| |
| |
| |
[1950, nummer 11-12]
De katholieke intellectueel
VAN 19 tot 27 Augustus vergadert te Amsterdam Pax Romana met zijn beide afdelingen, de M.I.I.C. (Mouvement international des intellectuels catholiques) en de M.E.I.C. (Mouvement international des étudians catholiques). Het algemene thema, dat op de bijeenkomsten zal behandeld worden is: De medewerking van de Intellectueel aan het Werk der Verlossing. We willen hier geenszins op de resultaten van de besprekingen van dit congres vooruitlopen. Alleen hopen we, dat het voornemen van deze bijeenkomst onze lezers zal verheugen. Het is immers hoog tijd, dat de katholieke intellectuelen uit hun nationale afzondering loskomen, en door onderling contact een dieper besef krijgen van de onvervangbare zending, die zij in de moderne wereld moeten vervullen, en over de onoverwinbare krachten waarover zij beschikken, indien ze eensgezind worden aangewend. Het is een zaak van ons allen dat dit congres moge slagen en de intellectuele en geestelijke banden tussen de katholieken nauwer toehalen.
Wanneer we de huidige wereldsituatie overschouwen, ontkomen we niet aan de indruk, dat de katholieke intellectueel op dit ogenblik een uitzonderlijke kans heeft, om zijn invloed op de verdere ontwikkeling van de geschiedenis te laten gelden. We mogen wel zeggen, dat de ideologie van het liberalisme, die zoveel intellectuelen in de 19e en in het begin van de 20e eeuw heeft bekoord, in een diepe crisis is getreden. Deze ideologie leed aan een verschrikkelijk gebrek aan inhoud, maar deze leegte werd gedekt door een tijdelijke euphorie, welke enkel te wijten was aan een aanwas van uiterlijke goederen. De beschaving, als vooruitgang op economisch en sociaal gebied, scheen op eigen krachten de mens tot het volmaakt geluk te voeren, maar intussen werd ze beroofd van hetgeen haar had moeten dragen: een ware idee over de mens en zijn bestemming. Het is nu overduidelijk gebleken, dat die idee opnieuw moet ontdekt worden, en aan de basis gelegd van de beschaving, wil deze voortbestaan.
Welnu de katholieke intellectueel, priester of leek, is de natuurlijke drager van deze idee. Christus heeft immers de mens aan hemzelf geopenbaard, en wat meer is, Hij heeft hem verlost: alleen deze openbaring en deze verlossing kunnen de huidige wereld bevrijden van de angst, waarin zij gedompeld is.
Nochtans moeten we ons niet inbeelden, dat het een gemakkelijke taak is de christelijke idee opnieuw ingang te doen vinden in een
| |
| |
wereld, die ze niet zonder eigen schuld grotendeels verloren heeft. Een groot aantal echte katholieke intellectuelen zullen wel nodig zijn om op elk gebied deze idee uit te dragen. Theologie en philosofie vragen om hernieuwing; op het gebied van de sociale wetenschappen worden katholieke denkers verwacht, die verder zien dan de momentele noodoplossingen; de wetenschappen, vroeger eerder door materialistische denkers beoefend, staan meer en meer open voor een spiritualistische levensbeschouwing; de literatuur en de kunst - voor zover deze laatste niet aan zuivere experimentering doet - behandelen weer diepmenselijke en in de grond religieuze problemen. De cultuur in al haar uitingen schijnt uit haar materialistische slaap gewekt. Maar zij is niet meer de nog naïeve cultuur van vroeger; zij heeft veel geleerd in haar tocht door de stof, en zij vraagt op elk gebied intellectuele leiders die haar de eeuwige waarheden van het christendom over de mens en zijn bestemming op een aangepaste, nieuwe wijze kunnen bijbrengen.
Het blijkt dus van eminent belang te zijn, dat op elk gebied der cultuur een steeds groter aantal katholieke intellectuelen zullen optreden die tevens werkelijk intellectuelen en werkelijk katholieken zijn.
Werkelijke intellectuelen: dit wil zeggen niet alleen ontwikkelden. Iedereen, die een hogere universitaire vorming heeft genoten mag wel onder de ontwikkelden worden gerekend, maar is daarom nog geen intellectueel. Een echt intellectueel is iemand, die persoonlijk zijn intellect gebruikt, d.w.z., iemand, die zoekt naar de oorzaken der dingen, naar de waarheid, en die zijn geest aanhoudend voedt met de waarheden die hij heeft ontdekt. Hij ontvangt dus niet passief zijn meningen en overtuigingen uit de krant, of uit een digest, maar bouwt zelf een levensopvatting op door persoonlijk onderzoek. Zonder intellectuele krachtsinspanning, zonder uren rustige studie, ook wanneer men 'afgestudeerd' is, kan dit niet gaan. Beschouwt men de zaak zo, dan zal men weldra tot de overtuiging komen, dat de intellectueel zich moet beperken, dat hij in een bepaald gebied steeds dieper moet doordringen, totdat hij aan de wortels van deze speciale kennis de algemene menselijke problemen ontwaart, waaraan elk vak tenslotte zijn diepste inzichten ontleent. De echte intellectueel is iemand die voortbouwt op de hechte basis van de ontwikkeling, die hij door zijn hogere studies heeft verworven. Niet naast zijn vak, naast zijn beroep wordt men een intellectueel, maar daarin en daardoor. Het is te vrezen dat iemand, die allerlei gebieden van de cultuur nieuwsgierig exploreert, het niet verder zal brengen dan een onvruchtbaar dilettantisme. Een advokaat worde een vooraanstaand jurist, die de problematiek van het recht in al zijn aspecten beheerst, en hij zal een intellectueel worden in de echte bete- | |
| |
kenis van dit woord. Hetzelfde geldt voor de geneesheer, die zich de tijd gunt, om door te dringen tot de biologische, psychologische en algemeen menselijke aspecten van zijn beroep, en ook voor alle andere beroepen, die een zekere ontwikkeling veronderstellen. Intellectueel willen worden, naast het beroep, dat men dagelijks uitoefent, moet, af gezien van enkele
uitzonderingen, falikant uitlopen. Voor het intellectueel apostolaat is het van het hoogste belang dat in alle vrije beroepen de katholieken de meest vooraanstaande persoonlijkheden zijn, diegenen nl., die door het prestige van hun intellectuele superioriteit in het beroep, en door de reële diensten, die zij hierdoor aan de gemeenschap bewijzen, als de natuurlijke leiders worden erkend. Hierdoor zal het hun mogelijk zijn de katholieke gedachte in hun beroepsmidden te laten doordringen.
Onder de intellectuelen moet men tenslotte nog de geleerden onderscheiden. De geleerde is iemand, wiens beroep erin bestaat, op een of ander speciaal gebied intellectueel te zijn: beroep en intellectualiteit vallen hier samen. De practische uitoefening van een beroep neemt zoveel tijd in beslag, dat de mens, die er zich aan wijdt, al kan hij dan ook met grote inspanning een intellectueel worden, onmogelijk - nogmaals enkele uitzonderingen daargelaten - zich tot een geleerde in zijn vak zal kunnen opwerken. Op de geleerde - theoloog, philosoof, physicus, bioloog, socioloog enz. - rust de grootste verantwoordelijkheid voor de intellectuele leiding van de gemeenschap. Zij alleen, die deze naam waardig zijn, dringen door tot in de diepste kern van het kennisgebied dat ze beheersen, en zij alleen zijn in staat van uit de beginselen min of meer adequate antwoorden te geven op de problemen, die zich door de ontwikkeling van de cultuur steeds opnieuw voordoen.
Op intellectueel gebied doet de structuur van een volksgemeenschap zich dus als volgt voor: een massa onontwikkelden, in de beste omstandigheden begaafd met een gezond oordeel, en een zekere mate van theoretische kennis, onmisbaar voor het practisch leven - onontwikkelden hoeven daarom geen analphabeten te zijn -; uit de massa door scholing voortgekomen, een zo groot mogelijk aantal ontwikkelden, die al hun krachten wijden aan de uitoefening van een 'vrij beroep'; boven deze ontwikkelden bevindt zich een groep intellectuelen, die langs de problematiek van hun beroep ook de algemeen menselijke problemen op een persoonlijke wijze benaderen; tenslotte een elite van geleerden, door wier intellectuele arbeid het geestelijk patrimonium van de gemeenschap wordt verrijkt en zich steeds aanpast bij de groeiende eisen van de cultuurontwikkeling. Door deze vier categorieën heen slingeren
| |
| |
de dilettanten als parasieten, die van alles wat weten en door de schittering van hun geest dikwijls de echte bouwers van de cultuur in de schaduw stellen. Het zijn de 'sophisten', die elke periode kent, maar die niet steeds een Socrates vinden om ze te ontmaskeren. Het is verleidelijk zich de vraag te stellen, of in de hedendaagse cultuur de katholieke intellectuelen en geleerden talrijk genoeg zijn om een reële invloed uit te oefenen op de moderne gedachtestromingen. We menen, dat gezien de complexiteit van al de te beschouwen elementen aan deze vraag geen beslissend antwoord kan worden gegeven. Alleen moeten we overtuigd zijn, dat deze invloed nog niet groot genoeg is, en dat er uit ons midden meer en meer intellectuelen moeten voortkomen, die op elk gebied van de cultuur toonaangevend kunnen optreden. Dit veronderstelt in de katholieke gemeenschap een steeds grotere waardering voor de intellectuele arbeid, en bij diegenen, die de Voorzienigheid hiertoe roept, een grote dosis moed, om te midden van de vervlakking en het rumoer van het moderne leven zich in de stilte van de studie geestelijk te ontwikkelen.
De katholieke intellectueel, als katholiek, zal zich van de andere intellectuelen onderscheiden niet alleen, als het kan, door een grotere competentie in zijn vak, maar voornamelijk door het feit, dat hij een synthese heeft tot stand gebracht tussen zijn wetenschap, zijn bekwaamheden en de christelijke wijsheid, waardoor zijn intellectuele invloed een getuigenis wordt voor Christus. Deze synthese is moeilijker te vinden op het ene gebied dan op het andere: een katholieke wiskundige zal op een andere wijze dan een katholiek philosoof zijn wetenschap moeten zien en beoefenen in het licht van de christelijke wijsheid, maar toch zal hij, door convergentie van de diepe betekenis van de wiskunde en van het streven van elke geest naar God, ontdekken dat op een of andere wijze tussen de wonderen van de getallen en de goddelijke geest een analoog verband bestaat, en dat het God is, die alles schiep 'in pondere et mensura'.
Tenslotte zal de katholieke intellectueel voornamelijk twee bij uitstek chistelijke deugden moeten beoefenen: de nederigheid en de charitas.
Door nederigheid verstaan we hier het practisch inzicht in onze intellectuele beperktheid, niet alleen met betrekking tot het bepaald gebied waarop men enige competentie bezit, maar ook van de intellectualiteit als dusdanig. De katholieke intellectueel zal zich steeds moeten herinneren, dat het intellect niet de hele mens is, en dat er een groot gevaar bestaat zich beter te achten, alleen omdat men een intellectueel is. Er zijn te veel voorbeelden van intelligente, zelfs geniale mensen, die door een gemis aan de nodige hoedanigheden van wil en hart een
| |
| |
totaalbeeld hebben vertoond, dat de mensheid werkelijk geen eer aandoet. De katholieke intellectueel zal het niet beneden zijn waardigheid achten te luisteren naar hetgeen de niet-intellectuelen over de levensproblemen te zeggen hebben; hij zal trachten met de hele gemeenschap, ook in zijn denken, contact te houden; hij zal vermijden, in een soort hovaardig isolement, zich een utopisch wereldbeeld te vormen, dat met de werkelijkheid van het menselijk bestaan geen contact meer heeft. Nietzsche is het verschrikkelijk voorbeeld van dergelijke intellectuelen, die de nederigheid missen hun denkbeelden te toetsen aan de realiteit. Hij slingerde prachtige aphorismen naar het hoofd van zijn medemensen, die maar niet gauw genoeg zich wilden ontwikkelen tot zijn hersenmaaksel, de Uebermensch. Wie nu het leven van Nietzsche overdenkt en zijn werken herleest, zal een huivering gevoelen bij de gedachte aan de destructieve macht van een geest, die zich vrij waande van elke objectieve, hem overtreffende norm, zich boven alles en allen stelde, 'aan gene zijde van goed en kwaad', en tenslotte door zijn hoogmoed zichzelf in de waanzin en zijn volgelingen in de chaos heeft gestort.
De katholieke intellectueel zal men dus herkennen aan de nederigheid, die reeds een vorm is van de charitas, van de diepe, warme liefde voor de mens, voor alle mensen. Niet alleen zal hij zijn wetenschap, zijn kennis willen meedelen aan de minder ontwikkelden, maar hij zal dit doen met bescheidenheid en tact, zodat niemand wordt gekwetst of zich geschoolmeesterd voelt. En ook buiten het gebied van het intellectueel apostolaat, zal hij de charitatieve behulpzaamheid beoefenen, waarbij het koude intellect door de warmte van het hart zich in een schoonmenselijke christelijke synthese zal integreren.
|
|