| |
| |
| |
[1950, nummer 1]
De Unesco en de Missiën
DE bestrijding van de onwetendheid en in het bijzonder van het analphabetisme is een van de lofwaardige doeleinden van de Unesco. Deze organisatie laat zich echter niet alleen in met de intellectuele kant van het onderwijs, maar ook met de zedelijke beginselen van de jeugdopvoeding. Zij heeft afgevaardigden gezonden naar de achterlijke landen, waar onderwijs en opvoeding door de inlandse instanties nog niet voldoende of in het geheel niet worden bevorderd. Practisch zijn dit de Missielanden. De afgevaardigden van de Unesco hebben daar dikwijls tot hun grote verbazing moeten constateren, dat de enige centra van onderwijs en opvoeding juist de Missieposten zijn. Ze hebben, zoals zovele anderen, moeten vaststellen, dat de grenzen van de cultuur, in de moderne zin van dit woord, over het algemeen samenvallen met de grenzen van het Christendom.
In de jongste vergadering der Algemene Conferentie van de Unesco, in de maanden Mei-Juni te Florence gehouden, werd de aandacht van de afgevaardigden van de 50 vertegenwoordigde landen op dit feit gevestigd o.m. door een brochure, welke gedurende de plenaire zitting op 1 Juli in de Witte Zaal van het Pitti-Paleis werd uitgedeeld. De brochure handelt over de 'basis-opvoeding' (basic education), d.w.z. over de opvoeding, welke wordt gegeven aan de kinderen in de boven bedoelde achterlijke landen, practisch gesproken dus over de opvoeding in de Missiën aan de inlandse kinderen verstrekt.
Het moet ons van het hart, dat dit document, naast vele goede wenken, waarmee iedereen accoord kan gaan, uitingen bevat, die we als katholieke gelovigen met de grootste energie moeten bestrijden. Uit deze uitingen blijkt immers, dat het secretariaat van de Unesco zich nog niet heeft weten te bevrijden van het enggeestig rationalisme en het versleten scientisme, dat de eerste algemene secretaris van de Unesco, Dr Julian Huxley, aan dit organisme had weten op te dringen.
In een artikel, verschenen in het internationale tijdschrift voor godsdienstige vorming Lumen Vitae (1950, blz. 48-56) wijst Prof. Paul De Visscher er op, dat voor J. Huxley de intellectuele ontwikkeling van de mens alleen kan geschieden door de bevrijding van elk dogma, van elk geloof, en door een zuiver wetenschappelijke opleiding. Weten- | |
| |
schap betekende voor hem cultuur, als staande in onverzoenlijke tegenstelling met elke vorm van godsdienst. Dit soort 'philosophie' wilde Huxley als basis erkend zien van de culturele activiteit van de Unesco, en hij is er in geslaagd, het personeel van het secretariaat van deze idee te doordringen. Prof. De Visscher wijst er op, dat reeds een jaar na de stichting, op de Conferentie van Mexico in 1947, Jacques Maritain zich tegen deze dictatuur van het scientisme verzette. Op de volgende vergadering te Beyrouth in 1948, verhief zich op zijn beurt Mgr Maroux tegen de philosophie van de algemene secretaris. Dr Huxley werd niet herkozen en vervangen door de heer Jaime Torres Bodet, gewezen Minister van Opvoeding en van Buitenlandse Zaken van Mexico. De nieuwe algemene secretaris van de Unesco heeft vanaf zijn eerste redevoering tot de Algemene Vergadering duidelijk te horen gegeven, dat hij aan de Organisatie, welke zovele verschillende wijsgerige en godsdienstige strekkingen omvat, geen enkele bepaalde philosophie wilde opdringen. Het enige middel om de vrede te bewaren en practisch werk te leveren, bestaat volgens zijn verklaringen, in het loyaal erkennen van het 'pluralisme' van de Unesco. In een uitstekende rede verklaarde hij: 'Vanzelfsprekend willen we het er niet op aanleggen, dat mensen uit alle landen zich accoord gaan verklaren over de wijsgerige postulaten van hun denk- en levenswijze. Dit ware een naieve illusie en zelfs een op zichzelf niet te wensen eenvormigheid. Indien men van een philosophie van de Unesco heeft kunnen spreken, dan kan ze niets zijn
van die aard. Het zou daarentegen volstaan, een accoord te bereiken over een bepaald aantal beginselen, zoals b.v. de eerbied voor de vrijheid, het verzaken aan het geweld, de onvoorwaardelijke voorkeur voor een rechtvaardige vrede boven de oorlog, de overtuiging dat de mens geen middel is, maar een doel op zich, de veroordeling van elke discriminatie betreffende het geslacht, het ras, de taal, de sociale stand of de godsdienst, en andere vormen met dezelfde universele waarde. De wederzijdse afhankelijkheid van de volkeren, die zich in deze tijd onweerstaanbaar opdringt, is niet alleen een economische of politieke, zij strekt zich uit tot de geest en tot de cultuur'.
Met deze beginselen kunnen wij ons accoord verklaren. Geen enkele katholiek denkt er aan de Unesco te gebruiken als een instrument van godsdienstig proselytisme. We vragen alleen dat de Unesco niets onderneme in een anti-godsdienstige of anti-katholieke geest. En in de door Jaime Torres Bodet opgesomde beginselen, is er geen enkel, dat we niet kunnen onderschrijven. Daar zij algemeen zijn, zijn zij katholiek.
| |
| |
Wat we echter betreuren is, dat het secretariaat van de Unesco blijkens het document, waarop we boven wezen, het gezonde pluralisme van zijn nieuwe algemene secretaris nog niet tot uitdrukking heeft gebracht, en steeds het onzalig scientisme van Dr Huxley blijft huldigen.
De beginselverklaring van de Unesco over de 'basis-opvoeding' van de onontwikkelde volkeren omvat zes punten. In het eerste wordt verklaard, dat de opvoeding moet strekken tot een zedelijk en geestelijk doel, nl. het geluk van het individu en de gemeenschap. Met deze vage verklaring kan iedereen accoord gaan. De erkenning van een zedelijk en geestelijk doel van de opvoeding is overigens geheel in overeenstemming met de doeleinden van de christelijke opvoeding. Alleen geeft deze laatste aan de begrippen: zedelijk, geestelijk, individueel en sociaal geluk een concrete inhoud.
Het tweede punt is van meer belang en bevat een practische wenk voor de Missionarissen. 'Zij die in de onvoldoend ontwikkelde gemeenschappen het godsdienstonderricht en de zedelijke oriëntatie van de opvoeding op zich hebben genomen, moeten de godsdienstige tradities en de plaatselijke godsdienstige overtuigingen trachten te eerbiedigen'. De Missionaris zal met dit beginsel, in zijn onbepaalde algemeenheid wel kunnen instemmen. Er bestaat een hele literatuur over de aanpassing van het christelijk proselytisme aan de locale gewoonten, literatuur, welke reeds dagtekent van de zesde eeuw, toen Gregorius de Groote aan Augustinus zijn beroemde raadgevingen zond voor de bekering van de Angelsaksers. Voorzeker moet de Missionaris over het algemeen eerbied hebben voor de godsdienstige gebruiken van de inboorlingen, maar deze eerbied heeft haar grenzen, zoals in het derde punt van de brochure van de Unesco zelf wordt erkend. 'Men moet trachten', wordt daar gezegd, 'de ongewenste bijgelovige elementen te weren'. Het is immers duidelijk, dat de Missionarissen alle mogelijke overredingsmiddelen zullen gebruiken, om de onbeschaafde volkeren van godsdienstige riten en gewoonten af te brengen, die het volk verlagen en verdierlijken. Daarentegen, wat goed en waar is in het godsdienstig leven zal hij bewaren en opnemen in de ware synthese van het christelijk geloof. Zodoende zal hij op een eminente wijze voldoen aan wat in ditzelfde derde punt wordt verlangd, nl. 'dat de zedelijke en godsdienstige opvoeding op de traditionele gewoonten moet voortbouwen, en ze aanpassen aan een bredere opvatting van de plichten van de mens tegenover zijn gelijken, en van de plaats, die hij bekleedt in het heelal'.
De Missionaris vraagt niets anders dan de vrijheid, om het Chris- | |
| |
tendom te prediken, in de overtuiging dat de heiden de waarheid ervan zal erkennen, en vrij zal verzaken aan alles wat ermee in strijd is. Zo zal de heiden worden opgevoed volgens het zedelijk en geestelijk ideaal, waarover de Unesco spreekt, en zal hij op een volmaakte wijze begrijpen welke zijn plichten zijn tegenover zijn gelijken - en tegenover God. Alleen immers door een opvoeding volgens de beginselen van het ware geloof, steunend op de goddelijke openbaring en op de rede kunnen deze hoogste en laatste beginselen van het menselijk bestaan met zekerheid gekend en met volharding beleefd worden.
Ongelukkig blijkt uit het vierde punt van de brochure, dat de Unesco een heel andere philosophie van de opvoeding verdedigt, en niet alleen abstraheert van elke godsdienstige basis, maar ze expliciet verwerpt, en wil vervangen door een goddeloos laïcisme. We lezen immers: 'Wanneer de opvoeding de duizendjarige plaag van de godsdienstige terreur zal vernietigd hebben, dan zal men zich moeten beijveren om ze op nuttige wijze te vervangen, volgens de beginselen van de moraal en door de zin voor de sociale verantwoordelijkheid en de persoonlijke tucht.' Dit is duidelijk genoeg. De opstellers van de brochure beschouwen als doel van de 'basis-opvoeding' in de Missielanden de bevrijding van elke godsdienstige moraal of wereldbeschouwing, en de veralgemening van een zuivere lekenmoraal. Hoe is dit overeen te brengen met het door de algemene secretaris zo plechtig verkondigde pluralisme, volgens hetwelk elke wereldbeschouwing, godsdienstig of niet, door de Unesco zal geëerbiedigd worden? Het is duidelijk, dat de geest van Dr Huxley tot heden toe in de permanente organisatie van de Unesco blijft heersen, en dat die geest in flagrante tegenstelling is met de meest fundamentele stellingen van de christelijke opvoeding.
Maar in afwachting, dat de Unesco zelf naar de onontwikkelde landen niet alleen reizende afgevaardigden zal sturen, maar mensen zal vinden, die tegen geen ander loon dan het strikt noodzakelijke om te leven, jaar in jaar uit in de meest afgelegen dorpen aan verwaarloosde inlandse kinderen de beginselen van de lekenmoraal zullen bijbrengen, zullen het wel de Missionarissen zijn, die 'de plaag van de godsdienstige terreur' in die gewesten blijven verspreiden. Aan de Unesco blijft dan voorlopig niets anders te doen, dan dit grote onheil zoveel mogelijk in te dammen en zij geeft dan ook in het vijfde en zesde punt van haar programma voor de 'basis-opvoeding' een paar nuttige wenken in die richting. We lezen: 'De begeerte van de Missionarissen om kinderen te bekeren tot een nieuwe godsdienst, wanneer die jonge zielen nog zo gevoelig zijn, moet getemperd worden door
| |
| |
het bewustzijn van de evenwichtsverstoring, welke zich onvermijdelijk voordoet, wanneer de kinderen worden opgevoed in de afkeer van het geloof van hun ouders. Indien het niet anders kan en de bekering een der doeleinden is van de opvoeding, dan moet zij zich vooral wenden tot de volwassenen'. Als het dus in de macht lag van de Unesco, zou men de Missionarissen moeten verbieden, met de toestemming van de ouders, die zelf om een of andere reden niet wensen tot de christelijke godsdienst en tot het beleven van de christelijke moraal toe te treden, kinderen in hun scholen op te nemen met het doel om ze te bekeren en hun, steeds met medeweten en toestemming van de ouders, een christelijke opvoeding te geven. Geen enkele inboorling is verplicht zijn kinderen naar de Missie-school te zenden - hoe zou de Missionaris zulk een verplichting kunnen opleggen? In sommige streken sturen de ouders hun kinderen naar de Missie-school, om er een christelijke opvoeding te ontvangen; in andere streken daarentegen doen ze dit, om het onderwijs dat zij elders niet kunnen vinden, maar met de bedoeling dat zij aan de godsdienst van hun voorouders zullen getrouw blijven. In dit geval onthouden zich de Missionarissen van elk proselytisme t.o.v. die kinderen, die toch soms nog het gevaar lopen bekeerd te worden alleen al door de levenswijze en de persoonlijkheid van de Missionaris. De ouders hebben dit risico op de koop toe moeten nemen, toen ze de christelijke school voor hun kinderen kozen. Wat het gevaar van onevenwichtigheid betreft dat de arme bekeerde kinderen bedreigt, dat kunnen we onmiddellijk vaststellen, wanneer we het stralende gelaat van gelukkige, christelijke kinderen vergelijken met de apathische of verstompte gzichten van de kleine heidenen in de onontwikkelde gewesten. Iets anders is 't overigens tot de heidenen 'met misprijzen' over hun voorvaderlijk geloof te spreken, of hun de waarheid en de schoonheid van het Christendom te openbaren.
Het tweede kan zeer goed geschieden zonder het eerste. Want deze waarheid ligt besloten in het overigens zo onaanvaardbare vijfde punt van de brochure, dat een godsdienstige bekering iets zeer kies is, en vanwege de Missionaris een grote eerbied veronderstelt voor de menselijke vrijheid en voor de geheimzinnige wegen van de Voorzienigheid.
Daarom kunnen we ook instemmen met het zesde punt, wanneer we dit weten te plaatsen buiten de rationalistische contekst waarin het ongelukkig is opgenomen. 'Zeer dikwijls, lezen we daar, wordt het zedelijk en geestelijk onderricht met specifiek godsdienstige geloofspunten verbonden. Dit geschiedt vooral, waar de godsdienstige Missiën een opvoedende taak vervullen. Het onderricht van de strikte gods- | |
| |
dienstige beginselen hoeft niet met zich mee te brengen, dat men de kinderen een dogmatische, sectarische, enge mentaliteit bijbrengt. De “basis-opvoeding” moet trachten de verstandhouding en de sympathie te bevorderen niet alleen tussen de verschillende volkeren, rassen en stammen, maar ook tussen de volkeren met verschillende geloofsovertuiging'. Deze tekst is voor een aannemelijke interpretatie vatbaar, alhoewel hij, gezien de contekst van het gehele document, waarschijnlijk uitgaat van een vervlakkend indifferentisme, waarmee wij als katholieken niet accoord kunnen gaan. Onze Missionarissen waken er angstvallig voor, dat hun onderricht in een sfeer van vredesgezindheid zal worden gegeven. Het is niet hun schuld, dat de christenheid verdeeld is; zij zijn de eersten om dit te betreuren, maar zij kunnen nu eenmaal niet anders dan getuigen voor de éne ware Kerk van Christus. Het is een delicate taak de waarheid van het katholicisme te verkondigen zonder andersdenkenden, die wellicht te goeder trouw zijn, te kwetsen of zonder op het burgerlijk plan een vervreemding of zelfs vijandschap te doen ontstaan. Maar het zijn heus niet de katholieke Missionarissen die het verwijt verdienen onmin te zaaien tussen de verschillende religieuze groepen: nergens in de Missielanden wordt het hun dan ook in feite verweten. Zelfs zonder de aanmaning van de Unesco hebben ze steeds de overtuiging van anderen schroomvallig ontzien; ook wanneer zij het hiermee, omwille van de waarheid, niet eens kunnen zijn, en haar van het
waarheidsstandpunt uit moeten weerleggen.
Samenvattend kunnen we zeggen, dat, al wat in de brochure van de Unesco aanvaardbaar is, steeds door de Missionarissen werd betracht, maar dat de rationalistische vooronderstellingen betreffende de opvoeding, het laïcisme en het indifferentisme rechtstreeks indruisen tegen de katholieke en wellicht ook tegen de protestantse levensbeschouwing. Wil de Unesco zonder voorbehoud door de katholieken worden gesteund, dan zal zij, het pluralisme van de heer Torres Bodet indachtig, haar huxleyaanse beginselen moeten laten varen en begrip tonen voor de arbeid van de Missiën, die tot nog toe bijna uitsluitend het onderwijs, de opvoeding en de cultuur in de achterlijke landen hebben ingevoerd en in stand gehouden.
|
|