| |
Boekbespreking
Godsdienst
C.C. MARTINDALE S.J., The Spirit of God. - Sheed & Ward, Londen, 1950, 126 pp., geb. Fr. 68.
Een bundel korte preken gehouden in 1948-'49 over het thema der spiritualistische levensopvatting van het christendom. Zoals altijd behandelt P.M. zijn onderwerp op dynamische en originele wijze. Het werk van de Geest Gods door Christus en zijn Kerk schets hij als de vergeestelijking van de mens, welke zich ontwikkelt in stadia die als zovele mutaties kunnen beschouwd worden: legalisme, innerlijke zedelijkheid, edelmoedigheid, overgave aan God, vriendschap met Christus. Daaraan beantwoordt een steeds dieper doordringen van de H. Geest in de harten der mensen en een omvormen van geheel hun leven.
Uit het Engels katholicisme straalt een zekere frisheid, die ook hier weldadig aandoet, inzoverre deze preken concreet actueel zijn - P.M. staat volop in het leven - en toch zo gezond constructief.
De gewijde redenaar houdt het ervoor (p. 66) dat, in de veronderstelling dat Christus op deze wereld was gebleven, onze aanhankelijkheid aan Hem veel gemakkelijker zou geweest zijn. 'De physische verschijning des Heren, zou, als een blijvend wonder, geen plaats gelaten hebben voor het geloof; wij zouden als het ware gedwongen zijn geweest om Hem te erkennen'. Het is de vraag of deze mening wel door iedereen zal worden gedeeld.
E. Vandenbussche
Mgr. K. CRUYSBERGHS. Maria's Glorie. Vastenpreken in de Kapellekerk te Brussel gehouden in 1950. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1950, 62 pp., Fr. 35.
'Dit simpele boekje, aldus 't Voorwoord, wil een pretentieloze synthese brengen van Maria's grootheid en de
| |
| |
Mariale devotie, met als grondslag het goddelijk Moederschap'. Schr. waarschuwt terecht 'tegen een te grote complicatie of een te ver doorgedreven uitpluizing van begrippen en titels'. Met zijn bekende, innemende welsprekendheid, die nooit het kontact met het werkelijk leven verliest, doet hij ons dieper doordringen in de ontzaglijke grootheid van Gods Moeder en wekt ons tevens onweerstaanbaar op om haar met een kinderlijk vertrouwen te vereren.
E. Druwé
Georg BICHLMAIR S.J., De man Jesus. Nederlands: Gerhard Steffens. - N.V. Uitgeversmij. Pax, 's Gravenhage, 1950, 272 pp., geb. f 5,90 en Fr. 92.
De schrijver van dit boek heeft gelijk: gedurende de laatste eeuwen heeft de uitbeelding van Christus nogal de invloed ondergaan van vrouwelijke zijde. De Heilig Hart-devotie in haar huidige vorm, de instelling van het Christus-Koningfeest werden vooral gepropageerd door vrouwen. Zo kreeg de gevoelstoon in de Christus-devotie een grote plaats en drong hij door in kerkboeken, stichtelijke lectuur en in de manier van preken. Dit boek is daar een reactie op. Het wil de Mán Jesus laten zien. Schrijver zoekt daartoe in de H. Schrift bijeen wat maar enigszins het typisch mannelijke in Christus belicht, en waar dit niet onmiddellijk duidelijk is, interpreteert hij zelf in deze richting. Daardoor krijgt zijn werk op vele plaatsen iets overdrevens en subjectiefs. We zouden haast willen zeggen: de schrijver is niet 'mannelijk' genoeg in zgn bewerking, hij vervalt in de fout, waaraan vele reacties lijden, dat hij te veel wil bewijzen en daardoor zijn betoog verzwakt. Misschien zou dit werk beter beperkt zijn gebleven tot een vertolking van de meer-duidelijke teksten, ook al zou het dan 'slechts' een artikel (maar een zeer interessant artikel) zijn geweest.
J. de Rooy S.J.
C.C. MARTINDALE S.J., The Faith of the Roman Church. - Sheed & Ward, Londen, 1950, X-134 pp., geb. Fr. 68.
Een heruitgave van het boekje dat Shr. in 1927 liet verschijnen bij een niet-katholiek uitgever, in een godsdienstige reeks 'The Faiths'. Dit verklaart de wijze van uiteenzetting: niet eigenlijk apologetisch, doch positief en direct met dien verstande dat wat niet-katholieke en onwetende lezers in godsdienstig opzicht moet treffen en vreemd voorkomen in ons geloof, op een gepaste manier wordt aangebracht en tevens onomwonden uiteengezet. Aldus worden achtereenvolgens behandeld: de redelijke grondslagen van het geloof, de openbaring, het katholieke dogma. Martindale geraakt nooit verstrikt in het conventionele; eeuwige en oude waarheden krijgen telkens weer een nieuw en persoonlijk accent bij hem. Wat hij schrijft over het mirakel, de Paus en zijn onfeilbaarheid b.v. is typisch in dit opzicht. Hoewel oorspronkelijk bedoeld voor niet-katholieken, juist daarom wellicht, is dit werkje uiterst geschikt om een nadenkend katholiek het eigene en het diep-menselijke van zijn geloof te doen ontdekken.
E. Vandenbussche
Cardinal GRIFFIN, Seek ye first... - Sheed & Ward, Londen, 1949, X-262 pp., Fr. 108.
Onder de evangelische titel Zoek eerst.... werden hier een vijftigtal toespraken (of uittreksels van toespraken) van Kardinaal Griffin uit de jaren 1944-1949 samengebracht. Ze werden gerangschikt onder de rubrieken: Geloof, Moraal, Familie-leven, Staat en burger, Internationale betrekkingen, Menselijke arbeid, Opvoeding, Jeugd. Hieruit blijkt hoezeer de Engelse katholieken onder de leiding van hun hierarchie - die thans juist honderd jaar geleden weer opgericht werd - een aanzienlijke rol zijn gaan spelen in het openbare leven van hun land.
Voor de Engelse katholieken zal dit boek een gids blijven die hun de weg wijst in hun concrete levensomstandigheden, waarop zijn inhoud rechtstreeks betrekking heeft. Niet-katholieke gelovigen in Engeland zullen onder de indruk komen van de vastheid, onbevangenheid en ruimheid van geest, waarmee de kardinaal leiding geeft in alle domeinen van het leven. Zelf zullen wij wellicht het meest getroffen zijn door de soberheid en evangelische toon van deze toespraken, waarin de vroomheid en devotie overal aanwezig is,
| |
| |
doch nergens oneerbiedig opdringerig wordt of de substantie van de christelijke leer overwoekert.
E. Vandenbussche
J. Van WING, S.J. en V. GOEMé, S.J., Annuaire des Missions Catholiques au Congo Belge et au Ruanda-Urundi. - Edition Universelle, Brussel, 1949, 672 pp. en kaart.
De opstellers van dit jaarboek hebben door hun publicatie een onschatbare dienst bewezen aan al wie zich voor de Kolonie en voor de Katholieke Kerk in Kongo interesseert. Sinds de laatste uitgave van het jaarboek in 1935 door abbé Corman, was het immers uiterst moeilijk, voor heel de Kolonie inlichtingen te verkrijgen over het missiepersoneel en de bestaande werken.
Deze uitgave geeft de toestand weer zoals hij zich voordeed op het einde van 1947. Voor sommige vikariaten worden bovendien inlichtingen verschaft tot in de eerste maanden van 1949.
Na een algemeen overzicht van de bestuursorganen van de Kerk in Kongo, worden de vikariaten afzonderlijk behandeld; voor elk van hen worden aangegeven: grenzen, bevolking, oppervlakte, het aantal heidenen en christenen en ten slotte een kort historisch overzicht. Dan worden de verschillende orden en congregaties besproken die er werkzaam zijn. Ook de congregaties van Zus ters en Broeders, zowel Europese als inlandse worden besproken.
Voor elke missiepost in het bijzonder worden verder opgegeven: het aantal christenen en doopleerlingen; voor de posten van bepaalde vikariaten worden we bovendien ingelicht over het aantal inwoners van elke post, de christenfamilies, de buitenen centrale scholen en de 'adherenten'.'
Bovendien wordt elke Pater, Broeder en Zuster die aan een Missie verbonden is, vernoemd met het jaar van geboorte en eerste vertrek.
Deze gegevens worden op 't einde van het werk samengebracht in overzichtelijke tabellen. Een necrologie, een alfabetische lijst van de Missieposten en een kaart besluiten dit Jaarboek.
Deze droge opsomming van de inhoud toont duidelijk het waarlijk reusachtige werk, dat verricht werd. We moeten de opstellers dan ook dankbaar zijn voor de dienst die zij door hun publicatie bewezen hebben. Het moge ons nochtans geoorloofd zijn de wens te uiten: een nieuwe uitgave verrijkt te zien met een alfabetische lijst van de verschillende orden en congregaties.
L. Bruyns
I.J. SHEED, Saints are not sad. Forty Biographical Portraits. - Sheed & Ward, Londen, 1949, 389 pp., £ -.12.6, Fr. 125.
Een reeks van 40 levensbeschrijvingen van heiligen, van de hand van grote Engelse schrijvers en bekende hagiografen. In de vroege middeleeuwen krijgen de bij ons minder gekende maar vaak zeer merkwaardige Ierse en Engelse heiligen een ereplaats; in de latere tijden zijn het de 'universele' figuren, als een Dominicus, Franciscus, Thomas, Catherina van Genua, enz. tot de moderne Jan Bosco en Theresia van Lisieux. Uit deze beknopte beschrijvingen blijkt, dat de heiligen allesbehalve levensvreemde wezens waren, doch integendeel zeer positief op het leven reageerden en de menselijke waarden hoogschatten.
A. Deblaere
John BEEVERS, Storm of Glory. St. Thérèse of Lisieux. - Sheed & Ward, Londen, 1949, VIII-232 pp., Fr. 95.
Deze nieuwe biographie munt uit door levendigheid, eenvoud en vrome verering. Op grond van de nieuwe documenten der laatste jaren, is het beeld zoveel menselijker getekend, en treedt de heilige, met haar geest waaraan een bijzondere aandacht wordt besteed, ons zoveel meer nabij.
Em. Janssen
M. BALLINGS, S.J. Roeping. Vierde Druk. - Lannoo, Tielt, 1950, 164 blz., ing. Fr. 48, geb. Fr. 70.
Het kan ons alleen verheugen dat dit degelijk werk opnieuw werd uitgegeven, 'merkelijk ingekort, en naar de vorm ernstig herzien'. Zo komt de oude, gedegen wijsheid van P. Ballings op meer bevattelijke wijze tot de geest en het gemoed van de hedendaagse jeugd.
L.C.
| |
| |
Christopher HOLLIS, Sint Ignatius, vertaling van Hans Wagemans. - Boekenclub 'Sint Bavo', Antwerpen-Heemstede, 1949, 327 blz. geb. f 7,90.
Onze eerste vraag luidt: waarom is dit boek, dat in Engeland omstreek 1933 verscheen, nú in het Nederlands vertaald? Als biographie van de Heilige brengt het niet veel nieuws, en als hagiographie vertegenwoordigt het een standpunt, dat wij het liefst verouderd en afgedaan zouden zien. Een 15-tal jaren geleden ontdekte men dat men een heiligenleven 'psychologisch' moest benaderen, wilde men het voor de moderne lezer begrijpelijk maken. Men trachtte, zich aansluitend bij de ontwikkeling van de empirische wetenschap, alles haarfijn te ontleden, uit te leggen en de verantwoorden. Dat men hierbij meer lette op de natuurlijke dan bovennatuurlijke factoren, meer op de mens dan op God, is duidelijk, en hiermede is deze poging tot hagiographie a priori tot mislukking gedoemd. Hollis ziet dit gevaar wel in, maar distanciëert er zich niet voldoende van. Hij schrijft: 'Overal waar ik St. Ignatius in de loop van zijn levensgeschiedenis iets zie doen, wat wij gewone Engelsen, niet doen, en waartoe wij ons helemaal niet verplicht voelen, heb ik getracht te ontdekken en uit te leggen, waarom St. Ignatius dit nu juist wel deed. Misschien zou iemand dit boek een poging tot een verklarende levensbeschrijving' willen noemen, maar ik ben wat huiverig voor dergelijke titels. Voor mij is het veel meer een ontdekkingsreis geweest, dan een poging tot een verklarende levensbeschrijving' (blz. 9-10). Dat een dergelijke rationele houding tegenover het heilige nog niet overwonnen is, blijkt uit het feit dat wij thans een nieuwe veel ergerlijkere profanatie te duchten hebben nl. de dieptepsychologie in het heiligenleven. Naar aanleiding van enige moderne biographieën van de H. Teresia van Lisieux heeft men reeds een dringende waarschuwing laten horen. (Die Hagiographie an der Wende, Geist u. Leben (Zeischr. f. Asz. u. M.) October 1949, blz. 383-387).
In dat Tijdschrift zijn onlangs over het echte heiligenleven, over de goede hagiographie voortreffelijke dingen gezegd, die het hart der kwestie raken. (October 1949, Januari 1950). Ik kan dus kort zijn. Leest men het boek van Hollis als een psychologisch georiënteerde, moderne biographie, dan ontdekt men vele goede hoedanigheden. Schr. ontpopt zich als een goede stylist, die zijn gedachten pittig en puntig weet weer te geven. Tal van episoden uit het leven van St. Ignatius zet hij in het juiste licht. Ze worden goed ingeleid, levendig geschilderd, en tot een samenhangend geheel verbonden. Tussen deze bedrijven is de schr. zelf voortdurend aan het woord. Hij werpt allerlei problemen op, vraagstukken van de dag, waaraan hij soms uitvoerige beschouwingen vastknoopt, die voor de lezer over het algemeen belangrijk en interessant zijn, en waarmede wij nu eens wel, dan weer niet of niet ten volle kunnen instemmen. Het geheel verraadt een typisch Engelse en niet-Nederlandse mentaliteit. Op details ga ik niet in; alleen twee opmerkingen. De nieuwste literatuur over de levensgeschiedenis van St. Ignatius is in deze biographie niet verwerkt, en er worden de Heilige gezegden in de mond gelegd of citaten van hem aangehaald, die onmogelijk geverifieerd kunnen worden. Verwacht men daarentegen van dit boek een werkelijk Heiligenleven, dan is men teleurgesteld. De geestelijke physionomie van St. Ignatius wordt niet geschetst; zijn geestelijke groei niet getekend. St. Ignatius gaat als Heilige verder van ons afstaan, naarmate de schr. hem dichter bij ons wil brengen. Dit tekort maakt schr. niet goed door er terloops en vooral op het eind op te wijzen, dat wij de betekenis van St. Ignatius alleen verstaan, wanneer wij hem zien als 'minnaar Gods'. Van dit éne waar het om gaat, had schr. ons op elke bladzijde van zijn boek moeten overtuigen. Dan had hij misschien werkelijk een 'verklarende
biographie' geschreven. De vertaler verdient onze waardering voor zijn werk.
Dr M. Smits v. W.
Daniël A. LORD S.J., Geen deur tussen beiden. Micro-reeks: Kersten Nieuwjaarsnummer. - Lannoo, Tielt, 1949, 24 blz., Fr. 5.
Een keurig micro-brochuurtje, op
| |
| |
mooier papier en fijner afgewerkt dan de andere uit de reeks, pasklaar in een omslag gestoken, zodat het als kerstwens aan vrienden en kennissen gestuurd kan worden. De tekst is zo innig-vroom, zo menselijk en zo poëtisch, dat hij ook de moeilijksten zal bevredigen. Warm aanbevolen voor Kerst- en Nieuwjaars-correspodentie, ter dankbare vervanging van het vele smakeloze, dat rond die tijd ons landje en de wereld overstroomt.
L.M.
Joseph WENNER. Kirchliche Eheprozesordnung; Instruktionen nebst einschlägigen Vorschriften über dat Verfahren in Ehenichtigkeits- und Inkonsummations- sachen sowie bei Todesnachwies, Ehetrennung und Ehezulassung. - Ferdinand Schöningh, Paderborn, 1950, Zweite, vermehrte Auflage. 288 pp., 5.20 en 6.80 D.M.
In dit werk zijn afgedrukt de Instructie van de Congregatie der Sacramenten voor de diocesane rechtbanken in zake processen over de nietigheid van huwelijken (15 Augustus 1936): de voorschriften dier Congregatie voor het informatoir proces in zake dispensatie in een matrimonium ratum non consummatum (7 Mei 1923); een instructie van de Congregatie voor de Oosterse Kerk over hetzelfde proces; de instructie van het Officie over het onderzoek in geval van vermissing van een echtgenoot (13 Mei 1868); formaliteiten bij scheiding van tafel en bed; de instructie van de Congregatie der Sacramenten over het onderzoek vóór het huwelijk door de pastoor (29 Juni 1941). Tenslotte een lijst van beslissingen van het Officie, de Sacramentencongregatie en de Codex-commissie, en in een aanhang het huwelijksrecht voor de Oosterse Kerk. Het geheel is voorzien van aantekeningen en registers, en een literatuurlijst.
Het werk is speciaal nuttig voor degenen, die rechtstreeks te maken hebben met huwelijksprocessen. Daarom zou de instructie over het onderzoek vóór het huwelijk beter vervangen kunnen worden door een handleiding over de formaliteiten bij het privilegium Paulinum te vervullen.
P.H.
Jean PEYRADE, Guy de Larigaudie ou l'aventure intérieure (Collection 'Le Christ dans ses témoins'). - Casterman, Doornik, 1948, 176 pp., Fr. 48.
Het derde boek over Larigaudie. Het is rijker dan de voorgaande, omdat het ook zijn brieven benuttigt; het is genuanceerder ook, en houdt rekening met de bezwaren die tegen het al te onbekookt dwepen met deze voortrekkersfiguur geopperd werden. Toch zal het niet beletten dat vele jongeren in dit leven juist datgene zullen blijven bewonderen, wat, o.i. er de schaduwzijde van uitmaakt: die onmacht om zich aan een vaste levenstaak te binden, welke Guy zelf deed vrezen: 'je deviendrais un mauvais exemple pour les garçons' (bl. 87). Het is niet voldoende te zeggen dat die karaktertrek juist Guy's eigen roeping bepaalt; men moet nagaan of hij niet te wijten is aan gebrek aan zelftucht of aan de misvormende invloed van de jeugdbeweging. Voor de huidige jeugd, die zo licht eigen illusies voor Gods roepstem neemt, is zulk een 'onderscheiding der geesten' van niet gering belang. Niet voor te jonge lezers.
L.M.
Dr CH. DURY, Don Bosco, Zijn Leven, Zijn Opvoedingswerk, Zijn Stichtingen. - Paul Brand, Bussum, 1949, 3de druk, 623 pp., f 9,90.
Dit bekende werk over deze iedere opvoeder boeiende Heilige verschijnt in derde druk. Hiermee is eigenlijk reeds alles gezegd om dit belangrijke boek aan te bevelen, Bijzondere aandacht mag worden gevraagd voor het in Aanhangsel toegevoegde Tractaat van de hand van Don Bosco, waarin de Heilige uiteenzet wat hij verstaat onder zijn Preventief Systeem; hierin zijn behartenswaardige aanwijzingen te vinden voor wie er aan twijfelen mocht of de moderne jeugd nog te grijpen zou zijn, zelfs voor zuiver geestelijke idealen.
P.t.S.
Prof. Dr L. REYPENS S.J., Lichten Liefdebloemen uit Ruusbroec. 2e druk, (Bloemen van 'Ons geestelijk Erf'). - Lannoo, Tielt, 1949, 94 pp.
Een boekje dat een ruime versprei- | |
| |
ding verdient onder de katholieken. Het is een bescheiden Ruusbroec-brevier, waarin een bloemlezing van treffende bladzijden uit de meester naar de inhoud werden gerangschikt, en in modern Nederlands omgezet. Ruusbroec's Middelnederlands is inderdaad niet gemakkelijk voor wie met de technische taal der oude geestelijke literatuur niet vertrouwd is; doch dank zij het talent en de kennis van de vertaler, werd de even eenvoudige als diepe zegging van de mysticus geëerbiedigd. Zijn leer mag nog zo verheven zijn, zij berust op niets anders dan op de begenadigde beleving van de ontologische werkelijkheid, ons door het christelijk dogma geopenbaard.
A. Deblaere
Benedikt BAUR O.S.B., Werde Licht! Liturgische Betrachtungen an den Sonn- und Wochentagen des Kirchenjahres. Dl I. Advents- und Weihnachtszeit. zevende uitgave. - Herder, Freiburg in Br., 1949, XX-402 pp., geb. D.M. 7, 60.
Liturgische overwegingen, gelijk de auteur ze ons aanbiedt, staan halverwege tussen het geheel-inleven van de liturgie, genre Pius Parsch, en de overwegingen-in-Ignatiaanse-vorm van de meditatie-bundels. Het zijn beschouwende gebeden, in de sfeer en beweging van het kerkelijk jaar, met als achtergrond Christus' bestaan en het groeiend licht van Zijne en onze bestemming. Ze gaan uit van mis- en officie-teksten; ze worden ingedeeld en ingekleed eerder naar de Ignatiaanse methode; dank zij hun inhoud en samenhang heten ze met recht liturgisch. En de ruime en soepele geest van de liturgie, die het beste harmonieert met het meest intieme inwendige leven, maakt ze even geschikt als heilzaam voor vrome leken, voor religieusen en priesters. -
Bij de drie delen, die we sinds 1937 reeds kennen, zal nu een vierde gevoegd worden, over de heiligen.
Em. Janssen
Benoît du MOUSTIER, Met de mystieken van Overzee; inleiding van Anton van Duinkerken. - P. Brand, Bussum, Sheed & Ward, Antwerpen, 1949, 192 pp., geb. Fr. 105
Een aantal teksten uit Engelse mystici, gekozen naar de behoeften en bekommeringen van deze tijd; voorafgegaan door korte inleidingen over de schrijvers, en gevolgd door beschouwingen over de geciteerde bladzijden. Het eerste deel is chronologisch gerangschikt, het tweede geeft een tweede bloemlezing 'Christus-gedachten voor gebed en overweging', samengesteld uit het werk van Aelred, 'The Ancient Riwle', Adam van Dryburgh, Richard Rolle, 'The Cloud of Unknowing', Walter Hilton, Juliana van Norwich, Margery Kempe, Thomas More en Father Baker.
De Engelse mystiek is op het vasteland weinig bekend. Zij is niet speculatief, maar bewaart een grote zin voor het concrete, ook in de hoogste contemplatie; zij is zeer Christocentrisch, gezond en warm affectief, en blijft steeds practisch.
A. Deblaere
Edgar HOCEDEZ S.J., Histoire de la théologie au XIXe siècle, Dl I en III, Edition Universelle, Brussel, 1947, en 1949, 266 en 418 blz. Fr. 110 en 175.
De wetenschap van de goddelijke Openbaring, de theologie, heeft door de eeuwen heen perioden van bloei en tijden van stagnatie gekend. Nooit echter was ze zo laag gezonken als op het einde der XVIIIe eeuw, toen het rationalisme alom hoogtij vierde, de revolutie de priesters uitmoordde, de algemene dienstplicht voor de Napoleontische oorlogen de recrutering van de clerus lam legde. Het eerste deel van dit levenswerk van de inmiddels overleden Professor aan de Gregoriaanse Universiteit te Rome, schildert de langzame herleving der theologische studiën na de val van Napoleon. Deze zette vanzelfsprekend in met werken van geloofsverdediging, zoals het vermaarde Génie du Christianisme van Chateaubriant. Maar weldra brachten het traditionalisme en het semirationalisme in Duitsland de rechtgelovigheid in gevaar. Gelukkig werden de grondslagen van een nieuwe, gezonde theologie gelegd door de school van Tübingen, waarin vooral uitblonk, de sympathieke figuur van J.A. Moehler (1796-1838). - Het tweede deel, dat ter perse ligt, zal voornamelijk aan het Vatikaans Concilie gewijd zijn. - Het derde deel staat in het teken
| |
| |
van de voor de heropbloei der theologie zo zegenrijke regering van Paus Leo XIII (1878-1903). Zij wordt o.a. gekenmerkt door het weer in eer herstellen van de grote Kerkleraar Sint Thomas van Aquino, de ontwikkeling van de Bijbelstudiën en van de positieve (historische) theologie. Toch doen zich reeds enkele symptomen voor van de modernistische crisis, die in het begin der XXe eeuw zal uitbreken. Maar de grote anglikaanse bekeerling, J.H. Newman, bereidt reeds met zijn geniale theorie over de ontwikkeling van het dogma de oplossing ervan voor. - Zo ligt in deze geschiedenis van de XIXe eeuw de sleutel tot het inzicht in de theologische problematiek van onze tijd. Al wie daarenboven vertrouwd wil geraken met de hogere geestesstromingen in de vorige eeuw, zal in dit standaardwerk een onmiskenbare handleiding vinden.
E. Druwé
| |
Wijsbegeerte
C. FRANK S.J., Philosophia naturalis in usum scholarum. 2e uitg. - Herder, Freiburg i. Br., 1949, 238 pp., geb. D.M. 8.40.
Dit handboek bevat twee delen, een over de natuur van de materiële dingen, en een over het ontstaan en de evolutie van de wereld. Naast de gewone noties uit de scholastiek en ermee vermengd, gebruikt het veel gegevens uit de moderne exacte wetenschappen; b.v. naast de doktrine van het 'quantum discretum' en het 'quantum continuum' wordt ook gehandeld over het 'quantum' van de infra-atomaire wereld; het hoofdstuk over de oorzakelijkheid geeft ook gelegenheid om over de energie te handelen.
Het eerste deel behandelt ook het verschil tussen levende en levenloze wezens, tussen dieren en de mens; het behandelt ten slotte het probleem van het hylemorphisme. De thesen zijn hier suareziaans van inslag; ook blijkt het hylemorphisme in de minerale wereld moeilijk bewijsbaar.
We moeten bekennen dat we de methode van de schrijver, 'methodus formationis progressivae hypothesium' moeilijk kunnen volgen, en dat de vermenging van exacte wetenschappen met wijsbegeerte zoals ze hier voorkomt, eerder eclectisme moet genoemd worden, dan synthese.
M. de Tollenaere
Dr R. FEYS, Logistiek, Geformaliseerde Logica. Philosophische Biblotheek, 1944, 340 pp.
Dr R. FEYS, De ontwikkeling van het Logisch Denken. Philosophische Bibliotheek, 1949 220 pp. Uitgeversmij. N.V. Standaard-Boekhandel Antwerpen. Voor Nederland: N.V. Dekker en Van de Vegt, Nijmegen.
Beide werken ofschoon verschillend van opzet en inrichting vullen elkander aan en vormen aldus een eenheid. Dit was wellicht de reden dat ze tegelijk ter recensie werden aangeboden.
In het eerste boek, tot nu toe een unicum in de logistische literatuur geeft Prof. Feys tegelijk een inleiding, die zich niet enkel beperkt tot een min of meer oppervlakkige kennis van dit vak, en een volledig axiomatische afleiding der propositie- en klassenlogica. Deze opzet bracht met zich mede dat de inleiding ofschoon op wezenlijke punten, met name wat de formalisering der huidige logica betreft, volledig zich tot de hoofdlijnen van de geleidelijke ontwikkeling der logica moest beperken wilde de omvang van het werk niet al te grote afmetingen aannemen. Zo bleef een meer uitgebreide behandeling van de organische groei van het logisch denken gewenst. Deze taak vervult het tweede boek op voorbeeldige wijze. Schrijver volgt daarbij deze methode dat eerst de verschillende logicastelsels vrij uitgebreid worden weergegeven, waarna het geschiedkundig verloop er van wordt geschetst, om tenslotte op hun merites, de vooruitgang die ze betekenen op de voorafgaande stelsels en de leemtes die ze nog openlaten, de aandacht te vestigen. Aangezien het werk zich op de eerste plaats richt tot belangstellenden in deze materie, philosophen zowel als mathematici, heeft deze methode haar onmiskenbare voordelen.
Zo worden dan in vijf hoofdstukken behandeld: de klassieke logica, de logicarekening, de geformaliseerde
| |
| |
twee-waardige logica's, de niet-twee-waardige logica's en tenslotte de metalogische theorieën. De helderheid en overzichtelijkheid die schrijvers talrijke publicaties op dit gebied kenschetsen vindt men hier terug verbonden met de opmerkingswaardige gave, gegevens die in logistische handboeken dikwijls slechts impliciet zijn neergelegd aan het volle daglicht te halen en hun belang voor het betrokken stelsel duidelijk te doen uitkomen.
Wat de inhoud betreft beperken we ons hier tot een enkele kanttekening. Het eerste hoofdstuk over de klassieke logica en haar vormings-geschiedenis is in vergelijking met de volgende hoofdstukken betrekkelijk kort gehouden alhoewel het de geschiedenis behelst van meer dan twintig eeuwen, terwijl die der moderne stelsels slechts een enkele eeuw vult. Feys is van oordeel dat de klassieke logica met haar eerste grondleggers Aristoteles en de Stoici met een slag haar hoogtepunt heeft bereikt en dat daarna een schier volledige stilstand is ingetreden. Hij onderschrijft dan ook Kant's bekende-uitspraak daaromtrent, al is het met een kleine wijziging. Volgens schrijver zoude zich dus een geschiedenis van dit tijdvak moeten bepalen tot een min of meer vervelende opsomming van geschriften die alle sterk op elkander gelijken. Wat de vier laatste eeuwen betreft gaan we vrijwel volledig accoord met dit oordeel. Of het ook voor de middeleeuwen geldt menen wij te moeten betwijfelen. Feitelijk bestaat er weliswaar nog geen geschiedenis van deze periode, echter niet omdat ze niet belangrijk zoude zijn, maar omdat tot nog toe het nodige materiaal daarvoor ontbreekt. De vele handschriften der middeleeuwse logici met name die van de 14e en 15e eeuw sluimeren nog onuitgegeven in de bibliotheken. Het weinige echter wat enige steekproeven daaromtrent hebben geopenbaard, we denken hier aan recente onderzoekingen van Salamucha, Bochenski, Boehner, Moody en andere over het logisch oeuvre van Ockham en zijn voorgangers, wettigt het vermoeden dat we hier van een nieuw hoogtepunt in de geschiedenis van het logisch denken moeten spreken. De middeleeuwse logici - om hier slechts enige resultaten te releveren, die in de volgende tijden wederom teloor gingen, hebben niet alleen de propositielogica herontdekt en zeer aanmerkelijk uitgebouwd, ze discussieerden reeds over een driewaardige logica en hun semantiek was zo hoog ontwikkeld, dat wij zelfs heden wellicht op sommige punten hun niveau
nog niet hebben bereikt.
Huffer
| |
Letterkunde
Land en Volk van Brabant. Ingeleid door Antoon Coolen. - 'Kosmos'. Amsterdam-Antwerpen, 1950, 257 pp., Foto's van Martien Coppens f 12,50.
Met grote liefde en met vakkundige bekwaamheid heeft Antoon Coolen dit boek over Noord-Brabant samengesteld. Hij heeft een groot aantal schrijvers en dichters bereid gevonden om bijdragen over Brabant hiervoor af te staan en een gelukkige keuze foto's van Martien Coppens door het boek verspreid. Zo is er een goed en karakteristiek werk ontstaan over Brabant met allereerst een voortreffelijke inleiding van Coolen zelf. De foto's zowel als de artikelen en gedichten bestrijken de gehele provincie van Oost tot West. Uri Nooteboom, Vincent Cleerdin, Dr P.C. de Brouwer en Paul Vlemminx met nog vele anderen zijn erin aanwezig met proza of gedicht. Heel het boek handelt over Brabant en dit zonder chauvinisme of al te eng provincialisme. Wie van Brabant houdt vindt hier een kostbare verzameling van het beste en mooiste dat Brabant te bieden heeft.
J.v.H.
A. MARJA, Binnendijks.... Buitendijks.... Essays, Kauserieën en Kritische Notities. - Uitgeverij F.G. Kroonder, Bussum, 1949, 188 pp., geb. f 6,50.
Een bonte verzameling opstellen, vaak meer naar aanleiding van dan over bepaalde boeken en schrijvers, altijd sprankelend en geestig, vaak verrassend door nieuwe inzichten. Herhaaldelijk is men geneigd vraag- en uitroeptekens langs de kant te plaatsen, maar een uitroepteken kan een tweevoudige betekenis hebben!
B.v.M.
| |
| |
H.A. HöWELER, Archivalia betreffende Aagje Deken, Betje Wolff en personen uit haar kring. - J.H. de Bussy, Amsterdam, 1949, 94 pp., f 2,90.
Voor degenen, die speciaal studie maken van de beide romanschrijvende vriendinnen en haar tijd, bevat dit boekje tal van nuttige bijzonderheden.
B.v.M.
F. BORDEWIJK, Nachtelijk Paardegetrappel. - Nederlandse Uitgeversmij. Leiden, 1949, 126 pp., f 3.
De drie hier herdrukte vertellingen zijn genomen uit de drie bundels 'Fantastische Vertellingen', die reeds dertig jaar geleden verschenen. Bordewijk schrijft met een harde pen: scherp, koel, zakelijk. Maar zijn verhalen zijn romantisch, melodramatisch, onmogelijk. Hij heeft te veel talent om niet te boeien maar te veel routine om te ontroeren. IJsbloemen kunnen heel fraai zijn maar een levende bloem is toch mooier.
B.v.M.
Frans van REYT, De boeg. - Universitas, Gent, 1949, 63 pp.
Deze verzenbundel bevat drie gedeelten: 'De Ring' (over de begrenzing van het leven, en het hunkeren naar wat achter de dood ligt), 'De Boeg' (over het worden van bestaan en persoonlijkheid, met wil en geest), 'Nachtgesprek en andere gedichten' (nog een bezinning over bestaan en voorbijgaan). De drie gedeelten sluiten goed samen: hoe wij, mensen, ons bewegen en elkaar vinden in een meestal verrassend mysterie.
Aanhoudend peilt de dichter de diepte van zijn wezen: naar de geheimen van dood en overgang, van tijd en eeuwigheid, van scheiding en vereniging, van voorbijgaan en blijven, en telkens komt de overtuiging naar voren: dat men zich zelf verliezen moet, om zich zelf te vinden. Men moet de grens overschrijden, en ingaan op het grote geheim.
Zijn dichtkunst heeft, ook in de vorm, het sobere en besliste dat de overtuiging kenmerkt. Vaak hard nog en soms hortend, mist ze de zelfzekere techniek; terwijl ook, voor den inhoud, de steeds weerkerende pardoks een nog bedriegelijk procédé blijft. Doch dat zijn de onvermijdelijke gebreken van den jongen man, die stellig dichterlijk weet te spreken. Is het volgende versje in alle opzicht niet typisch?
Soms ken ik U, en dan weer niet:
Gij laat mij eenzaam in mijn diepst verdriet.
Waar ik U zoek, vind ik mezelf:
in aarde, is het aarde die ik delf...
Misschien is dit de zin van ons bestaan,
dat elk den weg alléén moet gaan,
en dat Gij uwe hand slechts reikt
aan wie, ten drempel van uw deur, bezwijkt (blz. 35).
Em. Janssen
Anthonie DONKER, De Bliksem speelt om de Doringboom. - D.A. Daamen, 's Gravenhage, 1949, 160 pp., geb. f 4,90.
Dit boekje bevat een aantal reisindrukken en beschouwingen naar aanleiding van een bezoek aan Zuid Afrika. Het is geen dagboek maar een losse aaneenrijging van gedachten en indrukken. Alleen tegen het einde komt er meer samenhang als de schrijver spreekt over de gevaren, die dit land bedreigen. Overigens kennelijk een geschrift, dat in verloren ogenblikken is samengesteld.
B.v.M.
Paul de VREE, Tussen twijfel en traan. Uitgeverij Van Maerlant, Antwerpen, 1950, 34 pp.
Paul de Vree is de dichter, die, van de jeugdige vitaliteit beroofd, langzaam beproefd en rijper geworden, zich niet weet te vernieuwen. Twijfelt hij? Treurt hij? Hij twijfelt doch wil niet twijfelen; hij treurt doch wil niet treuren; hij bevindt zich 'tussen twijfel en traan': een matte onzekerheid, weemoedig en toch hopend, met een machteloos pogen en een doffe stem.
Altijd was De Vree de tengere, de onzekere, de schuwe en toch eerzuchtige; nu verzinkt hij in de onzekerheid. Altijd hield hij van literatuur; nog zoekt hij in haar zijn heil. Zijn verzen getuigen van een zintuiglijke verfijning, een bijna overdreven gevoeligheid, een jarenlang dichterlijk zich bezinnen en vormen. Toch klinken ze niet door; het is als bleven ze onvolgroeid, onvoltooid en haast hul- | |
| |
peloos, als verschrompelden ze vóór den tijd.
Van twaalf stukjes onder 'Gesluierd lied', van de elf onder 'Liedjes van vergetelheid' kan geen enkel ons geheel voldoen, en toch bekoort ons de weemoedige dichter. Alleen ligt voor hem de vernieuwing, ook de literaire, buiten de eigenlijke literatuur. En wat hij (toch wel bekoorlijk!) van het dichterschap zegt, zagen we op het ruimere leven, het edele en wagende, graag uitgebreid:
't Gedicht is immer breken
van toon en toovrend teken
verlichtend uit te spreken:
zichzelf op 't tergend Niet
scheppend te wreken (blz. 30).
Em. Janssen
Jacques SOENENS, Couleur de ces jours ('Les maîtres de Demain' nr. 6). - Vermaut, Kortrijk, 1946, 84 pp., Fr. 60.
De titel duidt reeds aan dat deze poëzie dicht bij de beeldende kunsten staat; zo hoorde het overigens in de reeks 'Les maîtres de demain'. Gelijk Verhaeren eens, dichtend, 'toute la Flandre' opriep, zo roept Soenens onze steden en ons volk op, het onbezonnen bonte bestaan vóór de oorlogsjaren en dat onderging in de rampspoed. Hij beschrijft wel steden en stadsgezichten, wel gaat hij mensen na in hun werk en hun doen en laten; maar het liefst peilt hij de zielen: hoe zij altijd zoeken wat hun altijd ontgaat; hoe zij hun zwakheid leren kennen en misschien boven zichzelf eens uitstijgen.
Het is een nogal impressionistische dichtkunst, zwaar van kleur en toon, soms realistisch, met een altijd hoorbaar akkoord van ernst en bezinning. En altijd oorspronkelijk, ,soms treffend.
Ziehier de finale van 'Voyages':
'Toutes les portières s'ouvrent; le train perd ses voyageurs comme une grenade mûre ses graines. Une multitude de sabots descend avec un bruit de noix remuées les escaliers qui mènent aux passages souterrains.
Le voyageur sort portant à bout de bras le poids de sa vie inutile' (blz. 52).
Ziehier een tableau uit 'Mil neuf cent-quarante-trois':
'On absorbe la radio comme un poison.
quand on épie aux quatre coins de l'horizon,
quand on attend le temps - sur les cinq continents,
où retentisse l'heure exacte de Dieu lent' (blz. 72).
En ziehier hoe de dichter zich bezint:
Je ne relirai pas ces mots qui m'ons surpris.
Dans ma voix qui muait, j'ai reconnu la vôtre,
J'ai vu l'ombre d'un front sur mon
qui me pousse le coude au moment où j'écris' (blz. 36).
Em. Janssen
Dr P. MINDERAA, Lyriek en Leven. - Universitaire Pers, Leiden, 1949, 21 pp., f 1.
In een weldoordacht en zorgvuldig gestileerde inaugurele rede heeft Prof. Dr Minderaa de vraag behandeld naar de waarheid van de dichterlijke persoonlijkheid en de wording van het gedicht. Dit doet ons hopen, dat de opmerking van schr. omtrent een onderdeel van zijn rede: dat het 'rijk genoeg (is) om er een boek aan te wijden', een belofte inhoudt.
B.v.M.
Kees STIP, Vijf variaties op een misverstand. - L.J.C. Boucher, 's Gravenhage, 1950, 83 pp.
Het misverstand is dat van Pyramus en Thisbe! De vijf variaties zijn verhalen van deze geschiedenis achtereenvolgens in de stijl van Speenhoff, Jan Prins, Nijhoff, Gorter en Vondel. Een aanlokkelijke taak, deze parodiëring, voor de schrijver van Dieuwertje Diekema! Stip verstaat de kunst om zo te parodiëren, dat men bij lezing van het origineel geen hinder ondervindt van herinneringen aan de 'variatie'. Hij heeft soms verrassende vondsten. Het is een kostelijk boekje geworden, dat wel even veel gelezen en gewaardeerd zal worden als Dieuwertje.
Bern. van Meurs
| |
| |
P. MAASEN, De Muze van het Zwarte Goud. - Uitgeverij 'Veldeke', Maastricht, 1949, 148 pp.
De Heer Maasen verzamelde uit de Nederlandse en Zuidlimburgse literatuur velerlei gedichten en prozastukken, die betrekking hebben op de mijn en de mijnwerker. Zijn doel is niet zuiver letterkundig. Hij wil wel degelijk ook, en primair, de zwarte mijnwerker schoonwassen van onverdiende smetten. Voor zover dit nodig mocht zijn, is deze kloeke bundel daartoe zeker in staat. Enkele goedgekozen reproducties verluchten de tekst.
B.v.M.
Hendrik DE VRIES, Vers tegen Vers. - D.A. Daamens' Uitgeversmij. N.V. 's Gravenhage, 1949, 102 pp., geb. f 4,90.
Schr. stelt telkens naast elkaar twee verzen, die een zelfde thema behandelen. Al vergelijkend ontleedt hij ze, waarbij het hem niet er om te doen is uit te maken welk van de twee het beste is. Zijn analyse werkt zeer verhelderend, en hij leert ons verzen te lezen met die overgave en zorgvuldigheid, die ze verdienen. Zo'n boekje zou in handen moeten komen van vele jonge liefhebbers der poëzie. Maar het is zo duur!
B.v.M.
Paul LEENDERS, Vervroegde Schaduw. - 'Ernest van Aelst', Vroenhoven-Maastricht, 1949, 30 pp.
Misschien zou dit bundeltje het veertig jaar geleden 'gedaan' hebben. Nu blijven we onbewogen bij deze ouderwets aandoende verzen, die nauwelijks een spoor van echte inspiratie tonen.
B.v.M.
Bertus AAFJES, De lyrische schoolmeester. - J.M.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1949, 46 pp., geb. f 3,90.
Een enkele maal horen we de stem van de dichter Aafjes in deze verzen, vooral in de kleine schetsjes van zijn kinderen in de dierentuin. Maar overigens verraadt deze sierlijk uitgegeven bundel meer de schoolmeester, die van opsommen en catalogiseren houdt. Daarmee blijft deze poëzie beneden het peil van Aafjes' talent.
B.v.M.
Muus JACOBSE, Het Kind en andere gedichten. - J.H. Kok N.V., Kampen, 1949, 52 pp., geb. f 3,90.
Als deze verzen in breder kring genoten kunnen worden dan die der 'moeilijke' dichters, betekent dit niet, dat we hier met een soort goedkope populariteit te doen hebben. Maar in deze poëzie treft ons een warmte van gemoed, die we bij de aestheten missen. Er komt hier een hartelijk meeleven met anderen tot uiting, dat we elders zelden of nooit aantreffen. Daardoor zijn deze fraaie verzen zo veel menselijker dan die van vele al te centripetale dichters.
B.v.M.
Bert VOETEN, De Ammonshoorn. - De Bezige Bij, Amsterdam, 1949, 66 pp., geb. f 2,90.
Eenzaamheid, verlatenheid, weemoed, dat is de grondtoon van deze bundel. De al te weelderige beeldspraak maakt het de lezer moeilijk tot de diepere zin der woorden door te dringen. De dichter speelt met zijn vergelijkingen en metaforen zonder zich er om te bekommeren dat een te veel aan beeldspraak de gedachte niet tot uiting brengt maar ze verbergt. En zo krijgt men het gevoel, dat men een schelp aan het oor houdend, bedriegelijk de zee hoort ruisen. Is een ammonshoorn zulk een schelp?
B.v.M.
Victor van VRIESLAND, Drievoudig Verweer. - N.V. Em. Querido's Uitgeversmij, Amsterdam, 1949, 230 pp., geb. f 8,50.
Drie bundels samen opnieuw uitgegeven. Drievoudig verweer tegen angst en weemoed, waarin een flauwe hoop doorschemert, dat Gods beloften waar zullen zijn. In de laatste bundel schijnt de dichter meer los te komen van zichzelf. De donkere nevel schijnt lichter te worden maar ze trekt nog niet op. Deze bespiegelende verzen zoeken niet te bekoren door uiterlijk schoon. Men kan ze eerder notities noemen dan gezangen. Alle pose en jacht op goedkoop succes ontbreekt hier. Van Vriesland behoort tot wat men tegenwoordig noemt de 'moeilijke' dichters. Dichters, die 'wat vertolcks' behoeven, zijn er steeds geweest. Toch zou men wel eens wensen, dat zij wat meer
| |
| |
aandacht zouden wijden aan het woord van Greshof: 'Zingen is altijd beter dan betogen!' Er wordt zo veel 'gegrübeld' in onze poëzie en betrekkelijk zo zelden gezongen.
B.v.M.
M. MOK, Vergeefs gebaar. - Uitg. F.G. Kroonder, Bussum, 1949, 43 pp.
'Geen woorden kunnen baten voor de pijn
waarmee ik het verledene ervaar,
maar zwijgende zou ik verteren.
Zo lang er stilten achter klanken zijn,
tracht ik naar het verlossende gebaar
dat dood en duister kan bezweren'.
De gedachte aan het verleden is troost en gemis tevens en vergeefs worden strekkende handen elkaar toegestoken uit de kimmen. Dat is de tragiek, die aarzelend wordt uitgesproken in deze verzen. Tragiek ook omdat geen woorden de wonden kunnen helen; maar de dichter moet het trachten uit te zeggen, al weet hij maar al te goed dat ook het woordgebaar de eeuwige kloof niet kan overbruggen. Met de boven aangehaalde verzen sluit de bundel. Ik meen, dat ze de sleutel geven tot het verstaan van de dichter voor wie een duidelijker uitspraak de schennis van een geheim zou betekenen.
B.v.M.
Dr G.A. VAN ES, Sint Servaes legende. In dutschen dichtede dit Heynrijck die van Veldeke was geboren. Naar het Leidse handschrift uitgegeven, met medewerking van Dr G.I. Lieftinck en A.F. Mirande. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1950, 222 pp., ing. Fr. 150, geb. Fr. 185.
Deze nieuwe uitgave van het oudste met zekerheid te dateren document van onze middeleeuwse letterkunde, is op de eerste plaats bedoeld voor de filologen en de literatuurhistorici; tevens hoopt de uitgever ook buiten de kring van de vakgeleerden wel zoveel belangstellenden aan te treffen dat hij kan doorgaan met dit soort publicaties.
De onjuistheden en de schaarse verspreiding van Borman's uitgave (1858) en de gebreken van Scharpé's collatie met het hs. (1899), maakten deze nieuwe editie ten zeerste gewenst. Voor 't eerst hebben we hier een keurig verzorgde tekst, rijkelijk voorzien van verklarende aantekeningen. Geen belangstellende in onze middeleeuwse literatuur zal dit ter zijde laten liggen.
J. Noë
De reis van Sinte Brandaan. Uitgave, inleiding en commentaar door Dr Maartje Draak, herdicht door Bertus Aafjes. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1948, 245 pp., geb. f 6,90.
Een alleszins merkwaardige uitgave van de wonderlijke avonturen van de Ierse abt St. Brandaan, tot de oudste periode behorend van onze literatuur. Dr M. Draak verzorgde de middeleeuwse tekst, inleiding, commentaar, uitvoerige critische aantekeningen, en de herdichting van Bertus Aafjes vinden we telkens op de rechtse pagina, tegenover de oude tekst. Het is knap werk van Bertus Aafjes, om tegelijk zo vrij te blijven tegenover de oude woorden en zo getrouw tegenover het verhaal. Weinigen zouden hem dit nadoen; zijn vrij vlotte moderne tekst draagt er niet weinig toe bij om het geheel waarachtig aantrekkelijk te maken.
Verder heeft M. Draak het gelukkig idee gehad een keuze te maken uit het beste van de twee middelnederlandse handschriften waarin ons dit oude verhaal is overgeleverd. En tenslotte vernemen wij, vrij uitvoerig zelfs, hoe het staat met het honderdjarig onderzoek omtrent de hele Brandaan-kwestie. Een wetenschappelijk verantwoorde vulgarisatie van de beste soort.
J. Noë
Paul CLAUDEL, Ausgewählte Prosa, herausgegeben und eingeleitet von André Blanchet. Ins Deutsche übertragen von Edwin Maria Landau. - Benziger-Verlag, Einsiedeln, 1949, 384 pp., ing. ZW. Fr. 18, geb. 22,70.
Dit dikke boek is de vertaling van Pages de prose, die André Blanchet in 1944 bij Gallimard deed verschijnen. Maar de Franse en Duitse titel zeggen beide veel te weinig: hier staan vele en verscheidene pro- | |
| |
za-teksten zo gekozen en geordend, dat men zich in Claudel's gedachten en denken kan inleven - en de verzameling daarom eerder een werkinstrument, dan een studie wordt.
De logische ordening houdt met het chronologisch verloop zoveel mogelijk rekening. Waar groeide de dichter op, en waar bracht hem het leven? Het eerste hoofdstuk geeft antwoord: het vangt met de Franse geboortestreek aan, om ons daarna, in een panorama, de vele landen en steden te vertonen waar de Ambassadeur woonde. - Hoe wilde hij die verscheidenheid van mensen en beschavingen ooit één zien, één met elkander, één met God en in God? Door de dichtkunst, betoogt het tweede hoofdstuk. - Daarna gaat het over de dichtkunst, over de kunst in het algemeen, in drie hoofdstukken verder: over de poëzie en de taal; over verscheidene literatoren; over kunst en kunstenaars. - En vanzelf komen we bij de godsdienst uit, het sluitstuk en de eenheid van alles; want de gehele Claudel is, op de allereerste plaats', een mens die voor de heerlijkheid van God nederknielt'. Dit werk is dan geen leesboek, wél een studieboek. Hoe kan een modern mens de allerverscheidenste, de meest verscheurde wereld één en harmonisch zien en bewonderen? Hoe kan hij ze één maken met zichzelf en met God, in heelal en oneindigheid grenzeloos zich verruimen en zich verdiepen? Hoe kan hij de eeuwigheid raken en zo juist zichzelf worden? Bestaat daarvoor iets beters dan deze uitgebreide 'Summa Claudeliana'?
Em. Janssen
Em. van HEMELDONCK, Regenboog der Kempen. I: Land en Volk. (Berk en Bremreeks, nr. 11). - Lannoo, Tielt, 1950, 100 pp., 37 kunstfoto's, per inschr. op de 3 dln: ing. Fr. 88, geb. Fr. 112; afzonderlijk: ing. 98, geb. Fr. 122.
Dit is het eerste deel van een drieledig werk, waarvan de andere delen zullen heten Volk aan den arbeid en Glans van het verleden. Om de beurt behandelt de auteur het land en het volk; hij keuvelt, vloeiend, rustig, gemoedelijk, met een ondertoon van ontroering, een grote kennis die nergens uitstalling wordt, af en toe een dichterlijke opvlucht. En bij deze even eenvoudige als rijke tekst passen zo precies de zeven en dertig kunstfoto's met de niet-te-verbeteren onderschriften, dat oog en geest tegelijk doordringen in de weemoedige poëzie, in de taaie vroomheid van het Kempische land en volk.
Wordt alles niet een tikje geïdealiseerd? Van Hemeldonck weet zelf wel dat hij het doet; maar zulk een ideëele voorstelling geeft een diepere en meer blijvende werkelijkheid weer dan het ruwe realisme.
Em. Janssen
Alan PATON, Tranen over Johannesburg. Uit het Engels vertaald door B. Majorick. - Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1949, 312 pp., Fr. 120.
Dit boek doet aan Hoe groen was mijn dal denken; misschien nog méér aan De druiven der gramschap. Verhaaltrant en voorstelling zijn verwant; beide boeken maken diep indruk, doch Patons boek voert van de haat weg tot christendom en verzoening.
De Europese industrie heeft, in Zuid-Afrika, alle kaders gebroken, de gehele samenleving ontwricht. Vandaar ontreddering, zedenbederf, misdaden, vrees en haat! In dit milieu ontmoeten en herkennen elkaar, onder de meest tragische omstandigheden, de protestantse Zoeloe-priester Stephen Kumals en de blanke boer James Jarvis. in en door beiden verricht de christelijke geest eenvoudig wonderen.
Het is zowel literair als moreel en christelijk hoogstaand werk: het op eigen ervaring steunend getuigenis, van een oprecht, vroom en ontwikkeld man. En hij bevroedt de transformerende macht van het offer. Maar zijn protestantisme maakt hem, ten overstaan van techniek en vooruitgang, nogal pessimistisch.
Em. Janssen
Guido GEZELLE, Dichtwerken 1-2. Derde herziene druk. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., XLIV-840 en 950 pp. Fr. 250.
Dit is de derde uitgave van Gezelle's dichtwerken in twee banden. Het loont de moeite uitgave met uitgave te vergelijken; dan ziet men
| |
| |
hoe accuraat Dr Baur, die de bundels verzorgt, zijn werk wil voltooien.
De tweede druk in de oorlogsjaren, was een merkelijke vooruitgang op de eerste, rond 1933. Daarin verscheen (blz. I-XXXIV) de opmerkelijke inleiding van Baur, het magistrale overzicht van Gezelle's leven en geest; waarbij de opgave van enkele bronnen voor de Gezelle-studie, en 'n tekstkritische verantwoording. Daarin stonden, bij haast alle zielgedichtjes, de namen der bestemmelingen volledig aangegeven. Daarin vond men onder alle gedichten een tenminste hypothetisch jaartal. Daarin waren de Laatste Verzen aangevuld met alle stukken die vroeger in de bundels geen plaats hadden gevonden. En tenslotte kwam het 'verklarend Glossarium' (II, blz. 807-873) de volmaaktheid nabij.
Deze derde druk verschilt niet veel van de tweede. De enkele cliché's werden weggelaten, en het papier is beter. Er zijn kleine aanvullingen en verbeteringen; het glossarium werd nog uitgebreid; geheel nieuw zijn de 'Dichterlijke spreuken op Duikalmanak' (blz. 807-825). Laat nu hierop de Gelegenheidsgedichten en het Oorspronkelijk proza nog volgen (twee nieuwe delen, samen Fr. 250): dan zullen we een Gezelle uitgave bezitten, die de grote Jubileumuitgave aanvult en overtreft. Em. Janssen
| |
Geschiedenis
Jan ROMEIN, Het onvoltooid verleden. Cultuurhistorische studies. Querido, Amsterdam; Meulenhof, Brussel, 1948, 2. Uitg. 341 pp., geb. f 6,25, Fr. 86.
Onder deze sprekende titel bundelt de Amsterdamse professor vijftien vroeger verschenen bijdragen, meestal uitvoerige besprekingen van, of korte essays naar aanleiding van verschenen historisch werken.
Het belangrijkst lijken ons de korte inleiding en de twee eerste hoofdstukken: 'De dialectiek van de vooruitgang' (pp. 13-69) en 'Kanttekeningen bij Huizinga's cultuurhistorische verkenningen' (pp. 73-107). Belangrijk zijn zij, omdat Prof. Romein hier zijn omstreden opvatting van de geschiedschrijving uiteenzet. Kort samengevat komt zij hierop neer: de historicus is als mens betrokken in zijn geschiedvorsing, hij beschrijft het verleden in functie van het heden. Huizinga's definitie corrigerend schrijft hij: 'geschiedbeoefening is de vorm, waarin een cultuur haar heden tracht te verstaan, door zich rekenschap te geven van het haar toegankelijk verleden' (p. 84). Na dit sterk beklemtonen van het relatieve in onze kijk op het verleden, zegt hij - en dit het tweede element in zijn opvatting -: 'het dialectisch materialisme is een sleutel op de schatkamer der geschiedenis' (p. 25).
De marxistische visie op het verleden, het dialectisch materialisme, dat steunt op de these: technische vooruitgang, en de antithese: de scheiding der mensen in klassen, zullen natuurlijk vele historici verwerpen, al heeft de economisch-sociale factor nog zo'n enorm belang in 's mensen leven. Over het grondprobleem echter: in hoever geeft de geschiedschrijving het verleden weer 'zoals het eenmaal geweest is', en in hoever is zij relatief, hier komt het o.i. op schakeringen aan: de geschiedwetenschap legt steeds meer historische feiten vast die alle historici van alle tijden aanvaarden; anderzijds is de historiographie geen opsomming van feiten, maar een reconstructie van personen, gebeurtenissen, cultuurstromingen, tijdperken, en hierin steekt er noodzakelijk een persoonlijk, dus relatief element.
De auteur betreedt het domein der geschiedphilosophie waar hij - en wij zeggen hem dit graag na - schrijft: 'persoonlijk weet ik geen boeiender schouwspel dan deze worsteling van de mensheid om het begrip van haar verleden, d.i. diepst opgevat, om de zin van haar bestaan' (p. 7).
M. Dierickx
Louis LECONTE, Les legions belgesparisiennes et autres formations de volontaires venues de France en 1830 (Coll. d'Histoire militaire Belge). - Editions l'Avenir, Brussel, z.j., 1949, 183 pp.
Na de gedegen studie van Jacques-Robert Leconte over de buitenlandse, vooral Franse, officieren in het Belgisch leger van 1830 en de volgende jaren, publiceert nu zijn vader, Louis Leconte, een even degelijk werk over
| |
| |
de benden vrijwilligers die uit Frankrijk de Belgische Opstand kwamen steunen. Hij komt tot hetzelfde besluit als zijn zoon: de actie van de Fransen was er op gericht om België van Nederland los te maken en bij Frankrijk in te lijven, een stelling die meer en meer veld wint bij de Belgische historici. Voor de militaire geschiedenis van 1830-1831 brengt dit boek tal van nieuwe gegevens.
M. Dierickx
Dr J. PRESSER, Amerika. Van kolonie tot wereldmacht. De geschiedenis van de Verenigde Staten. - Elsevier, A'dam-Brussel, 1949, XII-632 pp., geïll., Fr. 240.
Een meeslepend relaas van drie en een halve eeuw Amerikaanse geschiedenis: een jachtige stijl, typische details en wondere anecdoten, realistisch en vaak rauw, folkloristisch en vol humor, goedlachs, maar tevens van een bittere ernst. De tragiek van de negerslaven, het barbaarse lynchen, de uitmoording der Roodhuiden met vuurwapens en nog meer met 'vuurwater', de ontzettende corruptie in de politiek, de klucht der presidentsverkiezingen, de grijnzende armoede voor een groot deel der inwoners, het vlakke kultuurloze leven, de reusachtige veroveringen der techniek in dit wonderland, dat alles en nog veel meer komt als een lawine op de lezer neer, zodat hij zich bijwijlen afvraagt of hij in een gekkenhuis beland is. Maar dan zegt hem de auteur doodeenvoudig, dat inderdaad 1 op de 20 Amerikanen in een gekkenhuis terecht komt.
Wie kalm en zakelijk in de ons vertrouwde klassieke vormen over de verscheidene aspecten van de Amerikaanse beschaving wil nadenken, leze 'Amerika en Wij' van Bernard Vlekke, maar wie met de pionier de Far-West wil intrekken, wie de gruwelen van de Secessieoorlog wil meemaken, wie het concrete, bevreemdende leven van de Amerikaan de eeuwen door in zijn rauwe werkelijkheid wil meeleven, neme dit boek ter hand. Al kan hij de talrijke citaten niet alle thuisbrengen en al hinderen hem de Engelse woorden meer dan eens, gespannen en geboeid zal hij dit werk in één trek doorlezen.
Kritiek is gemakkelijk. Over markante persoonlijkheden en uiterst belangrijke feiten haalt de auteur zo tegenstrijdige beoordelingen aan, dat alle zin voor ernst verzwindt. Slechts F.D. Roosevelt, de schitterende prestaties van de U.S.A. in de laatste wereldoorlog en de technische vooruitgang brengen de auteur in bewondering. Over het godsdienstige leven worden enkele excentriciteiten aangehaald, als van de polygame Mormonen, terwijl de R.K. Kerk, die dan toch in de U.S.A. 25 millioen leden telt, het met minder dan een halve bladzijde moet stellen. Tal van andere tekorten kan men aanwijzen. Men kan het boek zelfs een satyre op de Verenigde Staten noemen. Dit alles neemt niet weg, dat de auteur met zijn zeer eigenaardige werk- en schrijfwijze, diepten en achtergronden van het Amerikaans leven voor ons openlegt, die voor een juist begrip van dit groot volk onontbeerlijk zijn.
M. Dierickx
L.G.J. VERBERNE, De Nederlandse arbeiders beweging in de 19e eeuw. - (Serie 'Patria',) v. Kampen, Amsterdam, 1950, 2e druk, 195 pp.
Het werd hoog tijd, dat deze parel der Patria-serie opnieuw in de handel kwam. Men vindt hier 'een aardige samenvatting van de voornaamste gegevens' (aldus n.a.v. de eerste druk S. Mok, de Vakbeweging, blz. 137), die over verschillende, soms te uitvoerige, soms te summiere, soms te tendentieuze publicaties zijn verspreid. De betrouwbare gegevens zijn hier overzichtelijk geordend, boeiend verhaald en met talrijke vaak zeer vruchtbare pogingen om tot hun achtergrond door te dringen doorweven. Redenen te over om de beperking tot de 19e eeuw te betreuren, ook al heeft de schr. zijn en ons blikveld dan ook met het eerste decennium van onze eeuw, met name met de beslissende gebeurtenissen van 1903 verlengd. Een enkele maal doet de beknoptheid wel eens afbreuk aan de motivering ener bewering (bijv. blz. 29, 69, 90, 101). Ook is de toon wel eens wat te optimistisch, overleg en overeenstemming ontvangen soms meer klemtoon dan onenigheid en strijd. Tenslotte komt het mij voor, dat de schr. wat zuiniger met vreemde woorden had kunnen omspringen.
J.v.d.V.
| |
| |
Mgr VAES, Ons land te Rome door de eeuwen heen. - Belgisch Nationaal Comité voor het H. Jaar, Brussel, 1950, 126 pp., geïll., Fr. 25.
Mgr Vaes, sinds tientallen jaren rector van Sint-Juliaan-der-Vlamingen te Rome, beschrijft met 'n grondige historische kennis en met ontroerende piëteit de geschiedenis van de verscheidene nederzettingen der Vlamingen en Belgen te Rome. Eerst en vooral 'St. Juliaen van Vlaendren', de kerk en het hospitaal, een stichting van het graafschap Vlaanderen in de hoge Middeleeuwen (pp. 11-68), daarna in het kort de kerk van Santa Maria dell' Anima - gesticht door een Dordrechtenaar -, de Luikse Stichting Lambert Darchis, Santa Maria in Campo Santo nog steeds het kerkhof der Belgen te Rome, het Belgisch College in 1844 opgericht, thans verblijfplaats van de seculiere geestelijken die in Rome studeren, en ten slotte de Academia Belgica met haar verscheidene afdelingen. P.R. Leys schreef als slot een korte biographie van de fiamminghetto S. Jan Berchmans van Diest, die drie jaar te Rome leefde en er als een heilige stierf.
Dit prettige, degelijke, rijk geïllustreerde boekje, dat verkocht wordt ten bate van de 'Stichting St. Juliaan-der-Vlamingen' te Rome, bevelen wij alle Vlaamse Rome-bedevaarders ten zeerste aan.
M. Dierickx
W. SCHENK, Reginald Pole. Cardinal of England. - Longmans, Green and Co. London, 1950, 176 pp., 15 sh.
Een bewogen periode als die van de eerste helft der zestiende eeuw te reconstrueren naar haar juiste geest, vereist, waar de verleiding om situaties en personen te interpreteren vanuit het heden of vanuit eigen overtuiging zo groot is, in de schrijver innerlijke rust, klaarheid van visie en royale eerlijkheid. Deze studie van Pole, zoon van een zalig-verklaarde moeder, neef van Hendrik de achtste, kardinaal uiteindelijk ook priester en kort daarop aartsbisschop van Canterbury onder Koningin Maria, is geheel doordrenkt van dergelijke rustige en sobere objectiviteit. Nergens laat de schrijver - die helaas nog voor het verschijnen van dit boek stierf - zich verleiden om te oordelen of te veroordelen tenzij na een scrupuleus eerlijke weergave van het aanwezige materiaal. De bescheidenheid die zowel bij bij het tekenen van de hoofdfiguur, als ook in de compositie en dictie van deze studie voortdurend naar voren treedt, doet weldadig aan, temeer daar men spontaan aanvoelt hoe gemakkelijk het ware geweest sensationeel te worden waar toestanden aan het pauselijk hof worden beschreven, fel of verontwaardigd waar de vervolging onder Koningin Maria ter sprake komt. Zo is dit boek, God zij dank, niet wat men noemt 'populair', maar het is buitenmate leesbaar.
W. Peters
M. BRANTS, Beknopte cultuurgeschiedenis van het Vlaamse volk. - Manteau, Brussel, 1948, 526 pp., geïllustreerd, geb. Fr. 150
Na zijn 'Schets van een voorgeschiedenis der kultuur in Vlaanderen' (Manteau, Brussel, 1943, 111 pp..) publiceert de bekende historicus M. Brants nu een kultuurgeschiedenis van het Vlaamse volk van af de Vroege Middeleeuwen tot op onze dagen. Het merkwaardige van het boek bestaat hierin, dat de auteur, na een korte schets van het historisch kader met de nodige namen en feiten, ons inleidt in het concrete, dagelijkse leven van de Vlaming de eeuwen door, van de geestelijke en de ridder, de burger en de boer, de vrouw in de samenleving; hij heeft het over rechtspraak en godsdienstige praktijken, over mode en leprozerieën, over Mariacultus en marktvrede, over vrouwenminne en vrouwendienst. En dit alles op een boeiende, meeslepende manier. Dit boek is dus niet een geschiedenis van de kultuurstromingen in Vlaams-België en omliggende gewesten de eeuwen door, maar een interessant verhaal van het maatschappelijk, godsdienstig en zedelijk leven, concreet gezien Het geheel getuigt van een diep-christelijke geest.
Onder de fouten die ons opvielen noteren wij enkel, dat de Unie van Atrecht op 6 Jan. 1579 gesloten werd en niet op 17 Mei 1579 (p. 310) en dus kwam voor de Unie van Utrecht op 23 Jan. 1579 en niet op 28 Jan.
| |
| |
1579 (p. 311). Van Espen was de vader van het Febronianisme en allerminst een Jezuïet (p. 431). De bibliographie is zeer onvolledig. Spengler had best kunnen weggelaten worden, en waarom Dawson en Schnuerer in Franse vertaling worden geciteerd, ontgaat ons.
M. Dierickx
Dr J. BUNTINX, De Audientie van de graven van Vlaanderen. Studie over het centraal grafelijk gerecht (c. 1330-c. 1409) (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wet., Lett. en Sch. Kunsten van België. Klasse der Letteren, Jrg. XI, Nr 10). - Paleis der Academiën, Brussel, 1949, 458 pp.
De staatsinstellingen van het graafschap Vlaanderen in de XIVe eeuw zijn nog zeer weinig gekend. Met een bewonderenswaardige ijver heeft de auteur zich aan het bestuderen gezet van talloze onuitgegeven dokumenten in de archieven van Gent, Brussel en Rijsel. Achtereenvolgens behandelt hij het ontstaan en de ontwikkeling, de inrichting en samenstelling, de bevoegdheid en ten slotte de scheidsrechterlijke tussenkomst van de audiëntie (pp. 21-286) - de proceduur en het recht laat hij buiten beschouwing -. Daarop volgen de bijlagen (pp. 288-424) en tot in de detailpunten afdalend register van personen- en plaatsnamen (pp. 425-454).
Al het nieuwe van deze merkwaardige en vlot geschreven dissertatie kunnen wij niet aangeven: wij bepalen ons tot de hoofdlijnen. Omstreeks 1330 begon de grafelijke raad speciale zittingen te houden om gerechtszaken te behandelen. Die sessies noemde men audienties. Ook de raad als zodanig op het ogenblik dat hij die sessies hield, heette audientie. Bijgevolg is de audientie nooit een eigen instelling geweest of ook niet een sectie van de grafelijke raad, zoals vroeger meestal werd beweerd. De ambtenaren kwamen vooral uit de kleine adel en het stedelijk patriciaat, maar ook enkele legisten zetelden in de Raad. Aanvankelijk had de audientie alleen rechtsbevoegdheid over de grafelijke of voorbehouden gevallen; langzamerhand trad zij echter op als scheidsrechter tussen de steden en de heren, en tussen de steden onderling, en werd zelfs in bepaalde gevallen een soort Hof van Cassatie. Daar de audientie uit Vlaamse raadsheren bestond en zich uitstekend aan de Vlaamse 'costuymen' aanpaste was zij zeer populair. Ofschoon de graaf haar in 1409 onder die naam liet vallen, bleef zij practisch tot aan het einde van het 'Ancien Regime' voortbestaan.
De historici zullen deze gedegen monographie als een flinke aanwinst voor de kennis van de centrale instellingen van Vlaanderen begroeten.
M. Dierickx
L. VERNIERS, P. BONENFANT en P. BAEKENS, Geschiedenis van België in het kader van de algemene geschiedenis. Deel 2: Van het einde der XIVe eeuw tot heden. - De Boeck, Brussel, 1950, 286 pp., geïll., Fr. 85.
Dit handboek bestemd voor de Vijfde-Tweede Middelbaar in België is een bijna letterlijke vertaling van de Franse 'Histoire de Belgique' van de twee eerste auteurs. Alleen de 97 aanvullende lezingen, waarvan sommige stotend zijn voor een katholieke Vlaming, werden weggelaten. De auteurs geven een tamelijk juist en objectief overzicht van de nationale geschiedenis en van de grote feiten en stromingen der wereldgeschiedenis en schenken aan de hedendaagse geschiedenis tot 1950 toe, het leeuwenaandeel.
Onvoorwaardelijk af te keuren valt dat ze zoveel plaats inruimen voor de actie der politieke partijen in België, waarbij de sympathieën sterk links georiënteerd zijn: kinderen van 14, 15 jaar kan men niet ver genoeg van de politiek verwijderd houden. Wat over de Kerk en de godsdienst wordt gezegd is zeer weinig en dan nog uiterst simplistisch en soms verkeerd. De decreten van het Concilie van Trente vatten de auteurs aldus samen: de Paus is het opperhoofd der Kerk, het Latijn blijft de taal der liturgie, de priesters zullen in seminaries worden opgeleid en moeten ongehuwd blijven (p. 51): het is nogal verbijsterend! Tot tweemaal toe lezen wij dat in de XVIe en XVHe eeuw de Jezuïeten in hun colleges 'de zonen der edellieden en der rijke burgerij' vormden (pp. 52 en 60), alsof
| |
| |
hun kosteloos onderricht ook niet de lagere standen ten goede kwam. De schoolstrijd van 1879-1884 wordt verkeerd voorgesteld. Het is jammer, dat de auteurs de onpartijdigheid van het I. Deel niet hebben gehandhaafd.
M. Dierickx
F. CLAEYS BOUAERT, Le diocèse de Gand pendant la première occupation allemande. 1914-1918. - L'Edition Universelle, Brussel; Edition Scaldis, Wetteren, 1949, 251 pp.
Steunend vooral op verslagen die in 1919 door alle pastoors en kloosteroversten werden opgesteld, schetst de geleerde vicaris-generaal de toestand van het bisdom Gent (dat samenvalt met de provincie Oost-Vlaanderen) gedurende de eerste wereldoorlog: de invasie, de betrekkingen van de bisschop met de bezetter, de belemmeringen van de katholieke eredienst, het ingrijpen in het onderwijs, de gedwongen tewerkstelling en de deportatie van vele duizenden Oost-Vlamingen, en ten slotte de aftocht der Duitsers. Een boek dat dertig jaar geleden een groot succes zou hebben gehad, en dat nu een wondere indruk op de lezer maakt.
M. Dierickx
| |
Romans en vertellingen
J.L. EGGERMONT: Een rijke Horizon wenkte. - Thijmfonds, Den Haag, 1950, 264 pp., f 5,25.
Dit verhaal van een daglonersmeisje dat na het sterven der boerin de leiding der huishouding in handen krijgt, de jonge boer weet te veroveren en 'bazin' wordt, is psychologisch te onwaarschijnlijk om sterk te bekoren. Het is een maar matige boerenroman, te effen en vlak en te onwaarschijnlijk.
J.v.H.
Virgil GHEORGHIU, Het 25ste uur. Nederl. van Oldenburg-Ermcke. - Pax, 's Gravenhage, 1950, 426 pp., f 8,75.
Virgil Gheorghiu is een Roemeens schrijver die dit boek lanceerde als een verschrikkelijke aanklacht tegen de Westerse cultuur, een cultuur, die volgens hem alles gemechaniseerd heeft en de mens behandelt als en maakt tot een machine. Met literatuur of kunst heeft dit boek niets te maken. Wie het als zodanig ter hand neemt, komt bedrogen uit. De mens is volgens Gheorghiu in een zodanig stadium van ellende en ontmenseling gekomen dat kunst of literatuur niet meer ter zake doen; het gaat om de allereerste en elementairste mensenwaarde. Het 25ste uur is een rauw en verschrikkelijk boek dat menigeen zal afschrikken. Als elke felle en hartstochtelijke aanklacht is het boek eenzijdig en verblind, ook al zou de behandeling der Roemenen die hij beschrijft volstrekt historisch zijn. Het 25ste uur is het uur na het laatste, waarin er nog redding mogelijk was. Nu is er geen redding meer. Alles in het boek is rauw, luguber, uitzichtloos. Het is te hopen dat de uitgever er geen sensatiegeval van maakt zoals het met zulke boeken licht gebeurt. In bepaalde kringen zal het boek goeds uitwerken, vooral ter verzachting van het lot der Oostelijke D.P.'s, maar, ondanks de verklaringen van Gabriël Marcel en Dr H. Brugmans, acht ik het geen boek van diepere of blijvende waarde.
J.v.H.
Amoene van HAERSOLTE, De Komeet en het Harlekijntje. - G.A. Van Oorschot, Amsterdam, 1949, 137 pp., ing. f 2,90, geb. f 3,90.
De komeet voorspelt en brengt in het oude Overijssel pest en ellende, waar de oude Heer van de Wirneburcht woont met zijn al te jonge vrouw. Hun huwelijk blijft kinderloos. In deze omstandigheden komt 'Zijne Genade' tot een soort waanzin, die enerzijds een verklaring vindt in het Saksisch vermogen van het tweede gezicht, anderzijds duidelijk het gevolg is van wroeging over zijn haat tegen de vrouw, welke culmineert in een, overigens verhinderde, poging om haar te doden. Als de vrouw aan 'de ziekte' gestorven is, komt een gedeeltelijke katharsis.
Het boek is geschreven in een archaïserende stijl, die ons wat overdreven voorkomt en waarbij ons de te plechtige taal van de bisschop en
| |
| |
de monnik een beejte vreemd aandoen. Toch schuilt in die stijl een zekere bekoring, al menen we, dat het verhaal gewonnen zou hebben bij een meer natuurlijke zegswijze. Daar staat tegenover, dat de verschillende karakters goed getypeerd zijn, met name de oude, achterdochtige edelman, die zijn wroeging voor zichzelf en zijn omgeving tracht te camoufleren door zijn angst voor geesten, tot hij eindelijk zijn egoïsme erkent en probeert een beter mens te worden.
Deze eerste roman doet van de schrijfster meer en wellicht nog beter verwachten.
B.v.M.
Albert HELMAN, Afdaling in de Vulkaan. - N.V. Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, Amsterdam, 1949, 356 pp., geb. f 6,90.
De schrijver beleeft velerlei avonturen in een Mexicaanse revolutie. Er zijn verschillende happy endings, zij het niet voor de auteur zelf, in zijn kwaliteit van hoofdpersoon van de roman. Hij weet boeiend te vertellen en daarbij listig gebruik te maken van de vertelzucht zijner eigen sujetten, die vaak aardige verhalen ten beste geven, soms van parapsychologische aard. Die verhalen hebben met het verloop van de roman doorgaans weinig uit te staan, maar ze geven weer eens een betere kijk op geloof en bijgeloof der Mexicanen en ze brengen de gewenste afwisseling, als het grote verhaal in een minder boeiende passage is gekomen. Een onderhoudend boek.
B.v.M.
Jef LAST, In de zevende hemel. - (Bayard reeks), F. Kroonder, Bussum, 1949, 47 pp.
Twee jonge mannen, die beiden te veel ondervinding hebben opgedaan van de ellende en slechtheid der mensen, vinden elkaar in 'n alpenhut met hun heimwee naar 'n zuiverder leven. Men kan er over twisten of het nodig was die slechtheid zo uitvoerig te beschrijven, men kan het betwijfelen of de nabijheid van de eeuwige sneeuw voldoende is om dat alles van zich af te schudden. Maar hier wordt tenminste eerlijk getracht los te komen uit het gewroet in de modder, waar te veel moderne literatuur in blijft steken.
B.v.M.
Johan FABRICIUS, De grote Geus. - H.P. Leopolds Uitgeversmij. N.V., 's Gravenhage, 1949, 451 pp., geb. f 9,75.
Dit is de roman van Hendrik van Brederode, die zo'n grote rol speelde in de voorbereiding van de opstand tegen Spanje. Alle Katholieken in dit boek zijn perfide huichelaars en de verzetslieden zijn enorme drinkers en vrouwenjagers. Naast Willem de Zwijger komt nog slechts een enkele figuur voor, o.a. een hagepreker, die een behoorlijk mens is.
Deze rauwe fantasie naar aanleiding van een der meest tragische episoden uit onze vaderlandse geschiedenis kan ons niet bekoren. Het hele geval is oppervlakkig behandeld en het wordt de lezer niet duidelijk, hoe een fuifnummer als 'de Grote Geus' een werkelijk belangrijke figuur kan zijn. Fabricius schrijft blijkbaar met groot gemak een verhaal, maar een stof als deze had een degelijker en waardiger behandeling verdiend.
Bern. van Meurs
Henriëtte VAN EYK, Van Huis tot Huis. - N.V. Em. Querido's Uitgeversmij, 1949, 100 pp., geb. f 4,90.
Er staat ergens aangekondigd, dat we in een ander boek Henriëtte van Eyk van een andere kant leren kennen. Dat is heel goed, als het maar niet betekent, dat het met deze humor voortaan gedaan zou zijn. Dit speelse genre is uniek in onze literatuur en we zouden het niet graag missen. Men moet deze brieven van juffrouw van Essen aan haar pas getrouwde dochter hardop lezen; dan geniet men dubbel.
B.v.M.
Meesters der Nederlandse Vertelkunst, bijeengebracht door D.A.M. BINNENDIJK. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1949, 254 pp., geb. f 6,90.
Dat in deze bundel verschillende fraaie vertellingen te vinden zijn, zal wel niemand betwijfelen, maar het is niet duidelijk uit het korte 'Woord vooraf', welke normen de verzamelaar heeft aangelegd bij zijn keuze. Zonder meer representatief voor de Nederlandse en Vlaamse letterkunde van de laatste 50 jaar is deze bundel zeker niet.
B.v.M.
| |
| |
Jan BRESSER, Tijl Uilenspiegel. - N.V. Uitgeversmij. Pax, 's Gravenhage, z.j., 73 pp.
In vlotte rijmen vertelt Bresser enige van Tijls avonturen. Frans Hamer tekende er geestige plaatjes bij. Goed om voor te lezen in huishoudens met kinderen.
B.v.M.
Evert ZANDSTRA, Volk zonder uren. - H.P. Leopold, Den Haag, 1949, 388 pp., f 6,90.
Een roman over het armzalig leven der veenarbeiders in het Friese heideland. Deze mensen hebben geen besef van het verloop der uren. Het is de tijd tussen 1870 en 1890, de moeilijkste tijd voor deze stakkers. Een jong paar trekt er tussenuit, houdt contact met wat er in de wereld gebeurt en zij worden de propagandisten van het socialisme in deze streek. In deze entourage speelt zich dan de geschiedenis af van de liefde der beide hoofdpersonen.
Zandstra weet zeker sfeer te scheppen, al lijkt de dialoog, die hij zijn mensen laat voeren, al te zeer op een veroverwogen boekentaal, die men in dit realistisch verhaal niet zou verwachten. Ook liggen de toestanden, die hij beschrijft, zo ver achter ons, dat ze ons maar matig weten te boeien.
Bern. v. Meurs
O.F. DUDLEY, De ijzeren Monnik keert weer. - Vertaald door Paul Hardy. - N.V. Vlaamse Boekcentrale, Antwerpen, z.j. 352 blz. ing. Fr. 125, geb. Fr. 148.
Een werk van Dudley. Geheel in de lijn van zijn vorig oeuvre en toch nieuw en boeiend. Thornton, de ijzeren monnik met het gouden hart, het hoofd vol kommer, en met zenuwen die een vastberaden wil nooit in de steek laten, zien wij hier in harde tweekamp met Gordon Tremayne. Gordon's slachtoffers hebben de ring verlaten, maar worden door Thornton's 'mental training' zodanig gesterkt, dat zij allen opnieuw meewerken aan de 'knock-down' van hun tegenstander. Zo eindigt het sadistisch spelletje van Gordon Tremayne, die meteen zijn broer, zijn vrouw en het onschuldig kindergenot terugvindt.
Dudley gaf ons weer het beste. Een ruw verhaal met komische effecten, een tragisch gebeuren te midden van spelende kinderen. En de familie Tremayne veroverde het geluk, omdat de ijzeren monnik haar verwachtend deed uitzien naar de katholieke leer van het blijvend goede, zelfs in de gevallen mens.
D. van den Bunder
Gertrud van LE FORT, Der Papst aus dem Ghetto. Die Legende des Geschlechtes Pier Leone. - Benziger Verlag, Einsiedeln, 1949, 1949, 286 pp., geb. Zw. Fr. 13,80.
Bij de Uitgeverij Benziger te Einsiedeln, verscheen een nieuwe uitgave van 'Der Papst aus dem Ghetto'. In legende-vorm verhaalt Gertrud von Le Fort de geschiedenis van een Tegenpaus, het kerkelijk Schisma van 1130. Groots, diep symbolisch uitgedrukt, tegelijk geheimnisvol, ligt voor ons de legende van het geslacht Pier Leone: de uitgetekende weg van een Jood uit Rome's ghetto tot op de Pauselijke troon. Levendig ziet de lezer, in het Rome dat de koningin, de moeder en de bruid is van trotse geslachten, de middeleeuwse Kerk strijden met hun geld en geweld. Maar Gertrud von Le Fort peilt door het historisch gebeuren heen: met een doordringend inzicht, gedachten en dichterlijkheid achterhaalt ze de grote en eeuwige problemen van het mensdom, de betekenis van het wereldverloop. Aan de vooraanstaande kerkelijke en wereldlijke personen stelt zij de altijd geldende gewetensvragen, en dat opzet, boven alle geschiedenis uit, geeft de zin en het belang aan van dit werk.
K. Linde
| |
Varia
Edmond NICOLAS, Wees toch gelukkig! - De Fontein, Utrecht, z.j. 188 pp.
Nicolas heeft vroeger een boek geschreven, getiteld 'Verstandig en Gezond'. Men zou met die oude titel dit nieuwe boek kunnen karakteriseren: het is verstandig, gezond, onderhoudend, geestig. Nicolas spreekt
| |
| |
over allerlei zaken, die de mensen toch zo graag uitbuiten om er zich ongelukkig over te voelen, terwijl er toch heus geen reden voor is. Het is een pleidooi voor een frisse christelijke blijmoedigheid zonder sentimentele glimlachjes, die de mens begrijpen doet, dat het tranendal toch ook een voorbereiding op de hemel is en dus een voorsmaak heeft te bieden van het hemelgeluk. Als wij maar willen! De meeste 'ongelukkige' mensen zijn immers zo triest, omdat ze per se niet gelukkig willen zijn! Een prachtig cadeau voor mensen, die gaan trouwen.
B.v.M.
Monographieën over Belgische kunst: Constant Permeke door Em. LANGUI, 24,5 × 18 cm, 16 pp., 26 buitentekstplaten, waarvan één in kleur, en één portret. Oscar Jespers door André De RIDDER, 24,5 × 18 cm, 16 pp., 29 buitentekstplaten, waarvan één portret. Richard Heintz door Jules BOSMANT, 24,5 × 18 cm, 16 pp., 26 buitentekstplaten, waarvan één in kleur, en één portret. Walter Vaes door August CORBET, 24,5 × 18 cm, 16 pp., 26 buitentekstplaten, waarvan één in kleur, en één portret. Theo Van Rysselberghe door François MARET, 24,5 × 18 cm, 16 pp., 26 buitentekstplaten, waarvan één in kleur, en één zelfportret. Jacob Smits door Paul HAESAERTS, 24,5 × 18 cm, 16 pp., 26 buitentekstplaten, waarvan één in kleur en één zelfportret. - Voor het Ministerie van Openbaar Onderwijs, De Sikkel, Antwerpen, 1947-'48, geb. Fr. 60 per deel.
Nieuwe nummers van een zeer bruikbare reeks. Door dit initiatief beschikken we thans over beknopte, maar heldere, inleidingen, van de hand van befaamde kunstcritici, op het leven en werk van een aantal onzer grote kunstenaars, wier biografie vaak moeilijk te bereiken is, en reproducties van hun werken nog moeilijker.
Een paar opmerkingen: Rich. Heintz lijkt ons overschat, om hier zijn plaats te krijgen. - In de overigens schitterende Permeke-studie van E. Langui wordt de geschiedenis wel wat geweld aangedaan, door hem de vader van het Vlaamse Expressionisme te maken en Servaes enigszins in de schaduw te stellen. - Terwijl A. De Ridder in de keuze der platen nogal erg het imposante religieuze oeuvre van Jespers verwaarloosde (het kreeg één plaat!), liet de keuze van P. Haesaerts aan dat van Jacob Smits toch meer recht wedervaren. - Wegens de aard der reproducties zijn niet alle delen dezer reeks voor middelbare school-bibliotheken geschikt.
A. Deblaere
Vilhjalmur STEPHANSSON, Avonturen en ontdekkingen van de vroegste tijden tot op heden. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1949, 644 pp., Fr. 295.
Dit boek, samengesteld door een van de voornaamste hedendaagse explorateurs, bevat de grootse verhalen der ontdekkingen verteld door de ontdekkingsreizigers zelf, door hun metgezellen of door hun tijdgenoten. Niet alle ontdekkingsreizen worden aangehaald, enkel de hoofdmomenten worden behandeld. Dit boek verhaalt met andere woorden hoe de mens zijn wereld leerde kennen. Het tracht de historische continuïteit te bewaren door van de ene grote gebeurtenis naar de andere te schrijden met samenvatting van de minder belangrijke feiten daartussenin en door nu en dan een uitleg te geven, die de lezers het nodige perspectief verschaft. Het is een schets van de geschiedenis der wereld verteld door zijn grootste ontdekkers.
T.
|
|