| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dr Josef HOLZNER, Paulus, vertaald door G. Van Antwerpen. - 3e druk. 't Groeit, Antwerpen, 615 pp. + 48 platen, geb. Fr. 199.
Deze zeer bekende Paulusbiographie beleeft met het volste recht haar 3e Nederlandse druk. De auteur is, blijkens de inleiding, op 8 November 1947 te München overleden. Doch zijn werk blijft zijn apostolische bedoelingen dienen. Dit boek immers, zo gedocumenteerd, zo rijk aan ingewikkeld feitenmateriaal, boeit door de ongeëvenaard grootse visie, die de figuur van Paulus, de Apostel der heidenen, ons voor ogen tovert. Ademloos bijna van interesse, volgen we de jonge Jood uit Tarsus, en vooral de rijpende man, vanaf het grote keerpunt over zijn eerste missiepogingen en zijn drie grote missiereizen heen, tot dit leven eindelijk uitmondt in het supreme martyrium van de 'gevangene van Christus'.
Deze Nederlandse vertaling, overvloedig voorzien van vier registers (bijbelplaatsen, personen, zaken, geographische namen) en van goed gekozen illustraties en kaarten, verdient een eervolle plaats in de bibliotheek van onze priesters en ontwikkelde leken.
Slechts zelden komt een drukfout de tekst ontsieren; zo b.v. leze men op p. 110: het 'Aramese' (niet: 'Armeense') kleed.
J. de Fraine
De heiligheid van den leek. - 't Groeit, Antwerpen, 1949, 86 pp., Fr. 15.
De spiritualiteit van de leek is een omstreden vraagstuk. Eigenlijk bestaat er maar één spiritualiteit, het zich hechten aan de verlossende Godmens; er is ook maar éne Heilige Kerk met, bij verschil van functie tussen leken en clerici, één taak toch voor allen. De leken maken Christus' Kerk uit, en de clerici zijn er om de leken; bij en door de leken wordt het gehele leven gekerstend, terwijl de clerici, daarvoor afgezonderd, de hoogste normen blootleggen en de zuiverste bezieling. De spiritualiteit van de leek staat dus, tegenover die van de clericus, als identiek en complementair: zij is het andere gedeelte, het meest algemeen toepasselijke, van de éne spiritualiteit der Katholieke kerk. Zonder haar kan de eerste niet bestaan, en zij zonder de eerste niet. En thans vestigt men op haar graag de aandacht, omdat ze te lang werd verwaarloosd (de gehele leek werd verwaarloosd), omdat de spiritualiteit daardoor als onwerkelijk voorkwam, labiel en misbaar.
Het verdienstelijke Tijdschrift voor geestelijk leven, dat in Juni 1948 een nummer aan het kloosterleven wijdde, een tweede nummer, in September-October van dat jaar, aan de priesterlijke vroomheid behandelde afzonderlijk, in Maart-April 1949, de heiligheid van de leek. Hierop wordt zijn spiritualiteit gegrondvest, zo betoogt H. Schillebeeck, dat de gehele werkelijkheid moest opgenomen worden in Gods rijk. Daaraan arbeidend leert ons Toos Taris, vervult hij Gods wil, en M. Hensen breekt een lans voor het verzorgde gebedsleven, door de verstikkende activiteit stellig bedreigd. Dan volgt de conclusie van M. Goetstouwers: de leek moet, op alle domeinen, ascetisch leven.... Zo harmoniëren de vier opstellen: de leek die, naar Gods wil, de gehele werkelijkheid naar Hem moet richten, dient daarvoor te bidden en zich te beheersen.
De schrijvers weten best hoe weinig het onderwerp daarmee werd uitgeput. Maar hun partiële behandeling werkte verdiepend en weldoend.
Em. Janssen
H. VAN DEN MAAGDENBURG C.ss.R., Het mysterie van het kerkelijk jaar. Meditaties voor priesters in de zielzorg. - Van Rossum, Utrecht, Zonnewende, Kortrijk, 1947, 759 pp., f 9,75.
Deze verzameling bevat twee delen: het 'Proprium de tempore' met een overweging voor elke dag die een bijzondere Mis heeft; het 'Pro- | |
| |
prium de Sanctis', met een overweging voor elke heilige uit het missaal. Zo heeft elke dag zijn oefening, die bijna altijd uitgaat van een liturgische tekst, en altijd zijn er verscheidene kerkelijke aanhalingen in verwerkt.
Elke oefening bevat de eigenlijke overweging, de toepassing, het besluit. Telkens vindt men een rijke materie, kerkelijk, bruikbaar, op veel wijzen toepasselijk. Toch vrezen we, dat de reeks, bij dagelijks gebruik, nogal spoedig weinig gevarieerd en mat zal aandoen.
Em. Janssen
Mgr Fulton J. SHEEN, Is ons leven zinloos? Uit het Engels vertaald door J. van Daalen. - De Kinkhoren, Desclée De Brouwer, Brugge, Brussel, Amsterdam, 277 pp., Fr. 55.
Verwacht niet een betoog dat op existentialisme zou gelijken. Dit boek van de grote Amerikaanse apostel die ons door Henry de Greeve wordt voorgesteld, behandelt, in zijn veertien hoofdstukken, het geluk, de grondslag, de ervaring, de verschijning, de uitkomst, de kracht en de vrede van het christelijk bestaan. Niets is verfijnd; maar alles wordt zo vanzelfsprekend, zo robuust overtuigend, zo voedzaam sterkend, dat weinig boeken de weifelende mens zo beslissend kunnen bevestigen in geloof en christendom. En voor de overtuigde lezer zal alles dieper, vaster en schoner worden. Hoewel voor het grote publiek bestemd, toch zal dit werk zelfs de vakgeleerde niet onverschillig laten.
Em. Janssen
Catherine de HUECK, Mijnheer de Bisschop, Nederl. vert, van I. van Nes. - Sheed & Ward, Antwerpen, z.j., 110 pp., Fr. 58.
Dit heel bijzondere boekje bevat tien brieven, die aan een Bisschop zouden gericht zijn door een bar-meid uit de achterbuurten van een Amerikaanse grootstad. Tien brieven van Katzie de Polak, zelfs niet altijd een bar-meid omdat ze meer dan eens een nieuw baantje moet zoeken, en ze schrijft omdat ze, zelf nog katholiek, de Bisschop wil inlichten over de gedachten en gevoelens van de velen uit haar bewogen omgeving. Het zijn ontroerende stukken, brutaal en toch eerbiedig, levensecht en toch voornaam; ze doen ons veel nadenken, en op onze borst slaan.
Twee indrukken blijven ons, na lezing, bij. De eerste: wat zit de godsdienstigheid in de mensen toch diep, en hoe zijn ook de verdoolden en zondaars, dan degenen, die hun mild over God kunnen spreken, dankbaar! De tweede: hoezeer zijn wij, de vertegenwoordigers en dienaren van Christus en zijn Kerk, vaak schuldig aan de afvalligheid en de godslasteringen van velen, door onze hooghartige houding en liefdeloze bejegening.
Uit eigen ervaring mocht de schrijfster spreken. Haar boekje heeft ook niets van een aanklacht. Daarvoor is het te vol van liefde, geschreven van uit het geluk dat rijkelijk wordt medegedeeld.
Em. Janssen
L. DE CONINCK S.J., Problèmes de l'adaptation en apostolat. - Cahiers de la Nouvelle Revue Théologique IV. - Casterman, Doornik-Parijs, 1949, 166 pp., Fr. 45.
De aanpassing van het christelijk apostolaat aan de mensenmassa is voor de auteur een levensvraag geworden, Soepel en subtiel, bedrijvig en veelzijdig, had hij vanaf zijn eerste priesterwerk naar aanpassing uitgezien; maar beslissend werd zijn gevangenschap te Dachau, van 1942 tot 1945, toen hij tegelijk bij de herders was en bij de kudde. Toen besefte hij hoeveel priesters te goeder trouw doch nogal verstard, eigenlijk nooit meer contact hebben; hoe de gang van cultuur en gedachten de leken steeds meer dreigt af te scheiden van clerus en christendom; hoe onze Westeuropese christenheid, met of zonder de aanpassing staat of valt.
De vraag is voor hem dan kapitaal: zonder een besliste aanpassing redt de clerus evenmin zichzelf als de gelovigen. Zij is essentiëel praktisch: hoe de mensen tot Christus voeren en Christus tot de mensen? Zij berust op deze theologische grondslag: alles van mensen en schepping, behalve de zonde, kán en moet opgenomen worden in Christus'
| |
| |
verlossing. Zij besluit in zich veel bijzondere vragen, zij vergt veel realistisch inzicht en technische vaardigheid: bij godsdienstig onderwijs en opvoeding; bij de predikatie; bij het aangrijpen en kerstenen van onze getechnificeerde wereld; bij het parochiewerk met zijn delicate functie en veelvuldige inrichting.
Em. Janssen
Die briefe des Sir Thomas More, band 9, Menschen der Kirche in Zeugnis und Urkunde. Herausgegeben von Barbara von Blarer. - Benziger & Co., Einsiedeln/Köln, 1949, 224 pp., Fr. 16.60 en Fr. 13.80.
Dit is een voortreffelijk boek en het is een uitzonderlijk genot deze ruim veertig brieven van More te lezen. In iedere brief, onverschillig of deze geschreven is aan Hendrik de Achtste, aan Cromwell, aan Erasmus, aan zijn lievelingsdochter of wie dan ook, ontmoeten we de even veelzijdige als nobele More. De brieven zijn met zoveel zorg gekozen dat ons niet alleen een overzicht gegeven wordt van het verloop van More's leven, maar dat we ook geleidelijk aan worden binnengevoerd in More's wereld thuis, aan het hof, onder de geleerden van zijn tijd, in het parlement, enz. Geen wonder dat deze verzameling de indruk achter laat van beter te zijn dan een biografie - hier horen we de mens zelf. Hiermede is ook gezegd dat we niets dan waardering hebben voor de inleiding die aan de tekst van iedere brief voorafgaat. Dit is het type boek dat katholieke intellectuelen bij voorkeur ter hand moeten nemen.
W. Peters
ALFRED LAUB, Gebetslehre mit psychologischen Hinweisen und Richtlinien. - Benziger Verlag, Einsiedeln-Zürich-Köln, 1949, 261 pp., Fr. 12,50 en Fr. 9,50.
Er is reeds veel geschreven over het gebedsleven. We hebben naast standaardwerken als die van Bremond, Poulain, de talrijke verhandelingen van heiligen en geestelijke schrijvers, die eigen ervaring weergeven of erop reflecteren. Iets nieuws te brengen in deze materie is moeilijk. Toch tracht Alfred Laub dit te doen. Hij beziet het gebedsleven als psycholoog en geeft daardoor vele verrassende aanduidingen. Vanzelf deelt het boek in de zwakheden van de jonge psychologische wetenschap, hetgeen zich uit in overdrijvingen hier en daar of wat té onrijpe beweringen: op blz. 24 b.v. lezen we: '... man bete bei Versuchungen zur Unreinheit nicht um Reinheit, noch wende man sich flehend an die Reinste der Jungfrauen.' (dit laatste is wel wat erg sterk). Op blz. 44 is de motivering van zijn standpunt: geen gemeenschappelijk gebed onder verstrooiende arbeid nogal aanvechtbaar, enz.
Het boek zal critisch gelezen moeten worden, maar aan wie dit doet, biedt het kostbare aanwijzingen en richtlijnen.
J. de Rooy
BETHANIE, God met ons (Tolle lege serie), onder redactie van Dr A.V. Straaten. - De Koepel, Nijmegen-Antwerpen, 1948, 332 pp., geb. f 6,90.
Voor eenvoudigen van harte is dit boek geschreven: zeer sober en zeer rustig. Een meditatief vertellen is het van 'blijde tijdingen', van de glans en schittering om Christus, van Zijn brandende gloed, die werd gedoofd om weer vlammend vuur te worden. Op vele plaatsen doet het denken aan de Eerstgeborene, een Christus-biographie van de schrijfster, die een jaar eerder verscheen. Toch zijn de verschillen weer zo groot, dat men moeilijk van een compendium kan spreken, al vragen we ons af of diezelfde verschillen groot genoeg zijn om deze uitgave te rechtvaardigen. De fout van deze uitgave is niet, dat God-met-ons geen prachtig boek is, maar dat de Eerstgeborene het eerst verscheen. Het is uiterst moeilijk in enkele jaren twee Christus-levens te schrijven die elkaar niet enigszins herhalen.
J. de Rooy
N. GOVERS C.ss.R. Woorden van God tot zijn uitverkoren zielen. - R.K. Uitgeverij Joh. Roosenboom, Heerlen, 1949, 117 pp., f 1,10.
Een verzameling van teksten uit de private openbaringen der heiligen gerangschikt volgens bepaalde onderwerpen als geloof, hoop, liefde, ver- | |
| |
sterving, gebed enz. Op deze wijze kan het dienst doen als meditatieboekje of als illustratie bij conferenties e.d. Het werkje is een bloemlezing uit het tweedelige werk van Saudreau O.P.: 'Les divines Paroles, ou ce que le Seigneur a dit à ses intimes dan le cours des siècles chrétiens'. Een nuttig boekje, waarbij we alleen betreuren dat de openbaringen van de H. Margaretha Maria werden weggelaten, daar ze als genoegzaam bekend werden verondersteld. Dit geldt o.i. zeker niet voor alle openbaringen van de Heilige.
J. de R.
Teixeira de PASCOAES, Paulus, de dichter Gods. Uit het portugees vertaald door A.V. Thelen en H. Marsman. - J. Meulenhoff, Amsterdam, 1949, 4e druk, 298 pp., geb. f 8,50.
De grote figuur van Paulus wordt hier bekeken door de beslagen bril van een nevelig filosoof, waardoor de Heilige tot 'dichter' wordt en de nieuwe mens in hem tot incarnatie van enige subjectieve lievelingsideën van de schrijver. Ook de figuren rond de Apostel lijden aan dit euvel. Het ergst komt Jacobus eraf, die geen goed kan doen en de haatdragende tegenstander van Paulus is.
Het heeft geen zin hier de enormiteiten te citeren die het noodzakelijk gevolg van deze zienswijze zijn, nog minder die te weerleggen.
Dat 't boek zijn vierde druk beleefde zal wel te danken zijn aan het feit dat Pascoaes' 'artistiek hooggestemde en door hem altijd tot in het nevelig-extatische opgevoerde idealen' (blzd. 297) een klankbodem vinden in vrijzinnige, mystische en vaag-godsdienstige milieus. Men mist niet veel, als men dit boek over Paulus, dat zo weinig de geest van Paulus weergeeft ongelezen laat.
J. de Rooy S.J.
Hermanus SCHMIDT S.J., Bullarium Anni Sancti. - Romae, Pontif. Univ. Gregoriana, (Textus et Documenta, series theol. u. 28), 1949, 159 pp.
De betekenis van het Heilig Jaar voor het leven der Kerk kan men nergens beter bestuderen dan uit de authentieke pauselijke stukken die op het Heilig Jaar betrekking hebben. Het was echter tot dusver niet zo eenvoudig deze stukken te raadplegen. Slechts van enkele bepaalde jubilea bestonden verzamelingen: zo van het jaar 1750 onder Benedictus XIV, van het jaar 1900 onder Leo XIII, van het jaar 1925 onder Pius XI. De rest was verspreid over verschillende collecties van pauselijke documenten. Het is dan ook een goede gedachte geweest van Pater Schmidt, de voornaamste pauselijke stukken die in de loop der eeuwen bij jubeljaren zijn uitgevaardigd, te verzamelen en te publiceren, en dit te meer, omdat ook juist in deze documenten prachtige passages zijn te vinden over de sleutelmacht, het primaat van Petrus, de betekenis van de graven der apostelen, de leer der aflaten enz.
P. Huizing
| |
Wijsbegeerte
Prof. Dr Hans MEYER, Geschichte der abenländischen Weltanschauung. Band V: 'Die Weltanschauung der Gegenwart'. - Verlag Ferdinand Schönigh, Würzburg 1949, 577 pp., 20RM.
Deze grondige en overzichtelijke beschrijving van de wijsgerige stromingen van het eind der 19e eeuw en van de 20e, zou zeker de naam van een 'geschiedenis der philosophie' verdienen. Want aan het begrip 'wereldbeschouwing' kleven nog altijd bepaalde vage en zelfs onphilosophische voorstellingen, die door prof. Meyer echter in de loop van zijn heldere en objective uiteenzettingen inderdaad gemeden worden. Met dankbaarheid zal men de uitvoerigheid vaststellen, waarmee de schrijver iedere denker en elke stroming aan het woord laat komen. De door Prof. Meyer aangevoerde kritiek wordt voorzichtig en altijd verantwoord in de beschrijving van elk systeem opgenomen, zodat men gedurende de lectuur met voldoening constateert, hier door een betrouwbare gids door de uiteenlopende denkrichtingen van onze tijd geleid te worden. Het verwerkte mate- | |
| |
riaal is buitengewoon omvangrijk, zodat het boek als hand- en studiewerk waardevolle verdiensten heeft.
Het is begrijpelijk, dat Prof. Meyer veel ruimte besteedt aan de philosophische stromingen in Duitsland, maar hij tracht ook de overige landen van Europa en ook Amerika te behandelen. Toch menen wij dan in het geheel soms een kleine onevenwichtigheid in de verdeling van de stof te kunnen vaststellen. Zeker is de Franse philosophie van heden met Sartre en Gabriel Marcel niet uitgeput, en Spanje zou zeker een eigen plaats verdiend hebben, als men aan Unamuno en Ortéga y Gasset denkt, die niet apart behandeld worden. Het is verder de vraag of men Tolstoi en Dostojewski tezamen met Solowjew en Berdjajew onder één groep van 'Russische levensphilosophen' mag verzamelen, want in dit geval plaatst men hen dan toch op een vrij dunne gemeenschappelijke basis. Ook hadden wij de phenomenologie liever uitvoeriger behandeld gezien, want de overigens zeer instructieve twintig pagina's, die daaraan gewijd zijn, komen niet met haar grote betekenis overeen. Dit alles doet echter aan de waarde van deze geschiedenis van het moderne denken niets af, want onder de hedendaagse publicaties op dit terrein, zal men er weinig vinden, die een zo omvattende en degelijke samenvatting van de schier onoverzichtelijke stof brengen.
K.J. Hahn
Dr A.A.A. TERRUWE, De neurose in het licht der rationele psychologie. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1949, 124 pp., ing. f 4,90.
Het valt altijd toe te juichen, wanneer getracht wordt de moderne psychologische en psycho-analytische inzichten te confronteren met oudere wijsgerige uiteenzettingen en van Katholieke zijde zal men te meer tot blijdschap geneigd zijn als de wijsgerige beschouwingen steunen op St. Thomas leer. Op dit terrein zijn wij niet verwend. Al te zeer immers is van Katholiek standpunt uit gepoogd de Scholastieke leer te misbruiken om met name de langs psycho-analytische weg aan het licht gebrachte feiten onder tafel te werken. De boven weergegeven tendentie deed ons dit boek tegemoet treden met een zekere hoopvolle verwachting, welke nog versterkt werd door enkele vrij lyrisch gestemde besprekingen elders (b.v. De Tijd 3 Dec. 1949) verschenen. Toch heeft het lezen van dit boek mij niet voldaan, en wel met name niet in betrekking tot het hoofddoel. Al worden er herhaaldelijk opmerkelijke visies naar voren gebracht, toch gaat het in de wijsgerige funderingen mank. Het moge een waarschuwing te meer zijn, dat de neiging om de practische psychologie meer en meer van de wijsbegeerte af te scheiden ernstige gevaren herbergt.
De bron van het onbevredigende blijkt te liggen in de wijsgerige kern van het boek, door de schrijfster zelve als de belangrijkste (pag. 20) aangeduid: de dichotomie van de zinnelijke streefvermogens. Het is aan de schr. ontgaan dat Thomas het praedicaat sensitief niet altijd in dezelfde zin gebruikt, nl. in ruime enkelvoudige zin, als alles bevattende wat wezenlijk aan het dier eigen is zoals het in werkelijkheid bestaat en dan is de anima nutritiva seu vegetativa met de existentieel belangrijke vegetatieve waarden vein zelfbehoud, verweer en overdracht van het soortelijke er in vervat, - en in de meer beperkte betrekkelijke zin van dat wat met de zintuigelijke media de dieren van de planten onderscheidt en dan is de niet-zintuigelijke anima nutritiva er niet in vervat, tenzij als materiële transiente oorzaak van het animale. Vandaar dat schr. ook geen weg weet met het wezenlijke verschil tussen passiones irascibiles en passiones concupiscibiles. Zij noemt de eerste nuttigheids-streefvermogens, zonder nader te specificeren dat het eigen 'nut' (doel) van deze vermogens en van de daarop betrekking hebbende passies niet is het bereiken van een lustobject in hedonistische zin, maar zonder meer is: het in stand houden van de eigen existentie of die van de soort. Dit verklaart, waarom schr. met de passie van toorn, de fundamenteelste van alle passies en met de reeds zeer oude discussie hierover geen raad weet (pag. 26), en Thomas door haar kennelijk niet begrepen werd in dit opzicht. Zij schuift de toorn in een voetnootje terzijde.
| |
| |
Het woord van Chrysostomus: 'neem de toorn weg en de woorden blijven onvruchtbaar' moge de schr. zich aantrekken, ook al spreekt zij, als een van haar gelukkige inconsequenties, in haar psychologische uiteenzettingen later toch herhaaldelijk over woede-aanvallen.
Ondanks deze tekortkomingen brengt het boek ons toch nader tot het door de schr. beoogde doel; het moge èn de scholastici èn de psychologen nog verder aan het denken zetten.
Holt
André MARC S.J., Psychologie réflexive, préface de René Le Senne. T. I La Connaissance, T. II La Volonté et l'Esprit. - Museum Lessianum, L'Edition Universelle, Brussel, 1949, 384 en 424 pp.
'De Philosophie is vergezeld van een analyse van de act, waardoor wij toegang hebben tot het zijn en waardoor het zijn ons gegeven is als object' (I, 334). Deze woorden geven duidelijk het denkperspectief van de schrijver aan tussen een zuiver dynamische en een zuiver statische, een zuiver concrete en een zuiver abstracte, een zuivere acts- en een zuivere zijnsphilosophie. Een middenweg dus tussen psychologisme, phenomenologie en existentialisme enerzijds en trancendentalisme, rationalisme, abstractionisme anderzijds die S. ontdekt heeft onder invloed van P. Rousselot en J. Maréchal.
Het werk is verdeeld in drie boeken respectievelijk gewijd aan de kennis, de wil, de geest: de twee specifiek menselijke activiteiten en hun bron, de ziel, beschouwd in zichzelf en in haar verhouding tot het lichaam. Het teken, speciaal de taal, waarin de mens zijn activiteit veruiterlijkt, levert het uitgangspunt voor de analyse dezer activiteit (Inleiding I, 17-57). De methode die bij wijze van Besluit (II, 403-15) besproken wordt, bestaat noch in de observatie noch in de introspectie der empirische psychologie, maar in de reflexie op de objectiverende, intentionele denkact; een reflexie die een eigen evidentie met zich meebrengt omdat onze geest in zichzelf a priori intuitief is, welke evidentie nochtans door middel van een deductieve methode moet verhelderd worden omdat de intuïtie zo onvolmaakt is.
Met dit werk heeft P. Marc. m.i. het beste recente tractaat der rationele psychologie geschreven. Uitgangspunt en methode zijn critisch en goed verantwoord, de probleemstelling is historisch ingebed en toch aangepast aan de moderne inzichten, de behandeling is veel omvattend en toch over het algemeen scherp en indringend. Gezien de huidige stand van onze scholastieke psychologie zullen velen onder ons wellicht het meest voordeel halen uit de studie van Boek II, hdst. I, over de wil en Hhst. 4 over groei en taak der vrijheid, waar deze psychologie een venster opent op de anthropologie.
De auteur heeft natuurlijk ideën die niet iedereen zal aanvaarden. Zo zal ik hem niet volgen, wanneer hij beweert dat er in de oorspronkelijke aanwezigheid van het ik bij zichzelf nog geen intentionaliteit is, want dan zie ik niet meer waar ik het causaal denken moet aanzetten; ook zal ik de arbeid en ontspanning (loisir) niet zo scherp tegenover elkaar stellen, als hij dat doet, want ik geloof dat het zeer normale mensen zijn, die al spelende werken. Maar daar zal ik hem geen verwijt over maken, echter wel omdat zijn werk te omvangrijk is, al te breedsprakig en wijdlopig. Hij vermeit zich nog al eens in problematiek. Ik zou het boek soberder en, ja, dogmatischer van toon gewenst hebben, dan was het een kleine helft korter geworden. Maar ook zo kan men er zijn tijd moeilijk in verliezen.
E. Vandenbussche
Theoderick KAMPMANN, Kierkegaard als religiöser Erzieher. - Ferd. Schöningh, Paderborn, 1949, 64 pp., kat. 2 RM.
Kampmann geeft een voortreffelijke beschouwing over Kierkegaard's godsdienstige opvattingen, zoals deze in zijn geschriften zijn neergelegd.
Alles wat Kierkegaard schreef, was gericht op de 'bekering' van zijn medemensen tot het werkelijke, speciaal op godsdienstig gebied. In zoverre kan men hem opvoeder noemen, opvoeder dan in ruimere zin. Hij richt zich tot de volwassenen en slechts betrekkelijk zelden bespreekt hij iets, wat rechtstreeks samenhangt
| |
| |
met de opvoeding van de jeugdigen.
Men zoeke in dit boekje dus ook niet een leidraad, die direct voor de godsdienstige opvoeding der jeugdigen geschikt is, men kan hoogstens enkele gezichtspunten toepasselijk maken voor de paedagogische methode en het paedagogisch ideaal.
Dit doet niets aan de waarde van dit boekje af, het voorkomt alleen een misverstand.
Dr Nic. Perquin
| |
Letterkunde
Henriëtte ROLAND HOLST-VAN DER SCHALK, Het vuur brandde voort. - v.h. Van Ditmar N.V. Amsterdam-Antwerpen, 1949, 287 pp., geb. f 7,90.
Wat in dit boek het meest treft is de bescheiden openhartigheid, waarmee de tachtigjarige dichteres haar herinneringen, vooral haar echte jeugd-herinneringen, aan ons voorlegt. Waar zij de latere perioden van haar leven behandelt, komt het persoonlijk leven der schrijfster niet meer zo in het centrum te staan. Menigeen zal dit jammer vinden, al was het misschien in de opzet van deze biografie onvermijdelijk.
Er straalt ons uit dit eenvoudig relaas een goedheid en een mensenliefde tegen, geheiligd door een zuivere liefde tot God, welke ons, zo nodig, een sleutel bieden tot het oeuvre van deze begenadigde dichteres. Deze belijdenis van haar zoeken en streven en ook van haar zo menselijk falen, waarbij echter het vuur inderdaad steeds bleef branden, kan slechts de eerbied versterken, die haar poëzie ons reeds afdwong. Weinig dichters in Nederland wisten als zij wijsheid en schoonheid te geven in hun verzen; weinigen wisten zo te spreken tot het hart van de lezer als zij, die zo oprecht begaan is met het lot harer medemensen. Dankbaar aanvaarden we dan ook dit geschenk bij haar tachtigste verjaardag. Moge het voor velen een aanleiding zijn zich weer eens te verdiepen in haar oude maar altijd nieuw blijvende poëzie.
B.v.M.
Henriëtte ROLAND HOLST - VAN DER SCHALK, In de webbe der Tijden. - W.L. & J. Brusse N.V. Rotterdam, 1949, 2e druk, 106 pp., f 3,90 en f 4,90.
Misschien missen deze verzen iets van de uiterlijke perfectie der jeugdverzen, maar we voelen er toch weer onmiskenbaar hetzelfde rhythme, dezelfde eigen toon in, die al haar poëzie kenmerkt. En we mediteren graag met haar mee over de ijdelheden des levens en de liefde Gods, over de nutteloze haat en onmisbare liefde onder de mensen. Van deze gedichten geniet men niet enkel als van iets moois, men vindt in deze schoonheid de levenswijsheid van iemand, die in liefdevolle toewijding zich steeds opnieuw wende tot de mensen, niet slechts om van hen te leren maar ook om het hare bij te dragen tot leniging hunner noden.
B.v.M.
Michel van der PLAS, Going my way. - A.A.M. Stols, 's Gravenhage, 1949, 44 pp.
Een jonge man heeft zijn moeder verloren. Eerst ontkomt hij niet aan de onredderende wrangheid (eerste vijftien gedichten); daarna vindt hij, jonggehuwd en vorderend in het leven, in het beeld van zijn moeder idealisme en moed (laatste twaalf gedichten):
'Ik zwerf naar u toe, ik zal niet keren:
heilig moedertje, gij zflt mijn ster'.
Men kan deze bundel met Liederen van moeder, van Pater Reypens, vergelijken; maar hij is veel stiller van toon, met een accent dat August van Cauwelaert te binnen roept. Het thema gelijkt op dat van Karei van de Woestijnes Vaderhuis: een jonge dichter die, lanzaam losrakend van het ouderlijk huis, in het huwelijk een nieuw bestaan vind. Doch het kenmerk ligt hier in de innigheid: het is een inwendig verloop, zo zuiver mogelijk gehuld in een sfeer van sereniteit, bijna klankloos medegedeeld. Alleen tegen het einde, als het gewone leven weer nabij treedt, wordt het fluisteren een spreken (dan moeten we aan Nijhoff denken),
| |
| |
en bij het laatste vers een beheerst jubelen met overvol gemoed:
'een nieuw lied voor den Heer in uw mond, in uw taal,
want wie geeft u de liederen dan Hij (blz. 42)'.
Van der Plas is een innig dichter, die op het hart wil teren; hij wil de symboliek der alledaagse dingen achterhalen, meteen de diepere machten die een levensloop bezweren. Met de allereenvoudigste woorden, de allergewoonste zinnen, wil hij wonderen doen. Veel durft hij aan; reeds slaagt hij gedeeltelijk. Maar nog mist hij de volle inspiratie, het heel diepe peilen, het volkomen beheerste dichterlijk vermogen! Zo komt ons deze bundel, met al zijn verdiensten, tóch te gespannen voor. De gezochte gevoelsverfijning moet de spontane teerheid wel eens vervangen, de duisternis de diepte; ál te weinig leven loopt vanzelf in ons hart over als uit een overvloeiende maat. Daarbij blijft de verwoording van een zeker manierisme niet vrij: enige beïnvloeding, dunkt ons, van den Rilke uit het Stundenbuch.
Volgend vers lijkt ons, voor het vakmanschap, de toon, de strekking en de persoonlijkheid heel typerend:
'Zweer nimmer bij de herfst, want ge zoudt zweren
bij ziekte en verdriet en ondergang,
en zweer niet bij de winter, bij de pure
en naakte dood, wit van verbittering,
en zweer niet bij de lente, want haar knoppen
beloven meer dan zij u geven kan,
en zweer nooit bij de zomer, want uw lippen
proeven vruchten voor die voldragen zijn:
zweer, als gij zweren wilt, bij vier seizoenen
tezamen, bij het jaar, het samenstel;
zweer liever niet, ge zoudt u velig wanen;
wees stil en waak en wacht: uw leven zal
andere, diepere getijden kennen
en als gij dood gaat wacht gij nog. Wees stil' (blz 16).
Em. Janssen
Liane BRUYLANTS, Schimmen en bacchanten. - Uitg. Libris, Antwerpen, 1950, 48 pp.,
Dit verzenbundeltje bevat twaalf stukken onder de titel 'schemernacht', en vijf onder de titel 'Schimmen en bacchanten'. Het eerste deel is het afreageren van een liefdesavontuur, het tweede een opgaan in de bedwelming van de nacht; maar geen van beide brengt poëzie.
Wij weten niet of de dichteres ooit dichteres zal worden; doch met dit bundeltje vergist ze zich eenvoudig. Ze verwaarloost allesbehalve ongestraft, het dichterlijk vakmanschap; daarnaast meent ze dat het leven om de literatuur bestaat en niet de literatuur om het leven. Alleen een zuiver inzicht, een heel oprecht peilen van ware diepten, een sober beheersen van taal en rhythme leren haar meer strophen schrijven als de volgende, die, op het derde vers na, aannemelijk is:
Een lied dat men niet kan zingen,
een stem die men niet kan horen,
en meer verbijstrende dingen,
worden in dromen geboren (blz. 32).
Em. Janssen
Karl PETRY, Handbuch zur deutschen Literaturgeschichte, Dl I, Von den Anfängen bis zum ende des 16 Jahrhunderts, Dl II, Von der Barockdichtung bis zum Gegenwart. - Balduin Piek Verlag, Köln, 1949, 1064 pp.
Neem dit aanzienlijk werk voor wat het zijn wil: 'Es hat sich zur Aufgabe gestellt, Handbuch und Nachschlagewerk für das Gesamtgebiet der deutschen Literatur zu sein und literarisches Lexikon und Bibliographic der deutschen Literatur in sich zu vereinigen' (blz. 5). Toch bleef het niet bij het oude kader: breedvoeriger behandelde men de oude Duitse literatuur en de Latijnse literatuur der Middeleeuwen; voor de nieuwere tijd verwees men, in de bibliographic althans, naar parallel-stromingen in andere landen. Neem dit werk dus voor wat het is: een onmisbare gids, veilig en zeker, doorheen de ontzettende quantiteit van materiaal die Duitse literatuur heet.
Het is een handboek. De literaire geschiedenis staat ingedeeld in perioden, die beschreven staan en verantwoord. Onderlinge groepering en afhankelijkheid wordt bijzonder nagegaan, en wie aandachtig de twee of drie paragraphen leest over een
| |
| |
periode of een geest, staat verbaasd bij hun bewust en precies afgewogen, hun overrijke inhoud.
Daarnaast blijft het een lexikon, dat een heel groot getal van schrijvers behandelt, achter elkaar, biographisch en bibliographisch, volgens een vaststaand schema. Wordt het belangrijke voldoende naar voren gebracht? Jawel, dank zij de vooropgezette indeling van alles, en de eventueel breedvoeriger behandeling van bepaalde mensen en aspecten.
Een handboek dus en een lexikon, met de voordelen van elk van beide. Voeg daar een dubbel bibliographisch aanhangsel bij, een chronologische tafel en de passende registers; dan pas beseft u de veelvuldige bruikbaarheid van dit eerste-rangs-werk-instrument. Voeg daar nog bij: de merkwaardige beheersing der overrijke materie; de bijzonder verzorgde bibliographie, telkens een keur en telkens het beste; de ruim-evenwichtige geest, met religieuze ja katholieke inslag.... Zulke arbeid, de gezamenlijke prestatie van velen, is altijd voor verbetering vatbaar, maar na 'het nationaal-socialistisch tussenspel' (cfr. blz. 988-989), is dit een literair cultuurmonument, volgens de beste Duitse geest en traditie. Een soortgelijk werk bezitten wij niet.
Em. Janssen
E.V. de VOORT, Hoe laat is het? - 't Sneeuwklokje, Oude Houtlei 74, Gent, 1949, 86 pp.
Hoe laat is het? Het is vijf voor twaalf, meent de auteur; het beslissend moment komt heel nabij. En in een allegorisch verhaal stelt hij de menselijke samenleving van de laatste tijd voor: de trawanten van de duivel achtervolgen en doden de kinderen van het licht; maar uiteindelijk zegeviert de genade.
Het genre doet aan de eerste boeken van Kamiel van Baelen denken, aan Een mens op den weg en De oude symfonie van het hart. Dit verhaal mist echter bezonkenheid, diepe religiositeit, beheersing en smaak. Het is niet voldoende fantastisch te typeren en te vervlechten; de ware verhouding tussen fantasie en werkelijkheid voele men altijd aan, en de eenvoud geve men nooit prijs.
Wij weten niet waartoe de auteur in staat zou zijn; in dit debuut kent hij zichzelf nog niet en laat hij zich weinig kennen.
Em. Janssen
S. DRESDEN. Bezonken Avonturen. Essays. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1949, 189 pp., geb. f 6,90.
In de serie 'Peiling en Perspectief' verscheen dit bundeltje essays van S. Dresden. De meeste dezer essays zijn beschouwingen over algemene literaire verschijnselen, enkele hebben een bepaald auteur tot onderwerp. Dresden is hoofdzakelijk Frans georiënteerd en ontleent aan de Franse literatuur bij voorkeur zijn voorbeelden en uitgangspunten. Niet alle beschouwingen zijn hevig avontuurlijk, maar bezonken en doordacht zijn ze wel en daardoor zijn ze instructief voor elke lezer.
J.v.H.
August VERMEYLEN, De Vlaamse letteren van Gezelle tot heden. Vierde uitgave. Nawoord door Prof. Dr Ir de Backer. - Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1949, 200 pp., Fr. 75.
Het is een teken van gezonde smaak dat een herdruk van Vermeylens boek nodig blijkt, en het is de beste posthume eer die het nageslacht aan deze voorganger kan bewijzen. Door zijn levensomstandigheden zelf, zowel als door zijn aanleg was Vermeylen de man om een ruim en sereen oordeel te vellen over onze Vlaamse letteren van Gezelle tot heden.
Prof. de Backer heeft niets aan de tekst veranderd, doch enkel een tiental pagina's toegevoegd over de productie 1937-1949. We kunnen hem er geen verwijt van maken, dat de beperkte plaatsruimte hem verplichtte niet veel meer dan een catalogus op te maken; doch het gemis aan reliëf waarmee dit gebeurt, maakt die bladzijden waardeloos: Van Nijlens verzen bereiken 'het feilloos meesterlijke', die van M. Gijsen getuigen van 'een ongelooflijke diepte', M. Roelants 'Pygmalion' is een 'diepmenselijk meesterwerk', Johan Daisne is 'een bijzonder groot dichter', en zo gaat het door. Het krioelt dus van meesterwerken in onze literatuur van deze laatste tien jaren.... Prof.
| |
| |
de Backer heeft beslist gezondigd tegen de geest van zijn vereerde meester, al drukt hij nederig de hoop uit dit niet gedaan te hebben.
J. Noë
Justus MEYER, De schoonheid van Shakespeare - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, De Haan, Utrecht, 1949, 290 pp., geb. Fr. 148, f 7,90.
Voor de bespreking van de twee eerste delen van dit werk, zie Streven, November 1949. De schrijver volgt dezelfde methode in dit laatste deel, gewijd aan de comedies. Van elk geeft hij ons een korte samenvatting, alsmede de nodige historische bijzonderheden die het stuk helpen begrijpen. Daarna belicht hij de treffendste passages en citeert de mooiste verzen. Hierin toont hij Shakespeare's werk grondig te kennen. Bij het behandelen van de comedies valt zijn 'schilderachtige' taal minder uit de toon dan bij de tragedie. In de epiloog tracht hij dan eindelijk de voornaamste schoonheidselementen van Shakespeare's oeuvre te karakteriseren. Hij weet deze elementen juist te situeren, maar verklaart verder niet hoe eigenlijk 't schone er in bereikt wordt. Dit had overigens het gebruik van een andere methode gevergd dan de hier gevolgde. Daar hij ons echter de mooiste plaatsen uit elk werk op aangename wijze toont, is dit een goede inleiding tot nadere kennismaking met Shakespeare's blijspel.
A. Deblaere
| |
Kunst en cultuurleven
Dr F. SCHMIDT-DEGENER, Het blijvend beeld der Hollandse kunst. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1949, 148 pp., 57 illust. f 16.
Niet alle schrijvers over kunst weten hun gedachten en indrukken die de kunstwerken in hen opwekken, altijd even boeiend voor te dragen. Sommigen kunnen zelfs in de meest ontroerende stukken geen inspiratie vinden voor een schone, aangrijpende uitdrukking, die ons, lezers, stil maakt van ontroering, en aanspoort het kunstwerk zelf te genieten. Zij noteren droog en zakelijk wat zij waarnemen. Anderen daarentegen verstaan de kunst om, gelijk Mozes water sloeg uit de stugge rots, een stroom van welsprekende woorden te doen ontspringen uit een simpel contact met een onopvallend kunstwerk, dat voor de gewone mens misschien ook niet veel meer te betekenen heeft dan een levenloze rots.
Mij dunkt, dat de weg van de ideale kunsthistoricus en kunstcriticus loopt tussen deze beide uiterste polen. Hij moet de rustige bezonnen kennis hebben van de man der wetenschap, maar toch ook genoeg bezieling om zijn kennis met sympathie aan anderen over te dragen, zodat men graag naar het oordeel van deze kunstkenner luistert. Dat er daarom toch vaak dichterlijke inspiratie schuilt, vooral in het werk van de kunstcriticus, zal ons niet al te zeer bevreemden. De inleider op het verzamelde werk van Dr F. Schmidt-Degener, waarvan bovenstaande uitgave het eerste deel is, beweert zelfs, dat in het proza van de schrijver over kunst iets van de hartstocht van de dichter nimmer mag ontbreken. Zeer vermaarde schrijvers over kunst waren dan ook dikwijls grote dichters, mensen die voor schoonheidsontroering uiterst gevoelig waren. Tot deze dichterlijke schrijvers over kunst behoort ook Dr Schmidt-Degener. Dit is het verrassende boeiende in zijn werk, maar het spoort ons ook aan met critische zin zijn schitterende essay's te lezen. Deze kunstenaar, vele jaren lang directeur van het Rijksmuseum te Amsterdam en in 1941 overleden, was een brilliant schrijver, die in de loop der jaren een niet zeer omvangrijke reeks van studiën heeft geschreven, welke tot het beste behoren wat in Nederland over kunst werd gepubliceerd: zo b.v. zijn essay over Jan Steen, en het opstel, waaraan dit boek zijn titel ontleent. Daarnaast schreef hij ook artikelen die meer kritiek en weerstand ontmoetten. Maar wat hij ook componeerde, zijn stijl openbaarde steeds zijn fijne, sprankelende, romaanse geest, en zijn taal getuigde voortdurend van een groot meesterschap over dit nobel medium.
| |
| |
De uitgave van zijn verzamelde essay's kan men daarom hartelijk toejuichen, vooral omdat sommigen van deze stukken op 't ogenblik zeer moeilijk te bereiken zijn.
De uitgever J.M. Meulenhoff heeft bovendien dit fraai uitgegeven boekwerk nog voorzien van een voortreffelijke collectie reproducties, die het geschreven woord doeltreffend illustreren.
C. de Groot
Dr John B. KNIPPING. O.F.M.: Rubens: De laatste Communie van Franciscus van Assissië. 'Paneel en doek' serie 1. No 3.
Dr John B. KNIPPING O.F.M.: Pieter Bruegel de Oude: De val der opstandige engelen. 'Paneel en doek' serie 1. No 4. - L. Stafleu, Leiden, 1949, 40 pp., 8 ill. (elk).
Met de keurig verzorgde uitgave van deze twee boekjes vervolgt L. Stafleu de reeks monografieën in de serie: 'Paneel en doek'. Dr John B. Knipping O.F.M. schreef voor beide deeltjes de tekst; daarmee mochten wij rekenen op een boeiend verhaal. Wij zijn in onze verwachtingen niet teleurgesteld. Bovendien vinden in het commentaar van Pater Knipping natuurlijk ook de religieuze waarden van de besproken schilderijen een zeer juiste waardering. Het werk van Rubens rekent de schrijver tot de gaafste werken van de kunstenaar. Ja, hij poneert zelfs de stelling: 'Deze “Laatste Communie” is Rubens' gaafste werk'. In een welsprekend betoog wordt deze uitspraak dan verder bewezen. Ook indien wij na het lezen van dit fraai stuk proza niet overtuigd zouden zijn, hebben wij toch veel schoons gehoord, en zijn onze kunsthistorische inzichten zeker verdiept.
Het fantastisch werk van Pieter Bruegel de Oude: 'De val der opstandige engelen', wordt eveneens met een grote kennis van zaken besproken. Pater Knipping heeft al meer publicaties over Bruegel op zijn naam staan, zodat hij zich ongetwijfeld al langere tijd verdiept heeft in de studie van deze meester, die leefde en werkte in een zeer onrustige, innerlijk verscheurde tijd. Een weerslag van deze onrust vinden wij terug in dit werk van de kunstenaar. Pater Knipping vestigt hier wel terloops de aandacht op, maar m.i. had dit toch nog meer benadrukt kunnen worden. Dit zou veel kunnen bijdragen tot een juister begrip van Pieter Bruegel de Oude, en zijn werk.
Overigens bewonderen wij P. Knipping om de woordenschat waarover hij beschikt, in de beschrijving van de beide schilderijen. De twee boekjes zijn daarom zeer geschikt voor een ontwikkeld publiek, dat belang stelt in de schatten der schilderkunst.
C. de Groot
Dr Hendrik Willem VAN LOON, De mens en zijn kunst, ingeleid door Dr C.P. Gunning, vertaald door Carel Tervueren. - 5e druk. Uitgeverij 'Service', Den Haag, 1949, 683 pp., 23,5 x 15,5 cm, geb. f 10,90, Fr. 164.
Dit boek was de vrucht van dertig jaar studie en tien jaar schrijven. Het behandelt zo wat alle vormen van kunst, buiten de letterkunde. Normaal zou een dergelijk werk tot een saaie encyclopaedic zijn uitgegroeid; doch hier was het juist andersom, dank zij de persoonlijkheid van de schrijver. Steeds pittig en boeiend, vol gedachten die een diep en juist inzicht openen, met rake details die een werk of een periode beter karakteriseren dan lange beschrijvingen, in een levendige, onderhoudende trant gesteld, is dit boek ook voor degenen, die zich niet bijzonder op de kunst toeleggen, het ideale leesboek waarmee zij aangename uren zullen doorbrengen, en tevens een gids, die hun de ziel van de kunstwerken en de waarde van de schoonheid in het leven zal leren waarderen.
In een dergelijk werk moesten noodzakelijk vele onnauwkeurigheden en onjuistheden binnensluipen, daar de schrijver onmogelijk zijn ontzaglijke wetenschap steeds uit de laatst verschenen eerste-handsstudies kon opdoen. Ook wat betreft belangrijker zaken, zoals b.v. voor de rol van de Kerk in het kunstleven, is zijn oordeel vaak allesbehalve objectief. Maar toch misvormt dit zijn inzicht in de kunst zo goed als niet en blijft zijn boek steeds leerrijk en verrijkend.
A. Deblaere
| |
| |
L. HUYGHEBAERT, Sint Hubertus, Patroon van de Jagers, in woord en beeld. Historie - Legende - Folklore. - De Sikkel, Antwerpen, 1949, 361 pp., 172 ill., 25,5 x 19,5 cm, ing. Fr. 400, geb. Fr. 460.
Een interessante bijdrage tot de kennis van de folklore. S. geeft ons, na de legende van de Heilige, een pittoreske en accurate beschrijving van de oude volksgeneeskunst en religieuze praktijken in de behandeling van de hondsdolheid; de geschiedenis van de naijverige bedevaartplaatsen, waar S. Hubertus werd vereerd, van de volkskunst die er ontstond, van de adelijke en burgerlijke broederschappen met hun statuten en feestmalen. Zonder een volledige wetenschappelijke historische studie of iconografie te willen zijn, brengt zijn boek toch meerdere nieuwe gegevens en wetenswaardigheden, zowel over de verering en haar gebruiken, als over de voorstelling van de Heilige.
Een verzorgde uitgave met overvloedige illustraties.
A. Deblaere
Synopsis, Festgabe für Alfred Weber. - Lambert Schneider, Heidelberg, 1948, 788 pp.
Het belang van een feestbundel wordt bepaald door de man, die er niet aan medewerkt, maar er door gehuldigd moet worden. Van de kring immers van vrienden en leerlingen, die hij heeft weten te vormen, hangt de belangrijkheid van de bijeengebrachte huldeblijken af. En zo heeft de Heidelberger Prof Alfred Weber, de jongste broer van Max, bij zijn 80e verjaardag een omvangrijke feestbundel in ontvangst mogen nemen, waaraan grote mannen uit de wereld der wetenschap, van uiteenlopende vakwetenschappen en - weldadig verschijnsel in onze wereld van specialisatie - gewichtige bijdragen hebben afgestaan. Van de 27 medewerkers noem ik slechts: de classicus L. Curtius, de econoom W. Eucken, de wijsgeer K. Jaspers, de psycholoog A. Mitscherlich, de cultuursocioloog W. Sombart, de medicus V.v. Weiszächer. De veelzijdigheid van de jubilaris en zijn huldeblijk komt ook hierin uit, dat bijna de helft der bijdragen van over de grenzen is ingezonden. (Zwitserland, Engeland, Turkije, Italië, Ver. Staten) en zes artikelen in het Engels zijn gesteld. Onder de behandelde onderwerpen treft men aan: Beginselen in de politiek; het probleem der democratie; Christusfiscus; de geest van het kapitalisme in aethesticis; Freud's bijdrage tot de moderne psychologie; ontstaan en voortbestaan van topculturen; voordelen en gevaren der algemene ontwikkeling; de metamorphose van het machtsbegrip; over de politiek als wetenschap; over het begrip arbeid; over vrije-tijdsstudies. De langste bijdrage is van A. Spiethoff (100 pp. deels nog in kleinere letter gezet), een grotendeels refererende beschouwing van economische theorieën. Bij onze lezers zal de grootste belangstelling bestaan voor het opstel van de reeds in 1941 overleden Sombart, getiteld 'Der Kathlozismus als Kultureinheit',
blijkbaar een fragment uit een groter (onvoltooid gebleven?) werk. Het is het cultureel bloeiende W.-Europa der 13e eeuw, dat S. in zijn eenheid frappeert, welke eenheid hij typeert in de wereldbeschouwing, in de geesteshouding, in geloof en weten, in waarden en handelen. Hij ziet daarin 'die ganz bewuszte Schöpfung einer kulturmacht, deren Wesen off en zu Tage liegt: das ist die Katholische Kirche' (bladz. 515). Op dit punt, evenals op enkele andere, waar het wezen der Kerk blijkbaar miskend en daardoor mistekend wordt, past een ernstige bedenking, al spreekt er data ook veel achting voor de Kerk uit. Het artikel is dan ook niet het rijpste van zijn Schr. en evenmin het rijpste in dit boek. Men zal echter de auteur geen verwijt mogen maken, waarvan hij zelf niet de oorzaak is, al zou zij misschien ook bij zijn leven zijn geschied.
Het kloeke boekwerk verdient een plaats in onze wetenschappelijke bibliotheken.
Prof. J.v.d.V.
Lodewijk DOSFEL, Ter waarheid! Parelen uit zijn werken. - Lannoo, Tielt, 1949, 168 pp., ing. Fr. 46, geb. Fr. 66.
Deze verzorgde verzameling van keur-teksten komt op de goede tijd. In December van dit jaar zal 'de Heilige der Vlaamse Beweging', de
| |
| |
vriend van priester Poppe, sinds vijfentwintig jaar overleden zijn. Vóór die datum reeds wil men hem plechtig herdenken en huldigen. Met recht! want indien de Vlaamse Beweging een nieuwe ziel behoeft, bij wie anders het licht ontstoken dan bij het hoge en edele, het zoekende en offerende 'geweten van Vlaanderen'?
Zijn 'Verzameld werk', in zeven delen, is bij de uitgever nog altijd voorhanden. Ziehier, een rijke keur van teksten daaruit, door iemand die de man en zijn werk grondig moet kennen. En de vijf titels waaronder alles werd gerangschikt, geven samen reeds het beeld van de grote overledene: 'Uit de dichterlijke ziel - Alles voor Vlaanderen - Vlaanderen voor Christus - Tot de jeugd bij voorkeur gaande - Verwijlen bij grote denkers'.
Em. Janssen
J. DELéPIERRE S.J. et V. HONNAY S.J., Valeurs de vie et livres d'aujourd'hui. I: L'homme, la société. II: Le monde connu, le monde rêvé. - Cahiers de 'Lumen Vitae', J. Vandenplas, Brussel, 216 pp., de 2 delen Fr. 140.
'De ziel is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan het kleed'. De franstalige die in de tegenwoordige stortvloed van publicaties zijn interesse wil bewaren voor het beste, vindt in dit boek een voortreffelijke gids. Het is niet op de eerste plaats een repertorium, wél een onderlegde, intelligente en discrete raadsman die, alvorens schrijvers te citeren en af te wegen, nauwkeurig en toch bondig tot het cultuurgebied zelf inleidt dat ze bestrijken. Op de terecht vermaarde 'Bibliothèque de l'honnête homme' heeft het voor, dat het beperkter is (welke 'honnête homme' ter wereld kan assimileren wat daar als wenselijk wordt voorgesteld?) en dat het van een grondiger eenheid getuigt in de conceptie: alle onderdelen immers worden er behandeld in het licht van hetzelfde christelijk cultuurideaal. Het is ook meer uitdrukkelijk didactisch, wat wel klaarheid bijbrengt, maar toch ook soms lichtelijk schools wordt. Het ware onbillijk bij een werk als dit de nadruk te gaan leggen op een of andere geringe onnauwkeurigheid, op die of die appreciatie die men zelf anders sou nuanceren, op sommige leemten die naargelang ieders oordeel telkens zullen verschillen (stippen we toch heel even aan dat de Nederlandse letteren, niettegenstaande de goede wil, niet zeer gelukkig vertegenwoordigd worden....). Sprekend in de epiloog van 'les maîtres intellectuels de notre géneration' achten de auteurs zich voldoende beloond 'si désormais nos lecteurs peuvent les suivre avec discernement'. Die discrete verwachting wordt stellig vervuld.
R. Leijs
J. KELK, Jan Steen. - Uitgeverij Contact, Amsterdam-Antwerpen, 1949, 280 pp., geb. f 2,90.
Kelks romans getuigen doorgaans meer van vaardigheid dan van diepte. Zo werd ook 'Jan Steen' een vlot verhaal over het leven van de grote schilder. Wie echter uit deze romaneske biografie een dieper inzicht verwacht in het werk van de meester, komt bedrogen uit.
B.v.M.
| |
Geschiedenis
Arnold J. TOYNBEE, Beschaving in het geding. Nederl. vertaling van Dr U. Huber Noodt. - Kroonder, Bussum, 1949, 223 pp., f 6,90.
De dertien hier gebundelde essays geven ons in hun bonte verscheidenheid een nagenoeg volledige kijk op Toynbee's opvatting van de geschiedenis en op zijn Weltanschauung.
In het Juninummer 1949 van dit tijdschrift pp. 971-976 hebben wij een artikel gewijd aan zijn 'Een studie der geschiedenis', dat met zijn 600 bladzijden gedrongen tekst slechts een beknopt résumé is van zijn uitvoerig werk in zes grote delen. De hoofdidee, die hier natuurlijk terugkeert, is: gedurende de ons bekende 6.000 jaar mensengeschiedenis hebben er een twintig 'beschavingen' bestaan, die alle een opkomst, groei, bloei en, met uitzondering van de onze, verval hebben gekend, en die onder elkaar treffende trekken van
| |
| |
gelijkenis vertonen. In deze bundel essays klinkt echter een meer optimistische toon dan in zijn groot en trouwens nog onvoltooid werk: 'het staat ons vrij aan de geschiedenis door onze eigen inspanning in ons geval een nieuwe wending, die zonder precedent is, te geven', (p. 36), en dus een dreigende vervalperiode te ontwijken.
De verbazend belezen Toynbee geeft in deze essays tal van verrijkende ideën over de grondige wijziziging in het wereldbeeld sinds 1945, over de rol van de godsdienst in de beschaving, enz. De meest stimulerende essays zijn de twee laatste: 'Christendom en beschaving' (pp. 190-211) en 'De betekenis van de geschiedenis voor de ziel' (pp. 212-221). In die 60 eeuwen geschiedenis ziet Toynbee de kringloop van beschavingen die ontstaan en vergaan, en tevens de constant stijgende lijn der religies; dit brengt hem tot de onverwachte conclusie, dat misschien in het jaar 5050 alle beschavingen zullen hebben plaats gemaakt voor één grote wereldkerk die de Christelijke, en met name de Katholieke zou zijn. De laatste bladzijden over de waarde van de geschiedenis of, wat hetzelfde is, van dit aards leven voor elke ziel getuigen van een diep-christelijke wereldvisie.
Dit uiterst interessante boek kunnen wij alle intellectuelen die zich over het tijdsgebeuren willen bezinnen, niet genoeg aanbevelen.
M. Dierickx
Prof. P. GEYL en Prof. Arn. J. TOYNBEE, Can we know the pattern of the past? - Kroonder, Bussum, 1948, 49 pp., geb. f 2,60.
De twee historici, die lang collega's waren aan de Londense Universiteit, hielden op 4 Januari en op 7 Maart 1948 voor de B.B.C. een hoogstaand en verhelderend debat over Toynbee's opus in zes delen: 'Study of History' van 1934-1939. De twee debaters naderden in zover eikaars standpunt dat Toynbee toegaf, niet de toekomst van de Westerse beschaving te willen voorspellen, maar enkel op parallellen met andere beschavingen te willen wijzen, terwijl Geyl wel aannam 'that there is wisdom to be gained from the study op the past, but no definite lessons for the actual problems of the present' (p. 48).
M. Dierickx
J. HESSEN, Luther in katholischer Sicht. Grundlegung eines ökumenischen Gespräches. - Röhrscheid, Verlag, Bonn, 1949, 2e uitg., 71 pp.
Reeds vóór de oorlog werden er in Duitsland tussen Katholieken en Protestanten pogingen tot toenadering ondernomen; zo heeft tien jaar geleden Dr J. Lortz in zijn groots tweedelig werk 'Die Reformation in Deutschland' tal van misverstanden uit de weg geruimd. In deze brochure nu gaat de katholieke J. Hessen de Protestanten zo ver tegemoet, dat wij ons meermalen in het protestantse kamp wanen. Als godsdienstphilosoof ziet de auteur de verhouding tussen Katholieken en Protestanten van een neutraal philosophisch standpunt: de twee vormen van Christendom zijn geen negatie van elkaar, maar het zijn twee complementaire aspecten van eenzelfde religieuze grondhouding. De auteur zet dan de kroon op zijn werk door in zijn besluit te trachten aan te tonen: 'Alle echte Christen, sowohl die Durchschnitts - wie die Elitechristen können von Luther etwas ganz Wesentliches lernen: dat rechte Beten' (p. 69). Op katholieke theologen kan deze korte studie stimulerend werken, bij niet theologisch onderlegden zal zij zeker verwarring stichten.
M. Dierickx
Général Van OVERSTRAETEN, Albert I - Léopold III. Vingt ans de politique militaire belge. 1920-1940. - Desclée De Brouwer Brugge, s.d., 750 pp.
Generaal Van Overstraeten was 17 jaar in dienst bij koning Albert I en werd kort na de troonsbestijging van Koning Leopold III op 23 Februari 1934, diens vleugeladjudant. Zijn functie bestond er aanvankelijk in, als tussenpersoon te dienen tussen de Koning en de Minister van Defensie, maar stilaan werd hij de militaire raadgever van de Koning.
Na een beknopt overzicht van de regering van Koning Albert I (pp. 1-100), beschrijft de Generaal meer uitvoerig de militaire politiek van
| |
| |
België gedurende de eerste regeringsjaren van Koning Leopold III (pp. 101-354); daarop volgt een gedetailleerd verhaal van het begin van de tweede wereldoorlog (pp. 355-559) en ten slotte een nauwkeurig relaas dag voor dag van de Achttiendaagse Veldtocht (pp. 561-730).
Over België's militaire politiek in de jaren voor de tweede wereldoorlog brengt dit boek een eerste rangs documentatie. Wij maken er kennis met tal van ministers en personaliteiten, zoals met de hardnekkig francophile Devèze, met de plots royalist geworden socialist Spaak, nadat hem een ministerportefeuille was aangeboden, enz.: de spanning tussen het Hoofdkwartier van het Leger en het Ministerie van Defensie wordt zakelijk weergegeven. Vooral valt op, hoe het geheim militair pact van 1920 tussen Frankrijk en België als een zware hypotheek op dit laatste drukte, en hoe de van af einde 1936 gevoerde neutraliteitspolitiek de algemene publieke instemming vond.
De lezer van dit spannend geschreven boek zal een dubbele overtuiging opdoen: dat de politiek van Koning Leopold slechts een voortzetting was van die van zijn vader (zie b.v. p. 78), en dat de thans in ballingschap gehouden vorst een klare kijk en een vaste hand had, terwijl zijn ministers vaak kleine en aarzelende politiek dreven.
Indien de schrijver in dit te veel als memoires opgevatte boek minder over zichzelf had gesproken, zou zijn betoog nog meer overtuigend hebben geklonken.
M. Dierickx
J.C. van der LOOS, Vaderlandse Kerkgeschiedenis, deel III. - N.V. Parnassus, Amsterdam, 400 pp., 1949.
Het derde deel van van der Loos' Vaderlandse Kerkgeschiedenis bevat een aantal opstellen, wier inhoud zeker van groot belang is voor de geschiedenis der Nederlandse Kerkprovincie. Wij noemen hier de geschiedenis van het Haarleme Kapittel en de beantwoording van de vraag of dit kapittel wezenlijk een wettig kapittel was (7-100); het bekrachtigende Kapittel (101-120); het vicariaat van Rovenius (121-136); de Jansenistische scheuring (207-243); de eed op het plakkaat van 1730 (253-266); de begingeschiedenis van de seminaries van 's Heerenberg en Warmond (395-417). Ook de overige opstellen zijn een lezing zeker waard.
Wat ons hier en daar bijzonder opvalt, is het persoonlijk cachet, dat de schrijver, misschien onbewust, op zijn artikelen heeft gelegd. Wie pastoor van der Loos persoonlijk gekend heeft, zal een glimlach niet kunnen onderdrukken, wanneer nu en dan weer even iets van de strijdlustige, spottende en sarcastische historicus, die de pastoor bij wijlen kon zijn, naar voren komt. Bekend is, dat hij zijn mening nooit onder stoelen of banken stak, maar altijd ruiterlijk en soms ook ruig zijn persoonlijke mening naar voren bracht.
Wat betreft de vraag of Marius inderdaad de bekeerder van Vondel geweest is, had er een verwijzing kunnen geschieden naar de uiteenzetting van Dr B.H. Molkenboer O.P. in de Vondelkroniek jaarg. X,. blz. 125 vlg. Ook hadden wij graag iets gehoord over de verhouding van Marius tot Regulieren en omgekeerd, waarover een en ander te vinden is in de 'Romeinsche Bronnen voor den Kerkelijken toestand der Nederlanden onder de Apostolische Vicarissen', uitgeg. door Dr J. Cornelissen en Dr R. Post. (Rijksgeschiedk. Public. 77, 84). Over de vlucht van de Bisschop van Haarlem, Godfried van Mierlo, waarop de schrijver nog al eens terugkomt, is waarschijnlijk 't laatste woord nog niet gezegd.
Aan Uitgeverij 'Parnassus' te Amsterdam is de keurige verzorging van dit derde deel weer te danken.
C.H.L.
| |
Sociologie en economie
Dr. Ir J. BERGMANS, Rechtszekerheid in de arbeid. - W. ten Have, Amsterdam, 1949, 208 pp., ing. f 6,90, geb. f 7,90.
Het zijn niet alleen de schoenmakers, die men bij hun leesten wenst te zien blijven. Ook met het lange mes van dit boek in de hand lijkt de
| |
| |
schrijver mij nog geen geschikte kok in de organisatie van onze bedrijfskeuken.
En al weet ik dan wel, dat ik zelf ook maar aan de wal sta, de beste stuurman op het schip der bedrijfsorganisatie zou de schrijver van dit werk ook niet zijn. Zo zouden nog wel enkele varianten op nederlandse zegswijzen te vinden zijn, ten einde uit te drukken dat dit boek oppervlakkig en onvolledig over de voorgenomen bedrijfsorganisatie handelt en even gemakkelijk de 'juiste derde weg' algemeen begaanbaar acht, 'mijn derde weg' aanbeveelt en 'onze derde weg' openlaat. Het is jammer dit goedbedoelde boek van een ernstige christen geen hartelijke aanbeveling te kunnen medegeven.
Prof. J.v.d.V.
A. von MARTIN, Geist und Gesellschaft. - Jos. Knecht, Frankfurt a. M. 1948, 258 pp.
'Soziologische Skizzen zur europäischen Kulturgeschichte' heeft de bekende Berlijnse hoogleraar hier bijeengebracht. Het snijpunt van geest en maatschappij, van innerlijke persoonskern en van uiterlijke samenleving acht de schrijver telkens weer de belangrijkste vraag in de cultuurgeschiedenis. Voor de lezers van dit tijdschrift zijn het interessantst het uitvoerige opstel over de cultuursociologische aspecten der Middeleeuwen, waarin geschreven wordt over de Kerk als gemeenschappelijke levensvorm en als machtsorganisatie, over monnikenwezen en wereldlijke standen, over kerkelijk en natuurrecht, over Kerk en Staat, over gemeenschapsvorm en vroomheidsstijl, over de sociologie der scholastiek en der mystiek; dan het opstel over het einde der Middeleeuwen; vervolgens over het humanisme der Renaissance als sociologisch verschijnsel en de verhouding tussen kennis en bezit in de maatschappelijke geledingen; dan nog over burgerdom en humanisme. Ook wie op verschillende punten (met name in de eerstgenoemde bijdrage) een andere beschouwing zou willen verdedigen, vindt, ook in de kier niet vermelde artikelen, talrijke vruchtbare gedachten bijeen. Het is de schrijver niet om een verzameling van geschiedkundig cultuurmateriaal, maar om een interpretatie ervan te doen geweest, en dat is boeiend.
Prof. J.v.d.V.
Ant. EICKHOFF, Christliches Ordnungsbild und soziale Wirklichkeit. - Aschendorff, Münster Wf., 1949, 325 pp.
De schrijver, hoofdredacteur van het losbladige lexicon 'Die Kirche in der Welt', geeft ons hier eerst een uitvoerige uiteenzetting van maatschappelijke ordeningsidealen, welke in ons Westen geleefd hebben en nog leven; wij ontmoeten hier de antieken, de middeleeuwen (i.h.b. St. Thomas), de reformatie en het 18e-eeuwse natuurrecht, het liberalisme en het socialisme, om nog maar de hoofdmomenten te vermelden. Na een korter exposé over de betekenis der sociale wetenschappen voor het christelijke maatschappijbeeld, volgt in het derde en laatste deel van het boek een beantwoording van de hoofdvraag: is de christelijke maatschappijleer nog bruikbaar voor de gegeven maatschappelijke toestanden? Hier worden dus de grote problemen van onze dagen m.b.t. de massificering, de proletarisering, arbeid, eigendom, medezeggenschap, enz. geconfronteerd met de theoretische richtlijnen, welke men aan het christelijke maatschappijbeeld onderscheidt.
Van kritiek op bepaalde passages zal ik mij hier onthouden. Het boek is weldadig rustig geschreven, getuigt (ook in zijn uitvoerige verwijzingen naar bronnen en literatuur tot Paus Pius XII en Kardinaal Suhard toe) van veel eruditie, tekent doorgaans zeer betrouwbare beelden van de leer en van het leven en geeft veilige suggesties voor antwoorden der eerste op de brandende vragen van het tweede.
Prof. J.v.d.V.
Henri DORSVELT, De laatste loodjes. - De Portiek, Koninggalerij 2. Brussel, 37 pp.
Dit is een geestig en vinnig geschreven pleidooi voor het Vlaamse realisme. Te zeer en te lang heeft de flamingantische romantiek, meent de schrijver, het inzicht vervalst en het opbouwend werk verhinderd. We gaan dus uit van de concrete toe- | |
| |
stand, met Brussel en België; daarin voeren we 'une politique de présence', en alles harmoniëert.
Dit alles is gezond, en wij, Vlamingen hebben zulk een les nodig. Toch beweert de auteur wat haastig. Hij ziet de Vlaamse Beweging niet met haar historische achtergrond; evenmin ziet hij zo België en Brussel. Hij levert ons knappe en evenwichtige journalistiek, waaraan een ietsje voorstudie heeft ontbroken.
Em. Janssen
H.Ch.G.J. van der MANDERE, e.a., Politieke Encyclopedie, Feiten, personen, organisaties, stelsels en begrippen op het terrein van de nationale en internationale politiek. - Born, Assen; Keesing, Amsterdam, 1949, 480 pp., geb. f 9,75.
Een schat van degelijk informatiemateriaal, eenvoudig en overzichtelijk voorgesteld en bedoeld om het niet speciaal geschoold publiek te helpen zich te oriënteren op het gebied der nationale en internationale politiek. Ook de ingewijden op dit gebied zullen het hier voorhanden, zeer gemakkelijk te raadplegen, naslagmateriaal op prijs stellen.
De inhoud van het werk is terzelfdertijd ruimer en enger dan de titel laat vermoeden. Ruimer, omdat ook de 'nevengebieden' van de politiek - economie, aardrijkskunde, geschiedenis, rechtswetenschap en inzonderheid volkenrecht - worden betreden. Enger, omdat vrijwel uitsluitend aan actuele feiten en personen aandacht wordt besteed. Alleen bij de behandeling van politieke stelsels of lichamen wordt verder dan vijftig jaar teruggegrepen.
De duidelijke - bijna volkse - omschrijving van begrippen en de bevattelijke uiteenzetting van feiten en verschijnselen zijn niettemin wetenschappelijk verantwoord en objectief.
Toch zal menige Belg verwonderd zijn uit deze overigens zeer verdienstelijke Encyclopedie te vernemen dat België van 1815 tot 1839 met Nederland verbonden is geweest en slechts sedert 1839 een zelfstandige staat is.
A. Thomas
| |
Romans en vertellingen
Frans VAN ISACKER, Maar er is een uitweg. - Elsevier, Brussel, 365 pp., Fr. 145.
Deze tweede roman van de jonge schrijver sluit aan bij De wereld verandert; samen vormen de twee werken de kroniek van twee familie's, de Toorops en de Brands, tijdens en na het oorlogsgebeuren. De verwarring, de kentering, de verdeeldheid, de tragiek, tegelijk het geluk en de pijn van deze even bewogen als rijke jaren.... alles ligt hier samen in een vlechtwerk van veel lotgevallen en bestemmingen.
De jonge auteur heeft duidelijk het temperament van een schrijver: het beeldend vermogen, het gemakkelijk vertellen, het beweeglijk gemoed, de gave van opmerken en verwerken. Hij lijkt eerder een lyrisch-oratorisch temperament, los en lenig, veelzijdig en wild, gevoelig en diep. Met de eigen oorlogservaring, te weinig verborgen, bouwt hij zijn verhaal op: de beklemming van de laatste oorlogsjaren; het nieuwe onrecht daarna; hoe ieder zijn weg vindt. Hij doet het nogal onweerstaanbaar, maar zijn werk is, naar inhoud en vorm, te weinig bezonken en voltooid, daardoor licht chaotisch en betrekkelijk vormeloos. Het zinnelijke speelt er ook doorheen, en de uitkomst van 'Maar er is een uitweg' zal als zodanig niemand bevredigen. Het familiaal egoïsme kan, zelfs voor een tijd, het laatste woord niet zijn.
Frans van Isacker, de stoute durver en nerveuze werker, de artistiek begaafde met het ruime hart, kan ons veel schoons brengen. Maar hij behoeft vakmanschap, bezonkenheid, eeri zekere ascese en een toenemend idealisme.
Em Janssen
Ernest CLAES, Die schone tijd. Novellen. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1949, 190 pp., ing. Fr. 55, geb. Fr. 75.
De jonge schrijver Ernest Claes vertelde over zijn kinderjaren, over Zichem, Averbode en Oxlaar; hij
| |
| |
schreef De witte en Zichemse novellen. De rijpere Claes vertelde evenzo, en Jeugd werd wellicht zijn meesterwerk. Ziehier nu de oudere kunstenaar, die met De oude klok en Die schone tijd een nieuwe jeugd lijkt in te gaan. Veel wilde haren zijn geplukt; haar en baard werden zilver en het voorkomen eerbiedwaardig; zoveel kostbaarder zijn, voor dat steeds jonge hart, de oude herinneringen die vanzelf legenden zijn geworden.
De zes novellen van deze bundel zijn, wat de thema's betreft, niet altijd fonkelnieuw; maar al de gestalten leven. Ze leven in de zachtere sfeer die de oudere Claes kenmerkt: een mengeling van ironische bonhommie, meewarig begrijpen en milde wijsheid. En de verteller is zo bedreven geworden, dat hij zich hoeden moet voor een breedsprakig anekdotisme.
Em. Janssen
Alja RACHMANOWA, Fabriek van nieuwe mensen. - Heideland, Hasselt, z.j. 374 pp., ing. Fr. 105, geb. Fr. 130.
De eerste uitgave van deze anticommunistische roman verscheen in G. Pas had de schrijfster, met haar dagboek-trilogie, in vele landen naam gemaakt. Men verweet haar dat de roman te veel uit reportages bestond; intussen werd hij, in Maart 1936, bekroond als het beste verhaal over het communisme. Wij schreven destijds over het geval ('Werkelijkheid en Kunst in een Roman', Streven III (Juni 1936, 512-516).
Het is waar: bepaalde motieven uit de trilogie komen in de roman weer terug; maar de schrijfster maakte er iets anders van. 'Wat vroeger verstrooid lag heeft zij, dezelfde gebleven maar gerijpt, tot één inzicht samengevoegd: zij schiep het onvergetelijke beeld van de alles verwoestende Russische man tegenover de alles duldende Russische vrouw, wier lankmoedige liefde sterker is dan de meest harteloze ideologie' (blz. 514).
De nadruk ligt, dat spreekt, op de vrouwengestalten; in het gehele werk beweegt zich echter een bonte menigte. En wanneer we de overtuiging van de schrijfster willen achterhalen, dan blijven we staan bij het getuigenis van de auteur Kersnetzow: 'U wilt mijn medeplichtigen weten, die hebben deelgenomen aan mijn samenzwering tegen de Sovjetmacht? Nu goed, ik zal het u vertellen, - het is de ziel der Russische vrouw....' (blz. 231). Of bij de klacht van de schoonheid-begerende vrouw Tamara: 'Wij zijn vaderlandslozen in het eigen vaderland. We hebben Rusland lief en het ziet ons niet, het negeert ons, alsof we ongedierte zijn' (bl. 87). Of het liefst bij Tanja Nikolajewna, de echtgenote van Kameraad Wladimorow: de vrouw die zich haasten wil om veel goed te doen, en voor haar man offert zij álles.
Sommige bijzonderheden van dit werk kunnen verouderd aandoen; zijn diepere waarde neemt met de jaren eerder toe. Het blijve echter gevormde lezers voorbehouden.
Em. Janssen
Philip GIBBS, Volken van één stam, uit het Engels vertaald door R. Nestel. - 6e druk. - Tjeenk Willink en Zoon, Haarlem, Kosmos, Antwerpen, 1949, 425 pp., geb. Fr. 90.
De Engelsen en de Duitsers zijn volken van een stam. Nochtans stonden zij tegenover elkaar in de eerste wereldoorlog, en bereiden zij een tweede oorlog voor. Zo zag het de auteur rond 1935, toen hij dit boek schreef: een pacifistische roman, een betoog tegen de oorlog geweven rond het wedervaren van een jong Duits-Engels echtpaar.
Zijn werk heeft veel hoedanigheden: een heel verzorgde milieu-schildering, in Engeland en in Duitsland, van 1913 tot 1935; een boeiende verhaaltrant waarbij de altijd typerende gesprekken een ruime plaats innemen; een ruim-serene geest, specifiek Engels en toch open genoeg om ook met Duitsers te sympathiseren; een warm idealisme, zacht en lichtend. Daartegenover staan een paar onvolkomenheden: altijd blijft het kader eng en de allure rustig; de inzet van het verhaal is wijdlopend, vergeleken met het al te beknopte einde.
De vertaling verscheen voor het eerst in 1938. Ze kende drie uitgaven in 1942, en het is opmerkelijk hoe het oorlogsleed zulk werk actueel maak- | |
| |
te. Daarna kwam het in 1946 weer van de pers, en eindelijk in 1949. Een aanzienlijk publiek sympathiseert dus met het pacifisme van de auteur, dat, ook in zijn licht verouderde vorm en voorstelling, nog velen kan treffen.
Em. Janssen
Ds M.E. VOILà, Peper en zout. - J.H. Kolk N.V., Kampen, 1949, 127 pp., geb. f 2,95.
Met wat een kostelijke humor vertelt de schrijver hier over de broeders en zusters van zijn gemeente! Af en toe zit je stilletjes te grinneken en op andere momenten word je weer even stil. Men kan dit boekje misschien niet tot de gepatenteerde letterkunde rekenen, maar ook zonder patent zijn deze schetsen volop te genieten.
B. van Meurs
Jan MENS, De Gouden Reaal. - N.V. Uitgeversmij. 'Kosmos', Amsterdam-Antwerpen 1949, 10e dr., 240 pp., geb. f 5,90.
De jonge weduwe, Griet Manshande, eigenares van de herberg, 'De Gouden Reael' op het Bickerseiland hoopt te trouwen met de jongere Jan Witte, die in feite trouwt met Griets dochter. Romantiek genoeg, die eenvoudig maar onderhoudend verteld, ons het Bickerseiland laat zien in het begin van deze eeuw.
B.v.M.
Gerard Komelis VAN HET REVE, Werther Nieland. - G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1949, 70 pp., gebrocheerd f 2,50.
In ik-vorm vertelt de auteur hier een episodetje uit het leven van een ziekelijk fantaserend jongetje. Het is jammer, dat de schrijver zijn onmiskenbaar talent verspilt aan een zo morbide analyse van weinig verheffende zaken. Een grauwe motregen-sfeer maakt dit boekje tot onplezierige lectuur.
B.v.M.
Kees van BRUGGEN, Fontana Marina. - Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam, Antwerpen, 1949, 277 pp.
Een zevental mensen, die ieder de eenzaamheid zoeken in een uitgestorven Alpendorp, ontmoeten elkaar daar tot hun grote teleurstelling en die ontmoeting prikkelt deze, toch al buitennissige typen om op vrij onhebbelijke wijze met elkaar om te gaan. Ze bederven eikaars vacantie en zijn practisch niet in staat om van Gods natuur te genieten. Trouwens om God en Gods gebod bekommeren ze zich al evenmin. En zoals aan deze patiënten de vacantie tegenvalt, zo valt de lezer het relaas er van tegen, ondanks de vaardige pen van de geroutineerde schrijver.
B.v.M.
Top NAEFF, Een huis in de rij. - P.N. van Kampen & Zoon N.V. en Em. Querido's Uitgeversmij. N.V., Amsterdam, 1949, 309 pp., geb. f 6,90.
Een muziekleraar in een provinciestadje, die eigenlijk al heeft afgerekend met zijn jeugdillusies, wordt tot nieuwe liefde voor de kunst gewekt door een jonge vrouwelijke collega aan zijn muziekschool. Maar hun artistieke samenwerking vormt een bedreiging voor zijn huwelijksleven. Geholpen door misverstanden en andere omstandigheden weet hg het gevaar af te wenden en met een nieuwe verloren illusie wordt hij oud voor zijn tijd.
Rustig en fijn ontledend verhaalt de schrijfster deze geschiedenis, die de stemming wekt van een nevelige herfstdag, waarop de zon vergeefse pogingen doet om door te breken. Zoals in vele van haar boeken komt ook in dit een nogal sombere levensvisie tot uiting maar ze wordt verzacht door de milde wijze, waarop de schrijfster mensen en dingen weet te beschouwen.
B.v.M.
|
|