Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |||||||||||||
De nieuwe Richtlijnen betreffende de Oecumenische beweging
| |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
wil van Christus, maar trotse zelfverzekerdheid, en tenslotte niets anders dan een eigenzinnige lust tot zelfhandhaving'Ga naar voetnoot2. Aan de hand van de voornaamste pauselijke documenten omtrent de Oecumenische Beweging hopen we een verklaring en wellicht meteen een weerlegging te kunnen geven voor deze zware aanklachten. En zo zal het ons tevens mogelijk zijn de ware houding van de Katholieke Kerk ten aanzien van het zo belangrijke feit van de Oecumenische Beweging te bepalen. Alvorens het eigenlijke feit van de groeiende Oecumenische Beweging en de reacties van Rome daartegenover onder ogen te zien, is het nodig in het kort de wetgeving in herinnering te roepen, waarmede de Kerk de omgang van katholieken met niet-katholieken in het algemeen regelt. | |||||||||||||
Kerkelijke wetgevingDe Codex voorziet vooral in twee belangrijke gevallen: de gemengde gesprekken en bijeenkomsten over geloofszaken, en de gemengde godsdienstoefeningen. Vooreerst wordt het aan de katholieken verboden, zonder verlof van de H. Stoel, of in dringende gevallen van de plaatselijke Bisschop, disputen of besprekingen te houden, met niet-katholieken, vooral wanneer die in het openbaar plaats hebben (C.I.C. 1325 § 3). De hier bedoelde disputen zijn die welke volgens afspraak gehouden worden over een bepaalde geloofswaarheid en waarbij beide partijen als gelijken optreden. Ze worden dus niet absoluut en in elk geval verboden, maar de kerkelijke overheid behoudt zich het recht voor, te oordelen over het nut en de gevaren van dergelijke gesprekken, en ze al dan niet toe te laten. Een ander punt waarin de kerkelijke wetgeving voorziet is dat van de z.g. gemengde godsdienstplechtigheden. 'Elke actieve deelname of medewerking aan de godsdienstplechtigheden van niet-katholieken, is aan de gelovigen verboden' (C.I.C. 1258 § 2). Actief neemt men deel aan zulke godsdienstplechtigheden, als men er een werkzaam aandeel in heeft. Bij voorbeeld als dooppeter of huwelijksgetuige. Privaat mag men wel met niet-katholieken gebeden verrichten of godvruchtige liederen zingen, wanneer er ten minste geen ergernis wordt gegeven. 'Een passieve deelname d.w.z. enkel materiële aanwezigheid bij niet-katholieke plechtigheden (lijkdiensten, huwelijken enz.) uit burgerplicht of beleefdheid kan geduld worden. Vereiste is, dat men een | |||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||
gewichtige reden heeft, in geval van twijfel door de Bisschop goed te keuren, en dat er geen gevaar bestaat voor afvalligheid of ergernis' (C.I.C. 1258 § 2). Plaatselijke gewoonten kunnen zulk een deelname soms gemakkelijker toestaan, vooral in streken waar geen ergernis of afval te vrezen is. Wat het toedienen van de sacramenten aan de niet-katholieken betreft wordt verder bepaald: 'Het is verboden de sacramenten toe te dienen aan ketters of schismatieken, ook wanneer zij ter goeder trouw dwalen en om de sacramenten vragen, tenzij zij eerst hun dwaling verworpen en zich met de Kerk verzoend hebben' (C.I.C. 731 § 2). Al deze bepalingen geven blijk van een rechtmatige zorg van de Kerk om het geloof van haar leden voor alle gevaren te beschermen. Ze laten tevens ruimte genoeg voor een wijze en welwillende tegemoetkoming tegenover andersdenkenden daar waar de Kerk oordeelt dat die toenadering wenselijk en vruchtbaar kan zijn. Zoals we zullen zien zal de Kerk deze bepalingen steeds weer als basis en uitgangspunt nemen om haar practische handelwijze te bepalen, voor een mogelijke samenwerking met andersdenkenden in hun streven naar de hereniging der christenen. | |||||||||||||
Rome en de groeiende bewegingDe Oecumenische Beweging met haar totaal nieuwe verhoudingen tussen de christenen onderling, noemt Dr W.H. van de Pol het voornaamste kerkhistorisch feit van deze eeuw. Hoe ontstond en groeide die Beweging? Hoe werd vanuit Rome deze zo belangrijke gebeurtenis gevolgd? Het getuigenis van Dr van de Pol, wiens leven a.h.w. vergroeide met de Beweging zelf is het beste antwoord op deze vragenGa naar voetnoot3). De verre oorsprong van de Oecumenische Beweging moet men zoeken in de 'revivals', de religieuze hernieuwingen, die de vorige eeuw plaats vonden in protestantse milieu's, waar men vooral in jonge mannen, jonge vrouwen en studentenverenigingen, was gaan streven naar een dieper en persoonlijker godsdienstig leven. Deze 'opwekkingsbeweging' die vooral bestond uit bidstonden, gemeenschappelijke lezing en verklaring van de H. Schrift, breidde zich snel uit over heel de protestantse wereld, tot nationale en internationale bonden, zonder dat hierbij aandacht geschonken werd aan de kerkelijke scheidingen. Iedereen was welkom, zo het hem maar te doen was om een persoonlijk doorleefd christendom, gevoed door gemeenschappelijk en door per- | |||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||
soonlijk gebed en bijbelonderzoek. Zo ontstond de 'World's Student Christian Federation' met haar wereldconferenties. Het is binnen deze verenigingen dat contacten werden gelegd en vriendschappen gesmeed tussen vertegenwoordigers van de meest verschillende christelijke kerken en secten, en uit deze beweging zouden de leiders en de bezielers van de Oecumenische Beweging groeien. De dreiging, in het begin van deze eeuw, van een mogelijke wereldoorlog bespoedigde de ontwikkeling. 'De wereldbond ter bevordering van internationale vriendschap door de Kerken' kortheidshalve 'de Wereldbond der Kerken' werd gesticht, met de bedoeling alle christenen te verenigen in een gemeenschappelijke strijd tegen het oorlogsgevaar. Het uitbreken van de oorlog verhinderde een eerste wereldconferentie die in Augustus 1914 in Nederland zou gehouden worden. Tegelijkertijd gingen stemmen op voor een grotere eenheid en samenwerking tussen de Kerken. Maar ze kwamen uit een andere hoek, nl. uit de 'Zendingsvelden', waar het feit der geloofsverdeeldheid wordt gevoeld als een der voornaamste struikelblokken bij het Zendingswerk. Op de inter-kerkelijke Zendingsconferentie te Edinburg in 1910 kwam men tot het besluit voortaan een aparte conferentie te wijden aan het probleem van de verdeeldheid der christenen onderling. Hier ligt reeds in de kiem, de latere wereldconferentie 'over Geloof en Kerkorde'. Het bewustworden van een tweevoudige nood ligt dus aan de basis van de Oecumenische Beweging: vooreerst de wereldnood waaruit de conferenties 'on Life and Work' van Stockholm en Oxford 1925 en 1937 zouden groeien, en verder de verdeeldheid van de christenen, waaruit de conferentie 'on Faith and Order' van Lausanne en Edinburg in 1927 en 1937 is voortgekomen. Aan de eerste vorm van de Oecumenische Beweging lag de gedachte ten grondslag dat de christenen - zonder daarbij te letten op onderlinge kerkelijke en dogmatische geschillen - zich gemeenschappelijk moesten bezinnen over de vraagstukken van ethische aard. Zo was het doel van de conferentie van Stockholm (19 Augustus 1925) geenszins de overeenstemming over de geloofsinhoud of de hereniging der kerken, maar enkel de redding van de wereld in haar ongekende sociale nood door middel van een krachtig eensgezind getuigenis van de hele christenheid, en zo mogelijk, door middel van een gemeenschappelijke actie. Alle kerkelijke gemeenschappen werden hierop uitgenodigd, behalve de Katholieke Kerk, omdat uit particuliere stappen bij het Vaticaan reeds gebleken was dat op een afwijzend antwoord moest worden gerekend. Aan de basis immers van de ver- | |||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||
gadering lag het protestants-liberale principe dat de geloofsinhoud en het dogma hier bijkomstig en facultatief waren. Deze weigering van het Vaticaan is de grootste teleurstelling geweest van de Lutherse Aartsbisschop van Upsala, Nathan Söderblom, de bezieler van de conferentie. De wereldconferentie van Stockholm betekent in de Kerkgeschiedenis de eerste ontmoeting op grote schaal van vertegenwoordigers van de meest uiteenlopende secten en kerkgenootschappen. Er werd een boodschap opgesteld die de overtuiging van de aanwezige christenen omtrent de hangende wereldkwesties wereldkundig zou maken. Een werkcomité werd belast met de voorbereiding van een volgende conferentie, die gehouden werd in Oxford in 1937.
Aan de tweede vorm van de Oecumenische Beweging, 'On Faith and Order', ligt de gedachte ten grondslag, dat de verdeeldhedi van de christenheid op zichzelf een probleem was, en bovendien, dat dit feit een nadelige invloed uitoefende op de doorwerking van het christelijk getuigenis op de zendingsvelden. Het doel van deze beweging was, te onderzoeken in hoeverre er ook geloofseenheid bestond tussen de verschillende Kerken, en na te gaan hoe men gezamenlijk tot een sterkere mate van geloofsovereenstemming (Faith) en van kerkelijke eenheid (Order) zou kunnen geraken. Reeds in 1914 werd langs Kardinaal Gaspari officieel de medewerking van Rome gevraagd. Benedictus XV antwoordde met de belofte alle Katholieken te verenigen in de Bidweek voor de eenheid, door de Amerikaanse leiders georganiseerd van 18 tot 25 Januari. Onmiddellijk na de oorlog werd het plan voor een conferentie aangepakt, en een commissie van vijf leden (U.S.A.) reisde Europa en het Nabije Oosten af om de verschillende Kerken uit te nodigen tot een voorbereidende vergadering, in Genève (1920).
De 16e Mei 1919 werd de delegatie op het Vaticaan door Benedictus XV, met de grootste welwillendheid ontvangen. Nochtans zag de Paus zich genoodzaakt de officile uitnodiging af te wijzen: inderdaad Rome kan in geen geval aanvaarden als gelijke op te treden met de andere kerken, die, al zijn ze ook ter goeder trouw, toch in dwaling verkeren. De Paus achtte het dan ook raadzaam officieel de houding van het Vaticaan te bepalen in een decreet van het H. Officie van de 4e Juli 1919. Daarin werd nogmaals verboden, als onder Pius IX, deel te nemen aan publieke of privé-samenkomsten die niet-Katholieken organiseerden om de hereniging van de christenen te bevorderen. De houding van Pius XI tegenover de conferentie van Lausanne in | |||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||
1927 was dezelfde als die van zijn voorganger. Hij had echter niet alleen toegestaan, maar ook publiek aangemoedigd dat katholieke theologen contact en toenadering zochten met andersdenkenden. Daarvan zijn de 'Gesprekken van Mechelen' in 1921 en 1923, waarvan Kardinaal Mercier en Lord Halifax de bezielers waren, het beste voorbeeld. Maar evenmin als zijn voorganger kon hij toelaten dat de Katholieke Kerk officieel zou deelnemen aan een debat, waarbij essentiële punten van de katholieke leer in het gedrang zouden komen. Het leek toen zelfs niet opportuun dat katholieken op eigen rekening en ook zonder officieel kerkelijk mandaat op de conferentie aanwezig waren. Daarom liet hij eraan herinneren dat de instructies van het H. Officie van 1919 nog immer van kracht bleven (8 Juli 1927).
Ondertussen had de conferentie van Lausanne plaats gehad, en het spreekt van zelf dat Rome, hoewel afzijdig, de gebeurtenissen van dichtbij volgde. Het valt moeilijk te ontkennen, dat de Oecumenische Beweging in haar voorbereidingsphase en gedeeltelijk ook nog in de eerste jaren na de beide wereldconferenties te optimistisch is geweest. Op de Stockholm-conferentie domineerde de geest en invloed van het wereldprotestantisme. Vooral aan deze zijde is men zich niet voldoende bewust geworden van de ernst van de tegenstellingen, met als gevolg, dat vele deelnemers het slachtoffer werden van illusies en utopieën. Op de Lausanne-conferentie domineerde de geest en invloed van het (Amerikaans) Anglicanisme. Juist dat optimisme van de Anglicanen zou een bedenkelijke knak krijgen bij de ontdekking van de dogmatische starheid van de andere christelijke standpunten. Het moet gezegd worden dat het beeld van dit alles op de katholieken een zielige indruk maakte: men stond versteld van zoveel illusies en utopieën te midden van zulke evidente verwarring. Dit jeugdbeeld van de Oecumenische Beweging is het, dat de Encycliek 'Mortalium Animos' van 6 Januari 1928 heeft geschetst en gewraakt. Het tweede deel van de Encycliek noemt op onomwonden en zakelijke wijze als diepste oorzaak van de verdeeldheid de verbroken gemeenschap met de Katholieke Kerk en als enig mogelijke en reële oplossing de terugkeer van alle afgescheidenen en dwalenden tot de volle gemeenschap met de Katholieke Kerk. Dat tweede deel behelst ook de onveranderlijke, vaststaande katholieke beginselen, zoals deze volgens de Katholieke Kerk eo ipso met het wezen van de openbaring zijn gegevenGa naar voetnoot4). Men moet daar echter onmiddellijk aan toevoegen dat, hoe scherp en terecht de zwakke plekken en de utopistische gevaren van de Oecume- | |||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||
nische Beweging ook werden gesignaleerd, het geschetste beeld thans verouderd is. De Oecumenische Beweging beantwoordt reeds lang niet meer aan haar jeugdbeeld. Zij heeft in haar korte leven reeds een aantal allerbelangrijkste ontdekkingen gedaan. Ze is tot bezinning gekomen. Ze is zich de bestaande tegenstellingen bewust geworden. Zo kwam ze o.m. in de periode tussen Stockholm-Lausanne (1925 en 1927) en Oxford-Edinburg (1937) tot deze zeer belangrijke ontdekking: dat het oecumenische probleem een dogmatisch probleem is, en dat het fundamentele probleem dat aan theologische en dogmatische vragen ten grondslag ligt, geen ander is dan dat van het wezen en het gezag van de KerkGa naar voetnoot5). Ook aan Rome was deze ontwikkeling tussen de jaren 1927-1937 niet ontgaan, en rekening houdend met de ernst en de goede wil van vele leiders van de Beweging, stond Pius XI officieus toe dat katholieken als toeschouwers zouden aanwezig zijn op de grote Conferenties van 1937, met de volledige vrijheid om alle vergaderingen bij te wonen, zonder nochtans deel te nemen aan de besprekingen en stemmingen. Gezien de noodzakelijkheid de verschillende strevingen zoveel mogelijk tot éne te bundelen werden de conferenties van Oxford en Edinburg in hetzelfde jaar, aanstonds na elkaar, en in hetzelfde land gehouden, zodat men kon werken aan de fusie van beide bewegingen. Een comité van veertien werd samengesteld en belast met het opstellen van een voorlopige constitutie van de 'Wereldraad der Kerken' en een voorlopig werkprogramma. Dit geschiedde in Utrecht in 1938 en onmiddellijk na de oorlog had in Genève een vergadering plaats waar vijf voorlopige voorzitters werden gekozen en voorbereidingen getroffen voor een 'Eerste Congres van de Wereldraad der Kerken'. Dit Congres had plaats te Amsterdam, van 22 Augustus tot 4 September 1948. Er waren ongeveer 1500 personen aanwezig, waarvan 900 afgevaardigden uit 147 kerken en 42 landen voor een totaal van 300 millioen christenen. Op 23 Augustus werd de Wereldraad definitief opgerichtGa naar voetnoot6). Na deze eerste taak moest men een uitgebreid werkprogramma voor de komende jaren opstellen. Het is niet de bedoeling van de Wereldraad, zelf de 'Una Sancta', de geünificeerde Kerk, te vormen, zij wil ook niet het algemeen concilie zijn van die 'Una Sancta'. Het is veeleer het orgaan waardoor de deelnemende kerken elkaar door hun officiële vertegenwoordigers regelmatig ontmoeten, samen spreken en samen werken. Alle Kerken | |||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||
die zeggen 'Jezus Christus te belijden als God en Zaligmaker' worden tot deze gemeenschap uitgenodigd. Op deze basis wordt het gesprek gevoerd, waarin de Kerken elkaar voorlopig alleen nog maar leren kennen, beter dan tot nu toe het geval was; waarin ook iets gevonden kan worden van 'n groeiend begrijpen, waarderen en overeenstemmen. De Raad verwerpt dus elke gedachte van een geünificeerde Kerkgemeenschap, onder één centraal administratief gezag en nog veel minder ligt het in haar bedoeling een zekere rechtsmacht of leergezag uit te oefenen over de verschillende aangesloten kerkgemeenschappen. De decreten van de Raad betreffen uitsluitend haar eigen inwendige aangelegenheden: eigen constructie en werkplan. Met de boodschappen, welke zij uitstuurt naar allen die zeggen 'Jezus Christus te belijden als God en Zaligmaker' beoogt zij slechts hen te laten delen in de ervaringen en belevenissen die binnen de Raad plaats hebben. De Raad heeft als erepresident Dr John Mott, lid van de Methodistenkerk te New York, groot voorstander van de Oecumenische Beweging.
Daarbij zes presidenten:
Het centrale comité van negentig leden vormt de uitvoerende raad, en werd gekozen naar verhouding van de deelnemende Kerkgemeenschappen. Het komt éénmaal 's jaars samen. Om de vijf jaar zal een algemeen Congres plaats hebben van de 450 afgevaardigden. Een permanent secretariaat werd opgericht te Genève. Van de Raad hangt ook af het 'Oecumenisch Instituut' opgericht nabij Celigny in Zwitserland dank zij de vrijgevigheid van J. Rockefeller Jun., en waar opleiding gegeven wordt in de verschillende oecumenische kwesties. Het secretariaat van de Raad geeft te Genève twee belangrijke publicaties uit: vooreerst 'Service oecuménique de Presse et d'Information' (S.OE.P.I.) dat wekelijks alle mogelijke inlichtingen verschaft | |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
omtrent de Oecumenische Beweging, en verder sedert 1948, het viermaandelijkse 'Ecumenical Review' onder redactie van Dr Visser 't Hooft. Dit tijdschrift beschouwt zich als het officieel orgaan van de Wereldraad der Kerken, en het middel om het doel van die Raad te verwezenlijken. | |||||||||||||
Rome en het Amsterdams congresDe tweede wereldoorlog had in verscheidene landen tussen de verschillende confessies die zich dikwijls voor dezelfde gevaren en dezelfde strijd geplaatst zagen, nauwere betrekkingen en in sommige gevallen onmiddellijke samenwerking tot stand gebracht. Ook het godsdienstig gesprek was er niet alleen hartelijker maar ook veelvuldiger bij geworden. Daarom was het normaal dat de belangstelling der oecumenisch gezinde katholieken zich vanzelf zou gaan concentreren rond het Congres van Amsterdam. Van zijn kant, had het voorlopige comité van de Wereldraad der Kerken, dat zich ten zeerste verheugde in die belangstelling, het besluit genomen reeds in 1947, aangezien ze niet kon rekenen op een officiële deelname van de Katholieke Kerk, 'bepaalde leden van de Rooms Katholieke Kerk privaat, en als niet-officiële toeschouwers, op het Congres uit te nodigen'Ga naar voetnoot7). Verscheidene katholieke Oecumenici verlangden in dien zin het Congres bij te wonen. Op 5 Juni veerscheen dan het Monitum van het H. Officie, over het deelnemen van de Katholieken aan de Oecumenische BewegingGa naar voetnoot8). Dit Monitum had dus niet alleen betrekking op de deelname van katholieken aan gemengde bijeenkomsten, maar bedoelde ook rechtstreeks de deelname aan het Congres van Amsterdam. Het was hoofdzakelijk een in herinnering brengen en opnieuw urgeren van een reeds bestaande wetgeving; maar omwille van het zeer uiteenlopend commentaar dat het uitlokte, moeten wij er hier wat verder op ingaan. In dit Monitum wordt inderdaad niets nieuws bepaald; en de voorstelling van S.OE.P.I.Ga naar voetnoot9) als zou het een verscherping en verstarring betekenen van de houding van de Katholieke Kerk tegenover de Oecumenische Beweging, is dan ook onjuist. Het Monitum handelt over gemengde bijeenkomsten van niet-katholieken en katholieken, waarin gesproken wordt over geloofszaken. | |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
Vallen er dus niet onder gemengde bijeenkomsten waar over andere, b.v. sociale en economische zaken wordt gehandeld. De aard van deze bijeenkomsten, door het Monitum bedoeld, is zeer uiteenlopend. Soms ook werden bij gelegenheid van deze bijeenkomsten godsdienstige plechtigheden gehouden, zodat katholieken deelnamen aan niet-katholieke oefeningen en omgekeerd. Het is zelfs voorgekomen dat de H. Eucharistie aan niet-katholieken werd uitgedeeld en katholieken de Communie ontvingen in een mis door niet-katholieken opgedragen. Van katholieke zijde werd toestemming voor deze bijeenkomsten dikwijls door de Bisschoppen gegeven; in andere gevallen waren de Bisschoppen ervan op de hoogte en spraken zij er zich niet tegen uit; soms echter werden ze gehouden buiten weten van het kerkelijk gezag en tegen zijn wil. Het doel van deze bijeenkomsten is dat van de Oecumenische Beweging: de vereniging in één Kerk van allen die Christus belijden. In verschillende streken werden deze bijeenkomsten georganiseerd binnen één of ander verenigingsverband volgens bepaalde wetten en afspraken, zo b.v. de 'Una Sancta' in Duitsland. Al deze bijeenkomsten nu, in hun grote verscheidenheid, vallen onder het Monitum. Daardoor worden zij echter niet zonder meer afgekeurd noch onvoorwaardelijk verboden. Er wordt op gewezen dat zij dikwijls hebben plaats gehad tegen de voorschriften in van de Kerkelijke Wetgeving en zonder voorafgaand verlof van de H. Stoel. Er wordt aan de Bisschoppen opgedragen de voorschriften van het Monitum te urgeren en te doen naleven, terwijl de H. Stoel zich alleen het recht voorbehoudt de nodige vergunningen te geven. Tenslotte worden al deze voorschriften heel speciaal toegepast op de bijeenkomsten belegd door de Oecumenische Beweging: aan deze mogen geen katholieken, om welke reden dan ook, deelnemen zonder uitdrukkelijk verlof van Rome. Het Monitum ontkent dus geenszins, dat dergelijke bijeenkomsten niet vruchtbaar kunnen zijn. De ondervinding heeft echter geleerd dat zij ook oorzaak waren van veel kwaads. Daarom moest de Kerk bijzonder waakzaam zijn, vooral voor het Congres van Amsterdam. Ze heeft niet alleen de deelname, ook als toehoorder, zonder voorafgaand verlof van de H. Stoel verboden, maar er werd zelfs geen enkele vergunning verleend. Welke redenen hebben die strenge houding bepaald? Volgens officiele commentaren, (Mgr Ottaviani)Ga naar voetnoot10), lijkt het wel dat het Monitum | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
als voornaamste aanleiding gehad heeft de misbruiken welke op verscheidene plaatsen, maar vooral in Duitsland hadden plaats gehad bij dergelijke gemengde bijeenkomsten, en men in Amsterdam absoluut de indruk wilde vermijden alsof de Kerk op sommige essentiële punten toegeeflijker geworden was. De Duitse speaker van Radio-Vaticana wees in zijn commentaar op het Monitum vooral op de misbruiken die waren binnengeslopen in de Duitse 'Una Sancta'-bewegingGa naar voetnoot11. Andere commentatoren meenden een mildere interpretatie van het Monitum, betreffende de privé-bijeenkomsten b.v. zonder voorafgaand verlof van Rome, te kunnen verdedigen uit persoonlijk contact met de omgeving van de H. Stoel, en uit de houding van de Paus tegenover de Duitse bisschoppen, aan wie kort na het Monitum, een groot deel van hun macht in deze zaken werd teruggeschonken. Dit heeft echter niet belet dat velen aan de andere zijde het Monitum hebben opgenomen als een betreurenswaardig terugvallen van Rome in zijn oude vooroordelen en verstarring, of althans de algehele onthouding van Rome als een onbegrijpelijke maatregel hebben betreurd. Sommige uitlatingen - van Karl Barth b.v. - zowel vóór als gedurende en na het Congres waren bijzonder scherp aan het adres van RomeGa naar voetnoot12). Milder was de reactie van Dr Visser 't Hooft, secretaris-generaal van de Wereldraad. Hij betreurde ten zeerste het besluit van het H. Officie, waarbij het aan niemand werd toegestaan aan de conferentie deel te nemen, vooral waar in de laatste jaren vele Rooms-katholieke geestelijken en leken, getoond hadden de bedoeling en de aard van de Oecumenische Beweging te begrijpen. Hij drukte nochtans de hoop uit dat het mogelijk zou blijven, het gesprek met elkander voort te zettenGa naar voetnoot13). Dit misverstand kwam echter grotendeels voort uit de overtuiging als zou de korte en onvermijdelijk starre formulering van deze juridische uitspraak de volledige weergave bevat hebben van de gevoelens van Rome tegenover de Oecumenische Beweging. De zeer bijzondere en tot dan toe in zulke omstandigheden ongekende tussenkomst van het Nederlands Episcopaat, dat een uitgebreid herderlijk schrijven richtte aan alle gelovigen van hun bisdommen om de houding van Rome ten aanzien van het Congres nader te verklaren, zou dan ook veel bijdragen om de ongunstige indruk, die het Monitum in oecumenische milieu's had gemaakt, voor een groot deel weg te nemen. Dit herderlijk schrijven werd voorgelezen in alle katholieke kerken van Nederland, op 22 Augustus, openingsdag van het Congres. De | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
bisschoppen beginnen met hun waardering uit te drukken voor de gevoelens en de bedoelingen van de leden van de Oecumenische Beweging, die er na veel inspanning in geslaagd zijn, deze Wereldraad van Kerken op te richten. Nochtans heeft de Katholieke Kerk gemeend afzijdig te moeten blijven, niet uit vrees voor verlies van prestige of om louter tactische overwegingen, maar uit trouw aan de taak haar door Christus opgedragen, nl. zijn werk hier op aarde voort te zetten. De Katholieke Kerk betreurt evenzeer de verdeeldheid der christenen als de leden van de Beweging. Maar ze kan, omwille van die trouw aan haar zending, geen andere oplossing aannemen dan de terugkeer van de afgescheiden christenen tot de katholieke eenheid. Zij kan dus ook niet onverschillig blijven, tegenover de pogingen van de Oecumenische Beweging, of dit Congres een schrede achteruit of een schrede vooruit zal betekenen in de ware hereniging van de christenen. Daarom doen de bisschoppen beroep op het vurig gebed van al hun gelovigen en manen ze hen tevens aan door een voorbeeldig christelijk leven, waaruit vooral alle haat, afkeer en zonde tegen de liefde meer dan ooit moet geweerd worden, de hereniging te vergemakkelijken en te bespoedigen. Ondertussen heeft men van katholiek standpunt de vruchten van het Congres van Amsterdam kunnen schatten en beoordelen. In een conferentie gehouden aan de katholieke Universiteit van Nijmegen, door één van de zeldzame katholieke toeschouwers bij het Congres, Pater Dr J. Witte, S.J. die als perscorrespondent aanwezig was, werden de karaktertrekken van het Congres als volgt geschetst. Er kwamen hoofdzakelijk drie elementen op de voorgrond: 1. het optimistisch activisme van de Amerikaanse afgevaardigden, die de samenwerking van de Kerken ten zeerste verlangden, om tegemoet te komen aan de noden van de hedendaagse gemeenschap. 2. het berkbegrip van Karl Barth, die niet gelooft in de eenheid der Kerken op historisch plan. De Barthiaanse strekking dreigt van de Wereldraad der Kerken een anti-Rooms Protestants blok te maken. 3. de orthodoxen die zich niet erg op hun gemak gevoeld hebben te midden van een protestantse meerderheidGa naar voetnoot14). In zijn beoordeling van het Congres meent Pater Tromp, S.J. dat Amsterdam zeker geen stap vooruit geweest is, ten minste wat betreft het aanvaarden van een gezonder Kerk-begrip. Hij vreest dan ook dat velen van de aangesloten leden, onder de minimalistische invloed van K. Barth, alleen hiermee tevreden dat ze met elkaar verenigd zijn in één gemeenschappelijk geloof, in Christus God en Verlosser, zich langzamerhand zullen gaan vergenoegen met een vorm van eenheid die | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
verre verwijderd blijft van de eenheid die Christus ons schonk. Bij anderen nochtans zou juist dat duidelijk gemis aan een waarachtige eenheid het heimwee naar Rome nog verscherpt hebbenGa naar voetnoot15). Zeker is dat vele afgevaardigden, zich van die toestand pijnlijk zijn bewust geworden. En al moet men toegeven dat de geest van het Congres in anti-Rooms-Katholieke stemming werd gestuurd, vele kerken zagen dit zeer ongaarne, en ook sympathieke stemmen over Rome vielen te beluisteren. Vele kerken zijn onbevredigd naar huis gegaan. Blijven nu alle aangesloten kerken de Wereldraad trouw, dan blijft hij een lichaam dat nooit sterk van invloed zal zijn. Vallen tenslotte de ontevredenen zoals de Orthodoxen en Anglicanen af, dan wordt de geest Calvinistisch en anti-katholiek en groeit de Wereldraad uit tot een nieuwe ProtestantenbondGa naar voetnoot16). Dit belet niet dat het oecumenisch probleem zelf en vooral de kwestie van de hereniging van de christenen, brandend blijft, ook voor katholieken, en dus ook de volle aandacht van de Kerk blijft opeisen. | |||||||||||||
De laatste instructieIn de 'Osservatore Romano' van 1 Maart 1950, verscheen een uitgebreide instructie van het H. Officie aan de bisschoppen van de Katholieke Kerk aangaande de houding van de katholieken tegenover de Oecumenische Beweging. Ze is gedateerd op 20 December 1949Ga naar voetnoot17). We staan hier voor een zeer belangrijk document. Niet alleen omdat het een klare weergave is van de ondervindingen opgedaan aan katholieke zijde gedurende de laatste jaren, maar vooral omdat er een nieuwe klank in te beluisteren valt en het zeker een nieuw begin betekenen zal in de verhoudingen tussen de katholieken en de voorstanders van de Oecumenische Beweging. Wij willen ons hier beperken tot een paar algemene indrukken en enkele weerklanken van de andere zijde. Van grote betekenis is vooreerst het feit dat de volmachten van de bisschoppen op dit terrein, welke deze zich een beetje onverwacht hadden zien ontnemen, hun terug in de handen werden gegeven. Een paar gevallen slechts zoals b.v. de deelname aan internationale oecumenische congressen, blijven aan het onmiddellijk gezag van de H. Stoel onderworpen. Voor al de overige gevallen behoudt Rome zich welis- | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
waar in de persoon van de bisschoppen, alle rechten voor van toezicht en controle. Maar - dit is van het allergrootste belang in de ontwikkeling van Rome's officiële houding tegenover de Oecumenische Beweging - de instructie bevat een niet gering en belangrijk positief gedeelte: een katholiek werkplan als het ware voor de komende jaren. Aan de bisschoppen wordt opgedragen niet alleen waakzaam toe te zien, maar het herenigingswerk, vooral de katholieke pogingen ertoe, zelf te leiden en te bevorderen. Ze zullen bevoegde personen met die taak belasten, speciale diensten en bureau's oprichten, gemeenschappelijk overleg plegen, hun gelovigen waar het past door een herderlijk schrijven onderrrichten, omtrent deze kwesties en pogingen, met één woord: voortaan niets meer aan het toeval en het privé-initiatief overlaten, maar zelf de leiding nemen. Zodat de zorg van de 'hereniging' van alle christenen in het éne ware Geloof en in de éne ware Kerk, en ditmaal in nauw verband met het feit en het optreden van de Oecumenische Beweging, volgens de woorden zelf van de instructie een belangrijke plaats zal gaan innemen in de algehele zielzorg en de officiële bekommernissen van de Kerk. Waar andersdenkenden geneigd zijn deze bemoeiïngen van Rome in zekere zin met achterdocht en spijt waar te nemen, kunnen wij, katholieken, er ons slechts over verheugen dat het collectief bewust-worden van de katholieke gemeenschap tegenover het probleem van de 'hereniging' officieel door Rome wordt aangemoedigd en bevorderd. Tenslotte kan men opmerken dat de toon zelf en de woordenkeus van de instructie, vooral wanneer zij zich op het eigenlijke terrein van de Oecumenische Beweging begeeft, uiterst voorkomend en delicaat is en vermijdt ook maar in het minst kwetsend te zijn. Daarin kan men duidelijk de weldoende invloed waarnemen en de vrucht van het streven naar toenadering en eerbiedige waardering in christelijke liefde, van sommige groeperingen, en niet in het minst van het optreden van het Nederlands Episcopaat. Dit laatste is ook door andersdenkenden gewaardeerd geworden. In zijn niet-officieel en veeleer persoonlijk commentaar op de instructie drukt Dr W.H. Visser 't Hooft zijn voldoening uit over het feit dat Rome het nuttig en nodig geacht heeft deze instructie uit te vaardigen en dat het voortaan mogelijk zal zijn, behoudens enkele restricties, samen te bidden en samen te werken op sociaal en economisch gebied. Nochtans kan hij zijn spijt niet verbergen omtrent het feit dat alle gemengde samenkomsten onder het gezag en het toezicht van de hiërarchie zullen vallen, en zijn vrees dat deze gesprekken daardoor hun spontaan karakter zullen verliezen en er tevens minder plaats zal | |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
gelaten worden voor pionierswerkGa naar voetnoot18). We menen echter dat deze spijt en deze vrees niet gegrond zijn, daar deze supervisie van de Kerk - afgezien van menselijke tekorten, steeds mogelijk in de hiërarchie - niet noodzakelijk schaden zal aan de gezonde en goed begrepen arbeid van de katholieken voor de 'hereniging' van de christenen. | |||||||||||||
BesluitHet zal ons nu niet moeilijk meer zijn, om te antwoorden op de dubbele vraag die we stelden bij de aanvang van dit artikel. Of de beschuldigingen aan het adres van Rome, als zou ze zich in haar betrekkingen met de Oecumenische Beweging enkel laten leiden door motieven van eigenbelang, en slechts onwil plaatsen tegenover loyale pogingen van toenadering en verzoening, gegrond zijn? En of het tevens waar is dat ze zodoende ingaat tegen de oprechte verlangens van velen van haar onderdanen? En vooreerst is het wel zeker dat er geen tegenstelling kan en mag bestaan tussen het streven van de enkeling in de Katholieke Kerk en de bedoelingen van Rome met de 'hereniging' van alle christenen. Ook de Katholieke Kerk en niemand meer dan zij, betreurt de godsdienstige verdeeldheid der christenen. Ook zij beseft hoe noodlottig de gevolgen van deze verdeeldheid zijn. Zij is ook bereid te erkennen dat dit streven naar een nieuwe godsdienstige eenheid door de goede bedoelingen van velen bezield wordt. En we merkten reeds op hoe zij in de laatste instructie met aandrang vraagt dat 'het zo uitstekend werd der “hereniging” van alle christenen in het éne ware Geloof en in de éne ware Kerk, van dag tot dag een meer en meer in het oog vallend deel van de algemene zielzorg worde'. Maar ze vraagt daarbij van haar onderdanen loyale onderwerping aan haar richtlijnen en voorschriften. En wat de deelname aan de Oecumenische Beweging betreft meent ze ondanks alles, afzijdig te moeten blijven. De principiële redenen voor haar afzijdigheid kunnen we tot besluit met Dr W.H. van de Pol aldus kort samenvatten. Het ligt in het katholiek geloof mee inbegrepen dat de Katholieke Kerk in wezen verschilt van alle andere kerken, en dat de Paus en de bisschoppen in de Kerk de dragers zijn van een levend leergezag, zoals nergens elders voorkomt en trouwens ook niet gepretendeerd wordt. De Katholieke Kerk gelooft niet dat de methode van de Oecumenische Beweging tot de volle waarheid en tot de eenheid leiden kan. Zij gelooft veeleer dat de volstrekte eenheid en de volle waarheid reeds in | |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
de Katholieke Kerk voor alle tijden gegeven is. Zij zou door aan de Oecumenische Beweging officieel mee te doen haar diepste wezen verloochenen, verwarring stichten en zelfs de enige weg blokkeren die aan het eind van alle oecumenische mislukkingen nog open blijft. Terwijl onwrikbaarheid, standvastigheid, beginselvastheid op het punt van geloofszaken en kerkelijke opvattingen, de beste dienst is die door de Katholieke Kerk aan de Oecumenische Beweging kan worden bewezen. Rome's zwijgende afwezigheid is welsprekender dan haar sprekende aanwezigheid ooit zou kunnen zijnGa naar voetnoot19). Afzijdigheid, ja, maar geen onverschilligheid. Het zou een betreurenswaardige vergissing zijn indien men uit het feit van een onmogelijkheid aan de kant van de Katholieke Kerk om officieel aan de Oecumenische Beweging deel te nemen de gevolgtrekking zou maken dat men elkander voortaan maar zo zorgvuldig mogelijk zou moeten mijden. De onmogelijkheid van samenwerking in de Oecumenische Beweging, sluit het persoonlijk godsdienstig contact niet uit, maar maakt het juist dubbel noodzakelijk. De kerkelijke uitspraken accentueren meestal de verschillen: een persoonlijk contact kan veel opheldering brengen. Het zal dan ook de taak zijn van de bevoegde instanties in de Kerk, onder toezicht van de hiërarchie, door dergelijke godsdienstige gesprekken de onchristelijke, liefdeloze vervreemding te overwinnen. Elementen in ons godsdienstig geloof die weliswaar impliciet doch slechts latent aanwezig waren weer te ontdekken en tot nieuw leven te wekken. En vooral kunnen we wel degelijk geraken tot een gemeenschappelijke bespreking van onze houding tegenover de wereld en de problemen van onze tijd en eventueel ook komen tot een gemeenschappelijke actieGa naar voetnoot20). En tenslotte rust op alle katholieken een ernstige verantwoordelijkheid: de velen die in Christus geloven door ons gedrag niet teleur te stellen en af te stoten in hun oprecht en edel verlangen naar de 'hereniging'. Meer dan ooit moeten wij, katholieken, door onze handelwijze getuigenis afleggen van Christus en meer dan ooit moeten we nu de Heiligheid der Kerk zichtbaar doen worden in ons eigen levenGa naar voetnoot21). |
|