderwerpen betreffende dit leven en het andere. Natuurlijk schrijft Ch. hier over een aantal dingen waar hij weinig van af weet, doch aan personen die er meer van wisten zou hij gevraagd hebben hem niet te lezen. Dezen zouden echter grotelijks ongelijk gehad hebben naar hem te luisteren. Want Ch. mag minder wetenschap hebben dan grote geleerden, hij overtreft ze meestal in wijsheid en gezond verstand.
Men leze en lere van hem zijn vrijheid van opvatting (de echte en eigenlijke vrijzinnigheid), zijn onafhankelijkheid, zijn onpartijdigheid, zijn afkeer van modegrillen, zijn gezond verstand dat niet minder verstand is omdat het gezond is. Maar ik voeg er aan toe: lees hem eerst van voren naar achter zoals in onze gewone schrijfwijze, en dan van achter naar voren zoals in het Hebreeuws. Dit is volstrekt noodzakelijk omwille van de paradoxen, d.w.z. die uitdrukkingen waarvan men de waarheid eerst begrijpt, wanneer men er mede het tegengestelde in leest van wat ze zeggen.
E. Vandenbussche
G. KNUVELDER, Pieter van der Meer de Walcheren, Leven en Werken. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1950, 112 pp., f 5,25.
Pieter van der Meer de WALCHEREN, Gods uur. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1950, 142 pp., f 5,25.
Deze boeken werden tezamen uitgegeven bij gelegenheid van Pieter van der Meers zeventigste verjaardag. Knuvelder bewerkte een vroeger geschrift zo, dat het in feite een nieuw boek werd, waarin hij niet alleen de levensschets bijwerkte maar bovendien de bloemlezing uit Van der Meers werk verving door een beschouwing van de werken, die voor diens bekering geschreven werden. Voor ieder die belang stelt in de persoon en de arbeid van Pieter van der Meer, een onmisbaar boek.
'Gods uur' is een verzameling van opstellen, meditaties en beschouwingen, waarvan de meeste verschenen zijn in de laatste jaargangen van 'De Nieuwe Eeuw'. Ook nu, los van het ogenblik van verschijnen, hebben ze de lezer nog iets te zeggen.
Bern. van Meurs
Bernhard BAVINK, Conquètes et Problèmes de la Science contemporaine. Traduction, préface et notes de René Sudre. 1er volume: Force et Matière - L'Univers et la Terre. - Editions de la Bâconnière, Neuchâttel; Office de Publicité, Brussel, 1950, 480 pp., ing. Fr. 195, geb. Fr. 260.
Het boek beantwoordt volledig aan zijn titel. Schrijver bezit de gave van een aanschouwelijke voorstelling, hij weet de hoofdlijnen uit te stippelen, de moeilijkheden te doen aanvoelen. Zijn veelzijdige kennis heeft het inzicht niet geschaad. De lezer wordt rondgeleid in die tuin van de Physica - nu niet langer een Oerwoud - waar, sinds de laatste decenniën paden getrokken zijn dwars door het kreupelhout. Geen enkel domein blijft onbetreden. Het is thans wel duidelijk geworden, dat een theorie van de wetenschappelijke kennis enkel kan ontworpen worden door hem die het wetenschappelijk terrein kent als een persoonlijk eigendom. Als philosophische houding huldigt S. het kritisch
| |
| |
realisme met afwijzing van het verdorrende positivisme dat hij liever negativisme zou willen noemen. Hij gelooft met overtuiging aan de verovering, door de wetenschap, van de geheimen der natuur, al is het ook niet van haar laatste geheimen. Het neopositivisme - met zijn gebrek aan durf om de ware vraagstukken aan te pakken, met zijn beweringen van het 'alsof' (alsof men dàt juist kon beweren), met zijn 'économie de la pensée' - vindt geen genade in Bavinks ogen. Zijn zuiverste vreugde beleeft hij wanneer hij spreekt over de atomenleer, 'hypothèse invérifiable' een halve eeuw geleden, heden hoeksteen van de hele natuurkunde. De positivisten hebben ongetwijfeld diensten bewezen, maar hebben zich bezondigd aan dogmatisme en agnosticisme. Er bestaan wetenschappelijke waarheden - 'une fois reconnue pour telle, une vérité reste une verité' (blz. 64) - hoe men de zaken ook wil voorstellen, aan de wetten beantwoordt iets in de natuur wat wij er niet in gelegd hebben (blz. 351), wij ontdekken iets anders dan onze gedachte. Op die weg had B. misschien verder kunnen gaan, en hij weet het, b.v. wanneer hij er op wijst hoe merkwaardig het is dat de a priori berekende waarschijnlijkheid steeds de voorspelling is van de statistische.
Kortom: een begeesterende meditatie over het gehele gebied der physische wetenschappen.
L. de Borman
Dr. F.J. FABER, Van zondvloed tot landijs. - W.J. Thieme en Co. Zutphen, 1949, 292 pp., geïll. geb. f 7,50.
Dr I.M. van der VLERK en Dr Mr F. FLORSCHüTZ, Nederland in het ijstijdvak. - W. de Haan, Utrecht, 1950, 287 pp., geïll., geb. f 12,50.
Prof. Dr I.M. van der VLERK en Prof. Dr Ph.H. KUENEN, Geheimschrift der aarde. - W. de Haan, Utrecht, 1948, 5e druk, 370 pp., geïll., f 12,50.
Prof. Dr Ph KUENEN, De kringloop van het water. - H.P. Leopolds, Den Haag, 1948, 408 pp., geïll. f 16,50.
Wie zich voor de ijstijd interesseert, behoeft tegenwoordig niet over gebrek aan literatuur te klagen. Hierboven zijn een aantal titels opgenoemd, sommige boeken echter handelen ex professo over de ijstijd, andere meer terloops; misschien zijn we later in de gelegenheid dit met andere uitstekende werken te completeren. Het feit, dat het landijs ook in Nederland doordrong, heeft hier vanzelfsprekend de belangstelling geanimeerd. Wel is het jammer, dat van de 3 of 4 ijstijden, die N. Europa achter elkaar gekend heeft, slechts de voorlaatste zodanig was, dat het landijs onze grenzen overschreed. Zodoende zijn de sporen er van veel sterker uitgewist dan b.v. in Noord-Duitsland, waar, laat ons zeggen een 40.000 jaar terug het ijs nog niet verdwenen was. Als vergoeding hiervoor hebben wij in ons postglaciaal wel een uiterst interessante tijd, met een zeer koud klimaat meegemaakt; hiervoor bestaat tegenwoordig zeer veel belangstelling.
Faber laat zien, hoe moeilijk 't was in de geheimen van de gletscherwereld door te dringen. En het is wel zeker, dat we nog dieper zullen moeten graven, alvorens we het phantastisch beeld van de ijstijd zuiver voor ons zien. De twee meest uiteenliggende verklaringen ziet U in de titel: zondvloed en landijs. Oningewijden, die toch menen, sceptisch te moeten staan tegenover het resultaat der onderzoekingen van geologen en geografen moeten dit boek eens lezen en bestuderen. Maar ook voor vakmensen is het misschien niet onnodig er weer eens aan herinnerd te worden, wat al pogingen zijn aangewend om tot een redelijke oplossing van het gletscherprobleem te komen.
Belangrijker nog is het werk van van der Vlerk en Florschütz, dat wat moeilijker, maar tegelijkertijd zó prettig is geschreven, dat ook amateurs het niet ongelezen behoeven te laten. Het lijkt me een grote verdienste, dat de schrijvers niet alleen de gebruikelijke indeling van het ijstijdvak critisch onder het oog hebben genomen, maar ook opbouwend een andere voorstellen, nu namelijk blijkt, dat we langzamerhand over voldoende fossielen beschikken, om een indeling op palaeontologische grondslag te proberen. In ieder geval is het boek een onuitputtelijke bron van gegevens over flora en fauna van Nederland in 't pleistoceen. Ook bio- | |
| |
logen, die enige belangstelling hebben voor palaeontologie zullen hier met voldoening kennis van nemen.
Het derde boek heeft een populaire titel: 'Geheimschrift der aarde', en is ook populair geschreven. Het is een prachtige inleiding op de palaeontologie, zowel voor biologen als voor geologen en geographen. Wie zich herinnert, hoe hij vroeger uit zware dorre handboeken, natuurlijk in vreemde talen, moest trachten een en ander over deze wetenschap op te doen, moet toegeven, hoeveel gemakkelijker hij het zou gehad hebben, als hij Vlerk-Kuenen had kunnen raadplegen.
Over de ijstijd wordt niet zo heel veel verteld; zulks is duidelijk, als men weet, dat de ondertitel luidt: '2 milliard jaar geschiedenis van de aardkorst en haar bewoners'.
Wat de 'Kringloop van het water' is, weet tegenwoordig wel iedereen, maar menigeen zal verbaasd staan, dat hierover een boek te schrijven is van 400 bladzijden. Dat heeft Kuenen gepresteerd en nog wel zo, dat het nergens verveelt. Kuenen weet populair te schrijven, zonder aan diepgang in te boeten. Ook de gletschers krijgen in dit boek hun beurt, ze behoren tot de kringloop. Een hoofdstuk over grondwater lijkt me bijzonder geslaagd.. Verder vindt u er de oceanen behandeld, de atmosfeer met zijn wolken en depressies, rivieren en meren. Aan ieder die smaak heeft voor dergelijke onderwerpen, wordt dit boek bijzonder aanbevolen.
J. Gerver
Dr A. RAIGNIER, Mieren II en III, (dl 19 en 20 van de Spectrum-serie 'Wat leeft en groeit'.) - Het Spectrum, Utrecht, 1950, 104 en 136 pp., f 2,90 en f 3,90.
Niemand komt méér in aanmerking om over mieren te schrijven dan de auteur van deze twee nieuwe deeltjes. Vanaf zijn jeugd heeft de schrijver zich in de problemen van het mierenleven verdiept en daarna heeft hij volhard in steeds verder gaande studie omtrent het jachtgebied, het stratennet, het musiceren, het houden van melkvee enz. enz. van deze diertjes. Dit alles is verwerkt in 'n boeiende leesbare stijl. Er zijn wel andere, maar geen betere geschriften over dit onderwerp.
H.v. Waesberghe
Musica-serie. Kleine boeken over grote mannen. Max Prick van Wely: Het leven van Richard Wagner (no. 5): 31 pp.; A.C. Vos: Het leven van Peter Iljitsj Tsjaikofsky (no. 6), 31 pp.; Ary Verhaar: Het leven van Franz Schubert (no. 7), 31 pp.; A.C. Vos: Het leven van Johann Sebastian Bach (no. 8), 31 pp. - J. Philip Kruseman, Den Haag, 1950, geb. f 1,-.
De levensloop der behandelde componisten wordt in zijn voornaamste feiten, soms met beknopt commentaar, verteld en aangevuld met een lijstje hunner werken. De betrouwbaarheid wordt niet of nauwelijks geschaad door het aroma der anecdotes, die het karakterbeeld verlevendigen en de leesbaarheid ten goede komen. In no. 5 staan enige opmerkingen over de liefde die in strijd zijn met de wetten der huwelijkstrouw; en Tietjen, de bekende regisseur, wordt hier een dirigent genoemd. In no. 6 is het bestellen en leegdrinken van een glas besmet rivierwater door Tsjaikofsky in strijd met de nieuwste lezing daaromtrent van de Russische biografe Nina Berberowa. No. 7 munt uit door oorspronkelijke visie en frisheid van stijl, bevat echter onrijpe beweringen (o.a. over de muziek van Schubert's tijdgenoot Beethoven). In no. 8 wordt Bach's uiterlijk beschreven op grond van afbeeldingen welker betrouwbaarheid betwistbaar is.
J.C.
Rosey E. POOL: Een handvol Poolse aarde. Het leven van Frédéric Chopin. Deel 3 van de Sonatine-reeks. - Nederland's Boekhuis, Tilburg, 1950, geïll. 176 pp., geb. f 5,75, gec. f 4,75. - Voor België: P. Vink, Antwerpen, Fr. 90.
Erik UYLDERT, De cantor van de Thomaskerk. Het leven van Johann Sebastian Bach. Deel 4 van de Sonatine-reeks. - Nederland's Boekhuis, Tilburg, 1950. Geïll. 184 pp., geb. f 5,75, gec. f 4,75. - Voor België: P. Vink, Antwerpen, Fr. 90.
Afgezien van enkele déraillementen hebben beide auteurs met succes gestreefd naar een sprookjesachtige verteltrant zonder de dingen waar het feitelijk om gaat in een vals licht te plaatsen. De tweede helft van het boek
| |
| |
over Bach is wat zakelijker en droger dan de eerste helft, hetgeen er op kan wijzen, dat de auteur zich heeft moeten haasten; overigens vindt men hier biografische en muziek-didactische elementen doorlopend met voortreffelijke resultaten verenigd. Het boek over Chopin munt uit door levendigheid van verbeelding, de muziek komt hier weinig technisch ter sprake. De keuze der voor jonge muzikanten geschikt gemaakte composities als bijlage is weloverwogen. Beide afleveringen vormen een welkom vervolg op de succesrijke inzet van de 'Sonatine-reeks', die bestemd is voor de rijpere jeugd.
J.C.
Leo WEISMANTEL, Albrecht Dürer, II: Der junge Meister. - Verlag Karl Alber, Freiburg/München, 1950, 404 pp., geïll., geb. DM. 9,60.
In een vorige bespreking beoordeelden wij reeds het eerste deel van deze grote Dürerroman. De twee voornaamste thema's worden hier herhaald, en verder uitgewerkt bij het eerste optreden van Dürer als jonge meester in Neurenberg, en later bij zijn vlucht en verblijf in Venetië. Wij wezen reeds op Dürers aesthetisch en moreel probleem van het vrouwelijk naakt in de kunst met de noodzaak te werken naar een levend model. Zijn jong huiselijk geluk en persoonlijk evenwicht gaan er aan ten onder, daar zijn aesthetisch ideaal, Dorle, weldra zijn geliefde wordt, en zijn vrouw Agnes haast waanzinnig wordt van smart, jaloesie en ergernis. Naar Italië gevlucht wegens het schandaal en de pest, vindt hij spoedig zijn evenwicht terug. Het tweede thema wordt vooral in dit laatste deel behandeld, waar Dürer zich hartstochtelijk toelegt op de studie van het nieuwe Italiaanse realisme en vooral van de wetten van het perspectief.
Evenals bij de vorige roman, heeft de S. een zeer grondige voorstudie gemaakt van de evolutie en de eigenaardigheden van Dürers talent. Deze keer wordt de loop van het verhaal wel niet meer zo gehinderd door de eruditie, maar psychologisch kan de roman ons niet erg gelukt lijken. Dürers persoonlijkheid blijft te veel in het vage, terwijl rond hem een bonte menigte van personnages acteren. Zedelijk gesproken wordt het drama van Dürers kunst meer op het aesthetisch plan gezien. Het wordt met tact en schroom behandeld, al blijft de lezing uiteraard ontwikkelde lezers voorbehouden.
Het derde deel van deze trilogie, alsmede de er bij behandelde erudiete nota's werden bij een bombardement vernield. De S. kan geen uitgave hiervan binnen afzienbare tijd beloven, daar deze hem nog jaren werk zal vragen om alle gegevens opnieuw te verzamelen. Een kleine critische studie van Dürers techniek aan de hand van enkele photo's moet voorlopig in deze leemte voorzien.
P. Fransen
Gastmaal der Eeuwen: N. 6. De Hoofse Gaardenier: André Le Nôtre, door Dr C. SERRURIER. - Van Loghum Slaterus, 1950, 48 pp., f 2,90.
Bij een bezoek aan Parijs en omgeving - zelfs wanneer dit bezoek slechts kort kan zijn - hoort een uitstapje naar Versailles, naar het paleis van de Zonnekoning Lodewijk XIV en de beroemde tuinen. Men ontkomt niet aan de indruk dat men vertoeft in een oord van droefgeestige verlatenheid; zelfs de fantastische waterfeesten die wij er dit jaar nog zagen konden die indruk bij ons niet wegnemen.
Wie, aan de hand van dit fijnzinnig boekje, zich verplaatst in die roemrijke tijd tussen de jaren 1660-1690, zal met meer vrucht een bezoek aan Versailles brengen. André Le Nôtre (1613-1700), de zeldzaam geniale décor-ontwerper van het meesterwerk der Franse tuinen, wordt hier met grote sympathie getekend, echter zó, dat steeds Lodewijk XIV op de voorgrond treedt. Zo is dit boekje om verschillende redenen zeer boeiend. Niet alleen komen er de zeer grote talenten van de tuin-architekt ter sprake - o.m. het scheppen van wijde perspectieven, fijne compositie en delicate schakeringen - maar ook andere meesters worden er getekend in de sfeer van die merkwaardige tijd. De financier Colbert, de 'premier peintre du Roi', nl. Le Brun, ja iedereen die in zijn vak uitmuntte en door Lodewijk XIV naar zich toe werd gehaald, passeert even de revue. En bij dit alles, bij de alle perken te buiten gaande luxe van tuinfeesten, leefde het volk in ontbering. Nog spreken het paleis, de
| |
| |
tuinen, de hydraulische werken, de fonteinen en bassins, de beelden van een streven om de glorie van de Zonnekoning uit te beelden en te verheerlijken, nog ziet men thans de grootheidswaan van de Roi-Soleil, maar 'in donkere wolkenbanken ging de zon ter kimme'. De tuinen van Versailles spreken een wondere taal en dit boekje geeft daarbij 'een wel kleine maar fijne omlijsting'.
W.Th.
Charles LANNOYE, La Bibliothèque idéale. - Editions Universitaires, Brussel-Parijs, 1950, 236 pp., Fr. 60.
Deze ideale bibliotheek omvat 900 titels op alle gebied van kunsten en wetenschappen. Het is misschien het meest evenwichtige werk - niet het meest uitgebreide - in zijn genre. Alleen werken van beproefde en blijvende waarde zijn erin opgenomen. Men kan het natuurlijk spijtig vinden dat bij de letterkunde nooit meer dan één werk per schrijver werd aangeduid. Wie echter een bibliotheek wil aanleggen of enkele goede boeken over één of ander onderwerp wil vinden, zal in de korte doch rake en suggestieve beoordelingen een zeer wijze, practische en betrouwbare gids vinden.
R. Hostie
Herders Volkslexikon, A-Z. - Herder, Freiburg i.B., 1950, 2064 kol., 2700 afbeeldingen, geb. DM. 8.80.
Ter gelegenheid van haar 150-jarig bestaan heeft de wereldberoemde Herder-uitgeverij een topprestatie geleverd. Naast de 'Grosse Herder' in twaalf delen en de kleinere uitgave in drie delen krijgen wij nu een 'Volkslexikon' in een handig formaat maar vol kostbare en tot op onze dagen bijgewerkte gegevens: 35.000 steekwoorden, 2700 afbeeldingen, 50 gedeeltelijk veelkleurige platen, een grote werelden Europakaart, 87 schetsen van kaarten, 175 tabellen en statistieken. Gezien het ontzaglijke materiaal dat in de twee grotere encyclopaedieën verwerkt is, was het Herder niet moeilijk om in een gedrongen stijl een massa interessante en exacte gegevens in dit werk neer te leggen. Als wij dan nog letten op de uiterst lage prijs, begrijpen wij dat de eerste oplage reeds voor haar verschijnen uitverkocht was. Een tweede druk is ter perse.
M. Dierickx
A.L. VISCHER, Als de zon ter kimme neigt.... - J.J. Romen en Zonen, Roermond, 1950, 254 pp. f 6.50.
Een arts, die twintig jaar als geneesheer verbonden was aan een tehuis voor ouden van dagen te Bazel, vat in dit boek samen het resultaat van zijn ervaring en bezinning. Daar het aantal oude mensen sterk toeneemt, bestaat er stellig behoefte aan een boek, dat een wijze gids is in de problemen van de ouderdom. Onlangs heeft ook een geestelijk tijdschrift een nummer gewijd aan dit onderwerp. Maar wie zich hierover wil oriënteren, kan beter dit boek kopen.
H. van Waesberge
Abbé C. HANLET, Publicistes et essayistes chrétiens de Belgique (Etudes Religieuses nr. 671). - La Pensée Catholique, Luik, 1950, 100 pp., Fr. 20.
Schrijver wijdt deze studie aan de frans-talige, christelijk-voelende leken, die gedurende de laatste driekwart eeuw de journalistiek, de letterkundige critiek en het essay beoefenden. De omvangrijke documentatie is verwerkt tot een nuttig consultatieboekje, dat hulde brengt aan schrijvers, die soms ten onrechte over het hoofd worden gezien.
R. Hostie
Prof. R. VANDEPUTTE, Toestanden en misstanden in Kongo (Kath. Vlaamse Hogeschooluitbreiding, Jg. 44, nr. 1). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1950, 54 pp., Fr. 25.
De Schr. deelt in dit boekje zijn indrukken mee na een reis in Kongo. We krijgen geen dagboek voor ogen, noch een verslag, maar een persoonlijke visie op algemeen-geldende toestanden. Zoals de titel van het werk het aanduidt, zegt de schr. de zaken zoals ze zijn, zonder nochtans in het minst te dramatiseren en vooral zonder zich te bezondigen aan niet-gegronde veralgemening van feiten die hij persoonlijk kon waarnemen of vernemen. We aarzelen dan ook geen ogenblik om dit kleine boekje warm aan te bevelen omdat het in klare woorden en bondige vorm tot de kern van belangrijke koloniale problemen doordringt.
L. Bruyns
| |
| |
Der neue Herder von A bis Z. Dl 2: M bis Z. - Verlag-Herder, Freiburg i. Br., 1949, col. 2545-5069, geb. linnen DM 42,50, geb. DM. 55.
Enige tijd geleden hadden wij de gelegenheid in dit tijdschrift het eerste deel van dit encyclopedisch woordenboek te bespreken. Dit tweede deel staat in niets ten achter bij 't eerste. Wat van meet af aan opvalt is het aantal en de verscheidenheid der trefwoorden, de omvang en de preciesheid van de informatie, de helderheid van de meeste technische, mathematische of natuurkundige schema's. De techniek, zowel van wetenschappelijk standpunt uit gezien, als van haar practische toepassing is ten zeerste verzorgd. Zo vinden wij enkele heldere platen over melk- en aardappelenbewerking, fabricatie van cement en cellulose, meerdere raamartikelen over de draadloze, en tevens over de radioactiviteit en de radiotechniek, kleine duidelijke schetsen over de werkwijze van een telefoon, van sluizen, horloges, fotoapparaat, ook over tunnelbouw, waterwerken. Zelfs een niet onaardig artikel over de relativiteitstheorie!
Kunst en sport komen vooral tot hun recht in talrijke foto's en platen over de Renaissance, de Oud-russische en Spaanse kunst. Letterkunde en philosophie vindt men er in talloze artikelen over schrijvers en denkers, en over meer algemene onderwerpen als de mens, de staat enz. Godsdienst en theologie krijgen ook hun beurt, vooral in een goed artikel over het Protestantisme en zijn nieuwe stromingen, in kleinere artikels over de Mis, de Schrift, enz. Onze Nederlandse geschiedenis, kunst en letterkunde krijgen er een voldoende behandeling. Jammer dat Servaes niet meer bekend schijnt te zijn. Bij Walschap wordt foutief 'Welandan' geschreven voor 'Welaan dan'.
Verscheidene kleurplaten over vlinders, vogels, inlands en buitenlands fruit, lichaamsbouw en een gekleurde wereldkaart van de verbindingswegen verhogen de waarde van het hele werk. De landkaarten van provincies en landen hadden wellicht beter kunnen zijn. Zij zijn te klein, en er moet te veel op staan dan dat ze werkelijk met vrucht geconsulteerd kunnen worden.
Prachtige groenlinnen band en stevig glanzend papier laten ons onmiddellijk de beste edities herkennen van de firma Herder.
P. Fransen
| |
Romans en verhalen
Tom BOUWS, George en het sprookje. - Uitgeverij Voorland, Brugge, 1950, 260 pp., ing. Fr. 68, geb. Fr. 88.
Een zakenman, door lentewind en hyacinthen in een romantische bui geraakt, komt terecht in het bonte wereldje van Moeder de Gans, Blauwbaard en de Gelaarsde Kat. Ook zijn 'aards' leven duurt evenwel voort, en zo buitelt hij van de éne wereld in de andere. Tenslotte komt natuurlijk alles terecht.
De schrijver heeft getracht enigszins symbolisch het tweeslachtige leven voor te stellen van een zakenmens die de drang naar het sprookje bewaard heeft. Ook het boek heeft iets tweeslachtigs: het is geen sprookje, en het is ook niet de roman, zoals het wordt aangediend. Voor een roman mist het de vastheid en het levensechte, voor een sprookje de natuurlijkheid en het vanzelfsprekend mysterieuze. Rouws kan vlot vertellen in een enigszins nerveuze stijl, die soms wel wat erg Hollands wordt. De didactische praattoon waarin hij zich voortdurend tot zijn 'beste lezer' wendt, doet een tikje geforceerd aan.
F. De Graeve
Raymond BRULEZ, Het huis te Borgen. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, z.j., 156 blz., f 5,90.
Een eigenaardig boek. Een soort raam-vertelling. 'Ons huis te Borgen, zoals het was in het jaar 1900,' (en later). Een hotel met vijf winkels gelijkvloers. Van een paar winkel-huurders en enkele hotelgasten en familieleden wordt in dit boek verteld. Luimig en zorgeloos, maar met een tik cynisme en met een vlotte pen geschreven. Toch grijpt dit boek de lezer slechts matig; daartoe zijn de meeste gevallen te licht van gehalte. Waar godsdienst ter sprake komt, wordt deze als een kinder-episode ietwat hautain terzijde geschoven. Daar is
| |
| |
'men' overheen. Er komen zeker geslaagde passages in dit werk voor. De lezer kan het inderdaad met de schrijver zelf eens zijn dat 'Juliette' zonder twijfel daartoe behoort. Zijn we langzamerhand niet beu van de klein-burgerlijke mentaliteit en welstands-begrippen?
Joh. Heesterbeek
Luc ESTANG, Een seizoen van Liefde. Vert. - Brand, Bussum, 1950, 213 blz., f 6,50.
Deze uit het Frans vertaalde (zeer zorgvuldig vertaalde) roman is nogal flets en vervelend. De vertaler had een betere keuze kunnen doen.
J.v.H.
Antonia WHITE, De Eenzame Reiziger. Vert. - Brand, Bussum, 1950, 297 blz. f 8,90.
Volgens de omslag heeft niemand minder dan Evelyn Waugh deze roman geprezen. En terecht! Het is een boeiende katholieke roman, die het leven van een Engels gezin op originele en fijnzinnige wijze verhaalt. De milieu's en lotgevallen zijn zo beschreven als slechts een meer dan gewoon talent die beschrijven kan.
J.v.H.
Julien KUYPERS, Mijn vriend vertelt. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, Antwerpen, 1950, 155 pp., f 5,90.
Een bundel vertellingen, tien in getal. De schrijver weet smakelijk en boeiend te verhalen; en is dit niet de beste lofprijzing die een 'verteller' kan gegeven worden? Of daarmede gezegd is dat alle tien verhalen op éénzelfde hoogte staan? De schets 'Providentia' - eerder een verslag dan een vertelling - behoort m.i. niet tot de best-geslaagden. Doch dit is ook de enige uitzondering op de regel. De overige vertellingen leest men met genoegen, ook en niet het minst om de wèl-verzorgde taal. - Volwassenen.
Joh. Heesterbeek
Evelyn WAUGH, De laatste Latinist. Vert. - De Tijd, Amsterdam, 1950, 96 blz. f 2,90.
Dit satyrische verhaal over een buitenlands huldigingscongres is niet bijster geslaagd en verdient nauwelijks een vertaling.
J.v.H.
J.V. KOPP, Brutus. Roman. - Benziger Verlag, Einsiedeln, 1950, 300 pp., geb. DM. 13.50.
De auteur, die in zijn 'Sokrates traümt', de Griekse wereld meesterlijk behandelde, geeft nu in 'Brutus' de meer specifieke Romeinse levensopvatting. Een volk dat in zijn groeicrisis vergeet te denken om grote daden te stellen, en wiens vroegtijdige wetten al te remmend werken om niet overtreden te worden gaat het heilige beschouwen als niet heilig, het blijvende en bindende als een achteruitgang.
Nochtans blijft de strijd om de eertijds verworven rechten, in godsdienst en traditie een hechte steun vinden. Lucius Junius Brutus, de vreemdeling, denkt en ontnuchtert met mysterieuse woorden de waanzinnige Tarquinius Superbus. Hij haat het onrecht, maar vreest het recht onder de massa te brengen. Alle pogingen toch om de liefde tot wet te stellen zijn ijdel. In het rijk van Augustus, door Brutus voorbereid, verheffen en kronen de mensen Jezus Christus, 'maar alweer op hun manier'.
Een donker mensenboek, dat de machtswellust scherp hekelt, en menselijke onmacht in lusteloosheid smartvol ziet ondergaan.
Een uitmuntend boek voor gevormde lezers.
Dan. Vandenbunder
Annie WESTERMAN, Christientje. - N.V. Drukkerij De Tijd, Amsterdam, 1950, 186 pp., f 5,90.
Als men dit boek openslaat vreest men met een gewoon meisjesboek te doen te hebben. Maar al spoedig blijkt, dat deze schrijfster niet houdt van het al te vlotte schattige genre. Zij tekent scherp en raak de moeilijkheden van dit kind - ze kon niet anders heten dan Christientje - dat zichzelf en anderen observerend zichzelf ontdekt en dan haar eigen egoïsme tracht te overwinnen. En dit alles zonder zoetelijke vroomheid of gemakkelijke wilsathletiek. De wijze van vertellen en beschrijven kon kleuriger zijn. Het verhaal doet nu wat abstract aan hier en daar. Maar het is echt en het succes van deze eersteling is verdiend.
B.v.M.
|
|