| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Mgr Dr FULTON SHEEN: Van de daken. I. De moderne ziel op zoek naar God. - J.B.M. Pompe, Leiden, 1949, 90 pp., f 3,50 en Fr. 60.
De ondertitel geeft de inhoud van het werkje uitstekend weer: De moderne mens, de mens van de psychologie en de psycho-analyse, van de complexen en zelfexpressie vindt in al deze grote woorden slechts een surrogaat voor wat Christus als werkelijkheid bracht. In dertien radiotoespraken behandelde Mgr Sheen de problemen van de hedendaagse mens: zijn ontgoocheling, zijn onrust en conflicten. En steeds geeft hij de genezing aan. We ervaren de armoede van de psycho-analyse tegenover de biecht, van het sexuele tegenover de liefde tot God. Verdringing blijkt voor de christen niet nodig te zijn als hij Christus' geschenk dat de biecht is, benut. Zelftucht is de beste zelfexpressie. Een zeer interessant werkje, waarvan een goede vertaling werd bezorgd door Fidelis Jutte O.F.M.
J. de Rooy
J.F. van de GENT, Godsdiensthand-boek voor volwassenen. In het bijzonder ten dienste van verplegenden. - Gottmer, Haarlem, 1950, 440 pp. f 6,50.
Rector van de Gent biedt ons hier een forse verhandeling van 440 pag. in een mooie stevige band. De inhoud beantwoordt geheel aan dit stoere en waardige uiterlijk: het is de degelijke en beproefde leer der Kerk als een statig geheel volgens de opbouw van de Nederlandse Katechismus. Veelvuldige toepassingen en oplossing van heel wat twijfelgevallen, in het bijzonder zoals zij zich voordoen bij de verpleging van zieken, belichten en verlevendigen de uiteenzetting. Het boek schenkt ons tal van wetenswaardigheden uit de kerkelijke geschiedenis, uit de liturgie en de praktische geloofsbeleving van het christenvolk. Een uitvoerig vragenboekje, 72 blz. beslaande, is afzonderlijk toegevoegd en zal een niet geringe steun zijn zowel bij onderricht als zelfstudie.
Naast dit vele goeds moeten wij evenwel ook een bezwaar noemen. Door dit handboek waait nog teveel de sterk apologetische geest van onze oude theologie-boeken. Het geeft - naar zijn eigen doelstelling luidt - 'een beknopte samenvatting van de geloofswaarheden welke de Kerk ons leert', maar het toont ons die waarheden niet als stralen van de éne Waarheid die Christus is. Jesus Christus is er in dit boek, om met Zijn goddelijk gezag de leer der Kerk te waarborgen, Hij is te weinig het levenwekkend en allessamenbindend beginsel van heel die leer. Hij is er gezagsmotief en bevestiging van ons geloof, maar te weinig Zelf het volle object daarvan.
Zo spreekt de Schr. terecht zeer uitvoerig over de H. Kerk, over haar kentekenen, bestuursinrichting en leergezag, doch pas na 35 pag. lezen we iets over het Mystieke Lichaam van Christus. Men krijgt de indruk dat Schr. deze uitdrukking meer ziet als een klassieke vergelijking, dan als een allesbeheersende realiteit. Bij de behandeling der genade krijgen we eerst een min of meer abstracte beschouwing over het wezen der genade, om dat dan later op onze heilsorde in Christus te gaan toepassen als een enigszins toevallige omstandigheid.
We noemden slechts enkele punten om te doen zien hoezeer dit rijkgeladen godsdienst-leerboek, door het vanuit Christus als levensbron op te bouwen, gemakkelijk tot een verruimend en verblijdend levensboek zou kunnen worden.
K. Dvn.
Georg ALFES, Glaubensverkündigung an die weibliche Jugend. Bd. 2: Die Kirche. Wesen und Wirken. Herder, Freiburg i. Br., 1950, 308 pp., geb. DM 9.
Dit is het tweede deel van een serie handboeken voor godsdienstonderricht, waarvan het eerste deel tot nog toe enkel in afzonderlijke mappen verscheen en het derde binnenkort zal verschijnen.
| |
| |
Onmiddellijk valt de verwantschap van deze serie op met de zo gewaardeerde werken van Brems-Marskamer, en we kunnen ons daarover ten volle verheugen. De nieuwe richting in het godsdienstonderwijs, die zo gunstig afsteekt tegenover de oude schoolse en dorre methode, is in dit handboek voor meisjes met het meeste succes gevolgd. Elke bladzijde getuigt van een rijk en diep inzicht in de vrouwelijke psyche zodat elke waarheid in de heel eigen gevoelsatmosfeer van het meisje wordt ingevoerd en ter beleving voorgehouden.
Twee grote leerstoffen beheersen dit boek: de Kerk als levensprinciep, de Sacramenten als levensfunctie, beide in innig verband bijeengebracht en uitgewerkt doorheen de kring van het kerkelijk jaar. Elke les vormt een geheel waarin naast de leerstof vooral nadruk wordt gelegd op de godsdienstige atmosfeer waarin de stof behandeld wordt en de mogelijke aanknopingspunten met persoonlijke vroomheid en godsdienstigheid.
Hoezeer we dit laatste ook waarderen, toch schuilt er o.i. een zeker gevaar in deze opzet, n.l. dat men van het godsdienst-'onderwijs' teveel een godsdienst-'oefening' gaat maken en te weinig het karakter van een godsdienst-'les' zal bewaren, hetgeen tenslotte tegen de eigenlijke bedoeling van het godsdienst-'onderricht' zou kunnen uitvallen.
M.H.
Geïllustreerde Katechismus. Met korte verklaringen en toepassingen door Dr W. BLESS S.J. Illustraties naar gegevens van Dr W. BLESS S.J. door P. Fr. RANDAG O.F.M. en J. van OFFEREN. - L.C.G. Malmberg, Den Bosch (1950), 255 blz. in linnen f 3,75.
Deze uitgave is een wel geslaagde poging om naast de Bijbel ook de (nieuwe Nederlandse) Katechismus tot een echt familieboek te maken, en tevens tot een alleszins aantrekkelijk schoolboek. De fraaie druk in bruin en blauw en de smaakvolle, blije illustraties maken dit boek tot een kostbaar bezit. Vóór elke les schreef P. Bless een beknopte samenvatting of inleiding, vaak aansluitend aan de H. Schrift, terwijl de lessen besloten worden met een toepassing en een liturgisch gebed. De prijs der vier uitvoeringen waarin dit boek te verkrijgen is rechtvaardigt de hoop op een ruime verspreiding.
P. Schoonenberg
The Mary Book. Assembled by F.J. SHEED. - Sheed and Ward, Londen, 1950, X - 310 pp., geb. Fr. 136.
Afgezien van enkele oudere en een drietal negentiende-eeuwse gedichten, biedt de bekende uitgever F.J. Sheed ons een verzameling aan van Mariale teksten uit de laatste dertig jaar. Bijna alles komt van Engelse en van Franse schrijvers: van Martindale, Knox, Chesterton, Belloc, Sheed, Maisie Ward, Undset, von Hildebrand; van de Grandmaison, Zundel, Journet, Claudel, Guitton...; praktisch alles werd overgedrukt uit eigen uitgaven. Onder drie grote titels staan de stukken gerangschikt: 'Anticipation' (3 st.), 'From the Annunciation to the Assumption' (37 st.), 'All Generations call Her Blessed' (38 st.). Zo volgt men ongeveer Maria's leven en verheerlijking; maar velerhande stand-punten en schoonheid liggen samen. Het is een moderne Mariale bloemlezing, overrijk en bekoorlijk, voor ieder en voor allen.
En het getuigt voor Maria, door wie altijd alle heil komt en alle schoonheid; het getuigt voor onze tijd, waar christendom en cultuur nog scheppend leven; het getuigt niet het minst voor de uitgeverij, haar geest en praestatie.
Em. Janssen
John COVENTRY, S.J., The breaking of Bread. A short history of the Mass, with 63 photographs by John Gillick, S.J. - Sheed and Ward, Londen, 1950, 192 pp., geb. Fr. 95.
Een opvallend mooi boekje over de hl. Mis in de latijnse ritus. In de vier eerste hoofdstukken (blz. 1-55) wordt vooreerst een kort historisch, voor een ieder begrijpelijk overzicht geboden van de ontwikkeling der misliturgie. Het Vde hoofdstuk, het meest uitgebreide en het voornaamste (blz. 56-185), biedt naast de latijnse tekst en de engelse vertaling een vlot leesbaar en toch degelijk commentaar van elk der gebeden: dit commentaar lijkt ons uiterst geschikt om de hl. Mis te leren hoogschatten door al wie haar liturgisch wil medebeleven. Tussen dit
| |
| |
commentaar in worden een 60-tal artistieke, enig-mooie foto's ingeschoven, die elk belangrijk moment van de Mis aanschouwelijk weergeven. Een nederlandse vertaling en uitgave van dit werk zou ten onzent, menen we, zeer welkom zijn.
J. De Munter
Dr M. O'CARROLL C.S.Sp.: Maria in deze tijd. - H. Nelissen, Bilthoven; 't Groeit, Antwerpen, 1950, 190 pp.
Een 17 opstellen over Maria, wat cerebraal uitgewerkt. Veel nieuws brengt dit boek niet, al is het zeker in staat de kennis over Maria te doen groeien en al wijzen sommige hoofdstukken ook wel op het belang van Maria in deze tijd. De titel insinueert echter meer dan het boekje geeft.
J. de R.
Doctoresse Maria MONTESSORI, La messe vécue pour les enfants, traduit de l'italien par G.J.J. Bernard. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1950, 122 p., geïll. en 8 buitentekstplaten, Fr. 39.
Men voelt dadelijk aan dat dit werkje geschreven is door iemand die met de kinderpsyche volkomen vertrouwd is. De grootste verdienste ligt wel in de bezielende toon waardoor zij het kind brengt tot eerbied en bewondering voor de heilige handelingen van de Mis, zelfs voor elk voorwerp dat de priester gebruikt. Indien in catechismus en jeugdvereniging de H. Mis zo werd uitgelegd, dan zou ze bij de jeugd zeker stijgen in waardering. Aan te raden daarom aan diegenen, die het H. Sacrificie met zijn rubrieken en gebeden aan kinderen moeten uitleggen, en zelfs aan allen, jong of oud, die de H. Mis met meer godsvrucht en lief de willen bijwonen.
C.D.
Omer ENGLEBERT, Leven van de heilige Franciscus van Assisi. Vertaling door Angelien Rijmersdael, O.F.M. - St. Franciscusdrukkerij, Mechelen, 1950, 594 pp., 20 ill., Fr. 120.
Voor leken en geestelijken, voor katholieken en niet-katholieken blijft de Poverello van Assisi een der meest aantrekkelijke figuren van de wereldgeschiedenis. Levensbeschrijvingen ontbreken waarlijk niet, maar, al te dikwijls zijn ze een dichterlijke roman waarin de fantasie vrij spel heeft. De waarde van deze biographie ligt er nu juist in, tevens strict wetenschappelijk te zijn en toch die typische atmosfeer van eenvoud en bekoorlijke heiligheid die Francesco van Assisi eigen is, weer te geven. Wie het onderwerp geschiedkundig wil bestuderen, zal met genoegen kennis nemen van de critische inleiding (pp. 5-45) en van de degelijke studie over de bronnen (pp. 525-544); een beknopte bibliographie en een uitvoerige index besluiten het boek.
De algemene geschiedenis is niet de kracht van de auteur, maar wel het beschrijven van Franciscus' leven zelf. Gelukkig heeft hij tal van mooie verhalen uit de Fioretti over broeder Leo, broeder Juniperus, broeder Masseo, 'broeder' Jacoba, enz. behouden. Wie ooit enkele dagen in Assisi heeft vertoefd, zal opnieuw zijn indrukken beleven bij het zien van de twintig grote foto's van Assisi, San Damiano, de Carceri en Portiuncula. Jammer is de vertaling niet met de nodige zorg gemaakt.
Dit boek is niet zo royaal uitgegeven als het 'Leven van Sint Franciscus van Assisi' door Cuthbert van Brighton, het is ook minder poëtisch geschreven; maar door zijn historische betrouwbaarheid en echt Franciscaanse geest neemt het onder de biographieën van Franciscus een vooraanstaande plaats in.
M. Dierickx
De bloemekens van de Heilige Francircus, vertaald naar de Latijnse uitgave door P. THEOPHILUS O.F.M. Cap., met een voorwoord van Drs P. Gerlach O.F.M. Cap. - H. Meulenhoff, Amsterdam, 1949, 252 pp., geb. f 7,90.
Al vanaf zijn eerste optreden in 't begin der dertiende eeuw heeft het leven van St. Franciscus alom belangstelling en bewondering gewekt. 'Gelovigen en ongelovigen voelen zich - zoals Théodore de la Rive schreef vóór bijna vijftig jaar - gelijkelijk aangetrokken door de onweerstaanbare goedheid van deze Heilige. Misschien is zijn verering de enige in de wereld die geen dissonanten kent.'
Het is dan ook niet te verwonderen dat er steeds vraag blijft naar de 'Fioretti' - de bloemekens van St.
| |
| |
Franciscus, zoals de legenden over het leven van de Heilige worden genoemd. Deze 'bloemekens' ontstonden na zijn dood en werden door zijn gezellen opgetekend en verder verteld totdat frater Ugelino - naar alle waarschijnlijkheid - ze te boek stelde in zijn Actus. De kern van het verhaal blijkt hierdoor waar, doch aan de details hechte men niet te grote waarde. Het werk dat thans voor ons ligt is iets geheel nieuws: de Capucijn P. Theophilus bracht hiermee nl. een volledige - nadat reeds vaker gedeelten waren vertaald - Nederlandse vertaling uit het Latijn en niet uit de Italiaanse Fioretti die immers ook slechts een vertaling vormen. Dat hier geput werd uit de oorspronkelijke bron is een weldaad van grote betekenis.
In het voorwoord wordt uitvoerig ingegaan op de geschiedenis der Actus, terwijl aan de auteur welverdiende lof wordt toegezwaaid voor het verrichte werk.
De initiaal-illustraties van Frans Mandos zijn verzorgd en passend.
E.W.
J.W. HOFSTRA: Maria Goretti. - Foreholte, Voorhout, 1905, 109 pp., ing. f 2,50.
Ook J.W. Hofstra schreef over Maria Goretti. Hij werd vooral geïnspireerd door de Italiaanse film over de jonge Heilige. Deze parafraseert hij en het geschiedt vlot en prettig. Gelukkig niets overdrevens, maar een goede, populaire levensbeschrijving over dit eenvoudige meisje.
J. de R.
Maisie WARD, France pagan? The Mission of Abbé Godin. Met een voorwoord van Z. Em. Kardinaal Griffin. - Sheed and Ward, London, 1949, 243 pp.
Nu de hele katholieke wereld, met diepe interesse, de verrichtingen volgt van de Mission de Paris, die ten doel hebben de kloof tussen de Kerk en millioenen Fransen uit de arbeidersklasse te overbruggen, achtte Maisie Ward het van vitaal belang dat ook de Engels-sprekenden hiermee nader zouden kennis maken. Daar 't onmogelijk bleek de gegevens zonder meer te putten uit het boek 'France, pays de mission?' van Abbé Godin - de geestelijke vader der Mission de Paris - bracht zij hiervan een heldere bewerking, die als tweede en grootste gedeelte de hoofd-substantie vormt van 'France pagan?'
In het eerste gedeelte geeft schr. een korte biografie van de grote gangmaker en bezieler, Abbé Godin, zoals zij die kon samenstellen uit gegevens van velen die hem persoonlijk kenden en uit de geest die tot haar sprak uit 'France, pays de Mission?' Het derde gedeelte is een documentatie, met interessante gegevens over de Mission de Paris sedert de dood van Abbé Godin: de voornaamste richtlijnen en problemen, de verdere uitbouw en groei en de beloften voor de toekomst.
Waartoe zal dit jonge vuur, deze stralende bezieling leiden? De komende jaren zullen het uitwijzen.
E.W.
V. GEEREBAERT C.SS.R., Slagwoorden. Godsdienst is privaazaak. Priesters zijn luiaards. De kerk is een winkel, enz. enz. - Bibliotheca Alfonsiana, Leuven, 1950, 330 pp. Fr. 50.
Met zijn rijke ervaring geeft P. Geerebaert hier eens te meer een reeks waardevolle antwoorden op de steeds terugkerende opwerpingen tegen Kerk, godsdienst en priesters. Krachtig en onbevangen, concreet en aan de hand van een rijke documentatie, worden de verschillende slogans onder de loupe genomen en op overtuigende wijze weerlegd. Men neme het boek niet voor wat het niet wil zijn: het is geen dogmatische uitwerking; maar de priesters voor hun studiekringen op de parochies, de leraren voor hun godsdienstlessen, de ernstige man van de straat die getuigenis wil afleggen van zijn christendom zullen hier heel wat zekere en treffende aanwijzigingen vinden voor een 'apologetica naar buiten'. Bij de lezing voelt men het gesproken woord sterk doorklinken, zodat het boek liefst hoofdstuk na hoofdstuk en niet in één enkele keer doorgelezen wordt.
H. De Clerq
Katharine KENDALL, Father Steuart, Priest of the Society of Jesus. A study of his life and teaching. With a foreword by Fr. C. Devas, S.J. - Burns Oates, 1950, 270 pp., 15 sh.
Father Steuart stierf twee jaar ge- | |
| |
leden in zijn vijf-en-zeventigste jaar. Hij was zeer gezocht als geestelijk leidsman en werd door de meest uiteenlopende orden en congregaties gevraagd voor het geven van de communauteit-retraite. Met een betrekkelijk korte onderbreking was hij bijna twintig jaar verbonden aan de bekende Farmstreet Church, in het hartje van Londons West End, waarvan negen jaar als Superior. Hij schreef enkele geestelijke boeken, waarvan 'The inward Vision' en 'Temples of Eternity' zeker blijvende waarde hebben.
De nu verschenen biographie is een buitengewoon leesbaar boek, vlot geschreven, even eerlijk en rond-uit als father Steuart zelf. Maar iedere Jezuiet zal als vanzelf struikelen over twee fouten, waarvan hij echter onmiddellijk moet toegeven dat zij moeilijk te vermijden waren door de schrijfster. De eerste fout is dat de leer van father Steuart gebrekkig wordt weergegeven; schrijfster is te veel geneigd om terug te vallen op St. Jan van het Kruis waar heel evident sprake is van een toepassing van de leer van St. Ignatius als vervat in de Geestelijke Oefeningen. De tweede fout wordt door father Devas in zijn voorwoord gesignaleerd: father Steuart was een Jezuiet en leefde in een communauteit, en als Superior van de Farmstreet communauteit had hij onder zich een groep mannen wier namen alleen al genoeg zeggen: de fathers Woodlock, Martindale, Brodrick, de gebroeders Day, e.a. Geen biographie is af die father Steuarts dagelijkse omgang met en invloed op dergelijke mannen niet behandelt. Maar niettegenstaande deze fouten blijft het een goed boek over een groot priester.
W. Peters
L'Année sociale dans le diocèse de Namur, 1949. - Editions Universitaires, Brussel, J. Duculot, Gembloers, 1950, 169 pp., Fr. 54.
Als voorbereiding op het Heilig Jaar heeft het Bisdom Namen een 'sociaal jaar' ingericht: alle officiële documenten, herderlijke brieven en richtlijnen, bibliographie en schemata voor sociale predicaties dienaangaande vindt men in dit verzamelwerkje. Een gelukkig initiatief: mogen vele priesters zich vooral voor de 'sociale preken' interesseren.
J. De Mey
| |
Theologie, wijsbegeerte, paedagogie
G.C. BERKOUWER, De Voorzienigheid Gods (Dogmatische Studiën), J.H. Kok, Kampen, 1950, 336 pp., geb. f 6,90.
De bekende gereformeerde hoogleraar wil door dit werk bijdragen tot versterking van het geloof in Gods Voorzienigheid in onze eeuw van modern heidens pessimisme. In rustige betoogtrant ontwikkelt hij daartoe zijn theologische gedachten, waarbij hij ons vaak inzicht geeft in verschillende onderlinge controversen der protestantse godgeleerden. Soms komt hij ook over de katholieke leer te spreken, waarin vooral de natuurlijke Godskennis afgewezen wordt. Berkouwer wil de tot nu toe bij protestanten (Bavinck, Kuyper) gebruikte terminologie, die tussen 'articuli puri' en 'articuli mixti' (d.i. waarheden, die enkel door Gods bijzondere Openbaring gekend worden en waarheden, die reeds op andere wijze tot inhoud onzer kennis zouden kunnen worden - 42) onderscheidt, geheel loslaten. De leer der 'articuli mixti' verraadt z.i. 'een specifiek-roomse gedachtengang' (43). De mening van Berkouwer verraadt o.i. echter wel een specifiek modem-protestantse gedachtengang!
Voor ieder, die van de tegenwoordige protestantse theologie kennis moet nemen, is het boek zeer lezenswaard.
C. Strater
Joseph JAMES, The Way of Mysticism. - Jonathan Cape, London, 1950, 256 pp., 10 s. 6 d.
Het kan wel niet anders of iedere mystieke bloemlezing bevat heel veel wat waar, schoon en vooral kostbaar is. De moeilijkheid voor de samensteller schuilt o.i. hierin dat hij zich moet weten te beperken en ervoor moet zorgen, dat de gekozen teksten ook onderling harmoniëren. Men begrijpt onmiddellijk hoe groot deze moeilijkheid is wanneer een samensteller zich niet beperkt tot christelijke mystieken, maar ook moslem en hindu en andere oosterse mystiek een plaats inruimt in zijn boek. Wij menen dat de samen
| |
| |
steller zich van deze moeilijkheid niet eens bewust is geweest. De lezer heeft dan de keuze: of genoegen te nemen met de vaagste omschrijving van wat mystiek is, wat hierop neerkomt dat hij de uittreksels voornamelijk als religieus gekleurde lectuur leest en daarbij zijn ziel in veel lijdzaamheid bezit, of herhaaldelijk van de ene opvatting over God en mens geslingerd te worden naar de andere. De katholiek zal door deze anthologie dan ook niet bevredigd worden; en een ietwat onbesuisde inleiding, waaruit we menen te mogen opmaken dat de samensteller een Quaker is, moge de lezer de goede bedoeling van de samensteller doen respecteren, zij zal hem tegelijkertijd overtuigen van zijn ongeschiktheid als zodanig.
W. Peters
Frank J. POWELL: Het proces Jesus Christus. Ned. bewerking van Mr F.W.A. VISSER. - Foreholte, Voorhout, 1950, 164 pp., f 4,50.
In het proces van Jesus voor het Sanhedrin en de Romeinse landvoogd zijn verscheidene duistere punten, waarin P. heeft getracht licht te brengen. Hij heeft de gegevens van het Evangelieverhaal vergeleken met de voorschriften van de Misjnah, vooral het tractaat Sanhedrin, en die van het Romeinse recht. Op grond van die over het algemeen nauwkeurig verrichte vergelijking komt hij tot de conclusie, dat zowel de Joodse als heidense rechtbank aan Jesus iedere vorm van recht hebben onthouden. Die conclusie is onaantastbaar; al blijft het onzeker, of het in de Misjnah vastgelegde recht reeds in Jesus' dagen gelding had en in hoeverre het Romeinse in zijn geval moest worden toegepast. Al blijft dit duister, het neemt niet weg, dat het boek overigens veel verheldering brengt en van harte moet worden aanbevolen. Op enkele onjuistheden kan ik hier niet ingaan, maar ik beveel voor een eventuele nieuwe druk wel aan, de laatste vijftien bladzijden als zeer weinig terzake doende weg te laten.
L. Rood
Dr J. BOOSTEN, De Godsdienst der Kelten. Met 12 illustraties. - J.J. Romen & Zonen, Roermond en Maaseik, 1950, 244 blz. Prs. f 10, geb. f 11,50 (bij intek. resp. f 9,- en f 10,35). De Godsdiensten der Mensheid. 4.
Deze schets van de Godsdienst der Kelten is wel een zeer geslaagd voorbeeld van wat de serie 'De Godsdiensten der Mensheid', waarvan het een deel vormt, wil bieden, nl. een samenvatting te geven van de resultaten, die de studie van de Keltisten en Godsdiensthistorici in binnen- en buitenland tot deze dag hebben bereikt. Van de bestaande literatuur wordt hier in scherpe analyse van teksten en beoordelingen een overzichtelijk geheel gemaakt, waaraan de ingelaste stukken van Keltische sagen en legenden en van de vakliteratuur een levende en boeiende kleur geven. Wetenschappelijke literatuur wordt in de verschillende hoofdstukken telkens aangehaald na eerst in de inleiding op haar waarde te zijn geschat, zodat we een werkelijk beeld krijgen van alle conclusies waartoe jarenlange navorsing en studie geleid hebben. In prettige en boeiende stijl voert de schrijver ons mee naar de langvervlogen eeuwen en wijst telkens op de voortlevende tradities en volksgebruiken, die hoewel van inhoud en vorm veranderd, toch nog hier en daar van de Keltische tijd afstammen.
J.J. Houben
Jean LAPORTE, Le coeur et la raison selon Pascal (Bibliothèque Philosophique). - Elzévir, Parijs, 1950, 168 pp. Fr. Fr. 375.
'Le coeur a des raisons que la raison ne connaît pas': dit zo dikwijls te pas en te onpas gebruikt gevleugeld woord zal voor de lezer van dit kort maar degelijk boekje een duidelijke inhoud krijgen. De schrijver verdoezelt geenszins, zoals sommige pascalisanten dit doen, het feit, dat Pascal, door het 'pyrrhonisme' van Montaigne diep beïnvloed, de natuurlijke horizon van de menselijke rede te zeer beperkt, en niet van een zeker fideïsme is vrij te pleiten. Zijn theorie over 'le coeur' geeft nochtans aan het fideïsme van Pascal een eigen kleur, waardoor hij dichter komt te staan bij een aanvaardbare theorie over de verhouding tussen de kennis en het geloof. Het fundamenteel intellectueel scepticisme wordt echter niet radicaal verholpen. 'Voilà, donc ce qu'est le coeur,' zo besluit de schrijver; 'fond de la volontè, trèfonds de l'âme, où nous atteignons à la fois ce qu'il y a de plus essentiel en la nature, et ce par quoi la nature se
| |
| |
rejoint et s'ouvre au surnaturel' (blz. 118). Maar nergens komt Pascal tot een theorie van de intellectuele evidentie: de laatste vragen over de menselijke natuur blijven onopgeloste mysteries, zolang 'het hart' zich niet door een blind vertrouwen opent voor het licht van de goddelijke openbaring.
F. De Raedemaeker
Dr. C.F.P. STUTTERHEIM. Inleiding tot de Taal-Philosophie. (Philosophische Bibliotheek). - Standaardboekhandel, Antwerpen; Dekker en Van de Vegt, Nijmegen, 1949, 177 pp., ing. Fr. 95, geb. Fr. 125.
Vanuit een heel ander perspectief dan de hier vroeger besproken 'Taal-philosophische beschouwingen' van Dr Van Haecht (K.C.T. Streven 1948, blz. 195-199) biedt zich dit werk van Dr Stutterheim aan: het is eerder opgebouwd vanuit de taalwetenschap en de daaruit voortspruitende problematiek dan vanuit een phenomenologischwijsgerige beschouwing van het taalverschijnsel. Het berust dan ook op een diepgaande vertrouwdheid met de gegevens der taalwetenschap in al haar onderdelen; de wijsgeer vindt hier slechts een aanduiding van problemen en een aan- en inleiding tot de problematiek van het taalverschijnsel zonder dat een poging wordt gedaan om voor de aldus gestelde problemen een oplossing te geven vanuit een of ander wijsgerig stelsel. Deze methode heeft, naast de andere, haar volle bestaansrecht en de auteur weet vaak op schitterende wijze de wijsgerige problematiek van het taalverschijnsel aan te boren. Wij menen echter de wens te mogen uiten, dat in een eventuele heruitgave het hoofdprobleem in elk hoofdstuk helderder en scherper zal onderscheiden worden van talrijke, meestal minder rechtstreeks wijsgerige nevenproblemen: dit zal de niet in beide vakken (taalwetenschap en wijsbegeerte) gespecialiseerde lezer beter in staat stellen de gang van het betoog en de draagwijdte van de problemen te overzien.
J. De Munter
Chr. A.v. KOPPEN, De daling van het nationale intelligentiepeil, Opvoedkundige Brochurenreeks nr. 147. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1950, 67 pp., f 1,25.
De schrijver tracht aan te tonen, dat in de hogere maatschappelijke kringen, waarin een hoog intelligentie-gemiddelde is vastgesteld, het laagste geboortecijfer te vinden is, met het noodzakelijke gevolg, dat het algemene intelligentiepeil van Nederland in dalende lijn gaat, tenminste wanneer er erfelijkheid van intelligentie bestaat. De conclusie hieruit is dan, dat het Nederlandse volk, voortgaande op de ingeslagen weg, zijn eigen culturele ondergang voorbereidt.
Wat is van deze vaststelling te zeggen? Men moet toegeven, dat de gegeven argumenten niet zonder bewijskracht zijn en het zou dwaasheid betekenen daaraan geen aandacht te besteden. Iets anders is het echter aan de uiteenzettingen de kracht van een stricte bewijsvoering toe te kennen. Zoals het altijd gaat met percentageberekeningen uit een aantal, soms zeer disparate onderzoekingen, staat men ook hier weer voor de nodige onopgeloste vragen.
De percentages geven een globaal, maar noodzakelijkerwijze onnauwkeurig idee van een situatie en door een vergelijking met andere, op eenzelfde manier verkregen gegevens wordt de onnauwkeurigheid steeds groter. Concreet gezegd: men zal vinden, dat in de laagste welstandsklassen het kinder-aantal het grootst is; men zal ook vinden, dat in de categorie der 'handarbeiders' het gemiddelde intelligentie-quotiënt het laagste is, maar men vindt niet, dat bepaalde gezinnen van een geringe welstandsklasse en met een groot aantal kinderen een laag intelligentie-quotiënt hebben. Het blijft mogelijk, dat bepaalde grote gezinnen uit een zeer eenvoudig milieu kinderen hebben van grote intelligentie, dat in de lagere arbeidersklassen het aantal debiele en imbeciele kinderen méér dan in andere klassen het gemiddelde drukt.
Bovendien blijft altijd de grote moelijkheid, dat het niet doenbaar is de zuivere intelligentie te vinden. Het lijkt uitgesloten de invloed van het milieu, het genoten onderwijs, de mogelijkheid tot deelname aan het culturele leven tegen de eigenlijke intelligentie af te grenzen. Van Koppen ontkent dit ook niet, maar hij staat toch tamelijk optimistisch tegenover de mogelijkheid de milieufactoren e.d. te elimineren. Wanneer men echter ge- | |
| |
wend is individuele gevallen te hanteren, dan weet men, hoe moeilijk het is enige zekerheid te krijgen omtrent de invloed van het milieu ten goede of ten kwade.
En dan: wat is een intelligentiequotiënt? Wederom een gemiddelde en dus wederom onnauwkeurig, wanneer men het met een ander gemiddelde gaat vergelijken.
Maar mijn grootste bezwaar gaat tegen de bewijsvoering inzake de erfelijkheid der intelligentie. Dat men de erfelijkheidskwestie niet kan wegcijferen, spreekt vanzelf, maar dat de levensomstandigheden in meest algemene zin niet een veel belangrijkere factor vertegenwoordigen, is niet weerlegd en zolang dit niet gebeurd is, kan van een werkelijk overtuigende argumentatie geen sprake zijn.
Uit bovenstaande critische beschouwingen concludere men niet, dat het boekje van v. Koppen waardeloos is. Het tegendeel is het geval: het bevat belangrijke gegevens, zijn opvatting is niet onwaarschijnlijk en bevat tevens een ernstige waarschuwing aan het adres der intellectuelen. Van Koppen brengt geen zekerheid, maar hij wijst dingen aan, die het overdenken waard zijn en die tot een nauwkeuriger onderzoek uitnodigen. Dr Nic. Perquin
J.H. TIMMERMANS, Psychologie van het schrijven. Opvoedkundige Brochurenreeks no. 144. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1949, 111 pp., geb. f 2,50.
Het doel van dit werkje is de vernieuwing van het schrijfonderwijs op de L.S. opnieuw aan de orde te stellen.
Deze vernieuwing zal afhankelijk zijn van een beter inzicht in de psychologie van het schrijven. Het is bestemd voor leerkrachten van het L.O., kweekschoolleraren, candidaten voor het examen schoonschrijven M.O.
Een degelijk werkje, dat voor de categorie van mensen, voor wie het bedoeld is, van groot practisch belang is. Op oorspronkelijkheid maakt het geen aanspraak, maar het vulgariseert op doeltreffende wijze de door de wetenschap verkregen inzichten.
Dr Nic. Perquin
W. van de PAS, Film en Jeugd, Opvoedkundige Brochurenreeks nr. 148. - Drukkerij Jongensweeshuis, Tilburg, 1950,112 pp., f 2,25.
Het boekje geeft niet wat men verwacht. Slechts zeer summier wordt iets gezegd over de betekenis van de film voor de jeugd, terwijl uitvoerig over de film en haar geschiedenis in het algemeen en de Nederlandse wetgeving inzake de filmkeuring in het bijzonder gesproken wordt. Dit neemt echter niet weg, dat deze brochure als oriëntatie in het probleem van de film belangrijk genoemd moet worden. Wat men 'zoal over de film moet weten' wordt raak en kort geschetst.
Dr Nic. Perquin
Jean VAULON, Guy de Larigaudie, Voortrekker van grote stijl. - De Fontein, Utrecht. (Nederlands van Dr L. Starmans). 1950, 134 pp.
Guy de Larigaudie was een uitzonderlijk begaaf de en sympathieke jonge man, maar hij is geen voorbeeld voor de jeugd, omdat het hem niet gelukt is aan zijn leven die vorm te geven, die het kenmerk der volwassenheid is. Ondanks al het verblindend mooie, dat aan zijn persoon eigen is, moet men toch tenslotte met een zekere droefheid constateren, dat hij een puber gebleven is, vol oneindigheidsidealen, maar zonder de moed om een levenskeuze te doen en een levensstaat te aanvaarden, m.a.w. zonder de moed zich te beperken.
Men zal het avontuur als een roeping willen beschouwen, men vergeet echter daarbij, dat niet het avontuur op zich een roeping kan betekenen, maar een bepaald iets, dat bereikt kan worden. Ook de 'totale overgave aan God' moet door de volwassene in een bepaalde levensvorm voltrokken worden. De roekeloosheid op zich is geen volwassenheids-waarde, zij kan het zijn in dienst van een concreet doel.
Misschien zal men willen opmerken, dat dit geval een uitzonderlijke roeping is of althans de enige mogelijkheid om te leven. Het is mogelijk (alhoewel ik het niet begrijp), maar dan is de Larigaudie toch geen voorbeeld voor de jeugd. Waarschijnlijker echter is het, dat de grandioze aanzet van een mensenleven om redenen, die hier niet verder onderzocht zullen worden, haar voltooiing gemist heeft.
Dr Nic. Perquin
| |
| |
| |
Letterkunde en cultuurleven
HADEWIJCH, Een bloemlezing uit hare werken, verzorgd door Prof. Dr J. VAN MIERLO, S.J. (Bibliotheek der Nederlandse Letteren). - Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1950, 278 pp., geb. linnen Fr. 75, geb. leder Fr. 110.
Niemand was meer aangewezen om deze bloemlezing uit te geven dan P. van Mierlo. Een uitvoerige inleiding schetst het hele cultuurbeeld waarin we Hadewijch moeten plaatsen, en beschrijft ons bovendien de geest en de inhoud van haar werk.
Over de keuze zelf van de stukken is niets anders te zeggen dan dat ze in het kort een overzicht bieden van het gehele oeuvre. De ondeskundige lezer zal echter de verklarende noten meer dan eens ontoereikend achten.
Hiermee werd de grote Hadewijch eens te meer, naar de mate van het mogelijke, dichter bij het publiek gebracht.
J. Noë
B.H. MOLKENBOER O.P., De jonge Vondel. - Parnassus, Amsterdam, 1950, 668 blz., f 12,50.
Pater Molkenboers posthuum werk over Vondel wordt ingeleid door zijn ordebroeder Dr L. Daniëls O.P., die de lezer uitvoerig inlicht over de barensweeën waaronder dit werk ontstaan is. De Nijmeegse Vondel-professor had het plan een zeer uitvoerig standaardwerk van Vondel te schrijven in zes delen dat gebaseerd zou zijn niet alleen op de van buiten af toegevoerde gegevens over Vondel, maar ook en hoofdzakelijk op zijn werken. Slechts één deel werd voltooid, dat hierbij verschijnt onder de titel 'De jonge Vondel'. Molkenboer volgt hierin Vondels leven en werken tot en met het verschijnen van Hierusalem Verwoest in 1720, als Vondel 33 jaar wordt en zijn talent langzaam gerijpt is. De professor is van mening dat Vondels jeugdwerken te zeer verwaarloosd zijn en te weinig in verband gebracht met zijn leven en zijn later oeuvre. Hij vult dit tekort aan en inderdaad is zijn behandeling en verklaring dezer werken vruchtbaar en verhelderend. Een grote liefde kan helderziend maken en zo is het hier. Molkenboer is door jarenlange omgang zo vertrouwd met zijn vereerde dichter geworden, dat hij het juiste zintuig schijnt te bezitten in duistere en moeilijk op te helderen situaties. Ook maakt hij duidelijk hoe vele van Vondels latere thesen en opvattingen reeds in dit vroegste werk te vinden zijn. Met eindeloos geduld en levendige speurzin heeft Molkenboer alle gegevens en vermoedens omtrent Vondels afkomst en jeugd doorgesnuffeld en in dit lijvige boek verwerkt, waarbij menige vergissing of onzekerheid rechtgezet en vele nieuwe bevindingen vastgelegd werden. Het werk is rijk geïllustreerd met afbeeldingen uit Vondels tijd en kostbaar uitgegeven. Men mag het wel het standaardwerk over die tijd uit Vondels leven noemen, die tot nu toe het minst belicht was.
J.v.H.
E. von HANDEL-MAZZETTI, Stephana Schweitzer, dl. II. Nederl. bewerking van Dick Ouwendijk. - Paul Brand, Bussum, 1950, 203 pp., geb. f 7,90.
Met dezelfde zorg en kunde is het tweede deel der befaamde trilogie door D. Ouwendijk vertaald. Het dunkt mij onnodig dit bekende werk der Oostenrijkse schrijfster nog aan te bevelen.
Bij een eventuele herdruk van dit tweede deel zullen, naar ik hoop, de nogal talrijke en storende drukfouten verdwenen zijn.
Joh. Heesterbeek
Cultuurgeschiedenis van het Christendom. IIIe deel. Het Christendom in de Branding. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1950, 486 pp., f 22,50.
Hierbij verschijnt het derde deel van de Cultuurgeschiedenis van het Christendom onder redactie van enige Protestantse en Katholieke Professoren. Het bevat de cultuurgeschiedenis van het einde der Middeleeuwen en van de tijd der Reformatie en Contrareformatie. Het boek is rijk geïllustreerd en kostbaar uitgegeven. Hoe goed de afzonderlijke artikelen ook zijn, de opzet is te heterogeen om volkomen te bevredigen. Nu eens is er een Katholiek dan weer een Protestants auteur aan het woord en dit wijzigt onmiddellijk het standpunt. Zo
| |
| |
heet het op blz. 304 in het hoofdstuk over Luther: 'Van “Evangelisering” der wereld of “Christianisering” der maatschappijverhoudingen is dus geen sprake', en blz. 309: 'Luther wil de huwelijkssamenleving weer heiligen, juist door haar aan de sfeer der Kerk te onttrekken', en van Luther en Calvijn beide: 'De staat is er om der zonde wil'. Al deze opvattingen druisen rechtstreeks in tegen de Katholieke beschouwingswijze. Daarom lijkt mij het plan ener Cultuurgeschiedenis naar deze opzet niet te verwezenlijken. De verschillen zijn te groot en men komt onmogelijk tot iets wat op een eenheid lijkt. Het geheel biedt een aantal, dikwijls voortreffelijk geschreven beschouwingen, maar geen streng doorgevoerde Cultuurgeschiedenis, ook al vanwege het grote aantal medewerkers, die alle, nog afgezien van hun religieus standpunt, op verschillende wijze te werk gaan. De titel 'Culturele Beschouwingen over het Christendom' zou beter aan de inhoud beantwoorden en nog beter 'Culturele Beschouwingen over het Christendom van Protestantse en Katholieke zijde'.
J.v.H.
E. VERMEIL, K.J. HAHN en G. LE BRAS, Les Eglises en Allemagne. The Churches in Germany. - Centre d'Etudes de politique étrangère, Parijs, Libr. M. Rivière, Parijs, 1949, 120 pp., Fr. Fr. 200.
Deze twee studies, over de Lutherse en de Katholieke Kerk in Duitsland, werden voorgedragen op het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken in Baarn, October 1947, en in Scheveningen, April 1948. Zij zijn nogal ongelijk van waarde: G. Le Bras bekent zelf, dat hij vroeger niet veel interesse had voor het Duitse vraagstuk, noch de taal goed machtig is. Dat belet trouwens nooit een Fransman om enkele 'idées générales' ten beste te geven, die eigenlijk wel niet van alle grond ontbloot zijn, daar hij zich in Frankrijk heeft gespecialiseerd in wat ik zou noemen religieuze statistiek. E. Vermeil is heel wat beter op de hoogte van de Duitse geschiedenis, mentaliteit en cultuur.
Een religieus document kan men dit werkje nochtans niet noemen. Het behandelt vooral de politieke weerslag van gegeven religieuze opvattingen, gewoonten en instellingen. Wat beiden erg bekommert is het probleem van de collectieve Duitse schuld, die noch in Lutherse, noch in Katholieke kringen algemeen aanvaard wordt. Men moet met een goede dosis naïveteit behept zijn om te gaan verwachten dat de Duitsers niets weten over de brieven b.v. van Churchill aan Mussolini voor de oorlog, de onderhandelingen van Henderson met Hitler over de Belgische en Portugese Kongo, de oorlogvoering van de Amerikanen in de Stille Oceaan, zoals zij wordt voorgesteld in 'The Naked and the Dead' van Mailer, het stilzwijgend voorbijgaan van Katyn in Nürnberg, en zo veel andere zwakheden en ongerechtigheden, ook van de kant der Gealliëerden. Heeft de Heer ons niet geleerd dat God alleen uitspraak doet over de schuld van mensen en volkeren? En toegegeven dat de anderen een zware balk in het oog hebben, zijn wij absoluut zeker dat wij slechts een splintertje hebben in eigen oog?
P. Fransen
Max PRIBILLA, Deutsche Schicksalsfragen. - Jos. Knecht, Frankfurt a. M., 1950, XVI, 332 blz., D.M. 8,50.
Dit boek is de zeer vermeerderde en omgewerkte tweede druk van het werk, dat de bekende Duitse Jezuïet in 1947 onder de titel 'Deutschland nach dem Zusammenbruch' had laten verschijnen. Het boek is hoogst actueel, ook nu nog, maar zijn waarde stijgt ver boven de vergankelijkheid van het enkel-actuele uit. Dat komt, omdat de schr. niet bij de feiten blijft staan, maar naar de verklaring ervan zoekt en daartoe ook doordringt. Zo geeft hij een reeks interessante factoren voor het zwijgen van het Duitse volk, ook met betrekking tot de concentratie-kampen. Zonder de christelijke kerken vrij te pleiten van slapheid, noemt hij enige verklaringen van haar houding niet alleen als historicus-achteraf, maar juist ook teruggedacht in de positie, waarin zij zich telkens bevonden. Maar ook: zonder het begrip 'collectieve schuld' voor de nazi-terreur te aanvaarden, ontleedt hij in het Duitse volk zelf verschillende gronden voor de mogelijkheid van zulk een bewind: een tekort aan levend christendom is er de sluitsteen van. In een apart hoofd- | |
| |
stuk waardeert de schr. critisch Picard's boek over 'Hitler in uns selbst'. Diens discontinuïteit zou Pribilla niet als grondoorzaak van het nat.-socialisme willen zien, eerder als levensvoorwaarde. Daaronder ligt 'Verlogenheit', diepe leugenachtigheid, haat tegen waarheid, gewetenloze onoprechtheid. Misschien is hij iets te optimistisch in zijn uitspraak, dat thans ook de blinden in het Duitse volk ziende zijn geworden en dit een goede vrucht van de nazi-jaren kan zijn geweest. Even goed als we buiten Duitsland een nazi-mentaliteit, zeker in de hedendaagse mens (Hitler in uns selbst) aantreffen, leeft die ook in het huidige Duitsland nog. Zeer belangrijke inzichten en voorstellen voor een heropvoeding van het Duitse volk durft schr. ook ontvouwen. Het boek verdient zowel om zijn 'Rückblick' als om zijn 'Ausblick'
een ereplaats tussen en vaak boven de literatuur over zijn onderwerp.
J.v.d.V.
A. von MARTIN, Soziologie der Renaissance. - Jos. Knecht, Frankfurt a. M., 1949, 181 blz.
In dit tijdschrift van Maart 1950 (blz. 669) heb ik van dezelfde cultuur-socioloog (hij distancieert zich nadrukkelijk van een aanduiding als cultuur-historicus) de belangrijke schetsen 'Geist und Gesellschaft' mogen aankondigen. Toen schreef ik, dat het hem niet om een verzameling van geschiedkundig cultuurmateriaal, maar om een interpretatie daarvan te doen is. En dat is boeiend, voegde ik er aan toe. Hetzelfde geldt voor dit boekje, dat 'Physiognomik und Rhythmik einer Kultur des Bürgertums' uitbeeldt. Het is de sterk veranderde tweede uitgave van een werk, dat in 1932 zijn eerste druk heeft beleefd.
Het valt in twee delen uiteen, beschrijft en ontleedt eerst de burgerlijke samenleving en haar cultuur en schenkt daarbij veel aandacht aan het bedrijfsleven (culturele betekenis van ondernemings-lust en -risico!) en aan de 'Bildung', en bespreekt in het tweede gedeelte de verhouding van het burgerdom der Renaissance tot Staat en Kerk. Naast Burckhardt, Sombart en Max Weber laat schr. een eigen geluid horen, omdat hij een eigen kijk heeft en een eigen interpretatie geeft, die niet altijd overtuigt, maar wel steeds tot nieuwe bezinning prikkelt. Wij moeten hem voor dit rijke en rijpe geschrift dankbaar zijn.
J.v.d.V.
Dr R. MIEDEMA: Rembrandt. (In de serie: 'Getuigen van Christus') (13-14). - W. ten Have, Amsterdam, 48 pp., f 1,90, per 10 nos. f 5,90.
Getuige van Christus. Dat was en is Rembrandt. Anders dan Franciscus van Assisi of Pascal of zijn andere gezellen in deze serie. Van Gogh heeft gelijk: 'Er is van Rembrandt in het Evangelie en van het Evangelie in Rembrandt' en Dr Miedema laat dit voortreffelijk uitkomen. Rembrandt getuigt door zijn kunst. Aan de hand van een dertigtal afbeeldingen laat de schrijver ons zien hoe deze grote schilder de Blijde Boodschap bracht en ook hoe zijn getuigen over Christus schoner werd naarmate het meer door lijden was getekend. Dit vooral wordt in deze weinige bladzijden goed uitgewerkt, waardoor het boekje een climax krijgt, die haar hoogtepunt bereikt niet in het kruis maar in wat daarna komt: het licht dat de duisternis overwint.
J. de R.
| |
Geschiedenis
Algemene Geschiedenis der Nederlanden onder redactie van Prof. Dr J. ROMEIN e.a., Deel II: De volle Middeleeuwen. 925-1305. - De Haan, Utrecht; Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1950, XXIV - 548 pp., 50 ill., 11 krtn., geb. Fr. 300.
Dit tweede deel bestrijkt een periode van nagenoeg vier eeuwen: de groei en de volle bloei van de Middeleeuwse kuituur in onze gewesten.
Terwijl er voor het eerste deel nog soms een niet-gefundeerde scheiding van Noord en Zuid viel te wraken (zie K.C.T. Streven, Jrg. III, Oct. 1949, pp. 86-88), komt de 'Lagelandse' opvatting hier volledig tot haar recht. De redactie nam een gelukkig besluit toen
| |
| |
zij haar medewerkers opdroeg het graafschap Vlaanderen en anderzijds Lotharingen met Friesland gescheiden te behandelen: de Schelde immers splitste toen de politieke Westeuropese wereld in tweeën.
Een eerste handicap voor dit IIe deel was, het tekort aan voldoende bronnen; een tweede, die de leesbaarheid in gevaar bracht, de geweldige versplintering van de vorstendommen en de honderden landsheren die in deze lange periode van vier eeuwen hebben geregeerd. Vandaar dat de tien politieke hoofdstukken aan de lezer vaak zware en soms te zware eisen stellen om het verhaal bij die opeenhoping van namen te volgen.
Prof. Niermeyer wijdt drie hoofdstukken aan de ingewikkelde geschiedenis van Lotharingen en Friesland van 925 tot 1196, terwijl Prof. Dhondt een gemakkelijker taak had bij het beschrijven van het graafschap Vlaanderen in dezelfde periode. In de dertiende eeuw gaan de grote vorstendommen elk huns weegs. Dr Luykx plaatst de Nederlanden in het kader van de Europese politiek, 1191-1244, terwijl Prof. Van Werveke Vlaanderen en Henegouwen tot 1305 behandelt, Prof. Bonenfant heeft het over Brabant en Gelre, Prof. Niermeyer over het Sticht Utrecht en het graafschap Holland, en Prof. Vercauteren over het prinsbisdom Luik.
De acht andere hoofdstukken zullen bij de doorsnee-lezer zeker meer in de smaak vallen. Dr Buntinx behandelt in een te weinig gebonden stijl de centrale instellingen van de vorstendommen; Prof. Van Werveke toont zich een meester in zijn accurate uiteenzettingen over het ontstaan en de groei der steden, over hun rechten, instellingen en maatschappelijke toestanden, en over de opbloei van handel en nijverheid; een weinig bestudeerd en zeer aantrekkelijk onderwerp 'het platteland, maatschappelijk en economisch' wordt behandeld door Dr L. Voet, terwijl Prof. E. de Moreau, S.J., twee hoofdstukken wijdt aan de Kerk en het geestelijk leven in deze vier eeuwen.
Persoonlijk hadden wij de kunst- en kultuurgeschiedenis graag veel uitvoeriger behandeld gezien, terwijl de ingewikkelde politieke geschiedenis o.i. te veel plaats in beslag neemt. Waar Prof. Niermeyer schrijft dat het in de investituurstrijd tussen Gregorius VII en Keizer Hendrik IV niet ging om de investituur, om de overdracht van geestelijke ambten door leken, maar om politieke doeleinden, kunnen wij daarmee niet accoord gaan. Tenslotte ware het uiterst wenselijk geweest achteraan in het boek een chronologische tabel met alle landsheren van de talrijke Nederlandse vorstendommen, en met alle bisschoppen te plaatsen; ook een grote uitslaande kaart van de Nederlanden met aanduiding van alle plaatsnamen die in het boek voorkomen, zou grote diensten kunnen bewijzen.
In zijn geheel genomen is dit IIe deel van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden een mooi historisch boek, betrouwbaar en richting gevend, met in aanhangsel een kostbaar overzicht van de bronnen en de literatuur. Al wie zich voor de geschiedenis der Nederlanden interesseert, en niet het minst alle leraren in de nationale geschiedenis, hebben hier een up to date, een onmisbaar leesboek en naslagwerk.
M. Dierickx
H. DELOBEL, Verleden en Heden. Vaderlandse geschiedenis voor lagere scholen en voorbereidingsklassen van het M.O. Kaarten en illustraties van Jan Maats, 4 dln. - Jozef Van In, Lier, 1949-1950, 36, 96, 72 en 80 pp. 21 × 27 cm.
Deze historische handboeken voor het lager onderwijs bestaan voor meer dan de helft uit tekeningen en kaarten. De tekeningen geven beroemde personnages, kerken en stadhuizen, bekende schilderijen en standbeelden, archaeologische vondsten, miniaturen, enz. zo getrouw mogelijk weer. Het eerste deeltje geeft alleen de Belgische geschiedenis, het tweede de grote trekken van de algemene geschiedenis waarin de vaderlandse geschiedenis verwerkt is, het derde en het vierde vatten de stof van het tweede weer op, maar wijden vooral hun aandacht aan de godsdienstige en culturele, de economische en sociale geschiedenis. Deze handboeken zijn werkelijk zeer geslaagd, niet enkel wegens de zorg voor de tekst en de getrouwe weergave in de tekeningen, maar ook wegens de paedagogische uitwerking en voorstelling van de stof.
M. Dierickx
| |
| |
G. RENSON, Geschiedenis van België. - Wesmael-Charlier, Namen, 1950, 191 pp., 14 krtn., 26 ill., geb. Fr. 62.
Renson bezorgt hier een prettig en beknopt handboek van de geschiedenis van België. In vergelijking met het zeer verspreide handboek van P. Poukens (in de reeks: Handboeken voor geschiedenis), is het aanzienlijk korter, het besteedt minder plaats aan de politieke gebeurtenissen, maar is uitvoeriger voor de kunstgeschiedenis; het mist de chronologische tafels van het andere handboek, en heeft slechts half zo veel platen. Het boekje ziet er typografisch goed verzorgd uit, de tekst is zeer leesbaar en de indeling en voorstelling geven blijk van paedagogische bekommernis. Jammer dat er te veel drukfouten in staan.
Hier en daar zal de historicus wel wat af te dingen hebben. De troepensterkte bij de Guldensporenslag is nog te hoog aangeslagen (p. 57). Het bestuur van Margareta van Parma (pp. 95-97) zou moeten herschreven worden: de Privé-raad heeft niets te maken met de Consulta, de hertog van Aarschot en de graaf van Arenberg bleven steeds afzijdig van Oranje's actie, de oprichting der 14 nieuwe bisdommen diende niet om 'de XVII provinciën zo innig mogelijk in het ganse rijk in te schakelen', enz. Dat een geschiedenis van België, die in 1950 verschijnt, als regeringsjaren voor Koning Leopold III opgeeft: 1934-51, wekt wel enige bevreemding...
M. Dierickx
Reinhold SCHNEIDER, Las Casas vóór Karel V. - Sheed & Ward, Brussel, s.d. (1950), 172 pp., gen. Fr. 75, geb. Fr. 95.
Schneider is een der grootste hispanologen van onze tijd. Met een ongewoon evocatievermogen schetst hij hier de rauwheid en de jacht op goud van de Spaanse conquistadores en hun schandelijke uitbuiting van de Indio's, hun roof- en moordpartijen. De hoofdfiguur van het verhaal is de Dominicaan Las Casas, die uit West-Indië afreist om bij Karel V zijn geliefde Indio's te gaan verdedigen. Aan boord van het schip maakt hij kennis met de rijkgeworden maar zielszieke kolonist Bernardino de Lares, die na harde strijd eindelijk zijn verleden verloochent. Vóór Karel V staat Las Casas practisch alleen tegen de wetgeleerden, de kolonisten en de geestelijken. Tenslotte wint hij het pleit bij de vrome Karel V, die een wet uitvaardigt waarbij hij gebiedt, de Indio's voortaan niet meer als slaven maar als vrije mensen te behandelen.
Een historische roman, geschiedkundig juist en ongemeen boeiend, die ons de ontzettende tragedie van de verovering van Amerika in haar huiveringwekkende realiteit laat aanvoelen.
M. Dierickx
J. EGGEN van TERLAN, Graf Ernst von Isenburg und sein Jahrhundert. - z. uitg., Bonn, s.d. (1950), IX - 138 pp.
Het huis von Isenburg kan zijn stamboom opvoeren tot 963. Hier gaat het over graaf Ernst, geboren in 1584, die eerst met een gravin van Arenberg, daarna met een prinses von Hohenzollern-Hechingen gehuwd was. Hij streed in de legers van de Duitse keizer en de Spaanse koning, werd gouverneur van Namen en Artois, eerste chef der financiën van de Spaanse Nederlanden, ridder van het Gulden Vlies, en stierf na een bewogen leven in 1664. De auteur brengt een menigte interessante gegevens over deze, tot nog toe bijna onbekende en nochtans belangrijke persoonlijkheid, maar kon, wegens het tekort aan bronnen, geen echte biographie schrijven.
M. Dierickx
Herbert HAUGK, Die Stellung des europäischen Menschen zum Weltgeschehen. - Dekker & Van de Vegt, Nijmegen - Utrecht, 1949, 55 pp.
Eerst zoekt de auteur naar de oorzaken van de huidige verwarring: het algemeen geschiedkundig verloop vooral van de laatste zeventig jaar, de gedachtenstromingen sinds de reformatie en het sociale probleem. Dan ziet hij uit naar redding en toont aan, dat alleen een volledig be-le-ven van het christelijk geloof in een Europa op federalistische grondslag ons redden kan. De schrijver geeft een voorstelling van de feiten en ook enkele ideeën, die tot nadenken stemmen; toch lijkt ons de brochure te veelomvattend en te weinig bezonken. Ofschoon in Nederland geschreven, is dit lezenswaardig essay in het Duits uitgegeven om op de Duits-sprekende bevolking en vooral op de Duitse jeugd te kunnen inwerken.
M. Dierickx
| |
| |
Pierre BILLOTTE, Het Uur der Beslissing, vertaald door I. Oyen. - Nederland's Boekhuis, Tilburg, 1950, 222 pp., f 5,90.
Met dit werk doet generaal Billotte, die een roemrijk verleden achter zich heeft en door zijn positie in staat was achter vele politieke schermen te kijken, een poging om de wereld buiten het IJzeren Gordijn uit haar indolentie en lethargie wakker te schudden. Want het rode gevaar is nabij. Hij is zeker van hetgeen Stalin in een geheime bijeenkomst met leiders der satellietstaten in 1948 verklaard heeft: 'Ik heb drie jaar nodig om de staathuishoudingen van de onderworpen landen te integreren, om China goed in de hand te krijgen en om het oorlogspotentieel van de Sovjet-Unie op het vereiste peil te brengen. Het is mogelijk, dat zich in die tussentijd oorlogsgerommel doet horen. Doch vóór die tijd zoek ik geen conflict. Eerst over drie jaar zal ik in staat zijn om, als het moet, een belissende krachtmeting met het westen aan te gaan.'
In zijn boek toont de generaal aan, hoezeer de Sovjet in dit opzicht haar best heeft gedaan en hoe nalatig de bedreigde mogendheden gebleven zijn. Daarna geeft Billotte de middelen aan, die dit uur der beslissing nog ten goede kunnen wenden.
De overtuigingskracht van wat Billotte lang te voren op schrift stelde wordt door de inval der Noord-Koreanen scherp geaccentueerd. De wereld is met schrik uit haar dommel ontwaakt. Het is te verwachten, dat de lezing en overdenking van dit geschrift eindelijk tot eensgezinde daden zal voeren.
K.J.D.
| |
Romans en verhalem
Daan INGHELRAM, De graaf (Gulden Reeks van het Davidsfonds nr 380). - Davidsfonds, Leuven, 1950, ing. Fr. 44, geb. Fr. 60, leder Fr. 67.
Deze roman is het verhaal van de onafwendbare effening van het standenverschil. De beide zonen van de douairière de Vimont, waarvan de jongste de hoofdpersoon van het werk is, huwen een meisje onder hun stand. Het geluk dat ze vinden is onvolkomen voor beide partijen. Doch zij weten 'dat aan elk geluk van mensen altijd iets ontbreekt', en ze zijn dankbaar om het verworvene.
Een résumé in dit korte bestek doet dit rijke werk onrecht aan. De ontwikkeling van de schrijver sinds zijn nochtans verdienstelijke vissersroman 'Walraeve's IJde', is beloftevol. Toen liet hij zich kennen als een rijk talent, met grote taalvaardigheid, maar nog onvolgroeid compositievermogen. Wat hij ons nu biedt is een rijpe vrucht, al voldoet het niet helemaal: het charmeert voortdurend, maar het grijpt de lezer niet, tenzij in de beste bladzijden.
Inghelram doet aan Van Schendel denken: even romantisch in zijn aanvoelen, is hij wellicht wat minder rijk. Minder verfijnd en vooral minder geroutineerd in de uitdrukking, kan hij de Noord-Nederlander evenaren in het klassiek-beheerste van de vorm. Inghelram kent de adel van het woord en de trage deining der volzinnen. Na de Pillecyn kan hij onder de Vlaamse romanschrijvers van deze jaren de knapste en meest bewuste stylist worden.
De auteur heeft amper de jaren bereikt waarop de volle vruchtbaarheid begint. We verwachten veel van hem. Inmiddels doet zijn werk het Davidsfonds en de Gulden Reeks alle eer aan.
F. De Graeve
Staf WEYTS, Langs de boord der rivier (Gulden Reeks van het Davidsfonds nr. 381). - Davidsfonds, Leuven, 1950, 242 pp., ing. Fr. 44, geb. Fr. 60, leder Fr. 67.
Dokter Everaert verwaarloost in onberekend idealisme zijn vrouw, die zich stilaan van hem vervreemdt, hem dwarsboomt, en zelfs een moordpoging organiseert, die evenwel mislukt. Wanneer de dokter dan zijn vrouw, niet helemaal terecht, verdenkt van vriendschappelijke betrekkingen met baron de Vroland, komt het tot een scène die de diepste weerklank vindt bij hun zoon, Bruno. Deze jongen, een kind nog, schiet de baron neer, wat onrechtstreeks leidt tot de dood van de dokter. Nu wordt mevrouw plots een liefdevolle moeder en een engel van barmhartigheid. En tenslotte besluit Bruno nog Capucijn te worden.
| |
| |
Deze combinatie van thema's die niet nieuw zijn, had misschien wat kunnen worden, maar Weyts heeft alles hopeloos verknoeid. Een ideale dokter met een vrouw die voor elk van zijn deugden een gebrek heeft, enz. enz Dat alles lijkt zo erg simplistisch en onwaarschijnlijk. Aan een schrijver als Weyts kan men ook moeilijk de talrijke taalslordigheden vergeven. Gallicismen als 'vluchtelingen herwinnen hun thuis' kunnen werkelijk niet door de beugel.
F. De Graeve
José LAMBIN-PASQUASI, Het opstandige hart (Gulden Reeks van het Davidsfonds nr 379). Davidsfonds, Leuven, 1950, 124 pp., ing. Fr. 32, geb. Fr. 48, leder Fr. 55.
Het leven van een eenvoudig Kempisch moederke: een mengeling van leed en geluk, waarin haar hart groeit van opstandigheid naar de berustende deemoed van het aanvaarden.
Zonder veel diepgang in de karaktertekening, en met een intrigue die soms wat naïef maakwerk lijkt, is het een goed en verheffend volksboek, maar dan ook niets méér.
Hoewel blijkbaar zonder literaire pretentie geschreven, leest het werk vrij vlot.
F. De Graeve
Olle HEDBERG, Spel van het moderne leven. I. Wie een kuil graaft voor 'n ander... II. Stop, denk aan wat anders. Vert. door Mr J.J. ten Siethoff. - J. Philip Kruseman's Uitgeversmij. N.V., Den Haag, 1950, dl. I 274 blz., dl. II 255 blz., f 3,65 en f 4,90 per deel.
Deze Zweedse roman beeldt het leven uit van een jongeman, die aanvankelijk lichtzinnig, min of meer plotseling bekeert tot een soort amateurs-ascese en tenslotte eindigt als gelukkig huisvader. Voorlopig althans, want de historie vermeldt niet, of zijn huwelijk, dat op zo wankele grondslagen steunt, gelukkig gebleven is. Het verhaal is ongetwijfeld met talent en mensenkennis geschreven maar de cynische wijze, waarop over godsdienst, huwelijk, vriendschap gesproken wordt, doet onecht aan. De manier, waarop de vrije opvattingen goedgepraat worden, wekken sterk de indruk, dat de auteur maar al te zeer de zwakheid van zijn argumenten voelt. Het is een apologie tegen beter weten in, die er niet in slaagt het negeren van de goddelijke wetten als iets onschuldigs voor te stellen.
B.v.M.
Arnold ZWEIG, De bijl van Wandsbek. - F.G. Kroonder, Bussum, z.j., 503 pp., f 9,50.
Een eenvoudig mensenpaar dat, eenmaal in de greep van het nationaal-socialistische systeem, zich er niet meer uit kan bevrijden en ten onder gaat. Zeker heeft de schrijver méér bedoeld dan enkel dit 'gegeven geval'. Het mensenpaar: slager Teetje en zijn vrouw Stine, is tevens symbool van de ontwikkelingsgang èn val van het Nazi-rijk.
De eenvoudige geschiedenis van het echtpaar Teetje heeft de auteur meesterlijk gegeven. Met waarachtig talent is in het tragische slot dezer twee mensen uitgebeeld hoe de helse machten en krachten in het rijk der Nazi's vrijmachtig optreden en handelen. Zo is dit boek een sterke aanklacht tegen dit mensonwaardig systeem en tegelijk een waar kunstwerk dat door zijn breedheid van visie en rake psychologie in een levende en beheerste stijl de lezer geboeid houdt tot het einde. Een boek, rijk aan tragiek; niet enkel van de enkeling doch van een volk.
Aan de ongenoemde vertaler mag een woord van lof voor zijn kundige prestatie niet onthouden blijven. - Volwassenen.
Joh. Heesterbeek
Aage DONS, Hier komen alle wegen samen. Vert. door Dra. N. Boelen-Ranneft. - J. Philip Kruseman. Den Haag, 1950, 276 pp., f 4,65 en f 5,90.
Wilhelm Sejersen wordt practisch opgevoed in een bevriend gezin met de kinderen Tom en Ida. Zijn liefde voor Ida wordt niet beantwoord. Hij voelt zich verwaarloosd en vernederd en wordt min of meer bewust de oorzaak van Tom's dood. Wanneer Ida later, als gescheiden vrouw, terugkeert naar huis, bloeit de oude liefde weer op, maar als het uitkomt welke rol Wilhelm gespeeld heeft bij Toms dood, worden ze weer gescheiden. Het verhaal is goed gecomponeerd en boeiend verteld, maar blijft natuurlijk
| |
| |
somber, daar iedere godsdienstige beschouwing er vreemd aan is.
Bern. van Meurs
Henriëtte VAN EYK, Lappendeken. Bigot en Van Rossum N.V., Amsterdam, 1950, 138 pp.
De lezer treft in dit bundeltje een aantal, hem misschien al bekende, korte verhalen, waarvan 'Formakakadinol' en 'Appie' wel het meest uitmunten door hun kostelijke dwaasheid.
B.v.M.
| |
Varia
P. KAUCH, De Nationale Bank van België. Eerste deel: 1850-1918. - Nationale Bank van België, Brussel, 1950, 458 p.
Bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Nationale Bank van België wordt ons, door haar toedoen, deze geschiedenis aangeboden. Ze munt uit door degelijkheid en daarom zullen de deskundigen haar met belangstelling en nut lezen; de leek in financiële aangelegenheden zal wellicht oordelen dat voor hem een overzichtelijker schets dienstiger was geweest dan deze studie, die noodzakelijk in vele technische bijzonderheden treedt en enige financiële geschooldheid eist om volledig begrepen te worden. Binnenkort zal, hopen wij, het tweede deel verschijnen, dat over een meer bewogen tijdperk zal handelen.
K. du Bois
Prof. Paul MAHIEU, De commerciële organisatie der onderneming (Wetenschappelijke Bedrijfsorganisatie, VII). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1950, 510 pp.
Deze studie is het laatste deel van de serie 'Wetenschappelijke Bedrijfsorganisatie' - deel IV en deel V kwamen echter nog niet van de pers - waarvoor de Professor de 5 delen van zijn 'Bedrijfsorganisatorische Studiën' publiceerde. Deze werken, in de korte tijdspanne van zes jaar verschenen, bieden aan de bedrijfsleider talrijke kostbare inlichtingen en wenken, die hij zich dankbaar ten nutte zal maken. In dit laatste werk, evenals in de vorige, is de schrijver zeer methodisch èn in het indelen der stof, èn in de uiteenzetting zelf. Hij is bekommerd om steeds volledig te zijn, alles tot in de kleinste bijzonderheden voor te houden. Overdrijft hij hierin niet een weinig? Men is soms geneigd het te menen. Die overvloed kan wel eens het belang van een wenk overdrijven, ze schaadt niettemin de klaarheid niet omdat alles op zijn plaats staat. Elke ondernemer zal dan rekening houden met omvang en aard van zijn bedrijf om te beslissen wat voor hemzelf van overwegend belang is. Hij zal, door die overvloed, er tevens attent op gemaakt worden dat onverdroten zorg tot voor de kleinste bijzonderheid een dringende eis is om aan de hedendaags bijzonder scherpe concurrentie het hoofd te blijven bieden.
Dit werk bestaat uit zes delen welke ieder een onderdeel der commerciële organisatie in een grote onderneming behandelen. Achtereenvolgens komen aan de beurt: de inkoop, de verkoop - die, zoals het paste, bijzonder breedvoerig behandeld werd (blz. 101-316) -, de reclame, het magazijn, de verpakking, het transport.
K.B.
Prof. Dr F. J.J.J. BUYTENDIJK, Gezondheid en vrijheid, Kath. Centrale Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid, Utrecht, 1950, 24 blz., prijs: f 0,50.
In een rede gehouden op 13 April 1950 te Maastricht, ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van het R.K. Limburgse Groene Kruis, ontwikkelde Prof. Buytendijk de gedachte, dat de diepste motivering om mee te werken aan de zorg voor de Geestelijke Volksgezondheid gelegen is in de oprechte bewogenheid om de bedreigde en geschonden vrijheid van de geestelijk gestoorde mens. Van harte bevelen wij deze brochure (verkrijgbaar bij het Secretariaat, Voorstraat 63, Utrecht) ter lezing aan.
A.v.K.
P. WESSELING C.ss.R., Mijn eeuwige stad. - Het Thymfonds, Den Haag, 1950, 207 pp., f 4,90.
Dit boek is niet zo maar een reis- | |
| |
verslag. Het bezoek aan Rome wekte indrukken, die de schrijver eerst later kon verwerken. Een zijner hoofdstukken is getiteld: 'Was nicht im Baedeker steht'; het zou de ondertitel van het hele boek kunnen zijn. Juist doordat de indrukken en gedachten hoofdzaak zijn, is het boek ook belangwekkend voor hen, die slechts in de geest naar Rome kunnen gaan. Rome wordt een symbool van ons geloof en onze liefde; het wordt onze bloedeigen, eeuwige stad.
B.v.M.
George BAKER, Het paard van Troje. Vertaling van Mr E. Veder-Smit. - Van Loghem Slaterus, Arnhem, 1949, 260 pp., geb. f 5,95.
Waarom de vertaalster (vertaler?) als titel van dit boek 'Het paard van Troje' gekozen heeft, is niet erg duidelijk. Spreekt een klankassociatie hier onbewust mee? Is het om een titel te geven die een niet-klassiek gevormd publiek toch bekend in de oren klinkt? In ieder geval dekt de oorspronkelijke titel 'Paris of Troy' heel wat juister de inhoud dan 'Het paard van Troje'. Overigens alle respect voor de vertaling die vloeiend en zuiver is.
Menig oud-gymnasiast zal het boekje met genoegen lezen. Geschiedenis, mythen en sagen omtrent het oude Troje en de belegering der stad zijn door de auteur op ietwat humoristische wijze tot een luchtig-vluchtig boekje vermengd, dat als een prettige ontspanning kan worden gelezen.
Joh. Heesterbeek
K. DE BUSSCHERE, Levend Nederlands. 20 taalschatlessen in heemkundige geest opgevat. 2e druk. - Hernieuwen-Uitgaven, Roeselaere, 1950. Fr. 30.
Ongetwijfeld een bruikbaar boekje, met een verrassend rijke woordenschat, soms tot het overdrevene toe. Maar de leraren van de lagere klassen van het M.O. zullen de auteur ongetwijfeld dankbaar zijn. Woordenschat, illustratie, oefeningen, opgave van gebruikelijke Westvlaamse dialect-woorden met daarnaast het A.B.N., dat alles vindt U saamgedrongen in één boekje.
J. Noë
Dr C.J. SCHUURMAN, Er was eens... Er is nog. Inleiding in de sprookjeswereld, II dl. De zeven reizen van Sindbad de zeeman. - Van Loghem Slaterus N.V., Arnhem, 1950, 125 pp., f 4,90.
Na een korte inleiding volgen acht hoofdstukken, die tekst en verklaring bevatten van het randverhaal en de zeven reizen. De verklaring lijkt ons toch wel wat erg ver gezocht. Dat er in deze sprookjes een stuk symboliek schuilt, willen we graag accepteren, maar dat deze zo ver zou zijn uitgewerkt, als de commentator ons te verstaan geeft, dat gaat er bij ons niet in. Intussen is het interessant van deze opvattingen kennis te nemen, al blijven de sprookjes zelf aantrekkelijker dan de verklaring.
B.v.M.
A. MARJA, De bajesballade van Oscar Wilde. - Podiumreeks, De Driehoek, 's-Graveland, 1950, 2e herz. druk, 48 blz.
Marja heeft Wilde's 'Ballad of Reading Gaol' herdicht, naar de vorm zeer orthodox, naar de geest zeer vrijzinnig, zoals het in het colophon heet. Als men onder vorm alleen metrum en rijmschema verstaat, is deze mededeling juist. Wie echter de stijl van Wilde omzet in dit bargoens, kan toch moeilijk beweren, dat hij 'een, naar de vorm zeer orthodoxe herdichting' levert. Het moge al de schijn hebben, dat dit bargoens meer levend is dan de gestileerde taal van Wilde, feitelijk is dit niet zo. De bajesklant van Marja is een andere dan de dichter Wilde en de gedachten van de dichter passen niet in de mond van deze gevangenisboef. Marja's werk verraadt natuurlijk de dichter en zo heeft deze vertaling een zekere waarde, maar Hendrik de Vries heeft gelijk, als hij beweert, dat Marja Wilde's ballade 'gemold' heeft.
B.v.M.
|
|