[1950, nummer 4]
Het Heilig Jaar
TERWIJL de abstracte tijd zich aan ons voordoet als een reeks van identieke, elkaar in een eenvormige eentonigheid opvolgende momenten, is de ware, levende tijd een rhythmische beweging met perioden, die verschillen in duur en in accent.
De levende natuur kent de wisseling van de dag en de nacht, het brede rhythme der seizoenen en de met elk leven verbonden curve van geboorte, jeugd, volwassenheid, ouderdom en dood. Ook in de psychologie en in de geschiedenis doen zich deze breed-uitdeinende of kort-golvende bewegingen voor, phasen van vreugde en van verdriet, van activiteit en van rust, van stilstand en plotselinge vooruitgang, van stijging en van verval. Het rhythme van het individuele leven wordt meegesleept in de brede golvingen van de geschiedenis, en de samenstrengeling van al deze bewegingen, die ons voortstuwen naar een ons onbekende toekomst, vormen het rhythme van onze reële, menselijke tijd.
Geen wonder, dat ons leven in de H. Kerk en het leven van de H. Kerk zelf zich eveneens in een bepaalde rhythmiek voortbewegen. Het leven van de genade past zich aan bij het leven van de natuur. Zo zien we de genade, door Christus meegedeeld, zich ontwikkelen in het plechtig rhythme van de sacramenten, die zeven hoogtepunten in de deining van het geestelijk leven van de geboorte af tot aan de dood. Het persoonlijk gebedsleven heeft zijn eigen rhythme van het morgen-tot het avondgebed, en wordt meegevoerd in de bredere deining van het liturgisch gebed van de advent tot aan de laatste Zondag na Pinksteren.
Deze rhythmen van het persoonlijk en van het liturgisch gebedsleven worden weer overkoepeld door een bredere golving, die in haar beweging generaties omvat. Zoals de H. Communie een heilig uur is in 's mensen leven, zoals Kerstmis of Pasen heilige dagen zijn in het' kerkelijk jaar, zo zijn er ook in het rhythmisch verloop van de geslachten heilige jaren te onderscheiden.
De instelling van het Heilig Jaar beantwoordt aan de diepe wetten van de rhythmische geestelijke groei van de individuen en de geslachten. Voor een Christen zijn weliswaar alle jaren heilig: het zijn jaren van 'na de Verlossing', jaren van leven in het licht van de bevrijdende genade. Maar de heiligheid rust evenmin als de andere soorten van leven in de horizontale onbewegelijkheid van het water van een berg-