| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdient
Saint THéRèSE OF LISIEUX, The collected Letters, edited by the abbé Combes. Translated bij F.J. Sheed. - Sheed and Ward, London, 1949, XVI-348 pp., 15 s.
Dit is de critische uitgave van volstrekt al de brieven en nota's die van de Kleine Theresia bewaard bleven. Tot hiertoe gaf het Office Central van Lisieux er 52, nogal gewijzigd. Thans liggen er 247, chronologisch gerangschikt en door André Combes, de bekende Parijse theoloog en historicus, met de grootste accuratesse voorzien van nodige en interessante details en uitleg omtrent personen, data, omstandigheden etc. - Eindelijk hebben we nu wat de Theresia-kenner en -vereerder zo lang heeft gewenst: de authentieke stukken. De bestudering van Theresia's persoonlijkheid zal er ten zeerste door gediend worden. Inderdaad openbaren bedoelde brieven ons haar verrukkelijke menselijkheid en wonderbare Godsliefde nog feller dan dit het geval was in haar Histoire d'une Ame; ook omdat tal van tot hiertoe onbekende realia onze kijk op haar leven en kring verrijken.
F.J. Sheed heeft het aangedurfd een letterlijke vertaling der brieven te geven, en slaagde er toch meesterlijk in, het sprankelend, het zo heel eigene van de geest en denkwijze van het Normandische meisje te bewaren. De beroemde bekeerling F. Vernon Johnson schreef een pittige inleiding. Dit vergoedt hier echter niet het gemis van Combes' voorstudie in de Franse uitgave.
Luc Craye
ATHANASIUS. Redevoeringen tegen de Arianen, vertaald door C.J. de Vogel. (Monumenta Christiana, Eerste reeks, Deel 2). Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1949, 325 pp. en 68 pp. Prijs geb. bij inkening op de gehele serie f 8,25; bij intekening op de eerste reeks f 9,25; afzonderlijk f 11,50.
Na de verzameling uit Augustinus' mooiste preken biedt dit tweede deel van deze Bibliotheek der christelijke klassieken de vertaling van één der belangrijkste dogmatische werken der christelijke oudheid, de Drie boeken van de heilige Athanasius tegen de Arianen, waarin de grote kampioen van de orthodoxie de kerkelijke leer over de waarachtige godheid van de Zoon, verdedigt en uiteenzet.
De vertaling van zulk een werk stelt grote problemen. Want indien men trachten zou, een letterlijke vertaling te bieden, zou men er niet in slagen een leesbare en duidelijke tekst te geven, daar immers het grieks talrijke uitdrukkingsmogelijkheden heeft, die aan het Nederlands vreemd zijn; veroorlooft men zich echter te veel vrijheid, dan bestaat het niet denkbeeldig gevaar, de pointe van de vaak subtiele argumentatie te missen. Beide moeilijkheden heeft de vertaalster behendig weten te vermijden, door zich weliswaar enige vrijheid te veroorloven, maar toch zo, dat de kracht der uiteenzetting niet geschaad wordt, integendeel soms de kern van het bewijs duidelijker naar voren wordt gebracht dan in de oorspronkelijke tekst geschiedt. Hier is met werkelijk inzicht vertaald.
Vertaling en inleiding werden volgens het voorwoord voltooid in 1943, dus voor de terugkeer der vertaalster tot de Katholieke Kerk. In de inleiding is dit enigszins merkbaar, doordat zij daar verschillende problemen behandelt, die in de polemiek tussen Protestant en Katholiek van belang zijn. Dit verleent aan de inleiding een bijzondere aantrekkelijkheid. Alleen betreur ik het dat de schrijfster, die zo diep in Athanasius' gedachten is binnengedrongen, ons in de inleiding niet een samenvatting gegeven heeft van diens leer over het Woord en de Zoon: voor niet ingewijden immers biedt de bewijsvoering van Athanasius' ernstige moeilijkheden, die alleen bij een zeer grondige studie van zijn werk worden opgelost.
Samenvattend dus een vertaling, die een kostbare bijdrage levert voor de verspreiding van de schatten der Kerk in ons Nederlandse taalgebied.
S.
| |
| |
Z. De KORTE, De Mis-liturgie; tweede geheel herziene druk bezorgd en van aantekeningen voorzien door Dom G. van Nistelrooij O.S.B. - Paul Brand, Bussum, 1949, VII, 410 blz. ing. f 9,90, geb. f 11,50.
De auteur van dit werk zal altijd vanwege zijn grote persoonlijkheid, zijn ijver voor de eredienst en heldhaftige opoffering in de nagedachtenis van katholiek Nederland blijven voortleven. Zelf heeft hij nog de tweede uitgave van zijn in 1934 verschenen handboek 'De Misliturgie' voor het grootste deel kunnen voorbereiden. De bewerker, Dom G. van Nistelrooij, heeft de oorspronkelijke tekst, zoals de auteur deze had herzien en welke reeds in druk was, geeerbiedigd; veranderingen en verwijzingen naar recente literatuur heeft hij toegevoegd aan de aantekeningen welke achter ieder hoofdstuk staan. Geruime tijd is het reeds in Nederland gewoonte, geen voetnoten meer te geven maar alle aantekeningen aan het einde van ieder hoofdstuk of het gehele boek te verzamelen. Ons kan deze methode volstrekt niet bekoren: wij zoeken in een wetenschappelijk werk of handboek niet op de eerste plaats een keurige bladspiegel maar een hanteerbare tekst; noten zijn geen wetenschappelijke franje, ze moeten op iedere bladzijde onmiddellijk bij de hand zijn; rustige studie is onmogelijk, wanneer men verplicht wordt steeds te zoeken en te bladeren. Ook behoort men in de kop van iedere bladzijde het hoofdstuk aan te geven, als men de lezer en vooral degene, die het studiewerk consulteert, wil dienen.
Het is ontzaglijk moeilijk 'n goede synthese over de Misliturgie te schrijven, want de auteur moet inderdaad als een meester zijn stof beheersen; de liturgie-wetenschap eist een veelzijdige kennis van de theologie, kerkgeschiedenis, letterkunde en beeldende kunsten. Voor deze tweede uitgave is het, als wij oprecht moeten zijn, niet aangenaam, dat in 1948 het alom geroemde meesterwerk 'Missarum Sollemnia' van J.A. Jungmann is uitgekomen. Dit prachtige boek staat wel vermeld onder de voornaamste handboeken, waarnaar verwezen wordt, maar het kon te tekst van Deken Z. de Korte onmogenlijk beïnvloeden. Indien de liturgie-minnende auteur het werk van Jungmann nog had mogen lezen, dan had hij zijn tweede uitgave ingetrokken en gezorgd voor een Nederlandse bewerking van Jungmann, wij zijn er zeker van. Ook wordt Mario Righetti vermeld, doch ook zijn deel over de Mis (1949) overtreft verre het boek, dat wij eerlijk bespreken. In de aantekeningen noemt de bewerker vele studies, welke ons telkens deden verzuchten: had hun inhoud de te bewerken tekst maar beïnvloed en gecorrigeerd. Iedere vakman, die deze nieuwe uitgave heeft doorgekeken, zal moeten toegeven, dat er tal van passages herzien hadden moeten worden volgens de resultaten van de studies der laatste decennia. Laten wij een zeer voornaam punt noemen. In het eerste deel 'Geleidelijke opbouw van de Mis-liturgie tot aan het Missale Romanum' krijgen wij geen historisch overzicht'van de groei der Mis, dat inzicht geeft: de studies van A.L. Mayer zijn in dit opzicht toch een openbaring geweest, zoals men bij Jungmann kan zien en gelijk Pater Doncoeur zo voortreffelijk heeft aangetoond in zijn recensie van 'Missarum Sollemnia' in de 'Etudes'.
Het handboek van wijlen Deken Z. de Korte geeft ongetwijfeld een veelzijdige informatie omtrent de Misliturgie; zo treffend is ook de piëteit, welke hij in zijn werk heeft gelegd. Maar wij herhalen, hetgeen wij reeds zeiden: het zou voor deze niet genoeg de waarderen pionier der liturgische beweging in Nederland een openbaring geweest zijn, indien hij de na de oorlog verschenen liturgische studies nog had mogen lezen. Wij mogen zeggen, dat het zijn grootste vreugde in zijn laatste jaren zou zijn geweest.
H. Schmidt
Franz M. MOSCHNER, Christliches Gebetsleben. Betrachtungen und Anleitungen zum wesenhaften Gebet. - Herder, Freiburg, 1948, 388 pp.
Stel u voor dat een mens van goede wil, evenwichtig en rustig, het bidden wil leren. Vooreerst verneemt hij wat bidden is: God schenkt zich en de mens schenkt zich weer; het bidden komt uit op het één worden
| |
| |
met God in de liefde. Daarna dient hij de lange weg van het bidden te bewandelen: eerst nog hoe hij zich bereid moet houden en toegerust moet zijn; doch dan wordt het een geleidelijk vorderen, vanaf het mondgebed tot aan de transformering in God, vanaf de vaste formule tot aan de omgang met de Heilige Drievuldigheid.
Zo werd dit boek opgevat en uitgewerkt: alles heel zorgvuldig, nogal breedvoerig, praktisch en ruim. Duidelijk werd het door een biddende geschreven; ook bij de meest concrete raadgevingen blijft Gods aanwezigheid heel goed voelbaar. Het bundelt veel ervaring in de zielenleiding, veel theologische kennis en overweging, veel licht uit het eigen inwendig leven. Het is een praktische handleiding, die van een theoretische voorstelling uitgaat en deze nimmer vergeet. Het staat los genoeg van de technologische theologie om ook voor leken bruikbaar te zijn; het houdt er verband genoeg mee opdat priesters onmiddellijk alles zouden herkennen. Voor beide groepen is het dus bruikbaar, voor onderwijzenden en voor beoefenaars, voor beginnenden en voor gevorderden. Het deed ons herhaaldelijk aan La religion personnele van Pater de Grandmaison denken: van dezelfde inspiratie ging F. Moschner uit, maar zijn tractaat werd veel breedvoeriger.
Warm aanbevolen voor allen die hun geestelijk leven, hun leven eenvoudigweg willen verdiepen en verheffen.
Em. Janssen
Pius PARSCH, Het Brevier, voor Nederland bewerkt en aangevuld door de bewerker van Het Jaar des Heren; met een inleiding van Mgr Dr Fr. Feron. - Wed. J.R. van Rossum, Utrecht, 1949, 544 blz., geb. f 7,90.
Zeer mooi uitgegeven bezitten wij nu in het Nederlands vijf werken van Pius Parsch: 3 over het Kerkelijk Jaar, 1 over de H. Mis en 1 over het Brevier. Een bijzondere aanbeveling hebben deze delen niet meer nodig: terecht worden zij veel gekocht en wat van groter belang is, geregeld gelezen.
Dit laatste deeltje bevat aan het einde een alphabetische register over de drie delen van Het Jaar des Heren, en de supplementen: Het Heilig Misoffer en Het Brevier. Zeer kostbaar is dit register, want het maakt het ons gemakkelijk ovevloedig stof te putten uit de enorme rijkdom, welke in deze vijf delen ligt opgestapeld; het geeft zelfs een lijst van Nederlandse steden en dorpen, welke in het werk genoemd worden, van 8 klein bedrukte bladzijden. Tenslotte krijgen wij nog een lijst van de werken van Dr Pius Parsch.
Dit werk over het Brevier is inderdaad het eerste boek over dit onderwerp in ons taalgebied. Aan alle priesters, priesterstudenten en religieuzen is dit werk dus ten zeerste aanbevolen. Op zijn welgekende smakelijke wijze legt Pius Parsch voor ons het schoonste gebedenboek open; wij horen de eeuwen bidden en danken de Kerk, dat Zij ons dit boek in handen geeft, zeker een boek dat wel eens een onus diei kan zijn maar dat toch de bron is van het geestelijk leven van onze Moeder de H. Kerk. Ook de leken, die hun geestelijk leven wensen te verzorgen, moeten dit boek zeker aanschaffen: het zal niet als een mooi bandje in de boekenkast blijven staan.
Er is nogal eens iets om Pius Parsch te doen geweest! Wij geven zeker toe, dat wat het liturgisch leven betreft deze onstuimige mens de puberteitsjaren niet geheel en al te boven is gekomen. Een man, die strijdt en ploetert voor een ideaal, maakt fouten en hij heeft er het recht toe als mens. Wij mogen hier wel de woorden aanhalen van de prudente inleider: Bij mijn inleidingen op de werken van Pius Parsch 'heb ik me steeds los gemaakt van kwesties, welke ten aanzien van bijzonddere aspecten dier werken bestaan. Dat doe ik nu weer. Het gaat enkel om het vele goede en schone, dat in deze werken gevonden wordt. Zo beschouwd ga ik Het Brevier ook weer met echte liefde en begeestering aanbevelen'.
H. Schmidt
Chanoine Jacques LECLERCQ, Le problème de la foi dans les milieux intellectuels au XXe siècle. - Casterman, Doornik-Parijs, 1949, 83 blz. Fr. 30.
In de negentiende eeuw redeneerden de intellectuelen over het geloof; in de twintigste doorzoekt men, in- | |
| |
tuïtief, zijn waarde voor het leven. Gelovigen en ongelovigen arbeiden thans, voor elkanders godsdienst haast onverschillig, naast en met elkander; de vraag van het geloof is die van de meest intieme, de meest beslissende keuze: men kleeft Christus aan, of men waant hem niet nodig te hebben.
Zij vergt oprechtheid, onthechting, zuiverheid van hart, trouw aan het licht, moed en fierheid.... Maar men leze Professor Leclercq, die op deze grondslag de psychologie van het geloof aangeeft, de morele gesteldheid daartoe, de macht en de onmacht van de wetenschap, het voordeel en het nadeel van wie onder gelovigen werd geboren en opgevoed. Zin voor werkelijkheid, persoonlijk inzicht, naastenliefde en een onvoorwaardelijke trouw aan Christus kenmerken deze bladzijden, waarin de geloofsvraag voor de twintigste-eeuwse intellectuelen bijna gelijk wordt gesteld met wat zich opdrong bij de Palestijnse getuigen, toen Christus handelde en leerde.
Em. Janssen
Brieven van de Heilige Gemma Galgani, gerangschikt en van aantekeningen voorzien in opdracht van de Postulatie der P.P. Passionisten door P. Hyacinthus van het H. Kruis C.P. Uit het Italiaans vertaald door P. Joseph a Virg. Perd. C.P. Met een inleiding van M. Molenaar M.S.C. - Uitgeverij J.H. Gottmer, Haarlem-Antwerpen, 1949, 362 pp., geb. f 8.
De lezer die minder vertrouwd is met de échte mystiek, vooral ook de échte bij-mystiek, de mystiek van de verschijningen, visioenen, extasen, van vertrouwelijke omgang met de engelbewaarder, van aanrandingen van de duivel, van stigmatisatie-verschijnselen en andere wonderlijke ziekteopenbaringen, zal bij de lezing van dit boek aanvankelijk een vreemd en onwennig gevoel bij zich ervaren. Maar het kan niet anders of de verwantschap en vertrouwdheid met het onderwerp nemen geleidelijk toe, en dan ontdekt hij een wereld waarvan hij de mogelijkheid op deze aarde niet had vermoed, een wereld waarin de ziel met God en de dingen van God even vertrouwelijk en onbevangen omgaat, als wij ons thuis voelen in de zichtbare realiteit om ons heen. De Waarheid bewijst zichzelf. Dit geldt zeer klaarblijkelijk van de prachtige, zuivere en innige brieven, die dit begenadigde, heilige meisje geschreven heeft. Zodat wij niet eens de overigens zeer deskundige verdediging behoeven, waarmee de geestelijke leidsman P. Germano zich richt tot Mgr Volpi, b.v. op blz. 316-317. Naast de vele ongezonde sensatie-literatuur op dit gebied is dit boek een herademing. En ook degene die met de mystiek wèl vertrouwd is, zal in de ongekunstelde openbaringen van deze zielsgeheimen heel wat leerzaams ontdekken. De vertaler geven wij - voor zover wij dit kunnen beoordelen - alle eer voor zijn zeer moeilijk, maar ook zeer geslaagd werk.
Dr M. Smits v.W.
'Kölner Aktenstücke zur Lage der katholischen Kirche in Deutchland 1933-1945'. Im Auftrage gesammelt und herausgegeben von Dr. Wilhelm Corsten, Domkapitular in Köln. - Verlag J.P. Bachem, Köln, 1949, 352 pp., form. 8o.
Naast het boek van Dr Johannes Neuhäusler 'Kreuz und Hakenkreuz' (München, 1946), is dit boek uit de dossiers van het Aartsbisdom Keulen de eerste verzameling van authentieke documenten over de kerkstrijd onder het Hitler-regiem. De Kölner-Aktenstücke' zijn echter zonder enig commentaar, maar telkens in hun geheel afgedrukt, waardoor het boek waardevoller wordt. De lectuur er van zal echter alleen de historisch geïnteresseerden kunnen aantrekken. Hoewel een aantal der Keulse documenten door de oorlog, bombardementen etc. vernield werd, of op andere wijze zoekraakte, wijst de correspondentie van het Aartsbisdom Keulen met de nationaal-socialistische instanties, de protesten, waarschuwingen, interventies etc. op een grote, onafgebroken reeks moeilijkheden, waarmede de Kerk te kampen had: men kan uit de nauwkeurige bestudering van de maatregelen der Gestapo en de voortdurende beperking van de werkzaamheid der Kerk, geleidelijk het gehele systeem van de kerkbestrijding opmaken. De strijd in Duitsland duurde langer dan
| |
| |
in de bezette gebieden en het nationalisme begon deze strijd ook niet met een open vizier. De vroege documenten, uit de jaren 1932-1934 laten daarom zien hoe moeilijk het was voor de Kerk, zowel de algemene maatregelen tegen het godsdienstig leven als de voortdurende disruminatie van en aanvallen op de Kerk, door plaatselijke autoriteiten, tegen te gaan.
Overvallen op klein-seminaries, in beslagneming van kerkelijke gebouwen, ophitsing in kranten, het verbieden van katholieke organisatie, het gehele droevige beeld van een duivelse activiteit, die schijnbaar onvermoeibaar is en geen terrein vergeet. Deze Keulse documentatie is niet alleen waardevol voor een komende kerkgeschiedenis van Duitsland, doch ook voor het begrip - als dat mogelijk is - voor de mate van Godshaat, waartoe de moderne mens in staat is.
Omdat voor elk incident de briefwisseling tussen de kerkelijke autoriteiten en de nationaal-socialistische instanties achter elkaar, in chronologische volgorde zijn afgedrukt, zal men bij een nauwkeurige lectuur meer en meer getroffen worden door de dramatische spanning, waarin deze brieven geschreven zijn. Een goed register maakt het mogelijk, bepaalde onderwerpen in de verschillende stadia der kerkbestrijding, te bestuderen. Soms wordt men echter ook getroffen door de demonische naïvieteit waarmee het propaganda-ministerie van Goebbels de kerkelijke bladen een interpretatie van Gods Wil in een speciale oekase aan de hand doet, b.v. naar aanleiding van de mislukte aanslag van Hitler te München in 1939: 'Für die Kirchenpresse bietet sich jetzt Gelegenheit, einmal ganz besonders im Hinblick auf das Münchener Attentat das Walten der Vorsehung zu betönen'.
K.J. Hahn.
Benoît DU MOUSTIER, Met de mystieken van overzee, met een inleiding van Anton van Duinkerken. - Uitgeverij Paul Brand, Bussum, 1949, 192 blz.
De vruchtbaarheid, waarmee deze kartuizermonnik boek na boek presenteert, verbaast ons. En wij hebben ons wel eens afgevraagd of de kennis van de mystiek en van de mystieke literatuur, die de schr. ten toon spreidt, even diepgaand en alzijdig is als de veelheid der geschriften zou doen vermoeden. Niet alles wat du Moustier geschreven heeft, kon ons overtuigen en bevredigen. Deze bloemlezing nochtans, waarvan wij de waarde hoger aanslaan dan die van het parallel-werk Onze God, heeft ons bijzonder bekoord, niet alleen om de fraai gekozen teksten, maar ook om de zorgvuldige bewerking, de vaak zeer belangrijke toelichtingen, waarmee de schr. zijn werk aanbiedt. Juist in de originele verbinding van tekst en commentaar zien wij de grote waarde van deze bloemlezing, en wij menen dat hier de juiste methode gevonden is, hoe een mystieke bloemlezing moet worden opgebouwd. Hierom vinden wij het jammer dat schr. het laatste gedeelte van de verzameling Christus-gedachten voor gebed en overweging reeds vroeger uitgegeven onder de titel Met Jesus - niet organischer en synthetischer in het geheel verwerkt heeft. Het verwijt dat de vertaling wat gekunsteld en zoet is, lijkt ons niet geheel gerechtvaardigd. Wij zouden hier ruimte willen laten voor het persoonlijke aanvoelen van de bewerker, die bij de herschepping van de tekst - want dit is toch 'vertalen' - zijn eigen inleving en inspiratie moet laten spreken. Alleen wanneer de gevoelswaarde van het origineel en de vertaling elkander niet dekken, mag de lezer aan zijn waardering de voorkeur geven. Misschien ligt hier ook een verontschuldiging voor het feit dat de vertaling - zoals men mij verzekerd heeft - niet altijd even letterlijk is. De inleiding van Anton van Duinkerken treft op pittige en markante wtjze de kern van de zaak.
Dr M. Smits v.W.
Technique et contemplation. - Etudes carmélitaines, Desclée de Brouwer, 1949, 147 pp.
Verscheidene lezingen, gewijd aan de verhouding tussen methodische zelfwerkzaamheid en beschouwing in het gebedsleven, werden hier vermeld. Een overzichtelijke samenvatting van de techniek van de Indische yoga wordt gegeven door de Swami siddheswarananda, en van het hesy- | |
| |
chasme in de Orthodoxe Kerk door Dr A. Bloom. Louis Massignon wijdt een eerder poëtische dan wetenschappelijke beschouwing aan de constructie van de semietische talen, die volgens hem meer dan andere 'gepraedisponeerd' zijn om tot beschouwing te voeren. Na een studie van P.M. Olphe-Galliard over methode in het katholieke gebedsleven, besluit het boek met een zeer doordringende analyse van het begrip der contemplatio acquisita, waarin R. Dalbiez aantoont, dat dit begrip tenslotte geen bestaansreden heeft. Zijn redenering is buitengewoon logisch en scherp, doch hij gaat daarbij uit van een o.i. fictief gesteld probleem: vooreerst wil hij de ontologische inhoud van het mystiek gegeven bepalen, gescheiden van het psychologische gegeven, terwijl in een bepaling van het mystiek gegeven juist het ervaringselement essentieel is. Vervolgens maakt hij een wezenlijk onderscheid tussen het geloofsleven, geactueerd door de theologale deugden, en het contemplatieve leven, geactueerd door de Gaven van de H. Geest, - wat wel een mooie theologische constructie vormt, maar van geen nut is voor een strikte bewijsvoering. Zijn bewijs staat of valt echter met het aannemen of verwerpen van deze onnodige distincties.
A. Deblaere
Dom Irenaeus DOENS O.S.B., De heilige liturgie van onze H. Vader Joannes Chrysostomus. - Priorij der Benedictijnen, Chevetogne, voor Nederl. Klooster Stapelen, Boxtel, 1950, 2e herz. druk, 59 pp., en XXI pp., f 1.
Dit boekje geeft een inleiding op en een Nederlandse vertaling van de tekst der H. Mis in de byzantijnse ritus. In de tekst zijn stille en luide gebeden door de druk onderscheiden, en bij de laatste zijn griekse en slavische beginwoorden in transcriptie toegevoegd. Zeer handig voor het volgen van een griekse of slavische mis in haar meest gebruikte vorm, welke op Sint Joannes Chrysostomus teruggaat.
P. Sch.
E. HELL, De leerling van Christus. Godsdiensthandboek voor R.K. Kweekscholen, Lycea enz., Dl I: De Navolging van Christus. Uitgave A voor jongens, uitgave B voor meisjes, Dl II: Het werk van Christus in ons, Dl III: De Apostolische Geloofsbelijdenis. - Paul Brand, Bussum, Heideland, Hasselt, 1947-1948-1949, 216, 204 en 260 pp., f. 490.
J. CAUWE, S.J., Christus in zijn Kerk. Leven in Christus Dl 4, tweede herwerkte uitgave; Christus in zijn Evangelie. Leven in Christus Dl 5; Christus in de godsdienstige vorming, Jaarboek 1949. Reeks godsdiensthandboeken onder de leiding van Dr M. van CASTER, S.J. - Studiecentrum voor Godsdienstige vorming, Brussel, 'De Kinkhoren', Brugge, 1949, 145 pp., 122 pp. en 12 kunstreproducties. Fr. 44, 38 en 48.
Het is verblijdend te zien hoe men allerwegen werkt aan een degelijke en doeltreffende vernieuwing van het godsdienstonderricht.
De nieuwe reeks handboeken van E.H. Hell is bijzonder aangepast aan de scholen van Nederland. Maar iedere godsdienstleraar in 't Vlaamse land zal zich kunnen inspireren aan de gelukkige opvatting die vooral in het tweede deel tot uiting komt: bij de theoretische genadeleer gaat schrijver telkens uit van een gedetailleerde beschrijving der ceremoniën en gebeden van de sacramenten zelf. Aldus slaagt hij er in de godsdienstles met het godsdienstig beleven te verbinden, en de beschouwingen dus toegankelijker te maken voor leerlingen wier opleiding helemaal op de praktgk is gericht. Hierbij komt de beredeneerde uiteenzetting wat minder tot haar recht, wat voor Latijnse klassen kan worden betreurd. Toch lijkt ons deze werkwijze verkieslijker dan de meer gangbare, al te intellectualistische opvatting. Bovendien treft men in het derde deel vele mooie uiteenzettingen over vrij moeilijk te behandelen onderwerpen, als de geloofsakt, de schepping, de evolutie, de hel, de duivel enz.
Het nieuwe werk en de herdruk uit de reeks, onder leiding van P. Van Caster uitgegeven blijven trouw aan de principes die de hele serie inspireerden. Deze handleidingen bevatten voor de leraar een zeer rijke schat gegevens bij het onderricht; maar ze
| |
| |
lijken ons daardoor minder afgestemd op de leerling aan wie ze slechts een schematisch overzicht der stof bieden.
Het Jaarboek bij dezelfde serie is een practische innovatie, daar het zeer handig de aanvullende bibliographic en documentatie voor de leraar combineert met het volledig repertorium van de boeken of artikelen op catechetisch gebied verschenen in de laatste jaren.
R. Hostie
Dr P.S. EVERTS, Hymni mediae-vales. (Selecta, Pars XIX). - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1950, 79 pp., f 1,20.
Dit boekje bevat de latijnse tekst van 43 middeleeuwse godsdienstige gedichten, vooral hymnen en sequenties, van welke laatste er verschillende in het missaal bewaard zijn gebleven, met een algemene historische inleiding en een opgave van het metrum en noten bij ieder. De mooiste zijn hier gekozen.
P. Sch.
Dr Piero CHIMINELLI, Het Heilig Jaar in de Geschiedenis. - Uitg. 'Pax', Den Haag, 1950, 143 pp.
Voor de Rome-pelgrims en ook voor degenen, die thuis blijven, is dit boekje over de geschiedenis der 'Heilige Jaren' leerzame lectuur. In de loop der tijden hebben de pausen vijfentwintig keer een Jubilé-jaar afgekondigd. De schrijver is zo vindingrijk geweest om voor ieder dezer jaren een eigen karakter vast te stellen en het in een vaak zeer originele en treffende definitie te omschrijven. Voor zover de nasporingen dit mogelijk maakten, zijn de belangrijkste aspecten, de deelnemende gebeurtenissen, die zich tijdens elk Jubilé afspeelden, beschreven. Zonder twijfel zal dit boekje in veler handen komen en met vrucht gelezen worden.
K.J.D.
John A. O'BRIEN (Editor), The Road to Damascus. - W.H. Allen, London, 1949, 273 pp., 10 s. 6 d.
Vijftien bekeerlingen vertellen ons in dit interessante boek van hun gang naar de Kerk. Het zijn mensen van naam op geheel uitéénlopend gebied: literatoren als Sheila Kay Smith, Frances Parker, Waugh, de psychiater Simon, de historici Hoffman, Nutting and Harrison, de communist Douglas Hyde, de Anglikaanse dominee Owen Dudley, de politicus Wagner, enz. Andere hier in ons land bekende namen zijn de hagiograaf Maynard, de journaliste Clare Boothe Luce, en Rosalind Murray, dochter van de bekende Oxford classicus Gilbert Murray.
Een dergelijke collectie van opstellen vraagt geen critiek, enkel dankbaarheid. Leest men deze verhalen door - en sommigen boeien als de beste roman; in dit opzicht krijgt Gretta Palmer met Rosalind Murray de eerste prijs, en de grote Waugh de vijftiende - dan wordt men getroffen - hoe kan het anders? - door de wonderbare wijze waarop de Voorzienigheid op allerlei manieren langs de meest uiteenlopende paden deze mensen terugbracht naar zijn Kerk. Het boek is om deze reden niet alleen een machtig getuigenis van de waarheid der Kerk, maar tevens een heerlijke bekentenis van Gods goedheid en zijn leiding ook waar alles niets dan duisternis schijnt.
W.P.
| |
Wijsbegeerte en paedagogie
Dom S. VISSER, O.S.B., Jeugd in de branding. - N.V. Uitgaven Luctor, Antwerpen, 1949, 182 pp.
Men zoeke in dit boek geen theoretisch-paedagogische beschouwingen; ook niet een wetenschappelijk gesystematiseerde diagnose van de huidige jongeren of een uitgebouwd actieprogramma voor jeugdbeweging en jeugdzorg. 'Jeugd in de branding' is een actualiteitsboek, en wil ook niet meer zijn. Met begrijpende sympathie en luisterende ontvankelijkheid buigt zich een priesterhart over de nood van deze jeugd. Heel de verwarde rijkdom van klanken die hij opvangt, al de vluchtige roerselen, de ontgoochelingen en verwachting, de bitterheid en hoop van jonge zielen in alle landen die hij verneemt geeft hij ons door. Elke opvoeder zal deze gegevens naar eigen inzicht or- | |
| |
denen en er voor eigen milieu en eigen toestanden besluiten uit trekken. Doet hij dat, dan heeft het boek zijn doel bereikt.
L. Monden
Daniël ROPS, Willen, vertaald door M.J.P. Tissen. - H. Nelissen, Bilthoven-Antwerpen 1950, 144 pp., geb. f 3,90.
Het zijn gezonde gedachten, die Daniël Rops in zijn boekje 'Vouloir' heeft neergelegd, maar erg diepgaand zijn zij ook niet. Hier en daar is het zelfs enigszins hinderlijk, dat de schrijver nogal lichtgeschoeid over tamelijk moeilijke vraagstukken heenhuppelt. Toch kan dit boekje voor practisch gebruik aanbevolen worden, want er staat veel populaire wijsheid in, die op belangwekkende wijze wordt voorgedragen.
Slechts één concrete opmerking: ik zou niet graag onze jeugdigen wijs willen maken, dat het 'niet nodig (is) te hopen om iets te ondernemen, noch te slagen om te volharden'. Het eerste gedeelte van de uitspraak is zeker onjuist en het tweede gedeelte wordt waarschijnlijk verkeerd verstaan. Men kan bijv. voor een verloren zaak tot het einde blijven vechten, men slaagt er niet in het directe doel te bereiken, maar men slaagt er wel in zijn eer te redden, dat is dan het eigenlijke motief van handelen.
Dr Nic. Perquin
Rudolf HAUSER, Wille und Drang, Grundliniën zum Verstehen menschlicher Charactere. - Verl. Ferd. Schöningh, Paderborn, 1948, 2e druk, 199 blz. M. 5.80.
Bij de wetenschappelijke theoriën over het verstaan van mensen overheerst te zeer het biologisch verstaan. Schr. biedt in zijn werk een waardevolle kritiek en aanvulling op dit beperkte mensenbeeld. Al is het werk niet op de eerste plaats voor vakpsychologen geschreven, zij kunnen er hun voordeel mee doen, ja zij speciaal, daar in de psychologie de wil te vaak tot 'drang' wordt gereduceerd.
P. Ellerbeck
| |
Letterkunde
August RüEGG, Miguel de Cervantes und sein Don Quichotte. - A. Francke A.G.-Verlag, Bern, 486 pp., Zw. Fr. 20 en 24.
Aug. Rüegg, professor in de Romaanse literatuur aan de universiteit te Bazel, wijdt zijn leven aan de studie van de allergrootsten onder de groten van de wereldliteratuur. Een paar jaren terug verscheen van hem een geleerd werk in twee delen over Dante en diens bronnen voor de uitbeelding van het hiernamaals. Zijn 'Miguel de Cervantes und sein Don Quichotte', zo pas verschenen, is een vulgarisatiewerk van de beste soort: de auteur kent al de grote Cervantes-verklaarders in Spanje, Engeland, Amerika. Dit boek is bedoeld als een inleiding op het leven en het werk van de schepper van de beroemdste figuur uit het rijk der letteren, en de grootste prozaschrijver van Spanje.
Als Rüegg er zijn beklag over doet dat in het Duitse spraakgebied Cervantes en zijn meesterwerk nog te weinig bekend zijn, wat moeten wn dan zeggen? In 1947 kregen we wel is waar de nederlandse vertaling van de 'Cervantes' van de Spaanse romanschrijver Sebastian Juan Arbo, maar Prof. C.F.A. van Dam betreurt in zijn inleiding dat op de brede achtergrond, die heel het tijdperk van Filips de Tweede omvat, de held zelf te weinig reliëf heeft gekregen, en dat we tot het eind toe te vergeefs wachten naar een bespreking van zijn literair werk. Van Don Quichotte bezitten we nu een volledige en trouwe vertaling: 'De geestelijke ridder Don Quichotte van de Mancha, vertaald, ingeleid en toegelicht door Werumeus Buning en Prof. van Dam', in vier delen, Amsterdam, 1946. (De vroeger verschenen vertaling van René De Clercq gaf slechts de helft).
Met opzet luidt de titel: '.... und sein Don Quichotte'; Cervantes zelf noemt hem met fiere nadruk in de inleiding op het tweede deel: 'mijn Don Quichotte', niet alleen om hem te onderscheiden van een valse, die na het verschijnen van het eerste deel door een onbekend auteur de wereld was ingezonden, maar omdat Don Quichotte in zijn diepste wezen
| |
| |
de uitbeelding is van Cervantes' eigen ziel. Aanvankelijk bedoelde Cervantes niets anders dan een satyre op het ridderleven zoals het in de romans tot waanzinnigheid was ontaard, maar van lieverlede ging hij meer en meer sympathie voelen voor zijn held; en het uitzonderlijke van dit boek is dat alle spot en satyre ten spijt, er geen druppel gal of bitterheid in te proeven is; tot in de meest belachelijke avonturen, Don Quichotte blijft edelmoedig en van een onweerstaanbare mildheid en ridderlijke goedhartigheid. Daarin vinden we de weerspiegeling van Cervantes' eigen ziel, honderd procent Spaans, maar tevens zo diep en algemeen menselijk. Ook zijn leven was een aaneenschakeling van illusies en ontgoochelingen en ook Spanje, had hij het niet gekend op het toppunt van zijn macht te Lepanto en zijn glorie zien tanen bij de vernieling van de Armada? Maar over dit alles ligt de stille glans van zijn humor en milde menselijkheid: 'het genie van het pech' noemt hem Rüegg.
Wegens die gelijkenis tussen Don Quichotte en zijn geniale schepper krijgen we hier naast of tegenover elkaar hangend en elkaar belichtend, echte portretstudies over Cervantes' ironie en humor, realisme en levenswijsheid, over de waanzin, ascese, ridderlijk formalisme, gestalte, zielsontwikkeling van Don Quichotte, de gestalte van Dulcinea, van Sancho Panza, om te eindigen met het leven van Cervantes en de neerslag ervan in Don Quichotte, en een ontleding van de overige werken van de geniale auteur.
Wie over Don Quichotte iets meer wil weten dan dat hij een sublieme maniak was, die tegen molens vocht, hij leze Rüegg's boek: een fijnzinniger en aantrekkelijker inleiding op de beroemdste roman van de wereldliteratuur, noch een sympathieker voorstelling van de schrijver zal men moeilijk vinden.
J.H.
Hella S. HAASSE, Het Woud der Verwachting. - N.V. Em. Querido's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam 1949 - 2 dln. - 1ste deel 346 pp.. - 2 dln. samen 824 pp., compleet f 15.
Al te vaak krijgt men bij het lezen van hedendaagse historische romans de indruk, dat het historische slechts dient om aan de roman kleur en fleur bij te zetten. De auteur schept een décor van burchten en kastelen, hij kleedt zijn personen in sierlijke dracht van het verleden, maar zijn roman houdt nauwelijks verband met wat er leefde in de tijd, waarin het verhaal ons tracht te verplaatsen. Hoogstens vindt hij een historische figuur, over wie juist genoeg bekend is om hem tot de held van een verhaal te maken, terwijl er niet zo veel gegevens over hem beschikbaar zijn, dat deze de auteur zouden belemmeren in zijn fantaseren. Eigenlijk verdienen dit soort verhalen de naam historische roman niet: het zijn maskerade-romans, moderne verhalen in historische kledij.
De historische roman uit de tijd der romantiek wilde inderdaad geschiedenis geven. Wel waren niet allen, die tot de school van Walter Scott behoorden, even conscentieus in hun geschiedvorsing - Van Lennep sprong er wel wat erg vrij mee om - maar schrijvers als Dorst, die onze vaderlandse geschiedenis in grootse taferelen wilde uitbeelden, en de nauwgezette Mevrouw Bosboom - Toussaint gaven toch blijk van een ernstige poging om het verleden te doen herleven. Voor ons gevoel echter zijn ze afgezien van hun talent, te romantisch, te veel op sidder-effect en stromende tranen berekend om ons geheel te kunnen overtuigen.
Wat nu het eerst opvalt in het prachtige boek waarmee Hella S. Haasse onze literateur heeft verrijkt, is dat hier de inspiratie werkelijk uit de geschiedenis schijnt voort te komen. Zij leeft volop in de tijd, die ze blijkbaar zorgvuldig heeft bestudeerd. Haar figuren zijn levende mensen uit het 'Herfsttij der Middeleeuwen', geen tijdgenoten met een maskeradepakje aan. En tegen die kleurige, fijn geschilderde achtergrond, zien we de sympathieke, tragische figuur van de koninklijke dichter, Charles d'Orléans, naar voren komen.
In een zuiver uitgewogen, eenvoudige, gedistingeerde stijl, die mede de sfeer schept van het hoofse leven dier dagen, vertelt zij ons van die dromerige jongeman, die zich maar matig kan interesseren voor het politiek en militair bedrijf dier fel be- | |
| |
wogen dagen. Als hij, geprikkeld door de liefde tot zijn jonge vrouw, zich bij de slag van Azincourt ontpopt als een man, die meer blijkt te kunnen dan dromen en dichten, dan wordt zijn eerste kans terstond een mislukking, als hij gewond in handen valt van de Engelsen, die hem vijf en twintig jaar zullen vasthouden in ballingschap.
Prachtig tekent zij de rijping van de jonge Charles in die jaren van eenzaamheid. Hier rijpt ook zijn dichterschap, als hij in verzen zijn liefde en trouw uitzingt aan zijn echtgenote, die in de eenzaamheid van een klooster wacht op zijn terugkeer. Als hij eindelijk bevrijd wordt, is zij overleden. Hij zelf wordt, tegen zijn wil, weer in politiek en diplomatie betrokken, tot hij eindelijk de kans krijgt zich terug te trekken op zijn kasteel te Blois, dat van nu af een paleis wordt van schoonheid en poëzie. Ten slotte zien we hem op het eind van zijn leven onwaardig behandeld door de harde egoïst Louis XI, een behandeling, die het ogenblik van zijn dood verhaast. Zijn laatste droom is die van de tocht door het Woud van Lang Verwachten, de tocht, die hem eindelijk brengt buiten de dwaalwegen van dit woud tot het licht der eeuwigheid.
De schrijfster vermijdt ieder effectbejag. Rustig vertelt zij door, ruim 800 bladzijden lang. Maar wees niet bang, dat deze roman U vermoeien zal. Hij is te goed gecomponeerd en vol rijke afwisseling. Alle valse romantiek ontbreekt hier en de, ik zou haast zeggen, zakelijke stijl overtuigt ons beter dan de declamerende verhaaltrant der oude romantici, terwijl deze stijl tevens verre blijft van een quasi-realisme, dat maar al te vaak uit de toon valt.
Deze roman van een dichter brengt ons ook diens werk nader. Zijn verzen, zuiver geplaatst in de sfeer en de feiten van zijn leven, krijgen voor ons een nieuwe bekoring, die voortvloeit uit een beter begrip. Ze verliezen hun schijnbare geaffecteerdheid omdat ze hier weer worden, wat ze inderdaad waren: bloemen, die opbloeiden in dat 'forest de longue Attente'. De liefde waarmee de schrijfster haar onderwerp behandelde en de fijnzinnige zorg voor het detail, doen denken aan die wonderlijke Franse tapisserieën, die de gloed van het hoofse leven zo kleurig en gevoelig weergeven.
Na het bescheiden debuut van de dichteres en novelliste doet de eerste roman van Hella Haasse verlangen naar meer. Potgieter schreef, naar aanleiding van 'De Graaf van Devonshire', de eerste roman van Mevrouw Bosboom-Toussaint: 'Het vóór ons liggend boek bewijst, dat haar eene buitengewone verbeeldingskracht bedeeld is, dat zij een sieraad onzer letterkunde worden kan, zoo zij haren voortreffelijken aanleg door ijverige studiën ontwikkelt en volmaakt'. Ik wil niet zo pedant zijn de woorden van Potgieter tot de mijne te maken en ze dan toe te passen op het monumentale werk van Hella Haasse. Maar ik denk met een zekere huivering aan schrijvers, die na een prachtig debuut zich lieten verleiden tot al te haastig werk. Historische romans zijn er genoeg, werken van deze kwaliteit niet. Het talent van deze schrijfster is te mooi om opgeofferd te worden aan een gemakkelijk maar ephemeer succes.
Als Hella Haasse ons in de loop der jaren meer boeken weet te geven, die op dit peil staan, zal zij de Nederlandse letteren een onschatbare dienst bewijzen.
Bern. van Meurs
Johan van MECHELEN, Ebbe en Vloed. - Uitgeverij Sanderus, Oudenaarde, 1950, 48 pp.
Ebbe en vloed is eigenlijk geen verzenbundel, maar slechts een verzameling van de nogal disparate poëzie van de jonge dichter; hij vond er de ebbe en de vloed in van zijn leven.
Hoe de kunstenaar en zijn aanleg precies aangeven? Hij schrijft ergens, zich richtend tot Vlaanderen:
'.... of ik het woord niet hoor dat eens moet komen,
en dwingen zal: mijn kind, wees gij mijn tolk' (blz. 8)
Eens wil hij de tolk zijn van zijn land en volk, van de natuur, van God. Eens! maar hij is het nog niet, en bij dat besef spant hij zich telkens in om de grens van zijn onmacht te overschrijden. Hij spant zich in; aan de eigen klankenweelde maakt hij zich dronken; hij ontkomt niet aan romantische grootspraak, aan lang
| |
| |
dradigheid, asm rhetoriek; hij beproeft het op verschillende wijzen en tonen, niet altijd oorspronkelijk; telkens maakt hij gedichten die 'nog dát niet zijn', - en toch bekoren ons, bij zijn lichte ongestadigheid, het altijd hervat opgaan naar het heroïsch bestaan.
Johan van Mechelen zal als dichter eens slagen: zulk hunkeren en werken breken door begrenzing heen. Hij vertoont overigens een aanleg, die niet zozeer in de verbale overvloed ligt (daarin vergist hij zich nog) als in het psychologisch peilen, het diepe en warme gemoed. Men leze bij voorbeeld deze tweede helft van een Kerstgedicht:
'Toch zal vannacht de oude ster herrijzen.
Ik ga op zoek, de weg naar Bethlehem.
Ik loop gebogen in het spoor der wijzen.
Misschien neemt God de haat weg uit mijn stem.
Dan zal ik U, een morgen, weer begroeten,
en zwijgend vragen om een nieuw begin.
Maar ik moet eerst God in mijn hart ontmoeten.
Dan keer ik weer, omdat ik schoon bemin' (blz. 21).
Em. Janssen
H.C. ANDERSEN, Sprookjes en Vertellingen, volledige uitgave naar het Deens door Dr W. van Ecdos, geïll. door Rie Cramer. - 6e druk, De Haan, Utrecht, 1949, 412 en 420 pp. (in één boekdeel), f 9,75.
Het mag een verheugend feit genoemd worden, dat deze Nederlandse bewerking van Andersens sprookjes reeds een zesde druk kent. Het bewijst dat onze Nederlandse taalgemeenschap voldoende fijnbesnaard is om onder de bekoring te komen van die myriad-minded sprookjestovenaar.
De vertaler, illustrator en uitgever verdienen ook ruimschoots dit succes. Het boek is inderdaad niet alleen verzameling van kunstsprookjes; het is ook kunstig uitgegeven, al is het werkelijk spotgoedkoop gebleven.
Aan alwie een nuttig, aangenaam en tegelijk aristiek geschenk wil aanbieden aan kinderen - en ook, en wellicht vooral, aan grote mensen - is dit boek warm aanbevolen! Wie wil leren vertellen, aan welk publiek ook, zal 't nergens beter leren dan bij Andersen. En wie eenmaal gegrepen is geweest door de poëtische, diep-menselijke ontroering van 'De Kleine Zeemeermin', of het uitgeschaterd heeft bij het lezen van 'De nieuwe Kleren van de Keizer', zal dit boek telkens weer ter hand nemen, tot hij al de sprookjes zelf kan navertellen.
Ik ben overtuigd, dat dit werk, in zijn zes drukken, meer gedaan heeft, en nog meer zal doen voor de letterkundige vorming van ons volk, dan vele van onze oorspronkelijke Nederlandse literaire producten.
M.H.
| |
Geschiedenis
Leopold WILLAERT, S.J., Les Origínes du Jansénisme dans les Pays-Bas Catholiques. I. Dl: Le Milieu. Le Jansénisme avant la lettre. - Bibl. de la Fac. de Philos. et Lettres, Namen; Acad. roy. Belg., Classe de Lettres, Sc. mor. et polit., Mémoires in 8o, XLIII, 2, Brussel, 1949, 438 pp., Fr. 150.
In de Nederlanden heeft in de XVIIe en ook nog in de XVIIIe eeuw de strijd om het Jansenisme de beste katholieke krachten opgeslorpt en de Kerk ontzaglijk veel schade berokkend. De ontstentenis van een degelijke monographie hierover was tot nog toe een groote leemte in onze geschiedschrijving. Na tientallen jaren ijverig historisch onderzoek heeft P. Willaert het aangedurfd, dit zo complexe en zo delicate probleem uitvoerig te behandelen.
In dit eerste deel schetst de auteur met brede, forse trekken, het milieu waarin het Jansenisme ontstond: het streven naar nationale autonomie en de centralisatiepogingen van Rome; het absolutisme der Spaanse Koningen, het gezag der juristen en het provincialisme; de tegenstelling tus- | |
| |
sen de seculieren en de regulieren; een Augustijns theologische stroming en een Aristotelisch philosophische; een school van strenge moraal tegenover de geest van zachtmoedigheid; de liga der universiteiten tegen de Jezuïetenorde, - enz. De auteur is vooral professor: hij houdt van klare, scherpe formuleringen en schakeert wellicht te weinig; hij geeft blijk van een ontstellende belezenheid en van een rijke kennis van de XVIIe eeuw. Zo is dit eerste deel een gedegen studie geworden over de eerste helft der XVIIe eeuw in de Zuidelijke Nederlanden en het prinsbisdom Luik. Het tweede deel zal handelen over het doctrinair Jansenisme, zijn oorsprong en zijn gevolgen.
Met een paar punten kunnen wij niet accoord gaan. Nopens de ontwikkeling neemt de auteur de stelling over van F. Marin-Sola, O.P.: 'L'humanité a été impressionnée par le Christ; le raisonnement est le révélateur qui dévoilera les virtualités des formules primitives' (p. 381). Niet de rede maar het concrete leven van de Kerk, van het Mystiek Lichaam van Christus, openbaart in de loop der eeuwen de volheid en de rijkdom van de Openbaring, die in de H. Schrift is neergelegd.
'Appeler “Belgique” les Pays-Bas espagnols n'est pas un anachronisme' (p. 43). Wij menen dat het wél een anachronisme is, aangezien het Latijnse Belgium of Belgica in de XVIIe eeuw de hele Nederlanden omvatte. Trouwens de auteur schrijft zelf: 'Le nom de “ons Nederland”, de Belgica ou de Belgium continua à désigner les XVII Provinces, même - chose curieuse - après la séparation définitive au traité de Münster (1648)' (p. 66).
Aangezien dit werk reeds op 5 Mei 1941 werd bekroond en men pas na afloop van de oorlog, op 4 Nov. 1946, tot het drukken besloot, zijn enige studiën, zoals die van Orcibal en van Rogier, wél in de bibliographie opgenomen, maar niet in de tekst verwerkt, terwijl andere, als die van R. Delplanche over de zo invloedrijke president van de privé-raad, Pierre Roose, zelfs nergens vermeld worden.
Gezien het uitzonderlijk belang van het Jansenisme voor de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden, zal deze degelijke, vlot geschreven monographic ongetwijfeld door velen gelezen worden.
M. Dierickx
Leopold WILLAERT, S.J., Bibliotheca Janseniana Belgica. Répertoire des imprimés concernant les controverses théologiques en relation avec le Jansénisme dans les Pays-Bas Catholiques et le Pays de Liège aux XVIIe et XVIIIe siècles. I. Dl: Années 1476-1679. Nos 1-4071. - Bibl. de la Fac. de Philos, et Lettres, Namen, 1949, 303 pp., Fr. 325.
Zoals zovele geleerden die het Jansenisme bestudeerden, ondervond P. Willaert, hoe het ontbreken van een bibliographie over dit onderwerp de studie belemmert. Met bewonderenswaardige ijver heeft hij zich aan de vervelende taak gezet, een dergelijke bibliographie samen te stellen. In dit eerste deel geeft hij de archieven en bibliotheken aan, de repertoria en woordenboeken, de tekstpublicaties en tijdschriften (pp. 25-114), die gegevens over het Jansenisme bevatten, en daarna, in chronologische orde, alle publicaties tussen de jaren 1476 en, 1679, die met het onderwerp in verband staan (pp. 115-303). Er zijn nog twee delen te verwachten, waarin ook de nodige registers zullen voorkomen.
Men kan kritiek uitoefenen op de samenstelling der afkortingen, de afwezigheid van een of ander werk noteren, men kan vooral betreuren dat de auteur zich tot het huidige België beperkt, dat alles neemt niet weg, dat alle historici de noeste werker zeer dankbaar zullen zijn voor deze nuttige, of, beter onontbeerlijke bibiographie.
M. Dierickx
J. BROUWER, Johanna de Waanzinnige. Een tragisch leven in een bewogen tijd. - Meulenhoff, Amsterdam, 1949, 4e uitg., 232 pp., geb. f 5,90, ing. f 4,40.
Johanna van Castilië (1479-1555), dochter van de Katholieke Koningen Ferdinand en Isabella, echtgenote van Filips de Schone, moeder van Keizer Karel V, heeft een uiterst tragisch lot gehad. Gepassioneerd gehecht aan haar gemaal, werd zij na zijn dood waanzinnig van smart: zij
| |
| |
doolde met zijn lijk over de Castiliaanse hoogvlakte en sleet van af 1509 haar eentonige dagen in 't slot van Tordesillas.
De auteur kent de Spaanse documenten, en weet met een verbazende evocatiekracht de tragische koningin voor ons te doen leven.
Een technisch middel hiertoe is, haar voor te stellen als 't slachtoffer van lage intrigues, en niet enkel als 'n gewone waanzinnige, zoals nagenoeg algemeen wordt aangenomen. In zijn slotoordeel onderzoekt hij zelfs uitvoerig de stelling of zij niet een slachtoffer van de Spaanse Inquisitie is geweest: aangezien geen enkel document hiervan gewaagt is die hypothese totaal uit de lucht gegrepen. Dit brengt ons tot de zwakheid van het boek: Brouwer is, met al zijn kennis van Spanje en de Spaanse geschiedenis, eerst romancier en dan pas historicus. Herhaaldelijk geeft hij blijk van vooringenomenheid tegen Spanje, tegen koning Ferdinand en tegen Karel V nopens diens houding jegens zijn moeder (pp. 30, 36, 56-57, 90 en passim). Eens te meer blijkt, dat de 'hispanoloog' Brouwer voor de Nederlandse historici geen veilige gids is, al maakt hij het hier niet zo bont als in zijn vaak carricaturaal aandoend boek 'Montigny'.
M. Dierickx
V. WALGRAVE, O.P., Onze Vlaamse Volksbeweging. - Lannoo, Tielt, 1949, 203 pp.
Een gulden boekje dat alle Vlaamse intellectuëlen moeten lezen en dat de Vlaamse jeugd als een handleiding voor persoonlijke studie kan nemen.
In diep doordachte en fijn genuanceerde uiteenzettingen bezint de auteur zich over het wezen, de zin en de zending van de Vlaamse beweging. 'De Vlaamse beweging bedoelt alleen een eenvoudig en natuurlijk zichzelf blijven om des te meer voordeel te halen uit het rondwandelen doorheen de grote en tenslotte toch éne menselijke beschaving. Wij willen met een persoonlijk gelaat in de rij der volkeren plaats nemen' (p. 29). Het streven moet er op gericht staan het echt Vlaams volksgemoed voor ontaarding te behoeden, en tevens een moderne Nederlandse cultuurstijl te scheppen, waarin de Vlaming zich Europeaan gevoelen kan. Verder toont de schrijver aan, hoe de inlijving van België bij Frankrijk in 1792/4 en de twintig jaar Franse bezetting voor 't Vlaamse volk fataal zijn geworden, en hoe de unitaire Belgische staat van 1830 tal van hogere culturele waarden in Vlaanderen heeft doodgedrukt. De wijze en bezonken beschouwingen over de ontwikkeling van de Vlaamse beweging in de laatste decenniën zijn verhelderend en bevrijdend geschreven.
M. Dierickx
W. CHURCHILL, Memoires over de tweede Wereldoorlog. Deel III: Ons schoonste uur. Frankrijks val. Alleen. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1949, 622 pp., geïll.
Dit derde deel over de periode van 10 Mei tot December 1940 is zeker het meest spannende, het meest sensationele van Churchills Memoires. De plotse Duitse overval, de ineenstorting van 't zelfverzekerde Frankrijk in zes weken tijd, de evacuatie van het Brits expeditieleger uit Duinkerken, de angstwekkende 'Battle of Britain', de toveroorlog met radar en geleide stralen, het avontuur van Oran en Dakar, de eerste Britse overwinningen op de Italiaanse vloot te Tarente en op het Italiaanse leger in de Libyse woestijn, dit alles en nog veel meer beschrijft de Britse premier met een kennis van zaken, een synthetische visie en een vaardigheid van stijl, waardoor men dit grandioze boek aan één stuk doorleest. Winston Churchill, de bezieler van het verzet tegen het nazi-Duitsland toen Groot-Brittanje alleen stond, treedt ons uit dit boek tegemoet als een der grootste politici en ook als een groot schrijver.
Als historicus en, wat belangrijker is, als mens toont W.C. zijn zwakke zijden. Tevergeefs herhaalt hij dat bij de evacuatie uit Duinkerken geen onderscheid werd gemaakt tussen Britten en Fransen: de waarheid is anders. Churchill's weinig sympathieke uiteenzetting van Weygand's oorlogsleiding is door de grote Franse generaal zelf reeds rechtgezet. De auteur gewaagt van het 'onschatbaar voordeel' van Spanje's neutraliteit en van de 'belangrijke diensten' die Franco aan Engeland in de critische maanden bewees, maar
| |
| |
vindt slechts schimp- en scheldwoorden om de Spaanse caudillo hiervoor te danken.
Het meest zullen de Belgische lezers geschokt zijn door Churchill's woorden over de opperbevelhebber van het Belgisch leger. Toen de Duitsers door vlugschriften de Belgische soldaten tot opgave van de strijd aanzetten, vaardigde Koning Leopold III zijn beroemde dagorder van 25 Mei uit, die ons allen die de slag aan de Leie meemaakten, tot koppig volhouden bewoog. Hierin stond: 'Wat er ook gebeuren moge, mijn lot zal het uwe zijn'. Een koning kan zijn woord niet eten zoals een politicus: Leopold III bleef bij zijn soldaten toen de capitulatie onvermijdelijk was. De verwoede tegenstand op de Leie dekte de Britse aftocht naar Duinkerken. De Britse premier had dan ook, zoal niet dankbaar, dan toch rechtvaardig kunnen zijn.
M. Dierickx
| |
Kunst en cultuurleven
Ars Folklorica Belgica, Monographieën over Vlaamse en Waalse volkskunst, onder de leiding van Prof. Dr De Keyser, 150 illustraties, 5 gekleurde buitentekstplaten. - De Sikkel, Antwerpen, 1949 29 x 23 cm, 235 pp., ing. Fr. 380, geb. Fr. 440.
Dit eerste deel van de Ars Folklorica Belgica betekent een merkwaardig resultaat en een belofte voor de toekomst. Het lijkt niet meer te zijn dan een reeks monografieën over de Vlaamse en Waalse folklore, maar wij mogen verwachten, dat hieruit zal groeien een synthese, die het hele leven onzer folklore omvat. Het verschijnen van een dergelijk werk stemt eigenlijk tot verheugenis maar tevens toch ook tot weemoed: tot verheugenis omdat het getuigt van de groeiende belangstelling in brede lagen van burgerij en intellectuelen voor volkskunst en -leven; tot weemoed, omdat menig behandeld onderwerp gaat lijken op een inventaire de choses mourantes, een definitieve teboekstelling van menig element dezer kunst voordat het geheel verdwijnt. Van deze elementen zijn er nu reeds enkele onvermijdelijk ten dode opgeschreven: de kunst b.v. door het volk aan bouw en versiering van zijn haard gewijd, moet voor de moderne woon-mogelijkheden onvermijdelijk verdwijnen, en kan alleen door gefortuneerde liefhebbers artificieel in ere worden gehouden. Andere uitingen, zoals de volkse poppenspelen, leiden een kwijnend bestaan: hun bloei zou veronderstellen, dat 't volk óf primitief genoeg leeft om de bioscoop niet te kennen óf reeds genoeg ontwikkeld is om, naast de moderne ontspanningsmogelijkheden, de humor en de eigen schoonheid van zijn Poesje's te waarderen. Dank zij de hulp van intellectuelen schijnt dit laatste hier en daar mogelijk, o.a. te Gent, en blijft de hoop bestaan dat deze kunst niet vervalt tot een antieke curiositeit, zoals de Luikse Tchantchès.
Dit eerste deel der Ars Folklorica staat terecht in het teken van wijlen V. de Meyere. Van diens hand is de eerste boeiende studie gewijd aan onze Reuzenoptochten, een enige manifestatie die alleen bestaat in ons land en Frans-Vlaanderen. Onze Reuzen zijn gelukkig in leven gebleven, zij verheugen zich zelfs in een groeiend nakroost, dank zij de gezinstoelagen en belangstelling der stadsbesturen. Hoe zou het de Schr. verheugd hebben de voorspelling van zijn oude Antwerpse zegsman in vervulling te zien gaan, 'dat Op-Sinjoorke nog éénmaal naar Antwerpen zou weerkeren!'
De tweede studie, van J. Pieters, is gewijd aan de Vlaamse 'patacons', en voorzien van een even verzorgde als rijke illustratie. Levendig en niet zonder humor verhaalt vervolgens J. Vandenbroucke het leven der Marionetten onzer poppentheaters. In de laatste bijdrage behandelt E. Dhanens de specifieke bouw en versiering onzer oude Vlaamse haarden.
Een interessant, mooi, en rijkelijk geïllustreerd werk.
A. Deblaere
Dirk VANSINA, De Vlaamse Primitieven (Davidsfonds-Keurreeks, 42). - Davidsfonds, Leuven, 1949, 19,5 x 13 cm, 208 pp., 43 platen, ing. Fr. 45, geb. Fr. 65.
Wanneer een kunstenaar over kunstenaars schrijft, mag men verwach- | |
| |
ten, dat hij een persoonlijke instelling tegenover hun werk zal innemen. In Vansina's essay over de 'Vlaamse primitieven' vinden wij dan ook heel wat oorspronkelijke opmerkingen, interessante en boeiende typeringen, uitgedrukt in een heldere en soepele taal. Menigeen zal hem echter niet kunnen volgen, waar zijn reacties wat al te persoonlijk worden, zoals wanneer hij b.v. 'tragiek' toekent aan Bouts, na ze Van der Weyden ontzegd te hebben, - Van der Weyden vindt overigens weinig genade in zijn ogen, en men zal hem dan ook liever dit persoonlijk oordeel laten: 'de gustibus....' Voor het overige biedt dit werk een reeks zeer knappe studies over onze XV-eeuwse meesters, eerder dan een overzicht van de evolutie in de kunst dezer eeuw. Het besluit met een brede kijk op het ontgroeien van onze schilderkunst aan de Gotiek, om, over de Renaissance, in de Barok te triomferen.
A. Deblaere
Werner BERGENGRUEN, Römisches Erinnerungsbuch. Bildteil: Charlotte Bergengruen. - Verlag Herder, Freiburg i. Br., 1949, 24,5 x 17 cm, 356 pp., 257 afbeeldingen, geb. DM. 18.
Gedurende enkele generaties is Rome erg uit de mode geweest bij kunstenaars en letterkundigen, waarschijnlijk uit reactie tegen het klassicisme en het Nazarenerdom. Het Westen kon zich veroorloven te flirten met het decadente en het exotische, zo lang het tenslotte de grondslagen van zijn cultuur onaangetast wist. Maar nu deze grondslagen worden bedreigd, nu het blijkt dat het rustig bezit dezer christelijk klassieke cultuur niet zo verzekerd en vanzelfsprekend is dat men er verder over zwijgen kan, laten de kunstenaars van na de tweede wereldoorlog Rome niet meer over aan de geleerden en de vrome gemeente: zij ontdekken er opeens weer de levende krachten waaraan hun bestaan onbewust werd gevoed, en zij zien in Rome weer de synthese van Oudheid en Christendom, symbool en getuigenis van onze humanitas, onverwoestbaar brandpunt van al het waardevolle in onze beschaving; onverwoestbaar, niet uit kracht der inertie, maar omdat wij beseffen dat het tot ons diepste wezen behoort en het niet willen bedreigd weten. En zo wordt ook de tocht van menig scheppend kunstenaar een verrassende ontdekkingstocht, die tenslotte een kinderlijk verbaasde terugkeer blijkt te zijn; zeker nog geen verwaande 'verovering' of 'bezit van Rome', maar een aarzelende 'voetreis', of een zoekend naderen tot het 'begrip van Rome', of een verwijlen in 'herinneringen', wier sober verhaal de lezer met betoverende macht meevoert “zu den Müttern”, tot de bron en kern van zijn cultuur. Dit laatste doet Wemer Bergengruen, die zich niet als geleerde, doch als mijmerend wandelaar door de eeuwige stad laat fascineren. Hij deelt ons vaak ervaringen en indrukken mee, die wij in andere Rome-boeken vruchteloos zoeken, - wie zou gedacht hebben aan een hoofdstuk over de Romeinse bronnen? En toch, hoe onmisbaar zijn zij in het stadsbeeld, even onmisbaar als de 'Grabstätten', waar het
door de Dood bezegelde Leven heeft 'seine Gestalt gewonnen und seine Endgültigkeit'. Het is een verwijlen in en werven om Rome, een schroomvol schouwen en luisteren naar het onuitputtelijke. Bergengruen laat ons mee ervaren, wat Rome voor onze cultuur beduidt: 'Von hier wollen sich Brücken ins Künftige schlagen - wer weisz, wo ihre Pfeiler stehen werden?'
Moge menig pelgrim in dit schitterend geschreven boek de eeuwigheidsstemming vinden, die hem zal begeleiden op zijn Rome-reis. Van de 257 buitentekstplaten zijn de meeste zeer origineel, verzorgd, en een onuitputtelijke bron van genot.
A. Deblaere
| |
Varia
Dr A.G.M. VAN MELSEN, Van Atomos naar Atoom. De geschiedenis van het begrip atoom. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1949, 238 pp., geb. f 9,25.
Dit belangrijk werk van Prof., van Melsen kan men beschouwen als een vervolledigende samenvatting en afronding van zijn vroegere studies enerzijds over het wijsgerig verleden
| |
| |
der atoomtheorie, anderzijds over de verhouding van wijsbegeerte en natuurwetenschap.
Schrijver behandelt zijn onderwerp in twee gedeelten. In het eerste schetst hij tot in onderdelen de geschiedenis van het atoombegrip vóór het ontstaan der natuurwetenschappelijke atoomtheorie. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de minima-naturalialeer van Aristoteles - een tegenhanger van Democritus' atoombegrip - en haar verdere ontwikkeling in de Middeleeuwse Scholastiek, die vooral in de vorm waarin ze door de Averroisten werd voorgestaan een diepgaande invloed heeft uitgeoefend op het atoombegrip der 17e eeuw, de eeuw waarin de natuur-wetenschappelijke inslag der atoomtheorie duidelijk op de voorgrond treedt.
In het tweede deel, 'Het begrip atoom in de natuurwetenschap', wordt de geleidelijke groei der natuurwetenschappelijke atoomtheorie van Dalton af tot op heden toe in markante trekken geschilderd. Men bewondert hier de didactische gave van de schrijver om zonder zich te verliezen in verwarrende bijzonderheden de hoofdlijnen dezer ontwikkeling, ook op voor de niet-vakman heldere wijze af te beelden. Hij verzuimt daarbij niet de voor de opeenvolgende etappes belangrijke wijsgerige achtergrond nauwkeurig te onderzoeken.
Het laatste hoofdstuk van dit gedeelte, 'Natuurwetenschap, Wijsbegeerte en Natuurfilosofie', is wel het hoogtepunt van het gehele werk. Hier wordt in nauw verband met het voorafgaande het bestaansrecht niet alleen van de wijsbegeerte als wetenschap sui generis aangetoond, maar ook de natuurfilosofie als ontmoetingspunt van de algemene wijsbegeerte en de natuurwetenschap op uitmuntende wijze gevindiceerd, en wel in haar dubbele functie als wijsbegeerte van het 'stoffelijk zijn' en als epistemologie van de natuurwetenschap. Het is een intellectueel genot de schrijver hier te volgen, wanneer hij op evenwichtige wijze zonder aan de natuurwetenschap, die bezig is de wereld der materie tot in haar laatste schuilhoeken op te sporen, te kort te doen, aantoont dat er daarnaast altijd plaats zal blijven voor de wijsgerige vraag naar de fundamentele kenmerken van het stoffelijke zijn en naar de aard der natuurwetenschappelijke kennis. Tevens laat hij daarbij zien dat de wijsgerige beschouwingen der Grieken, niet alleen wat de meest diepliggende wijsgerige problemen betreft, maar zelfs aangaande de fundamentele natuurfilosofische vragen altijd hun waarde zullen behouden. Een beredeneerde literatuurlijst, naam- en uitgebreid zaakregister besluiten het werk dat de vakman zowel als de ontwikkelde leek in hoge mate zal boeien.
E. Huffer
Dr R. TEUNISSEN, De Mens, zijn historie, organen, omgeving, met 115 tekeningen van de schrijver. De Fontein, Utrecht, 1949, 336 pp., f 12,50.
Schrijver verstaat de kunst om zonder schoolsheid allerlei zaken te behandelen die in de biologielessen van M.O. gedoceerd worden. Zonder enige schoolkennis te veronderstellen, vertelt hij meer dan op school onderwezen kan worden.
De titel van het boek is te weids. Het boek handelt over het menselijk lichaam en niet over 'de mens' zonder meer. Over de tekst, de tekeningen en de uitgave niets dan lof. Bizondere waardering verdient de wijze waarop de schrijver vraagstukken aanroert als schepping, voortplanting, afstamming, lichaam en ziel. Niet alleen voor levenservaren volwassenen is dit boek. In volkomen gerustheid kunnen we het ook in handen van de rijpere jeugd geven.
H.v. Waesberghe
Dr R. TEUNISSEN, Dierenleven in Nederland. P. Brand, Bussum, 1949, 304 pp., geb. f 9,90.
Een zeer geschikt boek voor hen, die op hun wandelingen de dieren in de natuur tegenkomen en er wat meer van willen weten. Het is geschreven met die bizondere geestdrift, die kenmerkend is voor de natuurvriend en met het vakmanschap van een gevormd bioloog. De vele tekeningen zijn goed, de foto's zijn benijdenswaardig goed. De prijs f 9,90 is voor dit werk stellig niet te hoog.
H.v. Waesberghe
| |
| |
B. WEBER, De kleine werken van de Grote Schepper. - Uitg. Boekenclub S. Bavo, Antwerpen-Heemstede, 1949, 202 pp., f 5,25.
Een boek van een amateur, die niet uitgekeken komt op al het wonderlijke, dat de natuur te zien geeft. Daarbij is de schrijver een gelovig mens, die vervuld is van de gedachte, dat de scheppende God zoveel mooia heeft ontworpen en uitgevoerd.
De kracht van dit boek ligt in de levensnabije beschrijving. Het overtreft in dit opzicht verre de leer- en handboeken. De biologische verklaring der beschreven verschijnselen echter - voorzover deze te geven is - blijft achterwege. Het is daarom geschikt voor allen, die de gave bezitten van een spontane natuur-belangstelling en die geen behoefte hebben aan verklaringen.
H.v. Waesberghe
René CARPENTIER et Jean LANNOYE, Suisse nation européenne. Préface de Gonzague de Reynold. - Les Editions Universitaires, Brussel-Parijs, 1949, 217 pp.
Hoewel Zwitserland bij de meeste Europeanen bekend is als het land van toerisme en prettig vacantieverblijf, toch mag worden aanvaard, dat een kleine minderheid de strijd kent en het nationaal leven van de nazaten van Teil. Na lezing van dit boek krijgt men zo een heel nieuwe kijk op Zwitserland, als staat tussen de vele andere staten. Enig in haar wezen is die federale groepering van twee en twintig kantons. J. Lannoye geeft duidelijk aan, in een soort compendium van grondwettelijk recht, hoe Zwitserland geregeerd wordt: de 'Assemblee Fédérale', met de Nationale Raad en de Raad der Staten, en daarnaast de 'Conseil Fédéral', enz. Veel dieper gaat de uiteenzetting van R. Carpentier, die de Zwitserse ziel raakt en het Zwitserse volk plaatst in het kader van de Europese Democratie. Tevens belicht de schrijver het familiaal, cultureel en godsdienstig leven der Zwitsers. Wanneer men wat verder nadenkt over het werk der twee schrijvers, is men geneigd te zeggen: 'Is het toch niet een weinig overdreven? Is dit alles niet te mooi voorgesteld?'. Misschien, maar men is tevreden, dit boek te hebben kunnen lezen.
A. Darquennes
Dr J.F. AERTS, De Katakomben van Rome (Davidsfonds-Volks-reeks, 374). - Davidsfonds, Leuven, 1949, 20 x 13 cm, 120 pp., 40 platen, ing. Fr. 36, geb. Fr. 52.
Op weinig gebieden zijn de publicaties van vóór een paar tientallen jaren zo snel verouderd, als op dat van de primitieve christelijke kunst. Wie de wetenschappelijke, - en dure! - vakliteratuur niet kan bijhouden, is overgeleverd aan een meestal onbetrouwbare voorstelling van de eerste christelijke 'monumenten', vooral van hun voornaamste getuige: de catacombenwereld. Daarom mogen veel landen ons het bezit van bovenvermeld volksboek benijden, dat terzelfdertijd wetenschappelijk gefundeerd, vlot vulgariserend, en volkomen up to date is. Aan te bevelen aan al wie een juist, zij het ook algemeen idee wil hebben van wat de catacomben voor ons betekenen, deze 'authentieke dokumenten van de alleroudste tijden.... die ons getrouw inlichten nopens het geloof en het geloofsleven van de vroegste christelijke gemeenschap'.
A. Deblaere
Frans VAN MECHELEN, Proeve van analyse der belgische opinie. Verzameling van het Instituut voor Economisch en Sociaal Onderzoek. - E. Nauwelaerts, Leuven, 1949, 140 pp., Fr. 110.
Aan de hand van gegevens verstrekt door de enkwesten van de Insoc geeft de auteur een proeve van analyse der Belgische opinie. Na de vragen te hebben samengevat onder drie hoofden: internationale problemen (Neurenberg, U.N.O., Benelux), nationale (politiek, koopkracht, handelaars en culturele (dagblad, cinema, radio), berekent hij het percentage der opinielozen, en bij degenen die wel 'n mening hebben zoekt hij de verhouding tussen de ja- en neenzeggers. In Deel II wordt de houding van bepaalde beroepsgroepen globaal onder ogen genomen en enkele besluiten getrokken.
Niet alle conclusies zijn van wereld- | |
| |
schokkende aard: interessant is echter wel de houding van arbeiders, landbouwers en handelaars met betrekking tot het ingrijpen van de Staat op economisch gebied; wonderlijk dat de arbeiders meer interesse hebben voor actualiteiten dan voor de speelfilm; adverteerders zullen misschien opkijken wanneer slechts 38,18 % van de bevolking regelmatig de reclames schijnt te lezen.
Moge deze eerste nederlandse studie over opinieonderzoek voortgezet worden over een langere periode en voor bepaalde sectoren navolging vinden. Jammer dat vele drukfouten en taalslordigheden de lezer herhaaldelijk storen.
J. de Mey
R.P. ROBERT CLAUDE S.J., Education Cinématographique. - 'Etudes Religieuses' nos. 662-663. La Pensée Catholique, Luik, 1949, 64 pp., Fr. 12.
Vóór alles wil de auteur de noodzakelijkheid van de filmopvoeding bij de jeugd aantonen en een bepaalde methode in de daarvoor verantwoordelijke milieu's ingang, doen vinden. Om deze dubbele opzet wensen wij het boekje een ruime verspreiding toe. Jammer dat de gehele uiteenzetting steunt op tweedehands bronnen. De schrijver heeft geen eigen visie op de film als cultuurfactor. Het kan daarbij betwijfeld worden of het oordeel over menige productie filmisch verantwoord is.
A. Vandenbunder
Jos. M. Th. GOVAERT. Ondergedoken in het concentratiekamp. Priesterleven in het P.D.A. - Dekker & van de Vegt N.V., Utrecht-Nijmegen, 1949, 229 pp., 100 ill., geb. f 4,90.
Hetgeen een priester beleefde in het Amersfoortse concentratiekamp. Op een levendige manier heeft pater Govaert zijn lotgevallen verteld. Er leeft geen haat in dit boek; integendeel, steeds meer wordt de lezer gewaar welk een grote naastenliefde deze schrijver bijgebleven is, ook onder de vernederendste strafbehandelingen. Een waarlijk christelijke geest komt uit deze bladzijden de lezer tegemoet. Te midden van al de ellenden der gevangenschap ontbreekt niet de diepe en sterkende kracht die ook voor anderen zulk een kracht ten goede werd. 'Ondergedoken...' is een boek dat zonder ruwheid toch zeer raak de verschrikkingen van een concentratiekamp beschrijft. Terloops wijst de schrijver erop hoe veel ellende veroorzaakt is door een al te zorgeloze houding van onderduikers. - Het boek is rijk aan foto's.
Joh. Heesterbeek
Dagmisboek met uitleg, vesperale en rituale, samengesteld met de medewerking van de Hoogw. Abt B. Capelle en de monniken van de Keizersberg. - N.V. Brepols, Turnhout, 1949, 2034 pp. met afbeeldingen.
In fraaie lederen omslag en goud op snee ligt dit nieuwe Missaal voor ons.
Men vindt er naast de gewone inhoud voor Nederland en België afzonderlijk: de Dagelijkse gebeden, het Feesteigen der Heiligen en een alphabetische lijst der Heiligen.
Het is een goed-verzorgd Misboek, met mooi papier en enkele afbeeldingen van Jan Wierix, Ant. Wierix en Adr. Collaert. Een waardevol bezit.
E.W.
Filmgids voor het Onderwijs. - Middenbestuur der Katholieke Filmactie, dienst 'Cedoc', Brussel. Editions Universitaires, Brussel-Parijs, 1949, 55 pp.
Een klein vademecum voor al onze onderwijsinrichtingen, vol nuttige wenken, kostbare inlichtingen en stof tot nadenken. Jammer, dat de helft van het boekje besteed is aan advertenties die de artikelen verdringen en vele belangrijke gegevens onvindbaar maken.
A.V.
J. Van LAER, A. LORD, POULOS, Vijf brochuurtjes uit de 'Microreeks'. - Uitgeverij Lannoo, Tielt, 1949, pl.m. 35 pp.
Een reeks frisse brochures, waarin katholieke jeugdleiders, die onze moderne jongens en meisjes goed kennen, om beurt hun eeuwige of voor deze tijd bijzonder brandende problemen behandelen.
A.D.
|
|