Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Emmanuël Mounier en de 'Esprit'-beweging
| |
[pagina 148]
| |
Saint-Omer (1931), ging hij naar Parijs terug. In October 1932 kwam de eerste aflevering van Esprit van de pers. Het redactioneel artikel van Mounier, vijftig bladzijden, droeg tot titel: 'Refaire la renaissance'. Het sloot met de volgende geestdriftige, gloedvolle regelsGa naar voetnoot1): 'In levend contact getreden met het heelal dat streeft naar het “zijn”, kunnen wij daartegenover onmogelijk genoegen nemen met een louter speculatieve houding. Ons verstand is uitgebroken uit ons binnenste en naar buiten getreden, om in het volle vlees van het zijnde het voedsel te putten voor de vorming van onze geesten. Heel ons menszijn gaf aan de rede een tastbare stoet van liefdesstrevingen mee en werd ontroerd bij 't aanschouwen der volheid van deze geestelijke werkelijkheid. Een verstand dat zich opsluit en afzondert, pleegt verraad, en voor ons is dat niet langer mogelijk. Ons geestelijk leven kent geen andere belangen dan die van de geest en van de mensheid. Wij kunnen dit leven niet meer opvatten als een egoïstisch intellectueel spelletje. Wij hebben de dwalingen en fouten van het materialisme tot in zijn kleinste details ontleed: “denken” zonder onze gedachten te beleven, waarheen ze ons ook leiden, zou ongeveer een ontheiliging van ons denken zijn. De actie onder de mensen is voor ons geen roeping die we er zo maar bijnemen, geen prijzenswaardige zaak, geen eretitel; neen, deze actie is de bekroning van onze gedachte, de ontplooiing van onze liefde. Wij moeten onszelf wegschenken, geheel en al. Wij hebben wegen gekozen, waarop geen terugkeer mogelijk is; en het is geen overmoed, als, bij elke stap die we zetten, onze zwakheden ons maar evengoed voor ogen staan als ons tegoed.' Na dit eerste redactioneel artikel, dat in grote lijnen geheel zijn toekomstig werk omvatte, en na meerdere volgende afleveringen - doctrinair, grondig, maar zwaar - zeide Mounier vaak lachend, dat het tijdschrift, daar het onder die 'zwaarte' niet bezweken was, wel een heel taai leven moest hebben! In tegenstelling echter met wat men | |
[pagina 149]
| |
denken zou, maakt niet het gemakkelijke maar juist het moeilijke de belangstelling gaande, als de zware inhoud althans geen woordenkramerij is, doch zijn grond vindt in het onderwerp zelf en bewijst, dat men werkelijk iets te zeggen heeft. De eerste lezers van Esprit - en de latere eigenlijk ook - hebben altijd nog heimwee naar die afleveringen, waarin 'La rupture entre l'ordre chrétien et le désordre établi', 'Les catholiques, la politique et l'argent', 'La notion de personne', 'l'Anarchie', 'Le droit', 'l'Art', enz. behandeld werden: artikelen van méér dan honderd bladzijden, waarin de beweging haar geloofsbelijdenis aflegde, waaruit zij groeide, en waarin de 'révolution personnaliste et communautaire' gestalte kreeg, niet langs de weg van een serie doodse logische redeneringen, maar door het aangrijpen van de levende werkelijkheid, door overal 'personalistische kernen' te scheppen, door uit te stralen naar buiten: zowel in het buitenland als in Frankrijk zelf. Toen Esprit verscheen, droeg het reeds als ondertitel: 'Revue internationale'. En terecht! Zwitsers, Belgen, Italianen, Spanjaarden, later ook Amerikanen en Engelsen, Zweden, Noren, Nederlanders, Denen, enz. namen er een even belangrijke plaats in als de Fransen, en toen Mounier stierf werd zijn heengaan in Duitsland wellicht het pijnlijkst gevoeld. Bij de aanvang van onze beweging trokken wij, wel wat gedurfd, gaarne een parallel tussen ons plan en het plan dat de 'Encyclopedisten' in de achttiende eeuw hadden verwezenlijkt: een beweging zowel op intellectueel gebied als op dat van de actie, die de voorbereiding zou zijn tot een nieuwe wereld. Binnen de grenzen van het blad zelf was deze wereld reeds aan het groeien, werd ze een werkelijkheid: Esprit een niet-confessioneel tijdschrift, geleid door een katholiek...... Was dat, in onze ontwrichte wereld, niet de belichaming en de uitdrukking van de 'Cité harmonieuse' waarvan Péguy gedroomd had? Drie jaar later (1935) verscheen bij Aubier onder de titel Révolution personnaliste et communautaire de serie artikelen, die door Mounier in zijn blad waren gepubliceerd. Dit boek is geen beginselverklaring van een 'school', maar het is de weerslag van een beweging. Mounier en zijn blad waren één geworden: hij had zich aan Esprit gegeven, en daarom beschouwde hij zijn arbeid nog slechts in het licht van het blad. De groep was gevormd, de leerstellige, theoretische uitwerking en de practische actie, die gelijke tred hielden, waren het werk van allen. Esprit, dat was Mounier, en dat waren wijzelf: wij die alles samen deden, samen werkten, samen dachten en samen naar buiten optraden. Daarom moeten wij, voordat we Mouniers gedachte nauwkeuriger gaan ontleden, nog eens de nadruk leggen op de kern van | |
[pagina 150]
| |
de zaak: Esprit was en blijft een gemeenschappelijke beweging, waarin de persoonlijkheid van ieder van ons zichzelf heeft gevonden en ontwikkeld. En de theorie was niets anders dan de verwoording van dat gemeenschapsleven, van die natuurlijke verstandhouding. In het 'Voorwoord' van zijn boek mocht Mounier inderdaad schrijven: 'Het zou mij een genoegen doen, wanneer de welwillende lezer de navolgende bladzijden niet zou scheiden van de Esprit-beweging, waaruit ze in de loop van drie jaar, dag na dag, gegroeid zijn. Zelf zou ik niet kunnen uitmaken, wat ze aan de beweging gegeven en wat ze er aan te danken hebben, 'n Handtekening van één enkel auteur is altijd enigszins misleidend: een groot stuk van mijn generatie immers is bereid haar handtekening onder de mijne te zetten.' Mounier is een der eersten die de term 'engagement' gebruikt heeft, en het blad had een kroniek over de 'pensée engagée' geopend. Het is nodig aan deze uitdrukkingen, die tegenwoordig zo vaak verkeerd gebruikt worden, haar ware betekenis terug te geven. 'Engagement' wilde voor Mounier niet enkel zeggen, dat de philosoof zich niet mag opsluiten in zijn ivoren toren, maar dat hij zijn woord moet meespreken inzake politiek, kunst en literatuur; maar het betekende voor hem nog heel wat meer, het was een persoonlijk waagstuk: het waarachtige 'engagement' was een 'affrontement', een uitdaging, een aandurven, een trotserenGa naar voetnoot2). En onder alle definities die gegeven werden over de 'persoon' zeide hij de voorkeur te geven aan deze: het vermogen om de werkelijkheid aan te durven. Zich zó 'engageren', zich zó 'ìnzetten', bracht mee dat hij op 27-jarige leeftijd de universitaire studies er aan gaf, dat hij het risico op zich nam van een uiterst zware taak - zowel materieel als intellectueel -, dat hij een veilige en zekere weg verliet en een onveilige en onzekere weg opging, dat hij een armoedig leven boven een comfortabel leven verkoos, dat hij zich schrap zette tegen de ingeroeste wanorde met een hardnekkigheid die hem tot het uiterste voeren zou: tot in de gevangenis en, als 't moest, tot de hongerstaking. Dit 'engagement' bracht nog meer voor hem mee: het betekende een revolutie op philosophisch gebied. Het marxisme beoogt een totale omvorming van de geest; de echte 'rede' is voor het marxisme niet meer het beschouwend verstand, maar de veroverende rede, het werkersverstand, de rede die metterdaad de wereld hervormt. Voor het marxisme is 'kennen' geen kwestie meer van theorie, maar van | |
[pagina 151]
| |
praktijk. Het specifieke van het marxisme bestaat juist hierin, dat het elke puur-theoretische gedachte, elke speculatieve beschouwing die los staat van de practische activiteit, verwerpt, en dat het de arbeid tot grondslag van het leven stelt. De intellectueel ontdekt geen afzonderlijke waarheid meer door verstandelijk nadenken, maar door partij te kiezen in de klassenstrijd, door bij te dragen aan de ontvoogding van het volk, door strijd en actie te voeren in een kerngroep. Zonder deze marxistische opvatting geheel te aanvaarden, was Mounier toch van mening, dat ze de philosoof te denken gaf: hij loochende niet, dat er een tijd van nadenken nodig was, maar hij was toch van oordeel, dat er evenmin een denker mogelijk is buiten de menselijke samenleving als een christen buiten de Kerk. De gemeenschap is er voor de persoon, maar de persoon is er ook voor de gemeenschap, of, als men het nauwkeuriger wenst uitgedrukt, de gemeenschap is er voor de persoon, maar de persoon is er voor de onderlinge verbondenheid. Het rhythme van het persoonlijke leven bestaat uit een moment van 'dégagement réflexif', een zich reflexief terugtrekken, en een moment van 'engagement communautaire', een zich inzetten voor de gemeenschap. Zonder dat rhythme is de zogenaamde 'gedachte' een vlucht uit de werkelijkheid, een bedrog, een zich afkeren. Uit het feit dat Christus niet zijn intrede heeft gedaan in een wereld van begrippen, maar in een wereld van mensen, moeten we het besluit trekken, dat de menswording consequenties meebrengt voor de gedachte zelf. Aldus werkte Mounier zijn idee uit van de 'pensée engagée - dégagée', die voortbouwde op de schatten van de klassieke philosophie, maar tegelijkertijd bracht hij de geslotenheid en het overdreven cerebralisme van die philosophie toch tot hun ware proporties terug. Mounier immers was niet wat we een 'intellectueel' noemen. Als we hem per sé een epitheton moesten toekennen, dan zou de naam 'mysticus' hem nog het best passen: mysticus en practicusGa naar voetnoot3). Men geeft te weinig acht op het eenvoudige feit, dat hij, te midden van de grootste financiële moeilijkheden, van de ontstellendste wereldrampen, van de nijpendste zorgen, een tijdschrift heeft weten te leiden, zeker niet zonder strijd, maar toch zonder een verkeerde leer voor te houden en zonder concessies te doen, en dat hij daarenboven nog het financieel welslagen er van wist te waarborgen. Zijn werkkracht was | |
[pagina 152]
| |
even geweldig als zijn vermogen om zich over te schakelen, zijn kunst om te zijn waar hij zijn moest: omdat hij geheel en al was bij hetgeen hij deed, gaf hij zich totaal aan de taak die hij op dat moment te doen had, of deze taak nu een werk was of een mens. Maar hij wist ogenblikkelijk een andere taak aan te pakken, en weer even gauw de eerste te hervatten. Wat mij altijd het meest getroffen heeft bij Mounier, wat ik het meest in hem bewonderd heb, was dat gemak, die vlotheid, in de zin waarin deze ook bestaat op de weg naar de heiligheid. Zijn profetisch temperament was steeds in evenwicht met de taak die hij op dat ogenblik te doen had. En zijn optimisme, dat zo doordrenkt was van tragiek, wilde alles in orde brengen zonder iets van zijn glans en waarde te beroven. De zware vaderlijke beproeving die hem in 1939 trof heeft zijn christelijke gevoelens alleen maar verdiept; hij wist het lijden en de kommer zó moedig te dragen, dat het de schijn had of dit alles ongemerkt aan hem voorbijging, indien men althans de vruchten van dit lijden niet had zien rijpen in zijn geestelijke wasdom. Tijdens de bezetting waren de gevangenis en de harde tijd van zijn verblijf te Dieulefit ogenschijnlijk slechts een pauze en een periode van teruggetrokken leven om hem in staat te stellen zijn Traité du caractère te schrijven; maar men zag het hem direct aan, dat hij er herboren en verdiept uit terugkeerde, rijp om Esprit met nieuw leven te bezielen. Met dezelfde vlotheid hervatte hij in 1944 heel gewoon de taak die hij had moeten opgeven. En even gewoon was het, dat de oplage van het tijdschrift vier keer zo groot werd als vóór de oorlog. Toen Esprit pas bestond, werd Mounier door een ongelovige eens treffend gekenschetst: 'Mounier is geestelijkerwijze katholiek, maar niet in de sociale betekenis van dat woord'. De man bedoelde, dat Mounier - om een onderscheid te bezigen van Jean Guitton - de katholieke 'geest' had, maar niet de katholieke 'mentaliteit', als wij hieronder tenmiste verstaan wat wijzelf aan de waarheid toevoegen, d.w.z. het hekje dat wij al te dikwijls tussen de waarheid en de evenmens plaatsen. En zo kon Mounier achttien jaren lang de ziel zijn van een beweging, waarin gelovigen en ongelovigen samenwerkten, terwijl van de éne noch van de andere zijde enige moeilijkheid rees. Mounier was inderdaad de centrale leider van Esprit (en wel van Esprit in alle betekenissen van het woord en geen van zijn besluiten werd ooit aangevallen. Maar terwijl zo'n middelpunt 'in politicis' een modderpoel moest veroorzaken en op intellectueel gebied op eclecticisme had moeten uitlopen, dáár wist hij de ongekende paradox tot werkelijkheid te maken: een bezielend centrum te zijn, de ziel van gans de beweging. * * * | |
[pagina 153]
| |
Om Esprit te begrijpen, moeten we trachten te vinden de zo eenvoudige, revolutionnaire intuïtie, die er aan ten grondslag ligt en het punt van uitgang vormde; een intuïtie, welke onze generatie heeft wakker geschud en die door Mounier zelf, in een geestdriftig antwoord aan Garric, de 'certitude de notre jeunesse' werd genoemd. Het was en is nog steeds de intuïtie, het onmiddellijk aanvoelen van de breuk tussen de christelijke wereld en de bestaande wanorde. Van de eerste aflevering af legde Esprit een program voor, dat tegelijkertijd een geloofsbelijdenis was: voorrang van de geestelijke waarden boven de intellectuele, van de intellectuele waarden boven de levenswaarden, van de levenswaarden boven de stoffelijke waarden. Deze beginselen volstonden voor ons om ons te kanten tegen elke vorm van fascisme zowel als van communisme. Maar toch lag daarin nog niet de eigenlijke boodschap die Esprit te brengen had, want die beginselen hadden niets origineels. Het was reeds méér, aan te tonen dat de orde der waarden niet samenvalt met de orde waarin deze waarden onmisbaar zijn, ja, zelfs kunnen de orde der waarden en de noodzakelijkheid der waarden met elkaar in strijd zijn: zo komen, in de orde der waarden, de stoffelijke op de laatste plaats, ze zijn de minstverhevene, maar van de andere kant zijn ze de voornaamste, d.w.z. komen ze vóór alle, want geen andere waarde is mogelijk tenzij onder beding van de stoffelijke; zo is de spiritualiteit van hoger orde, van meer waarde, dan de intellectualiteit, maar ze is toch niet mogelijk zonder enige cultuur; zo is het verstand van meer waarde dan het leven, maar het gebruik van het verstand vereist toch een minimum gezondheid; ja, zo is spiritualiteit, intellectualiteit en zelfs het leven onmogelijk, als men vergaat van armoede, als men niet over minstens enige stoffelijke goederen kan beschikken. Deze stellingen zijn ongetwijfeld zeer juist, maar ze blijven toch ten slotte puur verstandelijk. En daarom waren ze voor Esprit niet genoeg. Van den beginne af was het blad bezield door een gedachte die meer direct ingreep, die meer pakte; een gedachte die eigenlijk zo eenvoudig was, maar toch zulke ernstige consequenties meebracht: het tragisch besef namelijk dat de waarden, waaraan wij boven alles gehecht bleven, door onze kapitalistische en burgerlijke wereld te schande gemaakt en bezoedeld waren. Dat is de grondslag, het hoofdelement, waardoor de strijdgenoten van Esprit verenigd werden. Om deel uit te maken van Esprit was 't niet nodig een examen in personalisme af te leggen, maar men moest in 't diepst van zijn eigen hart de stoffelijke, intellectuele en geestelijke ellende aanvoelen van de hedendaagse wereld. De geestelijke waarden, ja, zelfs de zuiver-godsdienstige waarden zijn - niet rechtstreeks, maar toch in | |
[pagina 154]
| |
feite - steeds nauwer verstrikt geraakt in een net van dwalingen en verwarringen, die onder voorwendsel van die waarden te verdedigen, ze in gevaar brengen en verstikken. Onder voorwendsel bij voorbeeld van het gezin te verdedigen, verdedigt men een gevaarlijke hokjeszetterij, men vormt een eigen kringetje dat voor buitenstaanders gesloten blijft; onder voorwendsel het vaderland te verdedigen, vecht men voor de belangen van een geslepen handelshuis, om nog van geen lagere belangen te gewagen; onder voorwendsel de godsdienst te verdedigen, zoekt men een dekmantel voor zijn eigenbelang en een vrijbrief voor het - met een gerust geweten - bedrijven van onrechtvaardigheden. Daarom moeten we op de eerste plaats de hoogste waarden ontdoen van deze verraderlijke voorwendsels, en ze incarneren in andere instellingen en in andere zeden. Dus tegelijkertijd een inwendige en een uitwendige revolutie, op het gebied der zeden namelijk en op het gebied der instellingen, die men niet van elkaar kan scheiden: geen herstel dus, maar een totale vernieuwing, een 'renaissance', zoals Mounier het noemde. Het personalisme begrijpen, is vóór alles beseffen dat het niet voornamelijk een leerstellig systeem is, maar dat het zich letterlijk in een strijd zonder verpozing en op alle fronten van dag tot dag heeft ingedrongen. Het doel van de personalistische en gemeenschaps-revolutie waarvoor Esprit strijdt is dus, aan iedereen weer de mogelijkheid te geven tot een persoonlijk leven: innerlijk leven, leven van ontspanning, artistiek leven, poëtisch contact met de wereld, - alles wat op de huidige dag voor de meeste mensen onmogelijk is wegens de ellende waarin ze leven, of wegens de te burgerlijke levensopvattingen. In één woord, wij moeten het iedereen mogelijk maken dat hij zijn persoonlijkheid zoveel mogelijk zal kunnen ontplooien, en niet dat hij zoveel mogelijk zal verdienen. Wij moeten opnieuw aanleren wat vriendschap, liefde, kameraadschap, gezin, ja, wat de mensheid zelf is. Degene, die niet bang is voor inwendige conflicten omdat de strijd tegen zichzelf hem tot een hoger peil zal opvoeren; degene die heel de uitwendige natuur aanvaardt, zonder welke hij zich niet eens bewust zou zijn van zichzelf; degene die zich openstelt voor het bovennatuurlijke dat hem vervolmaakt zonder hem te vernietigen; - deze persoon is niet het individu dat zich terugtrekt op zichzelf om met zichzelf genoegen te nemen, maar hij is dat tegenstrijdige en onvoltooide wezen, dat de noodzakelijkheid heeft ingezien aan alles zijn aandacht te wijden en zich aan allen te geven om zichzelf te vervolmaken en ten volle te realiseren. De persoon is geen object: hij is juist dat wat in elke mens niet als object kan behandeld worden. Dit betekent niet dat men de persoon | |
[pagina 155]
| |
moet verwarren met een naar binnen gekeerd leven. Er is een vorm van personalisme waartegen Mounier altijd bijzonder streng optrad; het is de houding van degenen die, om elke dwang en elke dreigende last te ontgaan, in hun schulp kruipen en zich opsluiten in hun eigen kleine ik. De wereld is tegenwoordig vol zogenaamde personalisten, die de techniek en de collectivering veroordelen en zelfs angstig terugdeinzen voor de ontwikkeling zelf van de mensheid. Deze 'petite peur du XXème siècle' ergerde Mounier. Niet, dat de persoon geen eenzaamheid vraagt; maar eenzaamheid is geen isolement, geen zich opsluiten. 'De eenzaamheid van de kunstenaar is niet die van een eiland, maar die van de zee', zeide Bergamin. Isolement is afscheiding, verstoordheid en wrok, eenzaamheid echter veronderstelt verbondenheid: in het hart van een Karmelietes klopt het hart van de gehele mensheid...... zo niet, dan is zij niet op haar plaats. En de wereld die een sta-in-de-weg is, is ook middel en instrument: de persoon realiseert zich slechts op zijn vaart door de volle werkelijkheid. Moeizame arbeid behoort tot 's mensen wezen: alleen door de arbeid, dat wil zeggen, door de hervorming der wereld wordt hij een volwaardig mens. De kunst is 's mensen natuur. Zo is, aldus Mounier, het persoonlijk bestaan een altijddurende wisselwerking tussen een beweging naar buiten en een beweging naar binnen; deze behoren beide tot het wezen van de mens, en beide kunnen ze de mens in boeien slaan ofwel van alle banden vrij maken. Er bestaat een levensdialectiek tussen interioriteit en objectiviteit, en wellicht is het tegenwoordig nodig, tegenover de triomferende vormen van subjectivisme, aan de waarde der objectieve kennis weer haar ware plaats terug te geven. Het woord 'exister' geeft door zijn voorvoegsel te kennen, dat 'zijn' is: zich naar buiten ontplooien, zichzelf uiten. Wij zijn vol dingen die ons naar buiten drijven, maar werkelijk kennen is het andere nauwkeurig onderzoeken. Het subject vindt en versterkt zichzelf slechts door middel van het object. 'We moeten uit het inwendige naar buiten treden om het inwendige te handhaven en te versterken.' Misschien is het niet onjuist te zeggen, dat de Esprit-beweging een opvoedingsbeweging was en blijft en dat de gedachte van Mounier in een zeer diepe zin een paedagogische gedachte is. Dit is trouwens een kenmerk, dat eigen is aan onze tijd: Nietzsche sprak over 'Schopenhauer als opvoeder', terwijl hij zelf de opvoeder was voor de nieuwe tijd. Het marxisme is niets anders dan een paedagogie van de revolutionnaire actie, en de moderne psychologie is ontstaan uit de drang naar een meer wetenschappelijk verantwoorde verzorging van kinderen, zieken en krankzinnigen. Ja, meer nog, sinds de laatste | |
[pagina 156]
| |
vijftig jaar werd, ten gevolge van de nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen, het verstandelijk vermogen zelf aan een nauwkeuriger onderzoek onderworpen, en de kenleer van een Bachelard wordt een soort paedagogie van de rede. De tegenwoordig zo sterk ingewortelde afkeer van de 'paedagoog' is tenslotte niets anders dan een negatieve uiting van het verlangen naar de nieuwe paedagoog. Daarom is het helemaal geen toeval, dat het markantste werk van Mounier een Traité du caractère is. Dit standaardwerk, dat als 't ware náást Esprit schijnt geschreven, houdt er toch nauw verband mee. Het woord 'karakter' omsluit een gelukkige dubbelzinnigheid. Het betekent namelijk ten eerste het complex van voorwaarden die ons gegeven en in mindere of meerdere mate opgedrongen zijn, en ten tweede de grotere of geringere kracht waarmee wij die gegevens trachten te beheersen, ''n Karakter hebben' is het nietzelfde als 'karakterhebben'. Karacteriologie en anthropologie houden nauw verband met elkaar, en het ene kan zich niet zonder het andere ontwikkelen. Het werk van Mounier is dan ook geen 'Traité de caractériologie', maar een 'Traité du caractère'; dat wil zeggen, het is niet alleen een verhandeling over hetgeen er blijvend ligt in het karakter, wat er van den beginne af en voor altijd gegeven is in de geest van de mens; maar het behandelt ook de wijze waarop deze mens zijn persoonlijke aangeboren grondslag benut, hoe hij die aanleg wijzigt, aanvult en er op reageert: hij legt het accent op datgene wat men de anthropologie van 's mensen bestemming zou kunnen noemen. De caracteriologie werk van Mounier is dan ook geen 'Traité de caracteriologie', maar zij vereenzelvigt er zich niet mee; ja, we mogen zelfs zeggen, dat zij er wantrouwend tegenover staat. Is het 'type' juist niet het afgebakende en het levenloze in het karakter? Ons karakter is niet alleen een vast gegeven, maar het omvat evenzeer de vrijwillige en talrijke aanvullingen, waardoor wij dat gegeven in evenwicht houden. Wat is de mens anders dan iemand die in staat is het gegevene voorbij te streven door het gebouw dat hijzelf op trekt? De typologie geeft lijnen aan, maar niet de wording; en die typische lijnen zijn juist de struikelblokken, en soms de afwijkingen, van de persoonlijke inspanning. In die zin kan men dus zeggen, dat elk type een negatief type is: 'Wij zijn slechts typisch in de mate waarin we niet helemaal persoonlijk zijn.' En juist omdat de caracteriologie van Mounier ten volle personalistisch wil zijn, is zij een totale anthropologie. Want het doel dat nagestreefd wordt is de karaktervorming, de schepping van zichzelf door zichzelf. 'Geen karakter hebben' wil dus zeggen dat we altijd de schuld geven aan onze naaste en aan de wereld: een man | |
[pagina 157]
| |
van karakter neemt zelf de verantwoordelijkheid van al wat hem overkomt. Zelfs op psycho-physiologisch terrein banen wij grotendeels onze eigen weg. Zo zijn meevallers en tegenvallers, geluk en ongeluk veel meer ons eigen werk dan het werk van de omstandigheden. Het noodlot - aangenomen dat het bestond - ligt in het individu zelf, en niet buiten hem. Geen geluk hebben, is onbewust zijn ongeluk zoeken en willen. 'In grote mate mogen we zeggen, dat de mens de gebeurtenissen tegenkomt, die hij verdient', zeide Mounier. En Nietzsche had reeds uitgeroepen: 'In alles wat je overkomt, stuit je op je zelf!' De mens, zoals Mounier hem wenst, is dus in wezen edelmoedig, en wel in de zin der cartesiaanse edelmoedigheid; de menselijke waarde te durven zoeken in het offeren van wat men bezit. Wat is, in gans de reeks der wezens, de persoon ten slotte anders dan datgene wat zin geeft aan de rijke en overvloedige levenskrachten, door deze te overstromen met het licht van een edelmoedig streven? De edelmoedigheid is het, die ons van het instinct naar de liefde geleidt. Wanneer de natuurdriften armelijk zijn, is ook de persoonlijkheid arm en het karakter grillig en onzelfstandig. Maar de natuurdrift, die zich in zichzelf opsluit, ontaardt op de duur in een gierigheid op het eigen ik, een zijns-hebzucht, die heel wat erger is dan alle geldhebzucht: om de natuurdrift tot haar vervolmaking te brengen, moet de rede haar openstellen voor iets hogers. De edelmoedigheid dankt zeker een deel van haar kracht aan de natuurdrift, maar zij vereist ook een meesterschap over de drift, een overwinning over het egoïsme en de impulsieve oerdrang der natuur. Maar ook de rede op haar beurt loopt gevaar af te dwalen van de weg, wanneer zij zich het hoogste recht toekent en de uitwisseling der goederen wil beheersen: ook zij moet zichzelf voorbijstreven en zich openstellen voor het transcendente der liefde. Natuurdrift, rede, liefde, - dat is de dialectiek van de edelmoedigheid. In tegenstelling met de hebzucht, die in strijd is met het echte leven, kan de edelmoedigheid zich niet tevreden stellen met de gewone gang van het leven maar te volgen, doch zij geeft aan het leven zijn zin. En dit werk van wetenschap en actie eindigt met een ontleding van de roeping binnen de perken van het karakter. Zeker, om te weten waarover men kan beschikken, moet men eerst zichzelf kennen: vandaar de grote betekenis van de wetenschap, der karakterkunde. Maar zichzelf kennen is ook, ja, vooral zichzelf kiezen: elke zelfkennis is een weddenschap met zichzelf als inzet. In zijn hoogste vorm heeft het karakter een religieuze betekenis. Dit is volstrekt geen anti-intellectualisme: de gelovige die het verstand niet hoog genoeg aanslaat bewijst slechts, dat hij ergens persoonlijk gefaald heeft in zijn geloofs- | |
[pagina 158]
| |
inzicht, of dat hij zich verschuilt achter de rustige verzekerdheden zijner kinderjaren, omdat hij bang is de christelijke werkelijkheid aan te grijpen en tegemoet te treden. Ook de godsdienstige levenshouding ontkomt niet aan de menselijke ambivalentie: zij is de uitdrukking van psychische zwakheid ofwel van de allerhoogste inspanning. En het woord 'heil' kan evenzeer betekenen een vlucht als het zoeken van de verhevenste strijd, waarbij de persoon tot vervolmaking komt in de heerlijke waaghalzerij van het geloof.
* * *
De persoonlijkheid van Mounier kwam terzelfdertijd tot ontwikkeling als de uitbouw van zijn personalisme en de ontwikkeling van Esprit: hij is van zijn persoonlijkheid tot het personalisme, niet van het personalisme tot zijn persoonlijkheid gekomen. Hij was dan ook tegen te haastig opgebouwde systemen. In het begin van zijn laatste werk over het Personalisme schreef hij: omdat de hoofdstelling van het personalisme het bestaan is van vrije en scheppende personen, plaatst het in het centrum van zijn structuur een beginsel van onberekenbaarheid, hetgeen elke wil tot een vaste en definitieve systematisering uitsluit. Het verzet zich tegen niets zo sterk als tegen de heden ten dage zo algemene voorkeur voor een denk- en actiesysteem, dat werkt als een automatisch distributie-apparaat voor het geven van oplossingen en richtlijnen, waardoor het zoeken is uitgeschakeld en de mens zich tracht te bevrijden van elke onrust, van elke proefneming, van elk risico. Trouwens, een nieuwe gedachte moet al haar problemen niet te gauw samenbundelen.' Daarom sprak hij ook liever over 'de personalismen' dan over 'het personalisme'; hij probeerde alleen er de overeenkomstige stellingen en de gemeenschappelijke levenshoudingen uit te halen. Al die personalismen waren tot op zekere hoogte verschijningsvormen van één Personalisme, dat, in zich zelf ongrijpbaar, zijn limiet zag in de persoonlijkheid zelf. Esprit en hijzelf waren geen doeleinden, maar instrumenten en middelen; zij waren dienaren - toegewijd aan een zaak in de zin van Royce. Hij moest niets hebben van het bezitters-instinct, en hij heeft dan ook geen 'Personalistisch manifest' gepubliceerd, doch een 'Manifest ten dienste van het personalisme'. Dank zij deze bescheiden terughoudendheid van de stichter, dank zij zijn nederigheid, verenigd met een zeldzame moed en kracht, kunnen de Esprit-beweging en het personalisme ook na zijn heengaan, hun vaart voortzetten en de wind der volle zee trotseren. |
|